Spiegel der Letteren. Jaargang 21
(1979)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
[Nummer 3]Louis Couperus en Emile Zola: noodlottig masochismeDat Couperus met het werk van Zola heeft gedweept, weet elk literatuurkenner. De invloed die van Zola's werk op hem is uitgegaan, is echter vrijwel onbestudeerd gebleven. Buiten de overeenkomstige rol die de schim van de vermoorde Bertie in Noodlot en de schim van de vermoorde echtgenoot in Thérèse Raquin spelen, werd, voorzover ik weet, tot hiertoe geen enkel ander geval van beïnvloeding belicht. Een veel opvallender overeenkomst nochtans is er tussen Zola's Madeleine Férat en Couperus' Langs lijnen van Geleidelijkheid. De vergelijking van deze twee werken levert niet alleen een nieuw bewijs van Couperus' bewondering voor de Franse romancier, maar is vooral interessant om de verschuivingen die bij Couperus hebben plaatsgegrepen. De omvorming van het gegeven is openbarend voor Couperus' eigen psyche. Uit een vergelijking kan misschien ook blijken waarom deze roman minder geslaagd is, zodat Couperus hem later zelf verloochende. Laten we eerst de overeenkomst belichten. | |
I. Couperus geïnspireerd door ZolaDe inspiratorische kern is in beide werken vrijwel dezelfde: de vrouwelijke hoofdfiguur met nogal energieke karaktertrekken, Madeleine, alias CornélieGa naar voetnoot1, heeft gedurende ongeveer een jaar een seksuele relatie gehad (bij Couperus is het een huwelijk) met een eerder primitieve man. Die verhouding is afgebroken. Nu ontmoet de vrouw een ander soort man, brozer, zachter, een dromer van aanleg (bij Couperus natuurlijk een artiest!), en een diepe zielsliefde gaat openbloeien. Het komt tot een huwelijksaanzoek. De vrouw is, in beide boeken, daardoor geschokt, al begrijpt ze zelf niet goed waarom. | |
[pagina 162]
| |
Laten we eerst lezen hoe Zola de reactie beschrijft: ‘La jeune femme l'écouta d'un air supris, presque effrayée. Couperus' Cornélie wijst op gelijkwaardige manier het aanzoek af: ‘Het kan niet, mijn beste jongen... ik heb mijn ideeën... maar dat is het niet. Ik ben tegen het huwelijk... Maar dat is het niet. In sommige gevallen is een vrouw al haar ideeën ontrouw in één enkele seconde... Een beetje later eenzelfde reactie, wanneer Duco erop terugkomt: ‘Zij zag hem aan, verschrikt, opgeschrikt uit haar zaligheid. (...) Dit gesprek is echter maar een vage stoornis in een verhouding van groeiend geluk. Zola's heldin trouwt tóch met de geliefde; die van Couperus niet, maar het samen-zijn is er niet minder teder om. In hun harmonieuze twee-eenzaamheid met slechts weinig bezoekers (bij Zola M. de Rieu en zijn vrouw, bij Couperus Prins Gilio en zijn vrouw) wordt de hoofdfiguur steeds rijper en mooier. Tot temidden van dat geluk de eerste, meer animale man onverwachts weer ten tonele verschijnt. Dit gebeurt in een langzame climax: Aanvankelijk zijn het een paar ontmoetingen van ver (bij Zola is de eerste aanzet het zien van een portret); tot de fatale ontmoeting komt. De | |
[pagina 163]
| |
ontroering die Couperus' Cornélie ondervindt, vertoont weer een duidelijke overeenkomst met die van Zola's Madeleine. We plaatsen de citaten naast elkaar. ‘Op een van die ritten (...) schrikte Cornélie zo hevig, dat zij Urania bij de arm vastgreep en een uitroep niet weerhouden kon (...) zij kon niet spreken (...) Zij was op het punt flauw te vallen en zag spierwit’ (630). Op een feest korte tijd later wordt het nog veel erger: ‘Zij was plotseling heel bleek geworden als onder een plotselinge emotie. Zij bedekte haar gezicht met haar wuivende waaier en haar vingers trilden hevig; haar gehele lichaam sidderde (...) Cornélie was opgestaan, terwijl haar knieën knikten (...) Op de console speelden haar vingers met de orchideeën in een Venetiaans glas. Zij was nog wat bleek, maar beheerste zich, hoewel haar hart klopte, haar borst hijgde’ (636). Hetzelfde bij Zola, als Madeleine het portret van de gewezen minnaar ziet: ‘elle poussa un cri sourd. Les mains appuyées sur les feuillets ouverts de l'album, toute droite, frémissante, elle contemplait le visage souriant de Jacques d'un air épouvanté, comme si un fantôme venait se dresser devant elle’ (65). Zij is er zo door getroubleerd dat zij wordt: ‘pâle comme une morte (...) Les yeux fixes; les mains pendantes’ (67). Als hij dan in werkelijkheid opduikt, hetzelfde: ‘Elle devint affreusement pâle’ (130). Die beleving werkt zo beklemmend dat de personages erdoor verlamd worden. Cornélie ‘had een gevoel van te willen vluchten, maar haar knieën knikten en haar voeten waren als verlamd. Zij was als vastgenageld, zij was als gehypnotiseerd. Zij kon zich niet meer bewegen’ (636/637). En Madeleine: ‘aurait voulu se lever pour fuir, qu'elle n'aurait pu remuer un membre’ (131). Beiden zijn zo bang dat alles hun troebel wordt voor de ogen, zij duizelen, Madeleine: ‘se sentait comme soûle; tout toumait autour d'elle, elle examinait la pièce d'un regard trouble’ (289) en voor Cornélie: ‘draaide de zaal, duizelden om de kaarsen, als een dansend firmament’ (637) | |
