Spiegel der Letteren. Jaargang 15
(1973)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]De edities van Gysbreght van Aemstel gedrukt door Wilhelm BlaeuTot de oudste edities van Vondels Gysbreght van Aemstel behoren de beide uitgaven gedrukt door Wilhelm Blaeu in 1637 en 1638. Zij vormen het onderwerp van deze studie. De edities zijn door Unger in zijn bibliografieGa naar voetnoot1 beschreven onder de nos. 236 en 238. Onder no. 237 noteert hij een editie van 1638 ‘Voor Ioost Hartgertsen Boeckverkoper’, die evenals de Blaeu-edities te Amsterdam verscheen. Deze uitgave, de tweede, zal slechts zijdelings ter sprake komen. Mijn bedoeling was vast te stellen door welke editie, verschenen in de tijd dat Gysbreght van Aemstel voor het eerst werd opgevoerd (zeer waarschijnlijk: 3 januari 1638), Vondels bedoelingen omtrent zijn tekst op de meest adequate wijze werden weergegeven. In de loop van het onderzoek bleek dat met name de eerste uitgave (1637) onder bijzondere omstandigheden tot stand kwam. Deze zijn van dien aard dat zij van invloed geweest kunnen zijn op de tekstgeschiedenis: de mogelijkheid was niet uitgesloten dat Vondel onder druk van buitenaf zijn tekst heeft gewijzigd. Hierom zijn de omstandigheden rondom de eerste uitgave en de eerste opvoering mede in het onderzoek betrokken. Tenslotte wordt ingegaan op de relatie tussen beide edities. De aard hiervan bleek voor het geheel van druk- en publicatiegeschiedenis bepaalde konsekwenties te hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. De eerste editie van Gysbreght van Aemstel (1637).Bibliografische beschrijvingGa naar voetnoot2:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aard van de kopij.De vraag naar de aard van de kopij is sedert lang één der principiële probleemstellingen van de New Bibliography. In het bijzonder geldt dit voor oude uitgaven van dramatische tekstenGa naar voetnoot3. Bij onderzoek van de oudste edities van Gysbreght van Aemstel dient dit probleem daarom aan de orde gesteld te worden. Wat voor soort kopij op de drukkerij kwam en hoe deze eruit zag, is in de eerste plaats een zaak van de schrijver. Van belang is vooral de vraag of hij belangstelling had voor het drukken van zijn teksten of niet. Had hij die wèl, dan zal hij zelf gezorgd hebben voor goede, leesbare kopij. In het andere geval kan zowel over de herkomst van de kopij als over de leesbaarheid ervan, onzekerheid bestaan. Het is dus zaak Vondels houding ten aanzien van het drukken van zijn teksten te Ieren kennen. Gelukkig zijn er gegevens beschikbaar die hiertoe de mogelijkheid verschaffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds zijn voortdurende zelfkritiekGa naar voetnoot4 die blijkt uit het omwerken en corrigeren van zijn teksten, maakt onachtzaamheid jegens het drukken van zijn werk weinig waarschijnlijk. Dat hij scherp in het oog hield wàt er van hem in druk verscheen, blijkt uit zijn brief ‘aan zijnen afwezenden vrient’ van 3 maart 1644Ga naar voetnoot5: ‘Oeffeninge en wackerheit wetten het vernuft, en struickelen leert opmercken; zoo dat men, na verloop des tijts, te rugge ziende, misstellingen en dolingen, in rijmen of andersins begaan, leert wraken; oock rieckt, hoe alles niet met een even goede luim gedicht zy. De goede vader Homeer sluimert zelf bij wijlen. [...] Hierom wenschte ik liever een deel mijner groene en onrijpe vaarzen onherdruckt, en hebbe het herdrucken, sommige jaren, gestuit; doch nu uit u vernemende, hoe Hartgers op het sterck aanhouden eeniger Maecenaten en beminderen der Nederduitsche Poëzye, gezint is mijn verstroide gedichten by een te zamelen, en op een nieuw in het licht te brengen; zoo zal ick, mijns ondancks, moeten gedoogen, dat men voor kunst mede opveile eenige rijmen en regels, nutter gescheurt en verworpen. [...] Onderwint zich iemand voortaan nog iet anders van 't verleden, op mijnen naam, buiten mijn kennis en bestemminge te drukken; men houde dat niet voor mijn, maar voor een anders werk [...]