Spiegel der Letteren. Jaargang 17
(1975)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Van architekst tot fenotekst: ‘Het Panamakanaal’ van Hugo ClausHet PanamakanaalGa naar voetnoot11[regelnummer]
Toen het bericht kwam - er kwam geen bericht.
Wij boorden naar het graf van de stroom
en kerfden in de hyacinten die de bedding verstikten
toen het bericht kwam.
5[regelnummer]
En het bericht schoot, vertaald en verzwegen, in onze bast
en brak de reeds roerloze steen in ons kruis.
Een gericht over onze gewoonten was het,
een witte wet, karig geduid:
‘Geen damp meer, geen pijp, geen poeder of kruiden,
10[regelnummer]
geen snuiven of zuigen meer aan het leven gevend gras’.
Toen zaten wij neer en werden het sop in
de modder der baggermolens.
Met verplante hersenen, in de bloedzieke koude verbannen,
zaten wij neer bij de vreemde zee.
15[regelnummer]
Wurgden onze ouders met hun vlechten, hingen onze kinderen
aan de kraanboom in een tros
en wachtten onder de buizerds op de weerbarstige tij
die ons ving in haar met wolken beplante golven.
De allusieve poëzie die Hugo Claus geleidelijk is gaan schrijven, appelleert uitdrukkelijk aan de eruditie van de lezer: niet voor niets heeft Pounds logopee er model voor gestaanGa naar voetnoot2. Dikwijls blijft een gedicht van hem duister omdat de exacte tekst of context waarnaar verwezen wordt alleen te gissen valt. Soms geeft de titel een hint. ‘Visio Tondalis’ bijvoorbeeld (uit de bundel Een geverfde ruiter) refereert naar een gelijknamig schilderij van Jeroen BoschGa naar voetnoot3, ‘April in Paris’ (uit Tancredo Infrasonic) naar een grammofoonopname van Charlie ParkerGa naar voetnoot4. Ook in het gedicht ‘Het Panamakanaal’ tekent de titel het kader waarbinnen | |
[pagina 46]
| |
gezocht moet worden. De min of meer ontwikkelde lezer verbindt daardoor automatisch zinnen als ‘Wij boorden naar het graf van de stroom’ met de geschiedenis van het graven van het Panamakanaal, waarvan hij zich mogelijk nog een aantal pakkende details herinnert (macheteslagen in de jungle, muskiet-muggen, malaria en gele koorts, het de Lesseps-schandaal). Die confuse weetjes volstaan echter niet om het geheel te duiden. Zo is het blijkbaar niet de malaria die deze arbeiders er hak en houweel bij doet neerleggen, maar een raadselachtig omschreven ‘bericht’. De zinssnede ‘Wurgden onze ouders met hun vlechten’ brengt ons misschien op het idee dat het hier om Chinese arbeiders gaat, maar het is klaar dat alleen verder snuisteren in geschiedenisboeken uitsluitsel kan geven omtrent de omstandigheden van deze collectieve moord of zelfmoord. De duisternis blijft. Tot we toevallig op de volgende passage in het verhaal ‘Through the Panama’ van Malcolm Lowry stoten: ‘Other people who in the history of the Panama Canal as reported here by Miss Nicolay I find myself particularly in sympathy with in their sufferings are some 800 Chinese - who were imported here to build a railroad - in sympathy not because they were Chinese, but because they nearly all committed suicide when deprived of their customary opium, an old law being invoked “Which forbade this on moral grounds”, as a consequence of which “they strangled or hanged themselves with their long queues (this has now become a universal habit of the English) or sat down on the beach and waited for the tide to come up and drown them”.’ Het verhaal ‘Through the Panama’ is opgenomen in de bundel Hear us O Lord from heaven thy dwelling place, die in 1961 verscheen - het jaar waarin ook Een geverfde ruiter gepubliceerd werd. De overeenkomst is te treffend om toeval te kunnen zijn. Weliswaar citeert Lowry hier gedeeltelijk het werk The Bridge of Water van Helen Nicolay en is het verhaal van de Chinezen nog in andere boeken te vindenGa naar voetnoot5, maar een passage iets verder in de tekst vermeldt ook nog de (water-)hyacinten en de baggermachines die in het gedicht ter sprake komen: ‘That perhaps we couldn't go through at all - for the water hyacinths would render navigation impossible - but for some dredging outfit poetically known as the “Hyacinth Fleet”’. Voor wie dan nog niet overtuigd is, staat verder in het verhaal van Lowry dit citaat van Chaucer: ‘Al stereless within a boot am I / Amid the sea, betwexen windes two / That in contrarie standen evermo’ (= Troilus and Criseyde, I, 416-418), drie verzen die in exact dezelfde spelling weer te vinden zijn als motto boven de sectie ‘Dubbel krijt’ in dezelfde bundel waartoe ook ‘Het Panamakanaal’ behoort. Een bepaald soort 19de-eeuwse kritiek volstond met het geduldig opzoeken en signaleren van allerlei bronnen en invloeden in literair werk. Wat ons meer interesseert is de manier waarop bestaande teksten gebruikt en verwerkt worden door nieuwe teksten. Ik denk hierbij aan de notie ‘traditie’ bij T.S. Eliot en aan | |
[pagina 47]
| |
het begrip ‘intertextualiteit’ in de Franse semiotiek. Voor een onderzoek terzake lijkt dit gedicht uiterst geschikt omdat model en navolging zeer nauw verwant zijn. De antieke retorica maakt een onderscheid tussen de ‘inventio’, het verzamelen van het literaire materiaal, en de ‘dispositio’ en ‘elocutio’, resp. het ordenen van dit materiaal en het opsmukken ervan met stijlmiddelen. Traditionele steloefeningen als het Franse ‘développement d'idées’ sluiten bij die theorie aan. Dit gedicht was voor de auteur een soortgelijke oefening, die uitging van de modeltekst (wat ik de ‘architekst’ zou willen noemen) en resulteerde in de tekst van het gedicht (wat men met de Franse semiologe Julia Kristeva de ‘fenotekst’ zou kunnen noemen). De arbeid die de architekst in de fenotekst transformeert, kan beschreven worden als een serie retorische operaties. In feite is dit een toepassing van de transformationele theorie (ontwikkeld door de Amerikaanse linguïst Chomsky en de Russische semioloog Šaumjan) op teksten in plaats van op zinnen. In Lowry's verhaal fungeert de geschiedenis van de Chinese opiomanen als een parallel voor de dipsomanie van zijn hoofdpersonage. Claus rukt de geschiedenis los uit die context (een illustratie van de psychologie van de ‘ik’) en vervangt de sympathie van zijn held door een gedramatiseerde empathie. Linguïstisch wordt die verandering gerealiseerd door de overgang van de derde naar de eerste persoon meervoud. Roman JakobsonGa naar voetnoot6 noemt de persoonlijke voornaamwoorden ‘shifters’, of elementen van de code die steeds naar de concrete communicatiecontext verwijzen. Zo duidt het persoonlijk voornaamwoord ‘wij’ er op dat de spreker tot de groep behoort waarvan in zijn boodschap sprake is. In een fictionele taaluiting als dit gedicht betekent dit dat de dichter (d.i. niet de reële auteur, maar het fictieve dichtende ik) zich met een van de voorgestelde personages vereenzelvigt. Claus past dit procédé nog in andere gedichten toe, bijvoorbeeld in ‘Las Hurdes’ (uit Tancredo Infrasonic), ‘Lied van de reis naar Rome’ en ‘Electrocutie’ (beide uit Een geverfde ruiter). Al deze stukken staan als het ware tussen aanhalingstekens. De overeenkomst met een dramatische tekst (een tragisch koor bijvoorbeeld) is duidelijk. De ‘onwaarschijnlijkheid’ van een in vv. 17-18 over de eigen dood pratende protagonist onderstreept het fictionele karakter van de transformatie. De beschreven contextuele verandering determineert de boodschap in haar geheel. De volgende transformaties zijn textueel, betreffen de innerlijke opbouw van de boodschap. De