Spiegel der Letteren. Jaargang 24
(1982)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]De Gentse handschriften van de ‘Dietsche Doctrinale’Elkeen weet, dat de literaire nalatenschap van de middeleeuwen slechts zeer fragmentarisch is overgeleverd, vooral wat de voortbrengsels van de epische poëzie betreft, waarvan wij het bestaan soms alleen maar kennen uit aanhalingen van Maerlant, Heelu en anderen. Met betrekking tot de didactiek liggen de verhoudingen gelukkig gunstiger. Van de Dietsche Doctrinale, een leerdicht in drie boeken over liefde en vriendschap, deugden en ondeugden, met een besluit over het wezen Gods, in 1345 door een onbekende Antwerpse klerk bewerkt naar De amore et dilectione Dei et proximi et aliorum rerum van Albertanus van Brescia († na 1246), kende F.J. Mone in 1838 al zeven volledige handschriften en een vroege druk uit DelftGa naar voetnoot1 Toen W.J.A. Jonckbloet in 1842 overging tot de uitgave van het gedicht, kon hij beschikken over zes handschriften, waaronder het oudst bekende (Gent, U.B. 942), dat in 1367 te Oudenaarde werd vervaardigd, maar dat hij niet als legger gebruikte, omdat naar zijn mening 's-Gravenhage K.B. 76 E 5 verre de voorkeur verdiende ‘om de uitstekende regelmatigheid op het stuk van taal en spelling’, ofschoon dit handschrift ruim zeven jaar jonger is dan het GentseGa naar voetnoot2. Voorts kon hij zijn voordeel doen met de Delftse druk van 1489 (= Campbell 604) en met de fragmenten ontdekt door J.W. Holtrop, drie bladen uit een perkamenten codex uit de laatste jaren van de 14e eeuw, nu berustende in de K.B. te Den Haag onder signatuur 131 D 3. Voor het bewijs ‘hoe vermaard de Doctrinale eenmaal was’, kon hij zich tenslotte beroepen op ‘de vertalingen in de bibliotheken te Wolfenbüttel en te Darmstadt’ (p. XLVII van zijn inleiding), gegevens die Mone reeds eerder had verstrekt en die door R. Lievens zijn vervolledigd in LBijdr. 49 (1960)Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 2]
| |
Sedert de editie van Jonckbloet is onze kennis aanzienlijk vermeerderd. In het Mnl. Wdb. worden varianten vermeld uit een fragment dat bewaard wordt in Berlijn, Staatsbibliothek der Stiftung Preussischen Kulturbesitz, ms. germ. fol. 751Ga naar voetnoot4. Op het ogenblik zijn niet minder dan tien (nagenoeg) volledige handschriften van de Dietsche Doctrinale bekend, naast een hele reeks merkwaardige membra disiecta: men vind ze opgesomd in J. Deschamps' tentoonstellingscatalogus van Middel nederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken, Leiden 19722, pp. 45 en 70 e.v. In dit overzicht ontbreken benevens 's-Gravenhage K.B. 73 F 19, dat naast andere stukken een afschrift van de Doctrinale bevat waarin enkele verzen of gehele brokken zijn uitgelatenGa naar voetnoot5, ook nog de fragmenten die bewaard worden op de universiteitsbibliotheek te RostockGa naar voetnoot6, alsmede het fragment dat berust in het Rijksarchief te Gent en dat hieronder wordt bekeken. In deze bijdrage neem ik mij voor (A) een beschrijving te geven van het Gentse handschrift van de Dietsche Doctrinale en een en ander mede te delen m.b.t. de geschiedenis ervan; (B) de in Gent gedeponeerde fragmenten vluchtig te karakteriseren en (C) de tekst ervan te transcriberen volgens strikt diplomatische principes.
* * *
| |
A. Handschrift Gent, U.B. 942Perk. 41 bll. (IV + 1, 3 IV, IV +2). Geen signaturen, reclamen midden onderaan het laatste vo-blad van ieder katern. Afmetingen 247 × 161 (bladspiegel 200 × ca. 132), 2 kol., 43 rr. Prikkings; afschrijving en liniëring met potlood, waarbij een aparte kolom voor de hoofdletters is voorzien. Moderne foliëring met inkt.
Band: Gerestaureerd in 1967. Alleen de platten van de originele kalfslederen band zijn bewaard gebleven: eenvoudige ruitvormige filets, versierd met kleine losse stempels (8 mm × 8 mm) in blinddruk, voorstellende het Lam met kruisstaf en banier. Bij de restauratie werden de oorspronkelijke perkamenten schutbll. van de eikehouten berden losgemaakt en afzonderlijk vóór- en achteraan ingebonden. Sporen van twee sluitriemen. | |
[pagina 3]
| |
Schrift: Littera textualis. Rode en blauwe lombarden. Op f. 1ro, bovenaan de eerste kolom een initiaal, 8 rr. hoog, rood en blauw, met binnenin bladmotieven, onhandig getekend; tussen beide kolommen een pretentieloze randversiering. Afwisselend rode en blauwe paragraaftekens, opschriften in rubriek. Hoofdletters met een enkele, doorlopende rode lijn vertikaal doorstreept. Traditionele abbreviaturen, geen interpunctie. Kleine representanten, meestal in het oog van de gekleurde lombarden. Blijkens het colofon op f. 41vo werd het handschrift in 1367, dus nog geen kwarteeuw na de voltooiing van de Doctrinale, te Oudenaarde vervaardigd.
Inhoud: Het hs. bevat de volledige tekst van de Dietsche Doctrinale. De opdracht aan Jan III van Brabant (1295-1355), die in sommige handschriften ontbreekt, volgt onmiddellijk achter de proloog van het eerste boek, f. 1rob (ed.-Jonckbloet, pp. 321-322). f. 1roa Inc.
ONder alle creaturen
Heeft de mester der naturen
Twe ghemaect des sijt ghewes...
f. 41voa Expl.
Desen bout was vul hent
Te craeys toudenarde si v bekent
Als men screef ons heeren jaer
.M.ccc ende daer naer
.Lx. ende seuene daer mede
Den vijften dach in hoymant dats warhede
Wat het raadselachtige te craeys betekent, is niet zo maar uit te maken. Waarschijnlijk zoiets als ‘ten huize van, in het schrijfatelier van de Craeyes’Ga naar voetnoot7. Het handschrift zou dan geschreven zijn door Jan Craeye II, een kopiist die M. Hoebeke heeft geïdentificeerd in Handel. v.d. Zuidned. Maatsch. v. Taal- en Letterk. en Gesch. 14 (1960), pp. 163-165Ga naar voetnoot8.
Gebruikssporen en beschadigingen: Van f. 19 is een hoek aan de onderzijde van het blad afgescheurd; in f. 39 was er een gat, hersteld met perkament van de tijd nog vóór het blad werd beschreven. Op het vo van het schutblad vooraan staan bezittersaantekeningen van C.P. Serrure [19e eeuw], Jor de Keingiaert van Catsberg, Eeckebeke... | |
[pagina 4]
| |
Gyllevelt [17e eeuw]. Daaronder in een oudere schriftsoort [16e eeuw]: Johannes dixmude est pres (?) huius libri.
Geschiedenis: Het handschrift heeft sedert 1829 deel uitgemaakt van de bibliotheek van de Ieperse archivaris Jan Jacob Lambin (1765-1841), die het in 1836 ten geschenke heeft gegeven aan C.P. Serrure; het werd in 1897 door de Gentse universiteitsbibliotheek van C.A. Serrure aangekocht. Voordien moet het in het bezit zijn geweest van Jan van Dixmude en jonkheer de Keingiaert van Catsberg etc. De Katsberg ligt in de omgeving van Poperinge, Ekebeke ‘binnen de paalen van het kerspel van Steenvoorde’Ga naar voetnoot9; met Gyllevelt kan Geluveld (olim: Guelveld, Ghellevelde) onder Ieper zijn bedoeld. Aan een Jan van Dixmude wordt een Cronike van Vlaenderen (hs. Gent, U.B. G 6181) toegeschreven, uitgegeven door J.J. Lambin, Ypres 1839, maar volgens R. Lievens, Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa, p. 48 ten onrechte. Deze zal wel niet de bezitter van het handschrift zijn geweest. Eerder komt daarvoor in aanmerking een andere Jan van Dixmude uit hetzelfde geslacht. Deze was in 1555 schepen van Ieper en getrouwd met Martine Keingiaert (Lambin, a.w., p. XXIV), waardoor het handschrift in het bezit van haar erven kan zijn gekomenGa naar voetnoot10.
