Spiegel der Letteren. Jaargang 24
(1982)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||
Hella S. Haasses gevaarlijke verhouding met de markiezin de Merteuil
Ga naar voetnoot+
| |||||
[pagina 114]
| |||||
schandaal dat zij ‘-een vrouw!- (zich) veroorloofde wat de meeste mannen van (haar) milieu zich sinds mensenheugenis permitteren’ nl. zich ‘macht over anderen, en genot door middel van, eventueel ten koste van anderen (...) verschaffen.’ (blz. 32-33) Bovendien verloor ze het proces dat de erfgenamen van haar echtgenoot haar hadden aangedaan, wat betekende dat ze totaal bankroet was, en dat terwijl haar schulden waanzinnig hoog waren opgelopen. (blz. 24) Tot overmaat van ramp kreeg ze pokken, in die tijd een van de meest gevreesde ziekten. Ze genas, maar toen ze ‘voor het eerst weer in (haar) spiegel keek wenste (ze) dat (ze) dood was.’ (blz. 25) Haar gezicht was totaal verwoest en ze had een oog verloren. Het laatste dat men in Laslos' roman over haar verneemt, is dat ze 's nachts vertrokken is met de postkoets, vermoedelijk naar Holland. (blz. 27) Deze vrouw nu laat H.S. Haasse van gedachten wisselen met een anonieme, hedendaagse correspondente. Van gedachten ‘wisselen’ geeft hun relatie eigenlijk niet helemaal juist weer. Enerzijds zijn de brieven waarop het 20ste-eeuws personage reageert niet tot haar persoonlijk gericht, maar tot ‘een’ vrouw uit latere tijden, ontstaan in de verbeelding van de markiezin. Anderzijds is het voor deze laatste uiteraard onmogelijk zich te verdedigen tegen de verwijten die haar twee eeuwen later toegestuurd worden. In dit ontbreken van echte wisselwerking tussen de correspondenten moeten we o.i. ook de verklaring zoeken van het uitgesproken bespiegelend karakter van hun brieven, waarin de problematische positie van de vrouw in de (mannen)maatschappij het centrale themaGa naar voetnoot1 vormt. Zo behandelt de correspondentie achtereenvolgens de eigen ervaringen van Mme de Merteuil en haar relatie tot Valmont in het bijzonder (brieven I-V); het beeld van de vrouw in de literatuur, zowel in werken van 17de en 18de-eeuwse schrijvers als in het Nibelungenlied en enkele werken van Euripides, Ovidius en Shakespeare (brieven VI-VII); de vertekening van de vrouw in de geschiedschrijving en het probleem van de vrouwelijke misdadigheid (brieven VIII-IX). In brief X bewijst de markiezin dat ze het manipuleren van mensen nog niet heeft verleerd. Ze zou erin geslaagd zijn uit Nederland te ontsnappen met het geld van de dames Wolff en Deken, haar geleend door een zekere Nissen, vriend en zaakwaarnemer van het tweetal en would-be minnaar van de (gemaskerde) markiezin. De laatste vier brieven gebruikt de 20ste-eeuwse briefschrijfster om zich nogmaals te bezinnen op de ware aard van Mme de Merteuil en de betekenis die deze | |||||
[pagina 115]
| |||||
laatste voor haar heeft, waarna ze zich uitdrukkelijk van de 18de-eeuwse aristocrate distantieert en definitief met haar breekt. ‘Het moet uit zijn. U was gevaarlijk voor mij, want u verleidde mij tot twee uitersten die mij bedreigen: cerebrale spelletjes en fantasmen. (...) Adieu, madame la marquise. U was, aan de Daal-en-Bergse laan in Den Haag, een fata morgana.’ (blz. 152) H.S. Haasse komt dus openlijk ervoor uit dat ze voor Een gevaarlijke verhouding inspiratie heeft gevonden in Les liaisons dangereuses en wel in tweeërlei opzicht. Enerzijds voert ze een personage ten tonele dat aan Laclos' werk werd ontleend en anderzijds heeft de bespreking van de voornaamste personen, relaties en gebeurtenissen uit diezelfde roman een belangrijke plaats in de nieuwe - Daal-en-Bergse - briefwisseling. Deze ‘schatplichtigheid’ geeft o.i. aanleiding tot twee belangrijke vragen:
| |||||
Hella S. Haasse in de ban van Laclos' scheppingHeel wat lezers vragen zich ongetwijfeld af waarom H.S. Haasse nu juist het gegeven uit Les liaisons dangereuses, en meer bepaald de figuur van Mme de Merteuil, in een eigen roman heeft willen verwerken. Louter toeval kan die keuze niet zijn, wanneer we tenminste Raymond Williams, door H.S. Haasse zelf geciteerd in Zelfportret als legkaart, mogen geloven: ‘Zelfs op het niveau van de simpelste lectuur zal een schrijver zich niet aangetrokken voelen tot een gebeurtenis of een karakter, tenzij die voor hem een zekere betekenis hebben, van belang schijnen gezien vanuit zijn eigen levenservaring. Het is geen toeval dat wij een voorkeur voelen voor bepaalde verhalen, bepaalde historische figuren, of dat er bepaalde symbolen zijn die sterk tot onze verbeelding spreken. Wij kiezen dat alles, omdat daarin menselijke ervaringsaspecten zichtbaar worden die, ook al is dit misschien niet makkelijk na te gaan, verband houden met onze eigen ervaring. (Drama from Ibsen to Eliot)’Ga naar voetnoot2 We moeten dus nagaan welke | |||||