. Ick verworp ook al wat, onder boven gemelde gedichten niet begrepen, ooit door my ontijdigh voortgebroght, en op papier gekrabbelt, van mijnen vrient Pers of iemant anders uitgegeven, den dagh onwaardigh, en den nacht der vergetenisse toegedoemt zy.’ De enigszins korzelige passage in de opdracht van Joseph in Dothan (gericht aan Joachim van Wickefort) laat zien dat hij bij herdrukken gebruikmaakt van de gelegenheid fouten weg te werken: ‘De heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Professor Kasper van Baerle, die uwe E., als een rappier van Philosophie, dagelix voegelijck op de zijde hangt, zal helpen oordeelen (zijn wij des waerdigh) wat hier wel, wat qualijck gestelt zy, en de misslagen beterende, oirzaeck geven, die in den naesten druck te verbeteren.’Ga naar voetnoot6 Hetzelfde blijkt uit de brief aan Huygens van 21 juli 1646Ga naar voetnoot7 die de toezending van ‘den Virgilius’ begeleidt: ‘Mishaegt uwe Ed. iet van het myne, my zou eere geschieden met der tyt iet aangetekent te zien; om het in den naesten druck te verbeteren. Hoe naeu men toeziet, men begaet hier en daer lichtelyck noch al eenige misslagen.’ De bezorgdheid van de schrijver die, oud geworden, hulp behoeft bij het corrigeren van ‘misslagen’ spreekt uit de brief aan Joannes Antonides van der Goes van 13 juni 1670Ga naar voetnoot8: ‘My verlangt naer uw gelukkige wederkomste, op dat het overschot van Ovidius vertolkte Herschepping by u voort moght worden overzien, zonder myne misslagen over 't hooft te zien; want de drukpers roept om werk, en de plaeten worden bij Blooteling ge-etst, naer de printen van Tempeest, de besten geoordeelt.’ Van de werkzaamheden bij het drukken van de Herscheppinge zijn echter meer sporen overgebleven dan alleen deze brief. Aanwezig is nog Vondels handschriftGa naar voetnoot9 dat als kopij gediend heeft voor de eerste editie, verschenen in 1671. Reeds Unger heeft in zijn beschrijving van een aantal Vondel-handschriftenGa naar voetnoot10 over het Herscheppinge-handschrift opgemerkt dat het sporen draagt van gebruik op de drukkerij. L.C. Michels, wiens editie van de Herscheppinge in de Wereldbibliotheek gebaseerd is op het handschriftGa naar voetnoot11, noemt ‘de regelmatig terugkerende strepen met signatuur, overal daar waar in de druk een nieuwe bladzijde aanvangt.’Ga naar voetnoot12 Deze ‘strepen met signatuur’ zijn door W. Gs Hellinga geïdentificeerd als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
formaatsignaturenGa naar voetnoot13, die door hem ‘het meest betrouwbare kenmerk’ van kopij worden genoemdGa naar voetnoot14. Naar aanleiding van de kopij voor de Herscheppinge en de drukproef van Maria Stuart, wijst Hellinga erop dat Vondel ‘zelf mee corrigeert en zeer gericht is op details van zijn tekst.’Ga naar voetnoot15 Michels wijst op de grote nauwkeurigheid waarmee Vondel het handschrift bewerkt heeft. Sprekend over de ‘Inhoudsopgave naar Vondels handschrift’ waarin - evenals in de rest van het handschrift - door Vondel gewijzigd is, merkt hij over deze veranderingen op: ‘Er zijn er daaronder, die van Vondels nauwgezetheid op merkwaardige wijze getuigenis geven.’Ga naar voetnoot16 In zijn bewerking van het Herscheppinge-handschrift is Vondel dus zeer nauwkeurig te werk gegaan. Dit resulteerde in een groot aantal doorhalingen, waarbij de correcties soms in de interlinie werden geschreven, soms ook ‘in de vorm van overplaksels, beter overlaksels werden aangebracht.’Ga naar voetnoot17 Hier vraagt men zich af welke gevolgen deze intensieve correctie gehad kan hebben voor de leesbaarheid van de kopij, iets dat van direct belang is voor het drukresultaat. Michels noch Hellinga laten zich hierover uit, maar het kan in eerste instantie bestudeerd worden aan de afbeeldingen van enige bladzijden uit het handschrift in Van kopij tot drukGa naar voetnoot18. Alleen echter no. 123, en in mindere mate no. 126, tonen de zware sporen van correctie die het handschrift op veel plaatsen bezit; no. 123 is juist een klein fragment. Dit is te weinig om te kunnen beoordelen of de kopij daar, waar veel veranderingen zijn aangebracht, goed te lezen was. Daarom volgt hier nog een afbeelding van een bladzijde uit de Herscheppinge-kopij die in haar geheel gecorrigeerd is (zie Afb. l). Het is f. 12r van Deel II, het negende boekGa naar voetnoot19. Wanneer men deze bladzijde aandachtig leest, blijkt dat de tekst in de gecorrigeerde staat goed leesbaar is. Dit is vooral te danken aan de ruime interlinie die in het gehele handschrift voorkomt. Hierdoor was er plaats genoeg voor de correcties. De wijzigingen zelf zijn geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. I: Vondel, Hs. Herscheppinge, Deel II, Boek 9, f. 12 r.