Literatuur: F.J. Mone, Übersicht 371, 5. - F. van de Putte, Bibliothèque de M. Lambin, Annales de la société d'émulation de Bruges 2 (1840), p. 262 (Manuscrits in-folio, no 7). - Catalogue de la bibliothèque de M.C.P. Serrure, Bruxelles 1873, 2, 2575. - Ed.-Jonckbloet, pp. XLI-XLII. - Bouwstoffen, art. 327, 3. - G. Ljunggren, Der Leyen Doctrinal, Lund 1963, p. 24. - U.B. Gent, Census van de handschriften, 6e aflevering, 942. - F. Masai & M. Wittek, Manuscrits datés conservés en Belgique, Tome 1: 819-1400, 63. | |
B. De Gentse FragmentenU.B. MS 1617Twee aansluitende stukken perk. XIV, ca. 145 × 95/100 en 100 × 145, die samen 3/4 van een blad uitmaken van een handschrift dat door een onbekende boekbinder werd versneden. Afschrijving noch liniëring. Legt | |
[pagina 5]
| |
men beide stukken in hun goede volgorde, dan is een reconstructie van het oorspronkelijke blad mogelijk: ca. 245 × ca. 180 (bladspiegel 195 × 130), 2 kol., 48 rr.
Schrift: Littera textualis. Hoofdletters in een aparte kolom, door een enkele rode lijn doorlopend gerubriceerd. Rode opschriften, rode lombarden. Gewone abbreviaturen, geen leestekens.
Inhoud: Fragment van de Dietsche Doctrinale, Tweede boek, vss. 401-463, 464-558. Geschiedenis: Herkomst onbekend. Het fragment werd in april 1915 door Willem de Vreese op de U.B. te Gent geïdentificeerd.
Literatuur: G. Ljunggren, Der Leyen Doctrinal, Lund 1963, p. 25. | |
U.B. MS 1636Perk. XIV2. Twee in elkaar passende dubbelbll. (2 II), 200/210 × 155 (bladspiegel ca. 190 × 130), 2 kol., 41 à 44 rr. Afschrijving noch liniëring. Doordat van f. 2 en van f. 4 een strook is afgesneden aan de rechter buitenkant (± 1/2 kolom), meten zij nog slechts 210 × 113/116 en is van de tekst op f. 2voa en f. 4voa alleen de helft bewaard gebleven. Daar bovenaan iedere kolom bovendien 1 à 2, soms 3 regels | |
[pagina 6]
| |
ontbreken, mag men aannemen dat het fragment afkomstig is van een handschrift met twee kolommen van 44 rr. op iedere foliozijde. De bll. die door schadelijk reagens zodanig zijn beschadigd, dat de tekst hier en daar onleesbaar is geworden, hebben de middelste dubbelbll. van een katern uitgemaakt. Ze vertonen sporadisch gaatjes.
Schrift: Littera textualis. Hoofdletters in een aparte kolom, door een enkele rode lijn vertikaal doorstreept. Rode lombarden, opschriften in rubriek. Geen interpunctie. De abbreviaturen zijn de gebruikelijke. Opvallend is de afkorting w9 (= was).
Inhoud: Fragment van de Dietsche Doctrinale, Tweede boek, vss. 2314-2398, 2401-2440, 2443-2485, 2489-2529, 2534-2575, 2579-2619, 2623-2664, 2668-2708, 2711-2752, 2755-2796, 2799-2840, 2842-2885, 2887-2929, 2931-2972 en 2974-3016.
Geschiedenis: De U.B. heeft de fragmenten in september 1890 ten geschenke ontvangen van A. Diegerick, rijksarchivaris te Gent, die ze op zijn beurt had gekregen van zijn vader, die ze zou hebben geërfd van J.J. Lambin te Ieper. In de catalogus van de bibliotheek van Lambin, gepubliceerd door F. van de Putte in de Annales de la société d'émulation de Bruges 2 (1840), pp. 251-270 komen ze niet voor.
Literatuur: J. Verdam, Versl. en Med. v.d. Kon. Akad. van Wetensch., 3e reeks, 8 (1891), p. 23. - G. Ljunggren, Der Leyen Doctrinal, Lund 1963, p. 25. | |
U.B. MS 2210Vier aansluitende stukken perk. XIV2, met name twee stukken van ca. 125 × 170 en twee stukken van ca. 65 × 170, die samen twee op elkaar volgende bladen, dus het middelste dubbelblad van een katern hebben uitgemaakt van een handschrift dat in de 16e eeuw werd versneden. Afschrijving noch liniëring. Legt men de vier stukken in hun goede volgorde, dan is een reconstructie van de oorspronkelijke bladen mogelijk: ca. 230 × 165 (bladspiegel 200 × 130), 2 kol., 44 rr. Het perkament is gedeeltelijk bedorven en de tekst derhalve moeilijk leesbaar, het vertoont sporadisch gaatjes.
Schrift: Littera textualis. Hoofdletters in een aparte kolom, door een enkele rode lijn vertikaal doorstreept. Rode lombarden, opschriften in | |
[pagina 7]
| |
rubriek. Geen leestekens. Gewone abbreviaturen, naast het minder gebruikelijke w9 (= was).
Inhoud: Fragment van de Dietsche Doctrinale, Eerste boek, vss. 543-559, 565-602, 609-646, 652-690, 696-735, 741-780, 786-826, 832-871, 877-890. Geschiedenis: De fragmenten werden in april 1899 door W. de Vreese op de U.B. te Gent geïdentificeerd. Ze waren door F. vander Haeghen gevonden in de schutbll. van het werk S. Champerii Practica noua in medicina, s.l.s.d. [Lugduni, XVI], dat in diezelfde bibliotheek wordt bewaard onder signatuur Rés. 1477Ga naar voetnoot11.
Literatuur: G. Ljunggren, Der Leyen Doctrinal, Lund 1963, p. 25. | |
Rijksarchief, St.-Pietersabdij Reeks I, nr. 461Een onbekend kopiist heeft in de tweede helft van de 15e eeuw op ff. 133vo-134vo van een Register van leenrechten dat deel uitmaakt van het Fonds Sint-Pietersabdij berustend in het Rijksarchief te Gent, vss. 3501-3666 van het tweede boek van de Dietsche Doctrinale overgeschreven in een vlotte, maar verzorgde littera cursiva. Deze verzen bevatten instructies voor schepenen bij het wijzen van vonnissen (algemene richtlijnen van bestuur, zou men het kunnen heten) en zij zijn | |
[pagina 8]
| |
aangevuld met nog eens tweeënnegentig verzen die dezelfde stof behandelen, maar waarvan ik de bron niet heb kunnen weervinden (ff. 134ro-135ro). De taal van het fragment is zonder twijfel Vlaams. De papieren bll. bevatten 2 kolommen, behalve f. 135ro, dat voor 3/4 onbeschreven is gebleven. De tekst is reeds vroeger uitgegeven door Ph. Blommaert, Oudvlaemsche gedichten der XIIe, XIIIe en XIVe eeuwen, II (Gent 1841), pp. 65-68.
Literatuur: L.D. Petit, Bibl. d. Mnl. Taal- en Letterk., no 577. - Bouwstoffen, art. 998, B, 4. | |
C. TekstuitgaveDe teksten zijn zo getrouw mogelijk naar het hs. uitgegeven. Een enkele maal is een kennelijke fout van de kopiist verbeterd, maar dan wordt de lezer in de voetnoten daarop attent gemaakt. Daar vindt hij eveneens de verklaring van woorden of grafieën, die hem voor moeilijkheden zouden kunnen plaatsen. De abbreviaturen zijn met gebruikmaking van cursief opgelost, zoveel mogelijk naar voluit geschreven voorbeelden. Tussen rechte haakjes staan die woorden of gedeelten van woorden die in de hss. zo moeilijk leesbaar zijn, dat onze lezing eerder op een gissing dan op zekerheid berust. De grafieën u en v, y en ij zijn weergegeven zoals zij in de bronnen voorkomen. Dat geldt ook voor het gebruik van hoofdletters. Ook bij het aaneenschrijven en scheiden van woorden is getracht in overeenstemming te blijven met de bedoelingen van de kopiist die intussen niet altijd duidelijk zijn. Men denke eraan, dat de woordgrens voor de middeleeuwer niet steeds dezelfde is als voor ons. De versnummering is die van de editie-Jonckbloet (1842). | |
U.B. MS 1617II,
401[regelnummer]
Ende daer in niet meer [laten]Ga naar margenoot+
Dats .j. poent van groter saken
............