[pagina 116]
| |||||
‘ervaringsaspecten’ uit de Liaisons H.S. Haasse, bewust en zelfs onbewust, heeft herkend als verwant aan haar ‘eigen ervaring’. Een geschikt uitgangspunt hiervoor lijkt ons een vaststelling uit een voorgaande paragraaf, t.w. dat het centrale thema van de Daal-en-Bergse brieven de maatschappelijke positie van de vrouw is. Wanneer we aannemen dat deze problematiek H.S. Haasse als vrouw vanzelfsprekend wel moet interesseren, dan is ook haar belangstelling voor Mme de Merteuil niet zo verwonderlijk. De mentaliteit en de levenswijze van de markiezin zijn immers in de eerste plaats een reactie op de allesbehalve benijdenswaardige positie van de vrouw in haar tijd. Reeds jong leerde ze ‘dat de vrouw, iedere vrouw, van elke rang en stand, een prooi was voor de man van (haar) milieu, en dat diens voorbeeldige manieren slechts camouflage betekenden voor een onbarmhartige jacht.’ (blz. 12) Volgens Edmond en Jules de Goncourt, kenners bij uitstek van de 18de eeuw, had de man-vrouw verhouding op dat ogenblik een absoluut dieptepunt bereikt. (blz. 13) Wetend dat een vrouw in dergelijke omstandigheden vroeg of laat toch het slacht-offer van haar liefde wordt, had de markiezin zich ‘al in (haar) jeugd voorgenomen niet te beminnen, of “liefde te bedrijven” volgens de stelregels der roué's.’ (blz. 43) In de toenmalige maatschappij zat er voor de vrouw die geen dupe wilde worden, blijkbaar niets anders op dan ‘zich een stoïcijns, hard, superieur inzicht eigen (te) maken.’ (blz. 44) Bovendien herkent H.S. Haasse in deze stand van zaken blijkbaar een nu nog steeds doorwerkende problematiek. De 20ste-eeuwse correspondente zegt immers tot de markiezin: ‘(...) u, mevrouw, bent en blijft in de eerste plaats een bestaanbaar mens van uw tijd, in wie zich ontwikkelingen van rationalisme en materialisme openbaren die sindsdien in de westerse cultuur in toenemende mate de overhand hebben gekregen. Uwsgelijken moeten we misschien niet in de literatuur zoeken, maar in de werkelijkheid van het politieke, zaken- en bedrijfsleven van mijn tijd.’ (blz. 141) En verder: ‘Misschien schieten vrouwen tekort in een maatschappij als de huidige, die een bepaalde vorm van “rouerie” voor oud en jong als zelfbevestiging aanprijst, maar dat is iets anders dan zelfontplooiing.’ (blz. 152)Ga naar voetnoot3 Zoals de lezer wellicht heeft gemerkt, wordt de problematiek in deze passages echter niet enkel in het heden geprojecteerd, maar tevens aanzienlijk uitgebreid: de belangstelling gaat niet langer uitsluitend naar de man-vrouw verhouding, maar naar de intermenselijke relaties in het algemeen, waarvan de strijd tussen de seksen slechts één aspect is. Het centrale thema blijkt bij nader inzien niet meer dan het | |||||
[pagina 117]
| |||||
topje van een ijsberg. Die tendens tot verruiming van de thematiek komt trouwens ook elders in het werk naar voren. Zo bijvoorbeeld wanneer het hedendaags personage de markiezin erop wijst dat ‘de zonen van mijnheer de Merteuils pachters en personeel’ weliswaar ‘behoorden tot het sterke geslacht’, maar hoegenaamd niet vrij waren en ‘zolang ze leefden geen werkelijke vrijheid (zouden) kennen.’ (blz. 18-19) Tegenover hen gedroeg de markiezin zich in feite zelf ‘als de Boze Verleider en Meedogenloze Uitbuiter’. Ze vond het immers volmaakt vanzelfsprekend dat ze ‘de herders en knechten die (haar) bevielen als seksuele instrumenten kon gebruiken, zonder dat dit hen ooit het geringste recht gaf zich te beklagen of aanspraken te doen gelden.’ (blz. 85) Een gelijkaardige houding nam ze aan tegenover haar zoogzuster en kamenier Victoire. Deze had nl. ‘als ongehuwde moeder uit angst voor schande haar kind om het leven gebracht’ (blz. 84), een misstap waarvan de markiezin dankbaar gebruik maakte om haar volledig te verknechten: ongehoorzaamheid zou immers onmiddellijke openbaarmaking van haar vergrijp tot gevolg hebben, met alle consequenties vandien. Hoeft het nog gezegd dat bovenvermelde machtsverhoudingen geenszins illustraties zijn van de onderdrukking van de vrouw door de man, waarover de briefwisseling op het eerste gezicht schijnt te gaan. In het licht van het voorgaande kunnen we de buitengewone belangstelling van de schrijfster voor Mme de Merteuil voorlopig als volgt verklaren: het ‘leven’ van de 18de-eeuwse aristocrate weerspiegelt de tijdeloze problematiek van de intermenselijke relaties, die H.S. Haasse altijd al heeft geboeid en waarvan de man-vrouw verhouding een verschijningsvorm is die in onze dagen sterk tot de verbeelding spreekt. Toch wijzen o.i. bepaalde eigenaardigheden erop dat de zaak hiermee niet is afgedaan. Er is met name de nogal complexe relatie die bij nadere beschouwing tussen de correspondenten blijkt te bestaan. Opvallend is dat helemaal niet werd geprobeerd de brieven van beide vrouwen stilistisch van elkaar te onderscheiden. Daardoor lijkt het alsof de schrijfster geen enkele twijfel erover wil laten bestaan dat alle brieven wel degelijk van dezelfde hand zijn. Beide briefschrijfsters zetten hun standpunt klaar en duidelijk uiteen en argumenteren erg logisch en rationeel, waardoor hun brieven vaak het essay benaderen. Die eenheid van stijl maakt de lezer erop attent dat in feite steeds dezelfde persoon aan het woord is, en wie zou dat anders kunnen zijn dan H.S. Haasse zelf. Zij is het die bij monde van de markiezin tracht de levenshouding van deze laatste te verantwoorden en zij is het ook die diezelfde levenshouding aanklaagt bij monde van een eigentijds personage, waarvoor zijzelf model stond. Dat de markiezin en haar tegenspeelster echter niet zo maar de | |||||
[pagina 118]
| |||||
personificaties van twee tegengestelde visies zijn, komt vooral tot uiting in de brieven I, II en XII: ‘Maar wat betekent u dan voor mij, madame la marquise de Merteuil? U zou mij niet boeien, ik zou mij niet zo in u verdiept hebben, dat ik uw schim vermoed in een bescheiden bospark in mijn woonplaats, ik zou niet de behoefte hebben u onder woorden te brengen, wanneer u niet al als een innerlijk beeld in mij zelf bestond‘(blz. 29)Ga naar voetnoot3 In het licht van Jungs theorieën over de manifestaties van het onbewuste wekken bovenstaande passages sterk het vermoeden dat de markiezin en haar tegenspeelster in feite ‘schaduw’ en ‘ego’ van de schrijfster uitbeelden. Dat de schrijfster zich vooral met haar ego identificeert is niet verwonderlijk, aangezien het ego het bewuste deel van de persoonlijkheid uitmaakt, terwijl de schaduw karaktertrekken en neigingen groepeert die niet verenigbaar zijn met de bewust gekozen levensvorm en bijgevolg worden verdrongen. De kritiek op de levenswijze van de markiezin is dan eigenlijk de verwerping van bepaalde aspecten van de eigen persoonlijkheid die de schrijfster (weliswaar in extreme vorm) in de aristocrate weerspiegeld ziet. De veronderstelling dat Mme de Merteuil de verpersoonlijking zou zijn van bepaalde elementen uit H.S. Haasses onbewuste wordt ten andere bevestigd doordat het beeld van de markiezin zich opdringt aan het ego van de schrijfster (d.i. de hedendaagse correspondente), wanneer deze laatste aan het dagdromen is tijdens een wandeling ‘op de Daal-en-Bergse laan, in zuidelijk Den Haag, niet ver van waar ik woon.’ (blz. 5) Volgens Jung openbaart het onbewuste zich immers vooral in een droomtoestand. Door zich over te geven aan de ‘Lust zu Fabulieren’ (blz. 5) zet het ego de poorten van het onbewuste open en plots verschijnt de markiezin als het eindpunt van de associatieketen Daalberg-Valmont-Merteuil (Valmont, enerzijds de letterlijke vertaling van Daalberg, anderzijds zoals bekend de naam van de mannelijke pendant van Mme de Merteuil in Laclos' roman). Deze associatie wijst | |||||
[pagina 119]
| |||||