[pagina 164]
| |
Ja, zij vrezen te bezwijken, Cornélie ‘dacht flauw te vallen’ (677) en Madeleine denkt: ‘Si je tombe, (...) ils viendront, et je mourrai de honte’ (143). Er is echter een klein verschil wat betreft de kleur van deze overrompeling. Cornélie wordt bevangen door angst, bij Madeleine gaat het eerder om een lichamelijk-zinnelijke aandrang. Geen van beiden echter kan het beeld van de vroegere minnaar kwijtraken. Cornélie bv.: ‘voelde met heel haar lichaam (...), dat zij hem had in haar bloed (...) En zij voelde, als een plotselinge wanhoop, dat zij hem kende en voelde in heel haar lichaam (...) Zij behield hem in haar bloed’ (645). En Madeleine voelt: ‘Jacques la posséder et lui déchirer les entrailles’ (66); Toch is er een licht verschil: Madeleine is ondanks zichzelf zinnelijk aangetrokken, Cornélie is ijzig bang. Wat haar aan Brox bindt, is niet zozeer een herinnering aan de warmte der zinnen als wel een onwrikbare fataliteit. Om die nuances te vatten leze men het hele boek. Een andere overeenkomst: Wat deze vrouwen zo onoverkomelijk aan de vroegere minnaar bindt, is dat hij hen tot vrouw heeft gemaakt, ‘gestempeld’ tot vrouw. Madeleines maagdelijke vlees: ‘avait pril l'empreinte ineffaçable du jeune homme. Il y eut alors mariage intime, indestructible (...) On eût dit que Jacques, en la serrant contre sa proitrine, la moulait à son image, lui donnait de ses muscles et de ses os, la faisait sienne pour la vie’ (181). Zij is: ‘éternellement frappée à la marque de ses baisers (...) elle avait en elle un autre être, des élèments virils qui la complétaient et l'asseyaient dans sa force (...) son corps se souvenait fatalement, lui appartenait toujours’ (181). Ja, het gaat zelfs zover dat er gezegd wordt dat Madeleine: ‘ne l'aima jamais avec passion, elle reçut plutôt son empreinte’ (35)Ga naar voetnoot3. Cornélie verkeert in hetzelfde geval. Zij was: ‘maagd, zijn vrouw geworden, door hem gewijd tot vrouw. En zij voelde zich door hem gestempeld tot het zijne, zij voelde het tot in haar bloed en haar merg’ (645). | |
[pagina 165]
| |
Zij was ‘als een voorwerp, een ding, dat hem toebehoorde, nadat hij haar eerst voor altijd gestempeld had tot zijn vrouw’ (658). Men ziet weer de overeenkomst tot in de verwoording toe. Het beeld ‘gewijd tot vrouw’ intussen is typisch voor het ‘heidense’ sensualisme van Couperus, dat later in de figuur van Léonie van Oudijck en Heliogabolus nog veel sterker wordt. Een verdere overeenkomst. Voor beide vrouwen wordt nu de tweede en zoveel diepere liefde naar hun gevoelen plots overspel: Madeleine voelt dat zij: ‘s'était simplement prêtée depuis son mariage’ (182) ‘elle ne pourrait plus s'oublier entre les bras aimés de Guillaume, sans croire se prostituer’ (183). Ook Cornélie zegt het zo, tegen haar eigen geluksgevoelen in, tot haar echte geliefde. Ze heeft met hem gekend: ‘Een harmonie, zo innig: ik zal het nooit vergeten... Maar ik was niet je vrouw. Dit kerngegeven dat een vrouw onverbrekelijk aan haar eerste minnaar verbonden is, kan volgens mij niet anders dan door Couperus aan Zola ontleend zijn, want het ligt zo helemaal buiten zijn gedachtenwereld. Hij laat immers zijn personages scheiden en hertrouwen en overspel spelen aan de lopende band. In Madeleine Férat, en in het oeuvre van Zola is deze gedachte echter zeer natuurlijk. Zij ligt geheel in de lijn van zijn grote zin voor moraliteit, voor schuld en straf, en past bij de biologische-wetenschappelijke doelstellingen van zijn werk. Madeleine, zowel als Cornélie probeert zich nu te verzetten tegen dit noodlot van het lichaam. Zij verdedigen hun ziels iefde. Zij begrijpen zelf niet, waarom ze zich zo hebben laten overrompelen en vatten het plan op om door een energiek gesprek met de eerste man voorgoed te breken. Madeleine bv.: ‘s'étonnait profondément des scènes qui venaient de se passer. Comment avait-elle pu s'affoler ainsi? Elle vivait d'ordinaire avec des volontés droites et fortes, son imagination restait froide, ses sens la laissaient paisible. Une minute de raison aurait peut-être suffi pour tot arranger’ (180). Cornélie meent iets gelijkwaardigs: ‘Gisteren had hij haar overvallen (...). Dat was alleen de verrassing geweest. Als zij hem nu weer sprak, zou zij zegevieren (...) Hoe had zij zo kunnen zijn; zij begreep het zelve niet’ (652). Beide vrouwen bezwijken echter in hun poging, ook al verschilt het | |