Scuwen der quader wandelinge
| |
[pagina 9]
| |
405[regelnummer]
Ende metten goeden altoes gaen
Als ons cathoen doet verstaen
Dat sijn sin ter minnen staet
Om gode dats mijn raet
Die gode mint sijt gewes
410[regelnummer]
Dat hi edel van herten es
Want hi den alder hoechsten mint
Daer hi hemelrijc met gewint
Oec es hi die vroetste die leeft
Want hi dat beste vercoren heeft
415[regelnummer]
God laet ons alsoe minnen
Dat wi sijn hulde gewinnen
Van scuwen der ghiereger endeGa naar margenoot+
vrecker gheselscap
MEt gieregen vrecken wats gesciet
En [seldi] vrienscap hebben niet
Want ...... als paulus seit
420[regelnummer]
Es wortele [alre] quaetheit
...... vrecken des sijt vroet
En mach ...... geen goet
Geen [dinc] ...... hem toe
Bat dan ster[uen] ... v hoe
425[regelnummer]
Den tijt dat ...... leeft
Niemen [sijns] ............
Maer als hi [doot es] na dat
Heeft men sijns goets te bat
430[regelnummer]
Tghelt [en mae]ct den vr[ecken] niet sat
Maer [meer]... [soe lan]c soe bat
Al waer eertr[ike] ...... [sijn]
Sijn herte ............ sijn
435[regelnummer]
Ja al haddi al sijn geuoech
Gode selue ten ware niet genoech
Ende altoes spade ende vroe
Heeft hi die hant altoes toe
Ende in nemen altoes hopen
440[regelnummer]
Want daer in staet al sijn hopen
Wet dat ere ende vromichede
| |
[pagina 10]
| |
Inden vrecken en hout geen stede
Vrecheit can wederstaen al
Daer ere ende duegt wt comen sal
445[regelnummer]
Een wijs man sprect in sijnder leren
Als die vrecke sal hebben ere
Sal sonder guer sijn die wieroecGa naar margenoot+
............
Seneca maect ons gewes
450[regelnummer]
Dat die vrecke onwerdich es
Te comen teneger ere
Noch seit die selue here
Soe wie vrec es dat hi
Onneersam es daer bi
455[regelnummer]
Ende datmen niet en sal keren
Tot werdicheit oft tot eren
Want in wat steden dat hi comt
In tfolx tonge es hi verdoemt
Ende vor gode onwert met
460[regelnummer]
Jesus sidrac heuet geset
Dat gierige vrechede
Gaet vor alle quaethede
Want hem seluen es hi quaet
Ende onnut dat verstaetGa naar margenoot+
465[regelnummer]
Ende niemen en heeften lief
Ende al dat yemen heeft es sijn gerief
Daer om seit ons salomoen
Die hem seluen quaet doen
Sine selen niemen goet wesen
470[regelnummer]
Seneca seit ons van desen
Die vrecke es selue die sake
Van sinen swaren ongemake
Dat hijs genen noot en heeft
Dat hi in scanden leeft
475[regelnummer]
Waer die vrecke gaet oft sit
Sijn ongeual volgt hem met
En es geen soe vroet man
Dien daer af genesen can
Sijn rijcheit oec wats gesciet
480[regelnummer]
En cannen genesen niet
D[i]ts recht gelijc van dan
Weder gi enen sieken man
| |
[pagina 11]
| |
Legt op een bedde dat es out
Oft op een bedde dat es gout
485[regelnummer]
Oft waer gine henen drijft
Sijn ongemac altoes blijft
Daer bi eest al eens waerlike
Weder die vrecke sijn erm oft rike
Want in hoe vele goeds hi stect
490[regelnummer]
Hem dunct altoes dat hem gebrect
Soe wie so erm es inden moede
Seker hi es erm van goede
Want tsine en es tgoet niet
Waer hijt wan of wiet hem lietGa naar margenoot+
495[regelnummer]
Salomon seit die wise man
Die sine rijcheit niet dwingen en can
Hout in onruste daer bi
Al dat in sijn huys si
Want si hem al sijn tegen
500[regelnummer]
Die hem te costen plegen
Oec seit men soe wie
Dat giften geeft die
Gerecht es ouer al
Ende ewelijc leuen sal
505[regelnummer]
Want die giften altoes gereet
Es selden gerecht oft weert
Want giften den man keren
Wt alder duegt ende eeren
Die rike vrecke sorgt om broot
510[regelnummer]
Ja geens pennincs en heeft hi noot
Hets waer elc minsche [wert] becoort
Van vss. 512-541 zijn alleen de eerste letters van elk vers bewaard gebleven.Ga naar margenoot+ Ende onrecht vort stekenGa naar margenoot+
Wrake ouer dese giereched[e]
Daert al beulect es mede
545[regelnummer]
Tfolc van deser werelt wijt
God betert hets meer dan tijt
Van des houerdichs ende vreckes minschen
vrienscap te scouwene
| |
[pagina 12]
| |
Gine selt v in genen dingen
Metten houerdegen mingen
Noch oec metten verkeerden
550[regelnummer]
Die houerdege es in gods haet
Die oetmoedege in gods dienste staet
Sinte peter seit daer
In [sijn] epistolen daer
555[regelnummer]
Dat houerde talder tijt
Des minschen herte onturijt
Ende onttrect daer toe mede
Alle ruste ende alle vrede
| |
U.B. MS 1636Die den mensch brinct ter erenGa naar margenoot+
II,
2315[regelnummer]
Ende ten eweghen lichte
Dats verre de beste gichte
So wie sijn [gifte] geuen sal
Sal tijt ende stede wachten ouer al
Ende wiet sien ende horen
2320[regelnummer]
Ende uoersien wel tenoren
Wat den persoen betaemt
Soe es sijn gifte ongeblaemt
En es oec altoos geen tijt
Van geuen des seker sijt
2325[regelnummer]
Noch uan nemen daer toe mede
.I. wijs man seit in .j. stede
Ic hadde lieuer te verliesen dan
Ic scandelec name van yeman
Senica seit die gifte ontfaet
2330[regelnummer]
Vercoept sijn vriheit dat verstaet
Daer omme en sal de mensche niet
Sijn vriheit vercopen wats gesciet
Onneersaemlijc alsic verstae
Want daer moet danc uolgen na
| |
[pagina 13]
| |
2335[regelnummer]
Oft ghi blijft sijn sculdere
Dat v ewelijc scande were
Maer sunderlinge suldi weten
Dat gi des goetsdoens selt vergeten
Dat gi doer uwen vrient doet
2340[regelnummer]
Maer doet v vrient goet
Des gedinct emmermere
Dats .i. volmaecte lere
So wie sinen vrient doet verstaen
Datti dore hem heeft gedaen
2345[regelnummer]
Ende dat toent lude ende stille
Dats .j. teken datti wille
Weder hebben alsic verstae
Dat seit her senica
Die geeft en sal sire giften niet
2350[regelnummer]
Vermanen wats gesciet
Die gifte sal vermanen daer af
Niet die mensche diese gaf
Wie dat sine gifte geeft
Dore hem die ewelijc leeft
2355[regelnummer]
Hem gedinckes ewelike
Ende god geeft hem [hemelrike]
De vss. 2357-2373 zijn door schadelijk reagens grondig bedor-Ga naar margenoot+ven en op enkele letters na vrijwel onleesbaar. Dat en suldi wreken niet
2375[regelnummer]
Maer dat seldi soe beleid[en]
Met groter getemperth[eiden]
Dattie vrienscap min[dert twint]
Want alsi minderen beg[int]
Oft vercoelt groet ende [smal]
2380[regelnummer]
So vergeet sijs ge[rne al]
| |
[pagina 14]
| |
Vss. 2380-2389 zijn zodanig geschadigd, dat ze nauwelijks leesbaar zijn. 2390[regelnummer]
Ontsien hem ............
Paulus seit ...............
Wie den and............
Sal des ge[like] .........
Senica doet ons verstaen
2395[regelnummer]
Van enen anderen die verbeide
Dattu den anderen ... te leide
[Dit] so was wel bes[iet]
...v. minne en mindere [niet]
Vss. 2401-2414 zijn onleesbaar op enkele woorden na.Ga naar margenoot+ Van te prisene den mensche
2415[regelnummer]
Noch ..................
Vo............ wie hi sij
Aristo............... die here
In ........................
Ghine selt ...............
2420[regelnummer]
Noch lacht..................
Senica seit die wise man
Die hem sel............ can
Heeft en......... vonden saen
Dat doet [ons] cathoen [verstaen]
2425[regelnummer]
Die hem ...... prijst dats .i. sot
Want tfolc ............ sijn spot
Lof ende .................. mont
Wert .....................