geschiedenis van de 800 Chinezen beantwoordt aan de definitie die E.M. ForsterGa naar voetnoot7 geeft van een ‘plot’ (in tegenstelling tot een ‘story’) volgens hem wordt de orde van de gebeurtenissen in een plot eerder door logische dan door chronologische relaties bepaald. Zo bevat onze architekst drie gebeurtenissen (1, 2, 3) die onderling door implicaties verbonden zijn (3 - 2 - 1). De verhaalbeweging is dialektisch: gebeurtenis 1 (de Chinese arbeiders roken opium) is de affirmatie (= A) waarvan gebeurtenis 2 (de blanke bazen verbieden de Chinezen opium te roken) de negatie (= - A) is, terwijl gebeurtenis 3 | |
[pagina 48]
| |
(de Chinezen plegen zelfmoord d.w.z. ontwijken het dilemma A of - A) de negatie van affirmatie én negatie is (= noch A noch - A). De volgorde van de logische operaties is dezelfde als die van de temporele relaties (2 volgend op 1, 3 op 2): op het sluiten van het contract (de uitwisseling van arbeid en opium) volgt de contractbreuk (het stopzetten van de opiumbevoorrading), die op zijn beurt gevolgd wordt door de opheffing van de mogelijkheid tot contract (de zelfmoord maakt én arbeiden én roken onmogelijk). Vergelijken we deze dieptestructuur van Lowry's verhaal met die van Claus' gedicht, dan valt ons één verschil op. Claus' tekst begint met een combinatie van affirmatie en negatie: ‘Toen het bericht kwam - er kwam geen bericht’ (= én A én - A). Logisch gezien is dit een onmogelijkheid: volgens de wet van non-contradictie kan iets niet tegelijk het geval zijn en niet het geval zijn. Eenzelfde tegenspraak vinden we in de bepaling ‘vertaald en verzwegen’ in v. 5. Het is vrij gemakkelijk deze contradicties temporeel-psychologisch te ‘verklaren’. In feite is dit een reductie/castratie van het tekstuele spel. Zo kan het eerste deel van v. 1 gelezen worden als een anticipatie, een aanvang ‘in medias res’, spanning verwekkend maar onmiddellijk gevolgd door een anticlimax. De anakoloet van het tweede deel zou die dan psychologisch verklaren als een lapsus van de spreker (een dramatiserende nabootsing van de verteltrant). De vervanging van ‘wet’ (law) uit de architekst door ‘bericht’ in de fenotekst steunt deze interpretatie enigszins, omdat het tweede de nadruk legt op de wachttijd bij de ontvanger. V. 1 lijkt een herinnering aan het tussen hoop en vrees zwevend wachten van de spreker op het bericht. Ook de bepaling in v. 5 kan als een husteron proteron gelezen worden: (eerst) verzwegen en (dan) vertaald. Een andere mogelijkheid is een verschillend subject aan te nemen: vertaald (door de tolk) en (dan) verzwegen (door ons). De tekst blijft echter weerbarstig voor dergelijke rationaliseringen. De inschakeling van de logische contradictie in de dieptestructuur van Claus' gedicht is een van de operaties die architekst tot fenotekst transformeren. In de transformationeel-grammaticale terminologie kan men de hier toegepaste operatie additie noemen. Doorgaans onderscheidt men een vijftal operatiesGa naar voetnoot8, additie (toevoeging), deletie (weglating), substitutie (vervanging), permutatie (omzetting), repetitie (herhaling). De operaties werken op verschillende niveaus: tussen de dieptestructuur van architekst en fenotekst, tussen de oppervlaktestructuur van beide en tussen diepte- en oppervlaktestructuur van de fenotekst alleen. Een substitutie is het vervangen van een vorm van arbeid (het aanleggen van een spoorlijn in de architekst) door een andere (het aanleggen van een kanaal in de fenotekst). Deze ‘dichterlijke vrijheid’ maakt een economisering van taalmiddelen mogelijk: de titel maakt de omstandigheden nu meteen duidelijk. Het invoeren van het element ‘water’ draagt bij tot de semantische eenheid van het gedicht (cf. stroom, bedding, sop, modder, zee, tij, golven). Een ander voorbeeld | |