erop dat het beeld van de markiezin zo'n belangrijke plaats in het onbewuste inneemt, dat de geringste aanleiding volstaat om het de sfeer van het bewuste te laten binnendringen. Blijkbaar geeft H.S. Haasse zich daarvan wel rekenschap, aangezien ze haar ego aan het eind van brief I laat opmerken dat de markiezin reeds ‘als een innerlijk beeld’ (blz. 29) bestond. In brief XII vernemen we bovendien waaraan de markiezin die bevoorrechte plaats te danken heeft: ze is voor de schrijfster ‘de belichaming (...) van het complexe netwerk van verhoudingen dat (haar) zowel in de werkelijkheid als in fictie altijd in zijn ban heeft, (...) de verpersoonlijking van een eigenschap die men - niet ten onrechte - in schrijvers vreest en verfoeit: de neiging andere mensen en hun gevoelens en gedachten te gebruiken als materiaal voor een eigen schepping’. (blz. 142) Het lijkt er o.i. sterk op dat H.S. Haasse via Mme de Merteuil wil afrekenen met een gevaar dat ze als auteur zelf voortdurend meent te lopen nl. de ontaarding in een creatief isolement. Dat dit gevaar niet denkbeeldig is, blijkt uit de autobiografische werken Zelfportret als legkaart en Persoonsbewijs, waarin de schrijfster bekent dat de verleiding vaak groot is om d.m.v. de verbeelding een dam op te werpen tegen de onbevredigende werkelijkheid die haar omringt. Tevens wijst ze erop dat haar eenzelvigheid - trouw aan zichzelf zouden we het ook kunnen noemen - haar steeds heeft belet helemaal samen te smelten met haar omgeving of volledig op te gaan in een of andere groep. Nooit slaagt ze erin haar houding van kritische buitenstaander geheel te laten varen. Waar de markiezin deze tendens echter bewust op de spits drijft om ‘boven alles verheven tronend als een godheid, onberoerd, mensen en gebeurtenissen te (kunnen) manipuleren’ (blz. 24), spant H.S. Haasse zich in om hem enigszins in te tomen. Ze legt zich niet neer bij haar neiging tot afzijdigheid, maar probeert de balans tussen innerlijke en uiterlijke werkelijkheid in evenwicht te houden door, waar de gelegenheid zich voordoet, ook een ‘sociaal leven’ te leiden (lezingen houden, in jury's en panels zetelen, meewerken aan televisie- en radioprogramma's, e.d.). Deze uitdrukkelijke keuze voor maatschappelijke integratie (wat niet betekent verloochening van de eigen persoonlijkheid) impliceert uiteraard een verwerpen van het egocentrisch isolement van Mme de Merteuil die, zoals ze schrijft in brief II, in de dagen van haar grootste triomfen in wezen niet minder eenzaam was dan tijdens haar verblijf op Huis Valmont. (blz. 32) De markiezin blijkt echter nog een ander gevaar te belichamen waardoor H.S. Haasse (bij de verschijning van Een gevaarlijke verhouding in 1976 achtenvijfig jaar oud) zich stilaan bedreigd voelt, nl. het ouder worden. De meest expliciete passage in dit verband vinden we in brief XII: | |||||
[pagina 120]
| |||||
‘Klinkt “Merteuil!” niet haast als een strijdkreet van de vrouw die de laatste fase van haar “tijd”, de dagen van haar afnemende maan, ingaat, met al wat dat inhoudt aan vlagen van onzekerheid, droefenis om verloren jeugd, angst voor eenzaam-worden, angst om te veranderen, in “een krom streepje, een vergrijsd zuchtje” (zoals Simon Vestdijk de maan vlak voor haar periode van duisternis noemt in zijn roman De koperen tuin, waarin de ontluistering van vrouw, liefde, leven centraal staat)?’ (blz. 144) Hiermee belanden we in zekere zin opnieuw bij het centrale thema. Het is inderdaad de maatschappelijke status van de vrouw die het ouder worden voor haar zo tragisch maakt. In brief II stelt de markiezin het als volgt: ‘de man heeft, geslachtelijk gesproken, kans op “geluk” zolang hij als man wordt beschouwd, dat wil zeggen als een mens met werkelijke of potentiële maatschappelijke macht, en dat kan in onze cultuur wel zeventig jaar of langer duren. Voor de vrouw valt macht-hebben samen met aantrekkelijk of vruchtbaar zijn; dat betekent dat zij hoogstens gedurende vijftien of twintig jaar (en dat is ruim geschat) beschouwd wordt als begeerlijk, moeite en aandacht waard. “Geluk” is voor een vrouw alleen binnen die periode van geslachtelijke volwaardigheid mogelijk.’ (blz. 41) Het hoeft natuurlijk geen betoog dat Mme de Merteuil, het gelaat verwoest door pokken en blind aan een oog, definitief ‘haar tijd heeft gehad’. (Dat deze uitdrukking opvallend vaak opduikt bevestigt uiteraard het belang ervan binnen het werk.) Toch is het blijkbaar niet in de eerste plaats het uiterlijk verval dat H.S. Haasse afschrikt. De tekenen daarvan lijkt ze veeleer als symbolen op te vatten: ‘de kwaal van de oppervlakte, de pokdaligheid van een harde huid, het half-blind zijn uit eigenbelang.’ (blz. 148) De lichamelijke aftakeling van de markiezin is a.h.w. de veruiterlijking van haar geestelijke verminking: ze is volledig verstard in de zichzelf opgelegde gedragscode en niet meer tot evolueren in staat. Precies daarom breekt de hedendaagse correspondente met haar. ‘Met al haar intelligentie en talenten is de markiezin de Merteuil eenzijdig, en eenzijdigheid betekent de dood-in-het-leven, mevrouw!’ (blz. 151) Het is licht te begrijpen dat de ‘mentale stagnatie’ van de markiezin in de ogen van H.S. Haasse een vorm van dood-in-het-leven is, wanneer we bedenken dat deze laatste ‘het onophoudelijk mee-groeien zin en doel van het leven’Ga naar voetnoot4 noemt. In brief VII lezen we nog: ‘Het Rococo (aristocratische, overwegend materialistische verfijning) loopt op zijn eind, mevrouw, terwijl u daar zit, in uw salon op huis Valmont, tussen | |||||