[pagina 166]
| |
eigenlijke slot. Madeleine pleegt zelfmoord, uit schuldgevoel, terwijl Cornélie in een soort geestelijke zelfmoord opnieuw met Brox gaat samenwonen. Zoals blijkt is er een duidelijke overeenkomst te ontdekken in de ontwikkeling van de liefdesproblematiek van Madeleine en Cornélie. In de uitwerking zijn er echter talrijke verschuivingen gebeurd, waardoor zich een speciaal aspect van Couperus' erotische beleving openbaart. Niet alleen het karakter van Brox en Cornélie maar ook de sfeer heeft wijzigingen ondergaan waaraan naar mijn mening een wat perverse lectuur van Zola ten grondslag kan hebben gelegen. Dit zullen we punt voor punt onderzoeken. | |
II. Brox, de overheerserJacques en Brox zijn allebei zinnelijke figuren die zowel van mooie vrouwen als van lekker eten houden, Jacques bv.: ‘avait tant mangé, tant ri, si bien vécu de la vie animale’ (138). En Brox is uit hetzelfde hout der gulzigheid gesneden: ‘Ik heb honger. Ik heb slecht gedineerd in mijn hotel. Ik wil wel wat eten. Er is echter een verschil. Jacques is een epicuristische genieter, die de dingen des levens neemt gelijk ze komen, maar: ‘Au fond, il restait bon enfant’ (138) In de relatie met Madeleine weet hij wat medelijden en menselijkheid zijn: ‘Jacques fut frappé du désespoir qu'il y avait dans son accent. Il devint subitement sérieux; le fond bon enfant de son caractère s'émut’ (212)Ga naar voetnoot4. Brox daarentegen heeft een overheersende natuur. Hij is de oppermachtige man aan wiens willekeur de zwakke vrouw onderworpen is. Hij had: ‘Iets machtigs en zekers van te kunnen doen wat hij wilde, van te kunnen overheersen, als het hem goed dacht’ (677). Als hij Cornélie terugziet, vindt hij haar: ‘mooi, zij was als hij wenste en hij wilde haar hebben, zijn vrouw. Hij | |
[pagina 167]
| |
wist hoe hij haar terug winnen zou en dan wilde hij haar niet meer verliezen: dan was ze van hem, zolang hij het verkoos’ (655). Zijn wil is wet: ‘nu moet dat uit zijn, want ik wil dat zo’ (679). En Cornélie kan daar niet tegen op: ‘Het was zijn stem van overreding, van overredende verleiding (...) die haar tot alles dwong wat hij wilde’ (658). Als zij, ten einde raad, hem ontvlucht, ‘sommeert’ hij haar terug te keren (670). En er valt voor Cornélie daar niets tegen te doen: ‘als hij haar terug wilde hebben, terug als zijn vrouw, moest zij gaan’ (673). Dit zijn maar een paar voorbeelden uit vele. Brox is onontkoombaar, ononvluchtbaar in zijn oppermachtige mannelijkheid: ‘Hij naderde, en uit zijn nadering scheen een web uit te stralen, waarin zij als gevangen bleef. Hij was nu vlak bij haar, hij stond vlak achter haar. Werktuiglijk hief zij de ogen op en zag in de spiegel, en ontmoette in het glas zijn ogen. Zij dacht flauw te vallen. Zij voelde zich als geprangd tussen hem en het glas (...). Toen, in die onuithoudbare engte tussen hem en de spiegel, die zelfs niet beveiligde als een muur had gedaan, maar die hem weerkaatste zodat hij als dubbel haar gevangen had, achter en voor - wendde zij zich langzaam om en zag in de ogen (...) Hij stond voor haar als een muur. Hij stond voor haar als een man. Zijn kop, zijn schouders, zijn borst, zijn benen, zijn gehele figuur rees voor haar op als éen mannelijkheid’ (637). Vluchten voor die overheersing baat niet. Hij zou haar achtervolgen als zij met Duco, de geliefde, zou proberen te ontsnappen en hij zou haar vinden en Duca doodschieten ‘als een hond, voor haar voeten’. Men ziet dat de kleur van Brox' karakter heel anders is geworden dan bij Zola, al is misschien juist die kleur door de lectuur van Zola ontstaan. Want ook Jacques is onontvluchtbaar: als Guillaume en Madeleine uit zijn nabijheid wegijlen, botsen zij juist op hem, noodlottiger-wijze (niet echter omdat Jacques hen achterna zou zitten). Vlucht volgt na vlucht, Madeleine én Cornélie vluchten telkens weer náár, of met de beminde. De liefdedroom gaat echter onherroepelijk voorbij. Mat en gebroken leven zij nog een tijdje van de scherven. Voor Madeleine en de geliefde echtgenoot: ‘leur rêve était fini (...) Ils oubliaient leurs baisers, ils restaient des matinées entières côte à côte, sans presque parler (...) | |