[pagina 49]
| |
van substitutie is het vervangen van twee soorten zelfmoord (wurging, ophanging) door moord, een variatie waardoor de tekst tot een climax wordt gedreven. Additie is aan het werk als elementen uit andere architeksten worden opgenomen in de fenotekst (zoals elke tekst is ook dit gedicht een verzamelplaats van vele teksten), o.m. in de beschrijving van de baggerwerken. Niet het eigenlijke graven van het kanaal wordt beschreven, maar het bevaarbaar maken van de voortdurend weer dichtslibbende rio's (vandaar: het graf van de stroom). De uitbreiding heeft een concretiserende functie: allerlei contigue (met het subject in tijdelijk of ruimtelijk verband staande) details worden zo in de fenotekst opgenomen. Deletie daarentegen werkt vervagend en dus veralgemenend. In ons gedicht worden de meeste concrete details over de arbeiders weggelaten (hun aantal, hun afkomst). Vergelijken we de oppervlaktestructuur van architekst en fenotekst, dan valt dadelijk het verschil in taal op, een verschijnsel dat men - met voorbijgaan van de problematiek van de vertaling - als substitutie kan aanduiden. Een vergelijking tussen de dieptestructuur en de oppervlaktestructuur van Claus' eigen tekst levert ons een aantal andere transformaties (stijlfiguren) op. Vv. 1-6 van het gedicht bevatten op zichzelf al de drieledige structuur van de dieptetekst. De spanning wordt echter gaande gehouden door een deletie, het niet vermelden van het opium roken in vv. 2-3 (aan te vullen uit de veronderstellende formulering van vv. 9-10: ‘Geen damp meer..., geen snuiven of zuigen meer’, en een permutatie, nl. het beschrijven van de inhoud van het bericht (vv. 7-10) na het beschrijven van de gevolgen ervan (vv. 5-6). Een typisch poëtische figuur als de metafoor steunt op substitutie, nl. de vervanging van een woord door een ander woord waarmee het tenminste één betekeniselement gemeen heeft. Zo is het woord ‘verplante’ in v. 13 een metafoor voor ‘verbannen’ in hetzelfde vers. Zoals ‘beplante’ in v. 18 alludeert het op de papaverplant waaruit de opium wordt getrokken. De Chinezen zijn dubbele ballingen: zij zijn zowel uit hun fysisch heimat (cf. ‘vreemde zee’ in v. 14) als uit het geestelijk heem van hun verslaving verdreven (‘in de bloedzieke koude’: een abstinentie-verschijnsel?). Andere voorbeelden van metaforen: ‘graf’ (cf. supra), ‘steen’ (= gevoel van zwaarte?), ‘witte’ (wet) (= nuanceloze, of van blanken?). De repetitie breidt zich soms tot een volledige zinssnede uit, bv. ‘Toen het bericht kwam’, ‘zaten wij neer’, soms bepaalt ze zich tot een woord, bv. ‘bericht’ (cf. de paronomasie ‘gericht’), meestal tot een klank. In vv. 2-3 geven de vijf clusters met r iets van het moeizame van het werk weer. De assonantie ‘in de’ - ‘hyacinten’ stelt het kerven aanschouwelijk voor doordat het ene woord in het andere snijdt. In ‘vertaald’ en ‘verzwegen’ onderstreept de allitteratie de betekenis-tegenstelling. Nadruk leggend of verbindend zijn allitteraties als ‘reeds roerloze’, ‘gericht... gewoonten’, ‘witte wet’ en assonanties als ‘kruiden... snuiven... zuigen’, ‘leven gevend’Ga naar voetnoot9, ‘neer... vreemde zee’. De assonantie ‘wolken... golven’ | |
[pagina 50]
| |
(ook voorkomend in Luceberts gedicht ‘De visser van Ma Yuan’) ‘verduidelijkt’ het beeld van de weerspiegeling. In deze vergelijking van archi- en fenotekst moest veel van wat dit gedicht tot gedicht maakt - ik denk aan de indrukwekkende ritmiek - onbesproken blijven. Toch hoop ik te hebben aangetoond hoe wat bij Lowry niet veel meer dan een anecdote was bij Claus is uitgegroeid tot een geraffineerd stuk retoriek.
paul claes |
|