[pagina 121]
| |||||
uw boeken. Dat de Romantiek verfijning van het gevoel, en dan vooral ook de democratisering van die gevoelsverfijning wilde zijn, de mogelijkheid van zieleadel voor iedereen, is niet een idee die u aanspreekt.’ (blz. 85) Inderdaad slaagt de markiezin er niet in mee te evolueren met de omringende werkelijkheid, zodat ze er vroeg of laat wel mee in botsing moet komen. I.v.m. de vrouwenfiguren in de romantische literatuur merkt zijzelf trouwens terecht op dat ze wel ‘uit de tijd’ lijkt, aangezien ze zichzelf ‘in dergelijke personages niet kan herkennen.’ (blz. 75) H.S. Haasses angst voor het ouder worden komt er zo te zien op neer dat ze vreest op een bepaalde leeftijd niet meer over de nodige geestelijke beweeglijkheid te beschikken om nog tot dat ‘onophoudelijk mee-groeien’ in staat te zijn, wat haar bestaan even leeg en zinloos zou maken als dat van de markiezin op Huis Valmont, aan wie het ‘leven geen mogelijkheden tot veranderen meer biedt dan het onherroepelijke proces van verouderen.’ (blz. 53) Terloops valt toch even te beklemtonen, dat dit innerlijk verouderings-proces uiteraard geen specifiek vrouwenprobleem is: ‘ook mannen worden ouder, in pijn en twijfel’ (blz. 152) luidt het in brief XIV. Er doet zich hier, zoals de lezer wellicht reeds had vastgesteld, inderdaad alweer een verglijding voor t.o.v. het centrale thema. Dit bevestigt nogmaals dat de man-vrouw relatie, hoewel ze oppervlakkig bekeken de meeste aandacht krijgt, niet het alpha en omega van de Daal-en-Bergse briefwisseling is, maar wezenlijk de aanloop tot een meer algemene problematiek, t.w. de relatie tussen het individu en de omringende werkelijkheid, waartoe uiteraard ook de medemens behoort. Nu is gebleken dat de figuur van Mme de Merteuil voor H.S. Haasse verband houdt met problemen zoals intermenselijke relaties, creatief isolement en geestelijke verstarring, is het al veel minder eigenaardig dan het aanvankelijk leek, dat de schrijfster, ‘in (haar) alledaagse, “gewone” leven naar men zegt ook de kwaadste niet, de slechte markiezin (...) (heeft) uitgekozen om (haar) behoefte aan werkelijkheids-benadering-in-een-mimicry-van-woorden te verbeelden.’ (blz. 144) Als schaduw belichaamt Mme de Merteuil immers persoonlijkheidsaspecten die de schrijfster naar het onbewuste verwijst, maar die zich toch steeds weer - direct of indirect - aan haar opdringen. Het zou echter fout zijn te denken dat verdrongen persoonlijkheidsaspecten zonder meer als volkomen negatief dienen beschouwd. Dat bepaalde eigenschappen niet kunnen geïntegreerd worden in het imago waarvoor men bewust gekozen heeft, betekent nog niet dat ze al hun aantrekkingskracht verliezen. Vandaar de soms erg complexe relatie tussen ego en schaduw. | |||||
[pagina 122]
| |||||
Het egocentrisme van Mme de Merteuil is uiteraard moeilijk verenigbaar met H.S. Haasses persoonlijke overtuiging dat de mens zich onmogelijk harmonieus kan ontplooien zonder de nodige dosis maatschappelijke betrokkenheid. De hedendaagse correspondente (H.S. Haasses ego) wijst de levenswijze van de markiezin dan ook als ondoeltreffend af. Wat sommigen misschien wel zal verwonderen is dat deze afwijzing H.S. Haasse er blijkbaar niet van weerhoudt ook waardering en zelfs een zekere bewondering op te brengen voor de houding van de aristocrate. Dat blijkt duidelijk uit de overtuigende wijze waarop ze Mme de Merteuil het eigen standpunt laat verdedigen: hoewel deze laatste niet echt kan antwoorden op de brieven van haar tegenspeelster behoeft ze toch nooit voor deze laatste onder te doen. De hedendaagse correspondente geeft trouwens zelf toe dat de markiezin over heel wat talenten beschikte en dat ‘het heimelijke, onnatuurlijke van (haar) bestaan (haar) werd opgedrongen door (haar) milieu, dat de vrouw slechts als lustobject waardeerde.’ (blz. 106) Ze ziet in dat Mme de Merteuil zich ‘met moed, met een koele, illusieloze, eenzame dapperheid’ heeft verzet ‘tegen het gebruikt-worden door anderen’ (blz. 82) en dat ze ‘voor alles een niet slachtoffer (was), in tegenstelling tot Cécile de Volanges en madame de Tourvel. Zij belichamen als het ware twee opeenvolgende fasen van het vrouw-zijn in (haar) tijd en milieu, waar (Mme de Merteuil) - bewust weerbaar - doorheengegroeid (is) zonder dupe te worden.’ (blz. 114) Dat ze daarbij zelf slachtoffers heeft gemaakt is voor de markiezin van ondergeschikt belang, aangezien ze zich niet verantwoordelijk voelt voor het lot van hen die minder werkelijkheidszin en zelfbeheersing bezitten dan zijzelf. Ze acht zich immers niet ‘gebonden (...) door zedelijke beginselen en maatschappelijke verplichtingen.’ (blz. 38) Aan deze ongebondenheid dankt ze trouwens haar meest tot de verbeelding sprekende eigenschap nl. de volstrekte - weliswaar louter innerlijke - vrijheid, die haar in staat stelt in alle omstandigheden trouw te blijven aan de eigen principes, zonder voortdurend compromissen te moeten sluiten. Een dergelijke ‘egoïstische’ vrijheid heeft H.S. Haasse voor zichzelf onmogelijk gemaakt door bewust te kiezen voor een maatschappelijke betrokkenheid die uiteraard een zeker altruïsme impliceert. Toch laat de aantrekkingskracht die onbetwistbaar van een absolute geestesvrijheid uitgaat haar niet volledig ongevoelig, wat een heimelijke onvrede met de eigen levenshouding tot gevolg heeft, hoewel deze laatste toch niet wordt opgegeven of herzien. Deze onvrede is er dan de oorzaak van dat neigingen die bewust worden verworpen toch buitengewoon levendig aanwezig blijven in het onbewuste en van daaruit, o.a. via de schaduw, het bewuste deel van de persoonlijkheid trachten te beïnvloeden. | |||||
[pagina 123]
| |||||
Hoewel we geenszins willen beweren dat voor H.S. Haasses belangstelling voor de markiezin de Merteuil geen andere verklaringen meer mogelijk zouden zijn dan de door ons geformuleerde, menen we toch daarmee te kunnen volstaan als antwoord op de eerste vraag. Het voorgaande bewijst o.i. voldoende dat de keuze van Les liaisons dangereuses als uitgangspunt voor een eigen werk volledig in de lijn ligt van H.S. Haasses persoonlijke belangstellingssfeer. Nu we zo ver zijn, kunnen we overgaan tot het tweede probleem, t.w. de manier waarop H.S. Haasse het materiaal van Laclos' Liaisons heeft verwerkt of, anders geformuleerd: | |||||
Het creatieve spel met Les Liaisons dangereusesWat de formele structuur van haar werk betreft lijkt H.S. Haasse op het eerste gezicht Laclos' voorbeeld te hebben gevolgd: beide romans bestaan immers uit een reeks brieven. We vragen ons echter af, of deze oppervlakkige gelijkenis wel volstaat om een wezenlijke overeenkomst tussen de twee werken voorop te stellen. In Les liaisons dangereuses et la création romanesque chez Laclos van Jean-Luc Seylaz wordt o.a. geponeerd dat Laclos zich onderscheidt van tijdgenoten zoals Richardson en Rousseau door een buitengewoon functioneel gebruik van het briefgenre. Uit Seylaz' argumentatie volgen hier enkele - vrij uitgebreiderGa naar voetnoot5 - passages, die ook in het kader van ons onderzoek erg interessant zijn. ‘Ouvrons done le premier tome de Clarisse Harlowe. Tout le début est de pure narration. (...) Or, c'est une grave maladresse, de la part d'un romancier épistolaire, que de donner à la suite l'une de l'autre plusieurs lettres du même personnage et adressées au même correspondant. Car le roman apparaît alors beaucoup plus comme une autobiographie déguisée que comme un véritable roman par lettres (...) Et même par la suite (...) le roman conserve un aspect très linéaire qui pourrait fort bien 's accommoder d'une autre forme de narration (...) il faut reconnaître que la forme épistolaire luiGa naar voetnoot6 permet plus encore de satisfaire (...) son goût des dissertations.’Ga naar voetnoot7 | |||||
[pagina 124]
| |||||