[pagina 168]
| |
- Pardonne-moi, ajouta-t-il, j'oublierai, je te reviendra. Voor Cornélie en Duco eenzelfde droefheid: ‘O, hun geluk was voorbij! (...) Men herhaalde het leven niet meer! (...) de ziel bloeit maar een enkele zomer. De ziel bloeit geen leven lang’ (671-672). Laten we na deze korte uitweiding de karakters verder vergelijken. Jacques is een levensgenieter die de vrouwen wel niet hoog aanslaat, maar toch galant en zacht kan zijn. Hij: ‘éprouvait pour les femmes ce peu d'estime de jeunes gens qui n'ont fréquenté que des créatures; mais il avait la bonté rude d'un homme vigoureux qui vit joyeusement’ (34-35). Hij spreekt over de vrouwen: ‘légèrement, en homme qui ne les estimait guère, mais qui avait la galanterie de les traiter avec douceur et de ne point dire sur elles sa pensée toute crue’ (57). Brox daarentegen wordt getekend met een ironische ‘snorlach’, een minachtende spot voor de vrouw in het algemeen en Cornélie in het bijzonder. De relatie van Brox tot Cornélie heeft een onmiskenbaar forcerend karakter: ‘de ironie van zijn snorlach en de vaste blik van zijn mooie, vrouwen zoekende, grauwe ogen gaven hem iets machtigs en zekers van te kunnen doen wat hij wilde (... hij heeft) vooral een spottend neerbuigend sarcasme tegen alle vrouwen omdat hij de vrouwen kende en wist wat ze eigenlijk telden - dit drukten zijn blik uit, zijn houding, zijn gebaar’ (677-678). Is het te veel geriskeerd als men ook dat steeds weerkerend spotmotief in de figuur van Brox uit een perverse verlezing van Zola verklaart? Jacques immers lacht graag, en hij kwetst er Madeleine herhaaldelijk mee, maar hij doet dit niet opzettelijk. Het komt bij hem voort uit zijn goedhartige oppervlakkige levenslust: ‘il possédait un caractère très-gai, il la faisait rire comme une enfant, même des choses qui la blessaient’ (35). Slechts heel terloops verschijnt een trekje van spot, zoals wij 't bij Couperus vinden, maar dat is dan eerder een projectie vanwege Madeleine. Zo bv. wanneer ze in het album zijn foto ontmoet: ‘Jacques la regardait de son ait légèrement railleur. Il semblait la plaisanter sur ses amours attendries, il lui disait “Bon Dieu! ma pauvre fille, comme tu dois t'ennuyer ici!”’ (65-66). Dat het hier zuiver projectie is, blijkt duidelijk als het portret enkele bladzijden verder een andere uitdrukking gekregen heeft: | |
[pagina 169]
| |
‘son image avait pris une indéfinissable expression d'amitié attendrie (...). Le portrait de Jacques murmurat: “Va, tâche, d'être heureuse, mon enfant. Je ne suis plus là; jamais je n'apparaîtrai devant vous comme ta honte vivante”’ (73). Dit spotgegeven, bij Zola zo terloops, is bij Couperus nu hèt motief geworden. Brox is de zegezekere overheerser, die, bewust van zijn mannekracht, spottend ‘snorlacht’ om Cornélies vergeefse ‘vrouwe-verwerinkjes’. De eerste keer al dat ze hem zag, voelde ze het zo: ‘dat hij voor haar stond en op haar neerkeek met die lichte ironie in de lach van zijn ogen en van zijn snor, alsof hij plezier had in haar weerstreving (...) alsof hij plezier had in haar tevergeefse vrouwepogingen om aan zijn heerschappij te ontkomen’ (660). Zij herinnert zich haar eerste ontmoeting met hem, en: ‘hoe zij dadelijk onder hem gebogen had en met hem niet had kunnen flirten, omdat hij lachte om haar vrouweverwerinkjes (...)! En als met de plompe kracht van zijn vuist - en altijd met de lach om zijn mooie mond - hield hij haar onder’ (650-651). Als zij hem later ongevraagd weerziet, vindt ze niets anders om haar geluk met Duco te beveiligen dan smeken: ‘Rudolf! smeekte zij en zij vouwde de handen. Spaar me!! Ze gilde het bijna uit, in een kreet van angst en wanhoop. Maar hij lachte (...) - Als je zo doet, als je me zo smekend aankijkt met die mooie ogen, dan spaar ik je zelfs hier niet en zoen ik je tot... Als zij, na haar mislukte vlucht, bezwijkt, en gedwee gaat waar hij haar ‘gesommeerd’ heeft te komen, zag zij: ‘dat zijn snorlach opkrulde, als spotte hij, dat hij de sterkste was’ (678)Ga naar voetnoot5. Er zijn nog andere verschillen tussen Jacques en Brox, die in dezelfde lijn liggen. Terwijl Jacques de gedachte aan een huwelijk afwijst, omdat hij vreest dat hij dan misschien zichzelf niet meester zou blijven: ‘je battrais peut-être ma femme ou bout de huit jours’ (140), is Brox het brutale man-beest, die werkelijk handtastelijk wordt als zijn vrouw niet naar zijn zin handelt. Haar nervositeit en driftigheid tegen zijn grofheid in, deed: ‘zijn ruwheid zo oprazen (...) dat hij haar mishandelde, uitschold, sloeg, schudde, en kwakte tegen de muur aan...’ (473). Hij is de oermens voor wie een vrouw zijn bezit is: ‘wijfje van hèm, mannetje’ (473). En hij vècht om die vrouw, zijn wijfje: ‘Maar zijn bloed van kracht en overheersing ziedde dol in hem op. Hij had haar kunnen vermoorden en hij zag rood van ijverzucht. Die | |
[pagina 170]
| |
vrouw was van hem, trots de wet (...) Zij was mooi, zij was als hij wenste en hij wilde haar hebben, zijn vrouw. Hij wist hoe hij haar terug winnen zou en dàn wilde hij haar niet meer verliezen: dan was ze van hem, zolang hij het verkoos (...) toen zeide (hij) aan haar oor, streng, kort, bars: - Cornélie...’ (655). Verderop in het boek zegt hij het nog duidelijker, nog explosiever: ‘Als je met die kerels flirt (...) Ik zou je dan kunnen worgen, ik zou die kerels kunnen ranselen’ (658). En Cornélie gehoorzaamt aan die heerszucht. Ze voelt zich zijn bezit: ‘volgens een al-oude wet, een oer-oud recht van man op vrouw, wet en recht van bloed en vlees en allerinnigste merg!’ (672). Ze voelt dit aan als een: ‘koningschap, dat was uit het bloed, uit het vlees’ (660). En terwijl heel haar toekomstperspectief een weemoed van zwart wordt, geeft ze zich over aan zijn: ‘manmachtige overheersing’ (683). | |
III. Cornelie, de masochisteDaarmee belanden wij bij de psychische houding van Cornélie, die duidelijk masochistisch gekleurd isGa naar voetnoot6. Angst is het hoofdelement in haar verhouding tot Brox. Zo bv. nadat Brox met haar gesproken heeft, is zij zichzelf niet meer meester: ‘Cornélie sidderde over haar leden’ (647). Zij klampt zich vast aan haar vriendin: ‘ik ben bang van hem. Ik weet niet wat het is, ik ben bang voor hem (...) Ik ben bang. Ik heb koorts van angst (...) Ik ben zo bang, Urania’ (647). Brox kent die angst en bespeelt hem, lokt hem uit, vergroot hem, tot Cornélie zichzelf niet meer meester is, en ‘sidderend’ voor hem staat (p. 657-658). ‘Wat is er vroeg zij, bang’ (657). En als zij tenslotte bezwijkt en heel haar toekomst, haar zelfstandigheid en haar geluk laat varen, om zich naar zijn wil te plooien, dan voelt ze zich: ‘nu gelaten, en ook een beetje bang’ (678). Hij beveelt haar dan zich uit te kleden, en in bed te wachten op zijn terugkomst, wat ze gedwee doet, maar doortrokken van paniek: ‘zij kroop in het grote bed en wachtte hem af, sidderend’ (682). | |
[pagina 171]
| |
Is ook dit thema van de angst wellicht in Couperus roman geslopen vanuit een perverse lezing van Zola? Zola's Madeleine kent immers ook sidderingen, maar die zijn anders. Die zijn een vrees voor haar eigen sensualiteit. Zij zijn een wellustige, zij het enigszins aliënerende herinnering aan de geproefde koortsen van het vlees: ‘La présence, le voisinage de cet homme lui causit une vulopté amère: sa gorge se serrait d'angoisse à ses gros rires, sa chair brûlait des fièvres qu'il lui avait fait connaitre le premier. Elle était, avec une secrète horreur, attirée vers lui; elle aurait voulu fuir, elle ne pouvait, elle goûtait une jouissance involontaire à le voir ressusciter’ (143). Zoals blijkt, is de angst hier anders gekleurd. Hij is te verklaren uit Madeleines innerlijke verscheurdheid: zij wordt lichamelijk aangetrokken tot de oude minnaar, maar is gekweld door morele afschuw omdat zij trouw wil blijven aan haar man. Het gaat hier om een ‘volupté amère’, formulering die herhaaldelijk terugkeert. Ook Madeleine wordt bleek en beeft als de gewezen minnaar tot haar spreekt; zij ‘chancelait, elle s'appuyait à la cheminée pour ne pas tomber (...) l'effet d'effarement (...) toute pantelante, faible et vaincue (...) cet amollissement de femme soumise (...) les pensées qui la faisaient pâlir et frissonner’ (209/210), maar toch is dat iets anders dan Cornélies panische angst voor het mandier, die, oppermachtig en doelbewust, haar persoonlijkheid gewoon vernietigt. Dat een vrouw verscheurd wordt tussen de lichamelijke aantrekking die een heropduikend minnaar op haar uitoefent, en haar verlangen om trouw te blijven aan de liefde voor haar wettige man, is een