Ghine ...... [vrient] lachteren niet
De vss. 2430-2438 zijn weer onleesbaar. Van rijcheiden te gewinnen
ende te gebrukene -
Die na rijcheit wilt staen
2440[regelnummer]
Ende behouden sonder waen
Dats gode dore reuerencieGa naar margenoot+
| |
[pagina 15]
| |
Dander es sine consciencie
2445[regelnummer]
Dat derde ...... goede fame
De vss. 2446-2464 zijn door lijmvlekken bedorven; 2457-2458 kan men met enige moeite lezen: ... van gode / ... gebode. 2465[regelnummer]
Ende joseph van arimathia
Die rike was ............
Ende edel alsoe ict las
Die xps ...............
Rijcheit mach men hebben wale
2470[regelnummer]
In dien dat men altemale
Begerte daer an legget te sere
Als dauid seit die wise here
Ghine selt v herte [legghen] niet
An die rijcheit wats gesciet
2475[regelnummer]
Noch al des ............
Die uele comet .........
Daer die sonden met beginnen
Als ons senica doet [bekinnen]
Hets .i. grote .........
2480[regelnummer]
Dattie ......... troest leit
Ende al sijn hope set
An sel[uer] ende an goude met
Tgoet en maect den mensce rike niet
Maer arm diet wel besiet
2485[regelnummer]
Want soe hi meer goets heeft
Dat goet de man niet ...... rikeGa naar margenoot+
2490[regelnummer]
Maer het maecten ... ewelike
Die den vrecken heet rijc man
Sekerlike hi liechter an
Al haddi in sijn gewoude
Hemel ende erde ... en soude
2495[regelnummer]
Daer ... niet hebben genoech
Maer meer hebben ... sijn geuoech
Die vrecke...... niet dat goet
Maer dat goet des sijt vroet
Heeft [den] vrecken so geuaen
2500[regelnummer]
Dat hi hem niet en can [ont]gaen
Ende ewelijc blijft ......
Beide [an] ziele ende an lijf
Men seit [want] also es die zede
Dat .i. mensche heeft den rede
| |
[pagina 16]
| |
2505[regelnummer]
Dats niet waer diet wel beseeft
Maer die rede [de mensce] heeft
Vaste gebonden in sinen strecke
Also ... ghiericheit den vrecke
Ende heeften in sijn [gewoude] alsoe
2510[regelnummer]
Dat hi ......... en [worde] vroe
Ghi sult in uwen dagen
Rijcheit winnen ende beiagen
Die ghe[recht] si ende goet
Also ons dauid maket [vroet]
De vss. 2515-2523 zijn onleesbaar. Daer af en [hebbe quaet] no scade
2525[regelnummer]
Want qualijc gewonnen goet
Dat enen anderen scaden moet
Her tulius maect ons gewes
Dat geen dinc meer en es
Iegen natuere [dat] .i. man
Van deze kolom (vss. 2534-2575) zijn alleen de eerste woordenGa naar margenoot+ van ieder vers bewaard gebleven.
De kolom is vertikaal midden doorgesneden, zodat van vss.Ga naar margenoot+ 2579-2620 enkel de laatste woorden, c.q. de laatste letters zijn overgebleven. Die op corten tijt groet gewinGa naar margenoot+
Dicke wile bringen in
2625[regelnummer]
Daer men niet in mach sijn slap
Dats lantwinninge ende comenscap
Van .i. corne dat men sait
Men .xx. corne mayt
Ende als deen leit inden tas
2630[regelnummer]
So steet dander inden was
Ane comenscap men zere wint
Die tgoet halen daer ment vint
Ende voeren daer des breke es
Daer wintmen vele an sijts gewes
| |
[pagina 17]
| |
2635[regelnummer]
Enen wisen man hort men leren
Dattie coman sal hanteren
Sijn marct in groten steden
Die in wetten staen ende in vreden
Daer uele lieden tsamen comen
2640[regelnummer]
Daer so moet hem dicke vromen
Ende datsi oec scuwen dlant
Dat .i. quaet here heeft in sijn hant
Oft daer de here meer verteert dan
Sine rente gedragen can
2645[regelnummer]
Oec so doeti mede gewach
Dattie mensce wel rijc werden mach
Met beesten ende met hincken mede
Ja int lant daer es vrede
In beesten gansen ende swijn
2650[regelnummer]
Die jonc .......... ssende sijn
Sunderlinge so sal die man
Sine comenscap leggen daer an
Dinc die meren mach
Ende toenemen nacht ende dach
2655[regelnummer]
Ende niet ane dinc dat verstaet
Die cortelike tedoen gaet
Aldus heuet dat gijt wet
.I. wise philosophe geseit
In sine boeke dat ic las
2660[regelnummer]
Dat .i. goet wijs meester was
Nadien dat wi selen
Na dies wijs meesters beuelen
Na die dinc altoos staen
Die nemmermeer mach vergaen
Duren mach sonder indeGa naar margenoot+
Des onne ons god ons here
2670[regelnummer]
Die regneert emmermere
Van ledicheiden
DIe ledicheit altoos vliet
Want daer uele archs af sciet
| |
[pagina 18]
| |
Salamoen doet ons bekant
Die wise arbeit sijn lant
2675[regelnummer]
Sal gesaet sijn van brode
Ende hi die arbeit node
Sal arm sijn van goede
Ende leuen in ermoeden
Ledicheit voer alle sake
2680[regelnummer]
Can die lieden onduchtich maken
Ende luxurie oec daer mede
Ende vertragen alle dinge
Ende can oec die lieden leiden
Tot alre archeiden
2685[regelnummer]
Ende alsi hem heeft bekeert
Ter sotheit ende geleert
So vint hi ocsion bouen al
Waer bi hi niet pijnen sal
Ende doeter toe sine onscout
2690[regelnummer]
Te wintere est hem te cout
Te somere est hem te heet
Want sine natuere es theet
Hets te droge oft te nat
Aldus blijfti euen lat
2695[regelnummer]
Vertraget in allen dingen
Die hem termoeden bringen
Het geet menich om sijn broot
Dies hebben soude clenen noet
En dade sine bedoruenheit
2700[regelnummer]
Jhesus sydracs sone seit
Ic g[ing doer] enen acker
.I. ... niet was geackert
Ende doer .i. sots wijngaert
Die beide waren qualijc bewaert
2705[regelnummer]
Want daer en ginc niet wt
Dan bramen ende oncruut
Doen dachtich in minen moet
Dat traecheit niet en was goet
Om datti trage was ende roekeloesGa naar margenoot+
Salamoen seit de wise here
En mint den slaep niet sere
| |
[pagina 19]
| |
2715[regelnummer]
Daer uolcht gerne breke na
Vort seit ons senica
Datti sottelike hem keert
Die in slape glorieert
Want die slaep es doot
2720[regelnummer]
En acht sijnselfs cleen no groet
Alle sorge ende wijsheit met
Sijn te male wt hem geset
Oec seit de wise man dat
In ene ander stat
2725[regelnummer]
Dat hem nie dach daer hi wet
In ledicheiden ouerleet
Noch seit senica de wise man
Die sinen slaep versmaden can
Ende tonder houden dat hi
2730[regelnummer]
.I. leuen heeft seker ende vri
Beide an sine gesonthede
Ende an sine siele mede
Niement es vri sijts gewes
Die sinen lichame vrient es
2735[regelnummer]
Want die lichame pleech te sine
.I. swaer bordene ende pine
Want meest ...... begeert
Datter zielen zere deert
Daer omme laet ons alsoe helden
2740[regelnummer]
Onsen lichame vter welden
Met waken met iammerhede
Datti onse ziele niet ... verlede
Maer dat wi ons so regeren
Dat wi ewelijc regneren
Van luxurien
2745[regelnummer]
Van luxurien sprect aldus
Die wise man ouidius
Wildi der luxurien sijn scu
So doet die ledicheit van v
Ende niet allene die ledicheit
2750[regelnummer]
Maer der wiuen gemeensamhede
Die tijt entie stede verstaet
| |
[pagina 20]
| |
Daer men luxurie begaet
Als v luxurie begaet anGa naar margenoot+
So betijt uwer kelen das
Want si uwes buucs vrient es
.I. wijs man seit van luxurien
2760[regelnummer]
Dat si es van selker natueren
Dat si vliet van alle ...