mouvement dramatique (...) si le roman par lettres permet une “présence” plus immédiate des personnages, tout autant que Saint-Preux, Claire ou Julie, c'est Rousseau que est sans cesse présent dans l'oeuvre. Car la principale ressource qu'il tire du genre, c'est, hélas, celle d'introduire dans le roman d'innombrables dissertations.’Ga naar voetnoot8 In deze optiek sluit de Daal-en-Bergse briefwisseling o.i. nog eerder aan bij het werk van Richardson en Rousseau dan bij dat van Laclos zelf. Er is immers ook in H.S. Haasses roman weinig sprake van echte dramatische beweging. Behalve de manipulaties van Mme de Merteuil die tot haar vlucht uit Holland leiden, behoren de meeste gebeurtenissen die ter sprake komen reeds tot het verleden, wanneer de markiezin haar intrek neemt op Huis Valmont. Waar de brieven uit de Liaisons eigenlijk de waarde hebben van actieve handelingen met reële gevolgen, zijn de Daal-en-Bergse brieven veeleer bespiegelingen, zoals trouwens wordt opgemerkt in brief V. Er wordt m.a.w. wel heel wat over en weer gepraat, maar gebeuren doet er in feite erg weinig. Zoals het essayistisch karakter van heel wat passages verraadt, wil de schrijfster in de eerste plaats bepaalde problemen expliciet aan de orde stellen, i.p.v. ze zoals Laclos uitsluitend impliciet te illustreren. Dit brengt ons hij weer een ander punt van gelijkenis met Rousseau ook H.S. Haasse is in Een gevaarlijke verhouding a.h.w. voortdurend zelf aan het woord. Het ontbreken van enig stilistisch onderscheid tussen de brieven van de twee personages wekt, zoals reeds werd vermeld, sterk de indruk dat ze alle van dezelfde hand zijn. Hoeft het nog gezegd dat deze werkwijze scherp contrasteert met die van Laclos? Hij zorgde er voor dat ‘chaque personnage a sa voix, plus ou moins reconnaissable, qui le fait exister et dont les modulations soulignent son évolution.’Ga naar voetnoot10 Al bij al lijkt het niet H.S. Haasses bedoeling te zijn geweest Laclos' voorbeeld echt te volgen en net zoals hij een ‘klassieke’ briefroman te schrijven. Daarop wijzen trouwens ook het gering aantal brieven (14 | |||||
[pagina 125]
| |||||
tegenover 175 in de Liaisons), de extreme beperking van het aantal correspondenten (2 tegenover 11 in Laclos' roman) en de irreële correspondentiesituatie (i.p.v. tot eenzelfde maatschappelijk milieu te behoren, zoals gebruikelijk was, worden de correspondenten hier door twee eeuwen van elkaar gescheiden). Wie zich afvraagt waarom dan toch van de briefvorm gebruik werd gemaakt, vindt wellicht een aanwijzing in brief VI, waar de markiezin n.a.v. Ovidius' Heroides opmerkt ‘dat alle zangen (...) in briefvorm gesteld (zijn), hetgeen de lectuur aanzienlijk veraangenaamt.’ (blz. 81) Zou dàt ook niet H.S. Haasses hoofdbekommernis geweest zijn? Waarschijnlijk heeft ze voor de briefvorm gekozen met de bedoeling het al te ernstige essay te vervangen door de meer speelse roman. Niemand zal wellicht nog betwijfelen dat er, ondanks de formele gelijkenis tussen beide werken, van echte beïnvloeding geen sprake kan zijn. Een nadere beschouwing van de twee ‘briefromans’ bracht immers aan het licht, dat Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven nogal wat afwijkingen vertoont t.o.v. de ‘klassieke’ briefroman, waarvan Les liaisons dangereuses, o.a. volgens Seylaz, een buitengewoon geslaagde uiting zou zijn. Bovendien bleek het gebruik van de briefvorm bij beide auteurs op grondig verschillende intenties te stoelen: voor Laclos was de briefroman, nog steeds volgens Seylaz, de enige echt geschikte vorm voor de dramatische beweging die hij tot uitdrukking wilde brengen; voor H.S. Haasse daarentegen lijkt de brief - in dit werk althans - vooral een aangenamer alternatief voor het essay, waarin ze bovendien de problemen die haar bezighouden op een vrijere, meer persoonlijke wijze kan benaderen. Tot zo ver wat betreft het formele aspect, waarbij overigens al terloops naar betekenende elementen moest worden verwezen. Het hoeft geen betoog dat vorm en betekenis in een geslaagd kunstwerk een geïntegreerd geheel vormen en onmogelijk totaal los van elkaar kunnen worden geanalyseerd. Van de structureel-betekenende elementen interesseert ons nu verder vooral de overname van de figuur van Mme de Merteuil, waarbij H.S. Haasse tewerk gaat alsof het een reële, historische figuur betreft. Vooral in de brieven van het hedendaagse personage wordt, o.a. d.m.v. citaten uit Laclos' werk, uitvoerig beschreven hoe en waarom de markiezin zich heeft ontwikkeld tot de vrouw die ze is en welke gebeurtenissen tot haar vlucht naar Holland hebben geleid. Zelfs wie de markiezin aanvankelijk niet kent (omdat hij Laclos' werk niet heeft gelezen), kan zich weldra een vrij nauwkeurig beeld vormen van haar persoonlijkheid. Tegelijkertijd wordt het echter duidelijk, dat H.S. Haasse zich niet beperkt tot een slaafs overnemen van de informatie uit de Liaisons. Ze | |||||