voor iedereen aanvaardbaar en in te leven gegeven. De geschiedenis van Cornélie echter, die tegen haar diepste verlangens naar geluk en vrijheid, zich laat hypnotiseren door een man door wie zij zelfs niet zinnelijk aangetrokken is, tenzij masochistisch, kan slechts het bevreemdende fantasma zijn van een ziel op een erotisch dwaalspoor. De verhouding met Brox is voor Cornélie een verminking van het eigen ik. Haar eigen denken, willen en verlangen laat ze doden om zich als louter ding in zijn manachtige overheersing te weten. Zo sterk is zijn kracht over haar dat ze, als hij het wil, het hoofd verliest: ‘Er was in haar hersens geen herinnering meer en gedachte’ (658). Er was in haar: ‘een onmacht te denken, als hij zijn hand maar legde op haar hoofd’ (660). Dit gebaar doet Brox herhaaldelijk, en telkens met hetzelfde gevolgGa naar voetnoot7. | |
[pagina 172]
| |
De verhouding met Brox betekent voor Cornélie een verlies van de eigen persoon, en hij bedoelt dat ook wetens en willens: ‘Hij sprak nog zacht aan haar oor, met die stem, waaronder zij als niet telde, als was zij niets, als bestond zij alleen door hem’ (659). Seksualiteit tussen deze twee is geen tederheid van persoon tot persoon, maar voor Cornélie: ‘een annihilatie van zichzelf als hij haar liefkoosde (...) een wegflauwing in éen groot niets, als hij haar nam in zijn arm en zoende’ (660). De relatie zoals ze die vroeger met Brox heeft beleefd, was een ‘noodlottige slavernij’ (661), en zo zal het opnieuw worden, een beleving, waarin ‘ik mezelve niet ben, dat ik hem toebehoor’ (667). Cornélie is niet meer dan een voorwerp: ‘zijn eigendom (...), zijn ding’ (667), ‘geheel zijn object, zijn ding’ (673). Of hij haar nu schrijft of spreekt, de reactie is dezelfde: ‘Onder die stem was ze als een voorwerp, een ding, dat hem toebehoorde, nadat hij haar eerst voor altijd gestempeld had tot zijn vrouw. Zij was onmachtig hem uit zich te werpen, hem van zich af te schudden, het stempel van zijn bezit, het brandmerk van zijn eigendom zich af- en uit te wissen. Zij was van hem, en alles wat anders haarzelve was, had haar verlaten (...). Hij nam haar langzaam maar zo vast aan zijn borst, dat het was als nam hij haar geheel in zijn bezit’ (658). De rijkdom van haar opengebloeid zieleleven verzwindt tot niets. Er blijft haar nog slechts over, in gelaten onderwerping, ‘dt zij voortaan vooral mooi moest zijn, en dat verder er niets meer op aan kwam’ (677). Voorzover ik kan oordelen, zijn dat uitingen van een scheve relatievorm, zoals die niet te vinden is bij Zola. Wel komt men bij Zola een paar teksten tegen die voor Couperus' verbeeldingsleven als een soort vonk kunnen hebben gewekt om een zo noodlottig erotische gloed te doen ontbranden. Van Madeleine bv. wordt gezegd dat ze Jacques nooit beminde: ‘avec passion; elle reçut plutót son empreinte, elle se sentait devenir lui, elle comprit qu'il prenait une entière possession de sa chair et de son esprit’ (35). En elders heet het dat zij is ‘éternellement frappée à la marque de ses baisers, possédée à ce point qu'elle n'était plus seule maitresse de son corps; elle avait en elle un autre être, des élements virils qui la complétaient et l'asseyaient dans sa force’ (181)Ga naar voetnoot8. | |
[pagina 173]
| |
Ja, zelfs Cornélies getroubleerde denken vindt een voorbeeld in Madeleine: ‘Jacques seul pouvait troubler sa raison droite’, maar de bron van deze verwarring ligt elders, in haar eigen zinnelijkheid: ‘il lui tenait aux entrailles (...). Quand il s'était dressé devant elle, elle avait perdu la tête; elle devait la perdre de nouveau chaque fois qu'elle le sentirait s'agiter dans sa chair’ (183). Zinnelijkheid bij Zola, masochisme bij Couperus, maar nogmaals, sommige uitdrukkingen zoals ‘son corps esclave’ (182, 183) of ‘son servage’ kunnen wel een aanzet zijn geweest tot Couperus' fantasmata van zelfverminking. Hoe verschillend het psychologische drama van beide heldinnen is, blijkt vooral uit de manier waarop de vrouw in haar poging om met de eerste man af te rekenen, bezwijkt. Als Madeleine op het einde van het boek, en helemaal tegen haar plan in, opnieuw in Jacques' armen valt, gebeurt dit simpelweg omdat Jacques onwetend is van het eigenlijke doel van haar bezoek; het is trouwens Madeleine zelf, die onder de aandrang van het lichaam bijna als eerste bezwijkt, en de sensuele overrompeling duurt alles samen maar twintig minuten. Dan wordt Madeleine opnieuw zichzelve met eigen denken en eigen wil, en, vermorzeld door schuldgevoel vertrekt zij en pleegt zelfmoord. Cornélie echter wordt door Brox opzettelijk zo verminkt, dat zij voor haar verdere leven gelaten afstand doet van haar eigen persoon om zichzelf alleen nog vanuit Brox' standpunt te beleven en o.a. te worden ‘de vrouw die hem zijn kinderen gaf’ (cursivering van mij). | |