Die haer scuwen ende vlien
Scudi haer so scuut si v
Volgdi haer so compt si tu
2765[regelnummer]
Die hem ter luxurien winnen
Connense qualijc verwinnen
Dat si met arbeiden groot
Daer bi es hem arbeits noot
Luxurie maect den mensche keitijf
2770[regelnummer]
Beide an ziele ende an lijf
Ende si mindert daer toe mede
Name ende borse hets haer sede
Die daer iegen set sijn hoede
Hi mach wel heeten de vroede
[Van bedroefheiden]
2775[regelnummer]
Scande scade ende ongewin
Can bed[roef]heit bringen in
Also ............... out
W ............... menichfout
In[der ioncheit] soude men beiagen
2780[regelnummer]
Dies ...... dorft in ouden dagen
Die ...... ioncheit genoech heeft
Ende .................. leeft
Ende dan ...... heeft van goede
Hi heeft [dobbel] armoede
2785[regelnummer]
Ja die d[oot dan geuen] can
Salamoen seit die wise man
Omdat die trage in dat coude
Sijn lant niet eren woude
Sone haddi tsomere geen broot
2790[regelnummer]
Noch seit salamoen [al] bloot
Als die trage es geseten
Ende drincken [sal ende] eten
| |
[pagina 21]
| |
So heeft ......... hant gereet
Onder sijn oexsel geleet
2795[regelnummer]
Ende metter ander etti dan
Ende dat doet hem pine nochtan
2800[regelnummer]
Ende nochtan bliuet .........Ga naar margenoot+
Also keert ende went de trage
In sijn bedde toten dage
Oft toti sal gaen eten
Dan can hi cume geweten
2805[regelnummer]
Watti eten of drincken sal
Dat doet hem sijn traecheit al
So dunct hem in sinen moet
Datti grote wijsheit doet
Datti so ............ lede
2810[regelnummer]
Ende hi acht grote dwaeshede
Dat die trauelgeren
Ende ...... winnen met eren
So [dunct] hem in haren moet
Dat ...... wijs ende also vroet
2815[regelnummer]
Als .....................
Die te [berechten] hebben .i. stat
Senica heeft gescreuen claer
.I. mensche die leuet .lxxx. iaer
In onnutter ledicheit
2820[regelnummer]
Sone heeft hi voer waer geseit
I. dach daer binnen niet geleeft
Want hi leuende doot heeft geweest
Sinen tijt verloren ende sijn leuen
Dat hem god heeft gegeuen
2825[regelnummer]
In dien en suldi niet merken
Dattie mensche altoos sal werken
Maer hi sal ondertusscen mede
Rusten laten die lede
Alsmen tijt heeft ende stede
2830[regelnummer]
Want cranc es die menscede
Maer bouen alle saken
Vss. 2832-2838 zijn zodanig afgesleten, dat ze onleesbaar zijn geworden op het eerste woord van elk vers na. Als ghi uan goede sijt rike
2840[regelnummer]
Seldi dat besegen wiselike
| |
[pagina 22]
| |
Soe moegdi .i. hebben danGa naar margenoot+
Cathoen seit de wise man
2845[regelnummer]
Ghebruuct uwes goets wat gesciet
.........x name altoos vliet
Wat hulpt rijcheit ............
Als ghi arme van herten sijt
Vss. 2849-2881 zijn, met uitzondering van weinige woorden vrijwel onleesbaar. Walti metten [scatte] maken sal
Nochtan seine verteren
Die hem niet gauen .ij. peren
2885[regelnummer]
Aldus bliuet tgoet verloren hier
Alleen de eerste woorden van vss. 2887-2929 zijn bewaardGa naar margenoot+ gebleven, aangezien de kolom vertikaal is midden doorgesneden.
Ook deze kolom is aan de linkerzijde voor meer dan de helftGa naar margenoot+ besnoeid. Van vss. 2931-2972 zijn derhalve alleen de laatste woorden overgebleven. 2975[regelnummer]
Maer wildi vor waer geseitGa naar margenoot+
Volgen quade giericheit
Al haddi eerterike na v geuoech
Ghine sout niet hebben genoech
Maer gi sout begeren mere
2980[regelnummer]
Ende altoos hebben onnere
Die rijcheit leit niet in tgoet
Maer si leit in riken moet
Die scat en maect geen rijchede
Therte en si rike mede
2985[regelnummer]
Den riken horen wij gewagen
Men sal armoede blidelijc dragen
Senica seit de vroede
Waer es blide ermoede
Dat daer geen armoede en es
2990[regelnummer]
Want sijt seker ende gewes
So waer bliscap es dat daer
Droefheit en es no vaer
Hine es niet arm die luttel heeft
| |
[pagina 23]
| |
Maer die uele begert ermelijc leeft
2995[regelnummer]
Daer om seldi in allen dingen
V seluen wiselec dwingen
Dat ghi in goeder voegen
V seluen laet genoegen
Want wie hem gecosten can
3000[regelnummer]
Wert verborgen .i. rijc man
Want dien genoecht datti heeft
Dats de rijcste die leeft
Ende wien niet genuecht tsijn
Hem steet ewelijc arme tsine
3005[regelnummer]
Senica seit ons vor waer
In siere epistelen daer
Datti heeft groten noot
Die versmaden can groet goet
Ende lieuer heeft miltheit
3010[regelnummer]
Dan alte groten rijcheit
Te uele hebben ende begeren
Moet den mensche altoes deren
Want alst coren es bouen ghemick[e]
Opt felt wast te dicke
3015[regelnummer]
So bedruct deen dander soe
Dats de lieden sijn onvroe
| |
U.B. MS 2210Noch seit paulus al blootGa naar margenoot+
I,
535[regelnummer]
Dat dat geloue es doot
Daer geen doget en volget na
Maer tgeloue alsic versta
Dat [we]l hout sijn gebode
Dats leuende uoer gode
540[regelnummer]
Wi selen in allen steden
Met sterken geloue beden
Ende [t]wiuelen niet .j. haer
Van dat wi bidden daer
God seelt doen des sijt vroet
| |
[pagina 24]
| |
545[regelnummer]
Ja opdat die bede es goet
Maer twiuelen wi daer an
So slechten wi den water dan
Dat uoer den wijnt alto[o]s vliet
Ende stille en can gestaen niet
550[regelnummer]
Een man die van .ij. willen es
Es ongestade sijts gewes
Ende en weet ten welken lien
God en hort niet gerne dien
Ons here sprect uoer waer
555[regelnummer]
Indie ewangelie daer
Hebdi vast geloue in v
[Ende] segt toten bergen nv
Datsi ind[er] zee gaen staen
565[regelnummer]
Datti ons ontfarmen salGa naar margenoot+
.....................
.....................
Van bat hopen ende ...
Hope can maken mede
...... ende sine liefheide
570[regelnummer]
...... bediet een verbeiden
Van toe nemender zalicheiden
Die emmer toe comen moet
Als ons .i. wijs man maket vroet
Al geloeft men wel int geuoech
575[regelnummer]
.....................
.....................
[Al]s gi... gode doet v gebede
So suldi hopen bouen alGa naar margenoot+
Dat... v bede horen sal
580[regelnummer]
Ende hem betrouwen vandien
Dat v bede sal ghescien
Alsi oec sal sekerlike
Op dattie bede es orberlike
Wie dat in oetmoede leeft
585[regelnummer]
Ende gene hoeft sonde en heeft
Wet dat god hem niet ontsegt
Op dat orbor daer ane legt
Ende des en weet groot no clene
| |
[pagina 25]
| |
Niemen dan god allene
590[regelnummer]
Daer omme so selen wij
Opdat die bede behorlec sij
Ouer goet houden al
Dat god geeft ende geuen sal
Want hi es onse vader
595[regelnummer]
Ende weet onse orbore algader
So wie sijn hopen an hem set
Hi wert seker daermet
Bescermt verloest ende behoet
Ende uan allen arge behoet
600[regelnummer]
Dauid seit die wise man
Die van hope wel [spreken can]
Here sprect hi ic hope ......
Vss. 609-613 en het opschrift tussen vss. 613 en 614 zijnGa naar margenoot+ door lijmvlekken onleesbaar geworden. CAritate si can wel maken
615[regelnummer]
Gods minne voer alle saken
Ende ...... doget en es volmaect
Daer caritate ............
Want het leit deine bate
An werc sonder caritate
620[regelnummer]
Caritate alsict versinne
Es ... ongeueinsde minne
Beide te gode enten menscheGa naar margenoot+
Dits .j. minne van groten wensche
Wet dat oec caritate
625[regelnummer]
Niet en soect haer bate
Maer alle mensce mere
Ende ouer al gods ere
Caritate mere no min
En soect nergens haer gewin
630[regelnummer]
Want sine can niet doen
Yemene om weder doen
Maer wt ongeueinsden sinne
Striket ouer al haer minne
Ons screef Sinte petrus
635[regelnummer]
In eenre sine epistelen aldus
Dat caritate wel can decken
Vore gode der sonden vlecken
Als ofti seggen woude alsoe
Hebt caritate in di ende doe
| |
[pagina 26]
| |
640[regelnummer]
So wattu doen wils dan
Het sprect aldus .j. helich man
In caritate leit sulke bate
Want god selue es karitate
Ende wie in caritate staet
645[regelnummer]
Wet dat hi in gode gaet
Ende god weder in hem woent
Als hi [comt] in sijn verdrietGa naar margenoot+
[God en salne horen niet]
............... bescreuen
655[regelnummer]
.....................