[pagina 126]
| |||||
wil ‘onderbroken contouren doortrekken, kleur invullen waar plekken wit de verbeelding prikkelen, of intrigerende schaduwen doorzichtig maken.’ (blz. 7-8) In feite neemt ze t.o.v. Mme de Merteuil precies dezelfde houding aan als t.o.v. de reële personen in haar historische romans. Ze is vooral geïnteresseerd in de leemten die nog overblijven, nadat men alle beschikbare informatie over de bestudeerde persoon heeft verzameld. Die leemten tracht ze dan zo logisch en rationeel mogelijk in te vullen aan de hand van algemeen-historische informatie over tijd en milieu. De gegevens uit de Liaisons fungeren dus vooral als uitgangspunt voor een persoonlijke interpretatie van de figuur van Mme de Merteuil. Dat het hier een fictief personage betreft kan H.S. Haasses creatieve vrijheid alleen maar ten goede komen. Daarbij komt nog dat de structuur van Laclos' roman erg geschikt is om persoonlijke inbreng van de lezer te bevorderen. Er is immers geen alwetende verteller bij wie hij of zij terecht kan voor een ‘objectief’ beeld van de personages. De lezer is volledig aangewezen op de uitlatingen van die personages zelf, die niet noodzakelijk de juiste toedracht onthullen. Madeleine B. Therrein merkt in verband hiermee op: ‘L'épistolier veut donner de lui-même une certaine image, prétendre se montrer à son correspondant sous un certain angle, si bien que le plus souvent ses lettres ne sont pas une expression limpide de sa personnalité (...) Le dédoublement est visible pour le lecteur, bien que parfois (...) la nature de leurs rapports soit si ambigue qu'il est difficile d'en tirer une conclusion définitive. Mais il vaut la peine de le tenter!’Ga naar voetnoot11 Wat H.S. Haasse dan ook doet. Ze vestigt er daarbij wel voortdurend de aandacht op dat de naar voor gebrachte interpretaties en verklaringen hypotheses en geen absolute zekerheden zijn. Vooral de hedendaagse figuur maakt veelvuldig gebruik van vraagzinnen en uitdrukkingen als ‘ongetwijfeld’, ‘ik stel mij voor’, ‘als het waar is’, ‘misschien’, ‘waarschijnlijk’, ‘wie weet’, ‘ik denk’, ‘naar ik vermoed’ e.a., wanneer ze tracht het leven van de markiezin te reconstrueren. Op de meeste problemen die ter sprake komen, hebben de beide personages trouwens een grondig verschillende, maar niettemin even begrijpelijke visie, wat nogmaals bewijst dat H.S. Haasse overtuigd is van de poly-interpreteerbaarheid van zogenaamd objectieve feiten. Een mooi staaltje van de manier waarop H.S. Haasse op die poly-interpretabiliteit inspeelt bij de creatieve verwerking van feitenmateriaal, is de | |||||
[pagina 127]
| |||||
ontsnapping van Mme de Merteuil uit Holland. Door handig gebruik te maken van de leemtes in de historische informatie over de dames Wolff en Deken, slaagt ze erin de markiezin in hun leven binnen te loodsen en, dank zij de manipulatie van hun zaakwaarnemer, met hun geld weer uit Holland te laten vertrekken. Daarbij blijft H.S. Haasse, ook in passages die betrekking hebben op Mme de Merteuils verblijf in Holland en als zodanig volledig los staan van de gebeurtenissen uit de Liaisons, opvallend trouw aan het beeld van de markiezin, zoals dat uit Laclos' werk naar voren komt. Niets van wat ze de aristocrate laat schrijven of ondernemen verandert wezenlijk haar imago. Dat belet de schrijfster evenwel niet Mme de Merteuil op een erg boeiende en overtuigende wijze te laten reageren op voor haar totaal nieuwe omstandigheden en problemen.
Vanzelfsprekend kan nog heel wat naar voor worden gebracht in verband met de relatie tussen H.S. Haasses Daal-en-Bergse brieven en Laclos' Liaisons. Geïnteresseerden verwijzen we graag naar een artikel van Joris Duytschaever, waarin ‘enkele problemen rond tekst, kontekst en ideologie’Ga naar voetnoot12 worden behandeld. Wij van onze kant hopen in deze bijdrage voldoende materiaal te hebben verzameld om de lezer ervan te overtuigen dat, ondanks het gebruik van Laclos' roman als uitgangspunt, Een gevaarlijke verhouding qua originaliteit en persoonlijke inbreng van de auteur geenszins onderdoet voor H.S. Haasses andere werken.
Martha Gerlo |
|