IV. Alienerende zwoelheidDe verhouding tussen Cornélie en Brox baadt daarbij in een sfeer van vage maar bedwelmende zwoelheid die bij Zola niet te vinden is, hoewel ze tot in de details door Zola kan zijn geïnspireerd. Naast de triomf van Brox' lach en goud-schitterende ogen schroeit de macht van zijn bronzen stem en zijn hete adem als een obsessie van overweldiging over deze bladzijden: ‘zij voelde zijn stem in zich, zij voelde zijn geluid zinken in haar als gesmolten brons in een vaas (637) ‘Zij voede zijn adem over haar vlees trillen als een warme bries’ (645). Er gaat van hem uit: ‘een geheimzinnige macht en meerderheid, die klonk uit zijn stem en in | |
[pagina 174]
| |
haar viel met een bronzen zwaarte, die haar energie verloomde, verlamde’ (656). Deze zinnen kunnen heel goed geïnspireerd zijn door Zola's werk, waar ook herhaaldelijk over de stem van Jacques sprake is: ‘cette voix frappa Madeleine en pleine poitrine, comme une masse de fer’ (123). Of elders: ‘ce garçon puissant auquel elle appartenait toujours pas des liens intimes de chair, brisait ses volontés du son seul de sa voix’ (210). En nog elders: ‘le son de sa voix, son simple souvenir la jetaient dans une vive surexcitation’ (183). Ook het motief van de adem was er al bij Zola. Madeleine is: ‘possédée à ce point qu'elle croyait sentir son souffle lui courir sur la peau. Alors elle frissonna du frisson qui la brûlait autrefois, quand le jeune homme nouait ses bras autour de son corps. (...) Toute sa faiblesse de femme lui était revenue’ (72). Toch zijn deze motieven in beide boeken verschillend uitgewerkt. Bij Zola wordt de stem niet losgemaakt uit de persoon van de gewezen minnaar. Die stem raakt Madeleine, omdat het de stem van Jacques is, met al de herinneringen daaraan verbonden. Ze herkent elke intonatie, elke wending. Brox echter is gewoon stem, bronzen stem en hete adem en spottende snorlach en gouden ogen, die als geïsoleerde, bedwelmende fenomenen Cornélies denken verlammen. Brox is daarbij ook nog een mooi, flink mannenlichaam - typische toevoeging van Couperus' esthetische sensualisme. Tenslotte is de verhouding van Brox tot Cornélie gekleurd door een nogal dwingerige zinnelijkheid. Brox is iemand die zijn zelfbewuste, flinke mannenkracht graag uitviert. Die sensuele gewelddadigheid vinden we in het laatste deel van het boek, waar Brox met zijn bruut psychisch overwicht de laatste vonk van Cornélies persoonlijkheid doodt: ‘Zij voelde zich weggesmolten in zijn armen als in een vlam van warmte (...). Zij voelde op haar lippen zijn mond, zijn snor drukken, drukken, drukken’ (658). | |
[pagina 175]
| |
- Wat zei je? drong hij, haar vaster klemmend en, met haar handen tegen zijn schouders afdrukkende, poogde zij te ademen’. Waar is hier nog plaats voor tederheid, die enkel in een klimaat van vrijheid kan openbloeien? | |
V. De menselijke kant en zijn grenzenWat betekent dit Langs lijnen van geleidelijkheid nu in het oeuvre van Couperus? Onze studie heeft eerst en vooral willen belichten de grote invloed van Zola. Dat we hier een geval van plagiaat zouden ontmoeten, ware, de authenticiteit van Couperus' overige werk in acht genomen, moeilijk te geloven. Couperus heeft eerder bepaalde invloeden van Zola opgezogen vanuit allerlei onbewuste of halfbewuste tendensen in zijn eigen psyche. De omvorming in sado-masochistische richting die tijdens de uitwerking van het thema bij Couperus heeft plaatsgegrepen, laat voelen hoe belangrijk deze component voor zijn psyche moet zijn geweest. Sado-masochisme vinden wij ook elders in Couperus' oeuvre. Wij hopen dit later wel eens te belichten. Nergens echter is het zo onbewust en daardoor zo weinig kunstvol uitgewerkt als hier. Maar er is ook een menselijke kant aan sado-masochisme. Medard Boss heeft in een prachtig boek over seksuele perversies laten zien hoe elk van deze, tot de zogenaamd meest afstotende, een kronkelweg is van liefdeGa naar voetnoot10. Zo is het ook voor deze Cornélie, waarin Couperus zich heeft uitgedrukt. Zij beeldt een onvolwassen mens-zijn uit, dat