En selen niet behoeuech sijn
Noch seit dese here fijn
Dattie arme versteken
Selen noch dogen van breken
660[regelnummer]
Hier op dat eerterike
Ochte inder hellen ewelike
Jhesus sydrac seit al bloot
Breket den armen v broot
Ende leit in v huus de gene
665[regelnummer]
Die herberge hebben gene
Den naecten dect sine lede
Den bedroefden troost medeGa naar margenoot+
Sone sal v dinc sonder waen
In groten vorspoede staen
670[regelnummer]
Hier ende in hemelrike
Dat duren sal ewelike
Dat seit ons .j. heilich man
Die salich wilt wesen dan
Breket den armen sijn broot
675[regelnummer]
God hulpt hem wter noot
Doen xps was opgestaen
Ende inden wege quam gegaen
An sine iongere daer si spraken
Vter scrifturen vele saken
680[regelnummer]
Die hem xps daer ontbant
En hebben sine niet bekant
In al sijn doen ende in sijn spreken
Doen si hem broot sagen breken
Hebben sine te hant bekint
| |
[pagina 27]
| |
685[regelnummer]
Nu merct dan ende versint
Hoese god kint inder noot
Die den ermen breed sijn broot
Noch vander aalmoesen
ende . wat lone daer af comt
VEle redene vint men bescreuen
Daer omme dat men sal geuen
690[regelnummer]
Aelmoesene blidelike
Want god die niement en hoentGa naar margenoot+
En laet geen ............
Ende om ene aelmoesene ......
So behouden wi gode allene
700[regelnummer]
So wanneer gi aelmoesen geeft
In geens hant die breke [heeft]
So settise gode inde hant
Als hi ons selue doet becant
Dat gi den alder minsten doet
705[regelnummer]
Dat doedi mi des sijt vroet
Noch sprect onse here dat
Gadert inden hemel uwen scat
Daer en sallen te gene dagen
Motte no rupse ............
710[regelnummer]
Seker dats wel waerGa naar margenoot+
In selker hant leiti daer
Daer en mach dief no quaet here
Den scat minderen no meren
Water uier no mesual
715[regelnummer]
Als ons mage ende vriende al
Begeuen ende hebben onwert
So blijft de scat onuerteert
Die vindi te staden daer
Daer en ent gene iaer
720[regelnummer]
Sekke lereres ons verbieden
Te geuen den quaden lieden
Als speelliede ende eraude
Kintsche wiue ende ribaude
Maer .j. wijs man doet ons bekant
| |
[pagina 28]
| |
725[regelnummer]
Wies name ic niet en vant
Die gode wille vollegen na
Sie dat sine caritate gae
Beide op goede ende op quade
Want god met siere genaden
730[regelnummer]
Doet sine sonne vroech ende spade
Schinen op goede ende op quade
Wet dat die mensche alsoe sal
Sine aelmoesen geuen al
Beide quade ende goede
735[regelnummer]
.....................
...... arme ontfarmechedeGa naar margenoot+
..................... rike
So geeft ... hem meldelike
Ende es v goet clene geacht
745[regelnummer]
So geeft hem na v macht
Als die goede tobias
Sinen sone leerde alsic las
............ lude no stille
............ goeden wille
750[regelnummer]
............... sekerlike
Ghi hebt ...... hemelrike
So suldi gadren enen scat
Des ghi hebben selt te bat
...... die dash sal comen
755[regelnummer]
Dat god den mensche sal doemenGa naar margenoot+
Want aelmoesen verlossen can
Van sonden den man
Ende sine laet de ziele niet
Ter hellen comen wats gesciet
760[regelnummer]
Aelmoesene voer waer gheseit
Es een die beste sekerheit
Te comen voer gods ogen
Als alle scrifturen togen
Die beden die men met haesten doet
765[regelnummer]
Ende met aelmoesen sijts vroet
Es beter menichfoude
Dan scat van finen goude
Doen daniel in drome scoude
Dat nabugodonosers rike sonde
770[regelnummer]
Gheuelt werden ende gedestruert
| |
[pagina 29]
| |
Es hi toten coninc gekeert
Ende heeft hem den droem ontbonden
Doen sprac hi ten seluen stonden
Her coninc om dese sake
775[regelnummer]
En sijt niet zere tongemake
Al es god op v verbolgen
Wildi minen raet uolgen
God sal v wel vertroesten
Ende wt uwen anxte verloesten
780[regelnummer]
[Gheeft] den armen meldelike
Vss. 786-792 door schadelijk reagens zodanig bedorven datGa naar margenoot+ ze onleesbaar zijn. Diese wt goder herten doet
God ons here inde woestine
795[regelnummer]
Voedde mids der gracien sine
.V.m. volx ofte meer
Met .v. broden ...... twee
Nochtan bleuen ouer daer
Vele crume ouer waer
800[regelnummer]
Daer bi selen wi ons niet ontsien
Dat ons goet sal minderen van dien
Want god die alle dinc [gheeft]Ga naar margenoot+
Ende alle dinc gemaect heeft
Sal ons vele meer geuen
805[regelnummer]
Na tlijf dewich leuen
Ghi moget wel gelouen des
Dat god niet ondanckelijc es
Want waer hi ondanckelijc yet
Sone waer hi uolmaect niet
810[regelnummer]
Want inder ondanckelijcheit
Groot gebrec ende scande leit
Men heeft menich huus gescout
Daer rijcheit was menichfout
Ende geens goets ghebrac
815[regelnummer]
Maer alsmen den sinen ontrac
Die aelmoesen ende mens miste
Ghinc huus ende hof te quiste
Entie stede wert woest met allen
Dit heeft men dicke sien geuallen
| |
[pagina 30]
| |
820[regelnummer]
Ghelijc dat aelmoesen den man
Inden hemel setten can
Alsoe doet int dewige uier
Die sine aelmoesen geeft hier
Noch meer vander aelmoesenen
V[oert] so suldi weten
825[regelnummer]
..................
........................
Jhesus sydracs sone bescrijftGa naar margenoot+
............... verdrijft
............... stonden
835[regelnummer]
Aelmoesen die sonden
Niement versmaden en seldi
Omdatti arm ende verworpen si
Salamoen seit de vroede
Eerdt gode van uwen goede
840[regelnummer]
Ende ghi selt sonder waen
Woeker daer af ontfaen
Noch seit de selue here
Hi persemt op gode seere
Die ontfarmenesse ten armen heeft
845[regelnummer]
Want hijt menichfout weder geeft
Noch seit die here [al] blootGa naar margenoot+
Het es lof ende ere [gr]oot
Die hant bieden alsoe [hou]de
Hem die verdrincken soud[e]
850[regelnummer]
Den verdoolden te wege hulp[en]
Den hongeren den honger stel[pen]
Van dien goede sijt gewes
Dat ons selfs proper es
Ende niet van vremden goede
855[regelnummer]
Met enigen willegen moede
Niet om ere no om lof
Der werelt tontfane daer of
Ons here doet ons becant
So wat geeft v rechte hant
| |
[pagina 31]
| |
860[regelnummer]
En sal v [slinke] weten ...
Condi geeft dat ......
Wie selen ons aelmoes......
Die wile dat wi .........
Ende onse kind............
865[regelnummer]
Dat si na ons geuen ......
Vss. 868-872 zijn zodanig afgesleten, dat ze totaal onleesbaar zijn geworden. Alsoe v god woude geonnenGa naar margenoot+
Hebt ..................
Dan gijt enen anderen ...
880[regelnummer]
Niet verstaet dat ic mene
Dattie mensche al gemene
Sijn goet henen geuen sal
Maer met beschei[de] ouer al
Alsoe dat ten sinen liue
885[regelnummer]
Sinen nootdorfte mach bliuen
Ende niet en doge van breken
Dits der lereren spreken
God late ons ... corte leuen
Onse aelmoesenen ......