blijven steken is in een van de groeifasen naar een volwaardige man-vrouwrelatie, waar men tederheid én begeerte harmonisch kan beleven met dezelfde persoon. Cornélie is daar niet toe in staat. Haar tederheid gaat uit naar Duco; wat Couperus ons over haar seksuele gemeenschap met Duco vertelt, mist overtuigingskracht. Brox daartegenover is fascinerend, juist omdat haar begeren geen andere uitweg vindt dan met hèm, een agressief mannetjesdier. Tederheid is er niet. Overwegend angst. De overgave aan Brox, in de allerlaatste zin van het boek, baadt in een doodskleur van ‘zwart’ (684). Als we het verdere werk van Couperus overschouwen (ik trek, vanuit de relatie Cornélie-Brox, vooral een lijn naar Heliogabalus-Hieroclus, of Iskander-Bagoas), als we heel de erotische relatiewereld van Coupe- | |
[pagina 176]
| |
rus bekijken en een onderscheid maken tussen wat intens is doorleefd en wat bijgeschilderd vanuit vakmanschap, merken we dat hij de fase van een sado-masochistische fascinatie nooit achter zich heeft gelaten, en dat anderzijds de tedere aanlokking vanwege een met de ziel beminde partner onbereikbaar blijft. Hij heeft tederheid en begeerte niet kunnen combineren. In de mooiste, aangrijpendste, overtuigendste, bedwelmendste passages blijft de aangebedene altijd veraf, sprookjesachtig mooi, maar juist in dit sprookjesachtige een luchtspiegeling, een droom. Misschien kunnen we vanhieruit iets zeggen over de feministische fase in het leven van Cornélie. Haar feminisme hangt samen met het beleven van de man als fallocraat en de man-vrouwrelatie als een ‘guerre des sexes’. Er zit iets gedwongens in, net als in haar flirtaties met Gilio en zij beseft dat zelf. Het is een zelfaffirmatie tegenover, en moet dan ook, juist daarom, mislukken, en, langs lijnen van geleidelijkheid neemt, naast en ten koste van het eigen ik, de andere pool, die van de (masochistisch beleefde) seksualiteit, opnieuw bezit van haar. Het zit zo in haar wezen ingebouwd van bij het begin. Wat verdrongen is, keert terug. Maar nogmaals, masochisme is een kronkelweg van liefde. Men wil geslagen worden, brutaal behandeld worden, fysisch of geestelijk omdat men in zijn eigen ik gevangen zit, en, zoals Medard Boss het zo mooi uitlegt, de brutaliteit vanwege de partner als het ware dit harnas van zelfbevestiging afpelt, wegbreekt, zodat men eindelijk, langs die kronkelweg, ièts kan smaken van wat ware overgave in een man-vrouwrelatie kan betekenen. Dat zou dan de menselijke zin zijn van de evolutie in Langs lijnen van geleidelijkheid. Couperus heeft echter, en terecht, dit werk later verloochend: ‘er zijn er, die ik niet meer zien kan: Majesteit, Wereldvrede, Langs lijnen van geleidelijkheid... die zijn van absoluut geen waarde meer voor mezelven’Ga naar voetnoot11. Langs lijnen van geleidelijkheid kon niet slagen, omdat de masochistische verbeelding Couperus op een te blinde manier heeft meegesleeptGa naar voetnoot12. De thematiek, dat een vrouw onverbrekelijk aan de eerste minnaar verbonden blijft, ligt trouwens helemaal niet in de lijn van deze auteur, zoals ik al vermeldde. Dat hij zulk wezensvreemd gegeven heeft uitgewerkt, is te verklaren doordat het dualisme van intieme zielsliefde tegenover troebele passie, als vonk in hem overgesprongen vanuit Madeleine Férat, hem parten heeft gespeeld. | |
[pagina 177]
| |
Dualisme in de liefdebeleving is een van Couperus' voornaamste motieven. In de verhouding Cornélie-Duco herkennen wij het steeds opduikende twee-koningskinderenmotief, zoals wij 't ook vinden in Extase, Het boek van Nirwana (in Metamorfose), De boeken der kleine zielen (Constance-Brauws), De kristallen torens, Iskander: een intieme, warme, erotische overgave blijft voor Couperus altijd noodlottig onbereikbaar. In de verhouding van Cornélie tot Brox herkennen wij de geladenheid waarmee de auteur vanuit zulke onvervulbaarheid het zinnelijk begeren beleeft. Zinnelijkheid is bij hem zelden harmonisch-zuiver geïntegreerd. Zij wordt, ook buiten dit boek, meestal aangevoeld als een verminking, iets lelijks en zwoels, iets tegengestelds aan wat ziel is en zuiver. Vergelijk daarvoor Psyche en de sater in Psyche, de verscheurdheid van Quaerts in Extase, de verhouding van Hélène en haar eerste man in Het boek van Nirwana (Metamorfose), en, homo-erotisch dan, Heliogabalus en Hierocles in De berg van licht. In een latere studie hoop ik op dit alles dieper in te kunnen gaan.
l. scheer |
|