890[regelnummer]
In ons heren xps name
| |
Rijksarchief
| |
[pagina 32]
| |
want zij zitten te diere steden
3510[regelnummer]
jnden stoel der gherechticheden
van goods weghen zeker zijt
zo zijn zij dan vermalendijt
ende ghewijst metten vingher ons heeren
die daer vut gherechticheyt keeren
3515[regelnummer]
wiste een scepene wat hij ware
hij zoude altoes beuen van vare
zo wanneer hij zitten ghinghe
ten hoordeele jnt ghedinghe
dan soudij trecken voor oeghen
3520[regelnummer]
toordeel dat god onse heere zal toghen
ten joncxsten daghe daer hij al
duecht ende archeyt doommen zal
zeuene duechden principale
hoert hem toe weetic wale
3525[regelnummer]
die daer toe zijn ghesedt
dat zij zitten in den stoel der wet
diene jc v wille zegghen viere
nu hoert jc seghse hu sciere
Deerste point es wijsheyt
3530[regelnummer]
dander es gherechticheyt
dat derde es verbeydicheyt
dat vierde es goods vreese mede
ende daer toe ghestadichedeGa naar voetnoot*
wijsheyt moet hem hoeren toe
zonderlinghe ende jc segghe v hoe
3535[regelnummer]
die zaken zijn menegherande
die hem daghelicx comen voor hande
ende diese al sal bescheeden
hij moet hebben vele wijsheden
salemoen dus bescreuen heeft
3540[regelnummer]
heer ghij v vonnesse vut gheeftGa naar margenoot+
zuldij v wijselic voordinken
ende twint vter waerheyt winken
want daer men de waerheyt vliet
zeker daer en es god niet
| |
[pagina 33]
| |
3545[regelnummer]
maer die duuel speelter mede
want god es zelue waerhede
Een philosophe die seyt
zo waer dat gherechticheyt
ghebrect also groet als yet
3550[regelnummer]
daer en nes vulmaectheyt niet
gherechticheyt jn haer heuet
dat zo elken tsine gheuet
ende niemene en wilt hoenen
noch oec ghemeenscap toenen
3555[regelnummer]
ende zo wie anders doet weet dat hij
niet gherechtich maer valsch zij
Scepene die hem hueren laedt
omme dat gherechticheyt niet voort en gaet
mesdoet vele meer des zijt vroet
3560[regelnummer]
dan hij/die symonnie doet
of haer vonnesse daer omme scoursen
dat zij goet daer vte porssen
zijn vermalendijt eewelike
ende ghewijst vut hemelrijke
3565[regelnummer]
wat verdient hij secht mij dan
die quaet vonnesse wijst den man
ende goods vonnesse vercoepen
ende dat contrarie doen loepen
ende die waerheyt wederstaen daer
3570[regelnummer]
die god zelue es ouer waer
als tulyus die wijse man
jn zinen bouc wel spreken can
ende dauid ende andre heeren
die van desen dinghen leeren
3575[regelnummer]
al adde j mensche al die weldaet
daer al die weerelt mede omme gaet
ende ware hij ongherechtich yet
al die weldaet en holpe hem niet
want gherechticheyt es een licht
3580[regelnummer]
daer hemelrike op es ghesticht
ende alle duecht ende eere mede
maer ghij die daer zijt jn die stede
des hoordeels daghelikeGa naar margenoot+
peinst dat ghij zekerlike
3585[regelnummer]
te dien hoordeele zult commen
| |
[pagina 34]
| |
daer god zelue zal doommen
ende naer zijne gherechticheyt al
goet ende quaet loenen zal
daer ghy v hoordeel zult ontfaen
3590[regelnummer]
na dat ghij hier hebt ghedaen
daer spreken smeeken noch mieden
twint en zullen moghen dieden
Oft es datmen gheen vonnesse
verhaesten en zal
TE zulker stad pleecht men te gheuen
vonnesse naer trecht bescreuen
3595[regelnummer]
jn loeye ende in andren boucken
daermen trecht jn moet zouken
ende te zulker stad hebbic vernomen
wijstment naer dat sijt onthouden conen
te zulker stad wijstment dies zijt vroet
3600[regelnummer]
nadadt den wijsere dinket goet
hute haren hoefde sijts ghewes
dat een anxelic dinc es
dat hem die lieden onder winden
loeye of rechten te vindene
3605[regelnummer]
die jn scriftueren zijn blint
ende van rechten weten twint
want de ghene die weten wale
loeye decrete ende decretale
bijbelen ende propheten
3610[regelnummer]
philosophen ende poeten
twijfelen jn vele dinghen
hoesijse te rechte ghebringhen
hoe zal dan moghen secht mij dan
trecht gheweten een leec manGa naar margenoot+
3615[regelnummer]
daer omme zalmen jn die waerhede
vonnesse wijsen met verbeydicheden
ende met goeder deliberacien
zo dat hem god met siere gracien
vertoeghen wille dat beste dan
3620[regelnummer]
daer zij mueghen twifelen an
Een philosophe maect ons ghewes
dat het een wijs wijsere es
| |
[pagina 35]
| |
die de dinc cort verstaen heeft
ende traghelike zijn vonnesse gheeft
3625[regelnummer]
men zal scuwen zonderlinghe
jnde vonnessen twee dinghen
dats haesticheyt ende gramhede
zo waer dese twee houden stede
daer eyst zorghelijc zonder waen
3630[regelnummer]
of dat rechte voort zal gaen
Datmen jn de vonnessen gode
ontsien zal
IN vonnessen zalmen zeere
gode ontsien onsen heere
want hij alle waerheyt kent
hem en es verborghen twint
3635[regelnummer]
die salemoen die seyt
gods vreese es beghintsel der waerheyt
zo kenlike dat es waer
het en was noynt wijsheyt daer
gods vreese niet en es
3640[regelnummer]
alle dinc sijt zeker des
diemen buten gods vreesen doet
die moeten vallen onder voet
die scalke rade connen vinden
ende die met loesheden binden
3645[regelnummer]
die heeten die vroede nv
maer zij zijn valsch dat segghic v
aldus ne zuldij doommen niet
watter v oec na gheschiet
dinc die v niet toe ne hoert
3650[regelnummer]
ghine sullet niet doommen voort
jeghen redene ende jeghen rechtGa naar margenoot+
ghijne zult niet doommen echt
zonder groete voorsienichede
ghijne zult niet doommen mede
3655[regelnummer]
jn gramschepen aestelike
noch doommen oec diere ghelijke
zonder die vreese ons heeren
ghij zult v oec daer toe keeren
dat ghij gheen vonnesse ne sult gheuen
| |
[pagina 36]
| |
3660[regelnummer]
ghijne zijter toe verdreuen
dat ghijt sculdich te doene zijt
metten rechte telker tijt
die anders zijn vonnesse gheeft
weedt dat hij jn cranken pointe leeft
3665[regelnummer]
ende dat god van hemelrijke
hem zal doommen zwaerlike
* * *
Hoewel het niet in de bedoeling ligt de plaats van de fragmenten in de tekstoverlevering nauwkeurig te bepalen, wil ik deze bijdrage niet besluiten zonder aandacht te schenken aan de significante varianten die zij vertonenGa naar voetnoot12. Een vluchtige vergelijking met de gegevens die Jonckbloet heeft meegedeeld, wijst uit dat U.B. 2210 herhaaldelijk verwantschap vertoont met het handschrift dat bewaard wordt in de K.B. te 's-Gravenhage onder signatuur 73 F 19 en dat door hem wordt aangeduid met de letter CGa naar voetnoot13. Dit is o.m. het geval op de volgende plaatsen: I, 536 doget (de andere hss. hebben werc); 577 g(h)ebede HR (bede LST); 580 betrouwen HR (ghetrouwen LST); 592 ouer goet houden (ouer goet dat houden HRST, dan houden L); 686 hoese god L (hoe datse god HRST); 711 selker, sulker T (seker LR, sekere HS); 713 minderen no me(e)ren S (minderen nemmermere HLRT); 714 mesual (de andere hss. hebben ongheual); 723 kintsche(n) wiue (k. lieden C), naast: riesschen wiven H, riesen wiuen LST, vriezen R; 724 doet ons bekant S (het vnw. ontbr. HLT); 764 haesten (elders vasten, vastenti); 778 wel (seker S, sekerlec HLT); 799 vele crume(n) R (reliefs .xij. coerue LT, verliefs etc. S, twalef come reliefs H); 803 alle dinc g(h)emaect (alles dincs, alles dinghen macht HLRT, van allen macht S); 855 met (in de andere hss. uut, vte); 859 g(h)eeft (elders doet); 861 condi (elders oft ghi coent). Soms echter wijkt het fragment van C af en sluit het aan bij de lezing van de andere handschriften die de uitgever tot zijn beschikking had: 555 daer (claer CR); 634 petrus (paulus C); 681 niet bekant (zaen bekant C); 684 te hant bekint (saen bekint C); 690 blidelike (mildelike C); 743 g(h)eeft (deelt C); 766 menichfoude | |
[pagina 37]
| |
(vele sekerlike C). In bijna al die gevallen mag de lezing van C als een innovatie van de kopiist worden beschouwd. Een enkele maal vertoont U.B. 2210 een variant die in geen van de andere bronnen voorkomt: 552 lien (elders tien); 571 toe nemender (elders toecomender); 598 behoet (wel een schrijffout, veroorzaakt door het laatste woord van het volgende vers; de andere hss. hebben geuoedt); 631 weder doen (blijkbaar alweer een schrijffout; elders weder loen); 652 comt (elders roept); 761 beste (elders meeste). Tenslotte verwisselt het Gentse fragment samen met R (Brussel, K.B. II 182) de plaats van de vss. 590-591 en vervangt het woord orberlec (varr. orbore, oirbaerlec) door behorlec, dat in geen enkel ander handschrift wordt aangetroffen. Het korte fragment U.B. 1617 staat in de traditie van de handschriften S (Gent, U.B. 942) en H (Den Haag, K.B. 73 J 59), waarmee het op veel plaatsen overeenkomt: II, 415 laet (late) ons alsoe minnen (laet, late ons hem alsoe m. CRT, laten ons alsoe L); 435 al sijn geuoech (elders na sijn geuoech); 442 en hout R (al houdt CT, houdt L); 474 in scanden (alsoe in scanden LRT, in so grater blamen C); 496 rijcheit (elders vrecheit), al valt er meestal nu eens overeenkomst met H en dan weer met S te constateren: 450 onwerdich CHLRT (onwaert S); 464 onnut(te) LS (onnuttelec CHRT); 467 seit ons S (seit dus CHLR, seit T); 480 cannen, can hem g(h)enesen CLRST (het vnw. ontbr. H); 542 onrecht S (elders al, alle onrecht); 543 ouer dese g(h)ierechede CHL (ouer alle ghierechede R, ouer ghierechede ST); 553 seit SR (hi seit CHLT). Innovaties van de kopiist zijn: 402 saken (wel een verschrijving; het rijm vereist baten); 476 ongeual (elders onghemac); 502 geeft (elders scuwet, scout L); 552 dienste (elders gracie). Merkwaardig is nog dat het fragment eenmaal overeenkomt met C: 454 daer bi (elders ende vri) en dat vs. 555 houerde (de andere hss. hebben die hoeuerdeghe) de emendatie bevestigt door Verdam voorgesteld Mnl. Wdb. 5, 1388. U.B. 1636 schijnt weer nauw verwant met C. Dit zou dan mijn stelling kunnen staven, dat dit fragment met U.B. 2210 vroeger deel zou hebben uitgemaakt van een en hetzelfde handschriftGa naar voetnoot14. Ik noteerde, zonder naar volledigheid te streven: II, 2314 brinct RST (bringhen H, brengen L); 2345 dat toent (elders dat hem toent, toecht S); 2349 die g(h)eeft (die gheue S, die gheuer, gheuere HLRT); 2376 met groter getempertheiden T (met goeder LRS, ouermits goeder H); 2378 minderen (elders te minderen); 2424 dit doet (elders dat selue doet); 2440 ende behouden | |
[pagina 38]
| |
(ende die behouden HRST, ende die houden L); 2471 begherte (elders herte); 2496 maer meer hebben (meer hebben HLRT, meer S); 2628 mayt (elders weder mayt); 2632 halen LS (haelt HRT); 2653 me(e)ren (dien HRT, ghedijen L; S is corrupt); 2659 boeke (elders boec); 2671 die ledicheit (het lidw. ontbr. in de andere hss.); 2697 menich L (die meneghe HRST); 2706 bramen ende oncruut (bramen distelen ende oncruut HT, distelen ende oncruut L, brem distelen ende oncruut R, bramen d. ende cruut S); 2728 slaep (elders lichaem, lichame); 2729 tonder houden (elders wel tonder houden); 2751 die tijt (ende tijt HLT, ende die tiden SR); 2752 luxurie H (die luxurie LRST); 2768 arbeits noot S (arbeidens noet HLRT); 2811 dat die trauelgeren, tauerneren C (elders dat die vrome tr.); 2847 huipt rijcheit S (hulpt v rijcheit HLRT); 2982 in riken moet (in den riken moet HLST, inden moet R); 2985 den riken (den wisen HLRT, die wijse heeren S); 3000 verborgen (gheboren HLST, gheheiten R); 3007 noot (blijkbaar een schrijffout; het rijm vereist moet). Toch wijkt de lezing van U.B. 1636 op verschillende plaatsen af van C en sluit zij aan bij de lezing van een of meer andere handschriften die Jonckbloet heeft gebruikt: 2336 dat v ewelijc scande were (het vnw. ontbr. in C); 2337 maer (ende C); 2470 in dien dat men altemale (datmen niet altemale C); 2477 met (wt, vte CHLRT, mede S); 2482 ende (oft LC); 2644 g(h)edrag(h)en (verdraghen C); 2692 theet (te weec C); 2712 trage ende roekeloes (trage was altoes C); 2750 gemeensamhede (oneersaemhede C); 2766 verwinnen (ontwennen C); 2830 menschede (menschelichede CH); 2883 nochtan seine verteren (het selen die ghene verteren C, nochtan sellen sult v. H). Nu en dan noteert men ook een variant die in geen van de andere bronnen voorkomt: 2322 gifte (elders gheuen); 2348 seit (elders sprect); 2524 quaet (?) (elders verdriet); 2654 toenemen (menichfouden CLRT, menichfoudighen H, beteren S); 2674 wise (elders te tide); 2682 dinge (wel een schrijffout; het rijm vereist lede); 2686 sotheit (elders traecheit, traecheiden); 2702 geackert ‘beploegd, bebouwd’ (elders wacker); 2705 ginc (elders wies); 2726 ouerleet (ontleet CHLRT, ontgleet S); 2714 iammerhede (elders arbeide); 2882 maken (elders doen). De plaats die in de tekstoverlevering wordt ingenomen door het fragment dat berust in het Rijksarchief te Gent (St.-Pietersabdij Reeks I, nr. 461), is moeilijker te bepalen. Een ogenblik heb ik gedacht dat dit fragment zou kunnen zijn gekopieerd uit de Delftse druk van 1489, maar daarvoor vertoont het teveel afwijkende lezingen, die dan weer overeenkomen met varianten uit de handschriften. Het fragment, dat | |
[pagina 39]
| |
stellig te Gent is geschreven, schijnt verwant met S, een handschrift dat in de buurt van deze stad, met name te Oudenaarde is vervaardigd. Ik noteerde: II, 3522 duecht ende archeyt HT (goet ende quaet CLR); 3522 doommen (elders lonen); 3523 duechden H (poente CLRT); 3524 wetic wale (elders dat wet wale); 3556 gherechtich HR (gherecht CLT); 3570 ouer waer (elders voerwaer); 3577 ongherechtich (ongherecht CHTL, onrecht R); 3660 verdreuen (bedreuen HLRT, gedreuen C). Dat het Oudenaardse handschrift in geen geval de rechtstreekse bron van het fragment kan zijn, blijkt uit het feit dat vss. 3665-3666 erin ontbreken en uit de lezingen die het fragment gemeen heeft met andere handschriften: 3576 weerelt (erderike S, ertrike T); 3604 of (ende SR); 3646 valsch (loes S). Een aperte fout van de kopiist is zonder twijfel 3554 ghemeenscap (alle andere hss. hebben gheveinstheit).
* * *
De omgang met een tekst als de Dietsche Doctrinale is voor mij weer eens een bewijs geweest hoe schromelijk de beoefenaren van de vaderlandse medievistiek sommige producten van de mnl. literatuur hebben verwaarloosd. Wanneer we voor de editie van meer populaire werken al aan de derde ronde toe zijn, zijn wij voor de Dietsche Doctrinale nog steeds aangewezen op de uitgave van Jonckbloet, die nu al bijna honderdveertig jaar oud is. Nochtans had dit leerdicht, dat blijkens het groot aantal bewaarde handschriften en fragmenten en blijkens de vertalingen ervan in het Duits zeer verspreid moet zijn geweest, een beter lot verdiend. Een moderne editie ervan, met een gefundeerde tekstcritische commentaar en een nauwkeurige aanwijzing van de bronnen waaruit de anonieme auteur heeft geput, zou geen overbodige luxe zijnGa naar voetnoot15.
Gent-Contern 1981 dr. w.e. hegman |
|