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haastige krabbels, maar heldere, zorgvuldig ‘uitgeschreven’ regels. Vondels intensieve veranderingen in een voor de drukkerij bestemd handschrift leverden dus geen slechte kopij opGa naar voetnoot20. Samenvattend kan gezegd worden dat uit de kopij voor de Herscheppinge niet alleen Vondels grote nauwkeurigheid blijkt. Ook zijn zorgen voor een goed leesbare kopij spreken uit zijn wijze van corrigeren. Zijn belangstelling voor het drukken van zijn werk is evident: dit maakt aannemelijk dat hij het drukken van zijn andere geschriften met dezelfde zorgen omringde. Zeker zal dit het geval geweest zijn bij het drukken van Gysbreght van Aemstel, het stuk waarmee de nieuwe Schouwburg van Amsterdam geopend zou worden. De kopij voor de eerste editie zal dus waarschijnlijk bestaan hebben uit een goed leesbare autograaf van Vondel. Niettemin is het mogelijk dat de redactie van de tekst zoals die gegeven wordt in de eerste editie, niet overeenkomt met Vondels bedoelingen. Zoals eerder vermeld was hij mogelijk genoodzaakt in zijn tekst te wijzigen. In verband hiermee dienen nu de omstandigheden waaronder de eerste editie tot stand kwam besproken te worden. Zoals bekend lag het in de bedoeling Gysbreght van Aemstel te spelen op Tweede Kerstdag 1637. Hiertegen komen in verzet de aartsvijanden van Vondel en van het toneel: de predikanten. Op de voortdurende strijd van Vondel tegen hen ga ik hier niet in: hij mag bekend verondersteld worden. Gereleveerd zij alleen de uitspraak van Brandt die de houding van Vondel in deze eens en voor al heeft gekarakteriseerd: ‘Dat onze Dichter in ongunst by de Kerkelyken raakte, was gansch niet vremdt: naardien hy hen dikwils op hun zeer tastte, met heekeldichten, zonder naame. Als 't eenigsins pas gaf (en 't gaf, zyns oordeels, dikwils pas) was hy tegens hen doende.’Ga naar voetnoot21 De predikanten nu maken hun bezwaren tegen Gysbreght van Aemstel aanhangig op de vergaderingen van de kerkeraad. De protocollen hiervan zijn door Sterck gepubliceerdGa naar voetnoot22. De belangrijkste punten zijn de volgende: De eerste vergadering waarop de kwestie behandeld wordt is die van 17 december 1637. Men heeft vernomen dat ‘des tweden Kersdags een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verthooninge in de Rhetoryckerscamer sal gedaan worden van de superstitie van de paperije als misse en andere ceremonien’. Men besluit bij de regenten van de Godshuizen hiernaar te informeren en daarna de zaak voor te leggen aan de burgemeesters. Op de vergadering van 24 december wordt van deze besprekingen verslag gedaan: men heeft van burgemeester Schaap gehoord dat het stuk ‘meer souden strecken tot bespottinge van het pausdom als tot onteeringe van de Christelycke religie’. Uit het protocol van de volgende vergadering, op 31 december, blijkt dat de burgemeesters ‘verboden hebben de comedie die op handen was geageert te worden’. Maar het gevaar is niet afgewend: ‘verscheyden persoonen de Kerke niet wel gesint’ schijnen aan de burgemeesters te willen verzoeken het stuk alsnog te laten spelen. Men besluit nogmaals met de burgemeesters te gaan praten. Dan volgt op 7 januari 1638 het verslag van dit onderhoud dat ik in zijn geheel citeer: ‘Comedije. D. Petrus Wachtendorffius en Claas Janss Visscher dienen aen, de E.E.Hr presideerende borgemeester gesproocken te hebben aengaende de achterhoudinge van het Comedij spel, ende weijgeringe derselver serieuselijck ende ernstelijck gerecommandeert te hebben, 't welck sijne E. aengenomen hadde met de andere Heeren te communiceren hoewel cleyne hope geven van de selve te weijgeren gelijck men oock verstaat deselve alreede geageert te sijn (hoewel so geseyt wordt de aenstootelijckste saken daeruit geroyeert te sijn).’ Het stuk is dus toch gespeeldGa naar voetnoot23, zij het dat er iets uit verwijderd werd. De vraag is nu: wat is dit geweest? Over dit punt is reeds vroeger een discussie gevoerd tussen Sterck en P. MaximilianusGa naar voetnoot24. Kort samengevat komt deze hierop neer: Sterck is van mening dat in de opvoering een vertoning van de Mis weggelaten isGa naar voetnoot25. Dit wordt door Maximilianus bestreden op grond van het argument dat een vertoning van de Mis ‘niet strookte met de gang van het stuk.’Ga naar voetnoot26 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beiden gaan er echter als vanzelfsprekend vanuit dat niet alleen in de opvoering, maar ook in de tekst geschrapt werd. De vraag is nu of dat laatste het geval isGa naar voetnoot27. In verband hiermee is het punt van belang op welk moment ‘de aenstootelijckste saken’ verwijderd werden (gesteld dat dit ook de tekst betrof). Wanneer dit gebeurde voordat het stuk gedrukt werd, in het handschrift dus - en dat op Vondels nauwkeurige wijze -, dan zullen hiervan geen sporen in de druk aanwezig zijn. Was men echter nog bezig met drukken, dan zou een eventuele ingreep wel in de editie merkbaar kunnen zijn. Het is waarschijnlijk dat het schrappen van tekst gepaard ging met wijzigingen. Geschiedde dit tijdens het drukken, op de pers, dan zou het tot verschillende redacties in exemplaren van de editie kunnen leiden. Wijziging in de reeds voltooide editie tenslotte zou zich door cancelsGa naar voetnoot28 kunnen verraden. Beide vragen: wat geschrapt werd en op welk tijdstip geschrapt werd, dienen onderzocht te worden. Maar voordat hiermee begonnen wordt, dient vermeld dat er naast de genoemde protocollen van de kerkeraadsvergaderingen, nog een ander document bestaat waarin deze vergaderingen zijn genotuleerd. Dit was aan Sterck en Maximilianus niet bekend: een nadere uiteenzetting is dus noodzakelijk. Het betreft een handschrift van één der burgemeesters, namelijk Cornelis Bicker. In gevolge een besluit van het stadsbestuur van 1629Ga naar voetnoot29, woonde deze als afgevaardigde van de burgemeesters de kerkeraadsvergaderingen in deze periode bij. Het is te verwachten dat hij hiervan aantekening hield. Zo dit het geval was, dan zouden zijn aantekeningen terecht gekomen kunnen zijn in het archief van de Hervormde Gemeente (waar ook de predikantenprotocollen berusten). En dit bleek inderdaad zo te zijn: in het kerkeraadsarchiefGa naar voetnoot30 zijn drie delen met notulen van Cornelis Bicker aanwezig over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de periode 1634 tot 1654. In deel I bevinden zich de verslagen van de vergaderingen over Gysbreght van Aemstel. De translitteratie van dit handschrift volgt hieronder: ‘Vergadering van den 17 December 1637 pr. d. Wachtendorp met D. Jan Cornelissen Visscher stelt voor dat over 8 dagen gespeelt sal worden van gerret van velsen daerin paepsche supperstisie sal worden vertoont Is by ommevrage geresolveert eerst seecker te verneemen ende dat Burgemeesteren te remonstreren. Kerckvergadering den laeste december 1637 pr. d. Badius Nopende de commedie van vande vondel woordt wederomme geresumeert ende is goedt gevonden/andermaels de heeren burgemeesteren te recommanderen ten enden datse mochte niet gespeelt worden Den 7 January anno 1638 pr. d. Geldorpius Kerckvergadering Ds Wachtendorp rappoorteert dat hij andermael bij Burgemeester hadde gerecommandeert de commedie niet te moghen speelen doch dat hem voor antwoort hadde gegheven dat de Godthuysen soo groote oncosten hadde gedaen ende ock niet koste zien dat die commedie soo aenstootelycke was Datse ock voorhadde een commedie vande beeldtstorming mede te speelen Dat daer/naer de Burgemeester Schap door een dienaer ontbooden naermiddach bij hem te commen dat daerover D. Wachtenburg en Visscher bij hem waren gecommen en dat Burgemeester hem hadde gevraegt of sy de commissie hadden aen alle Burgemeesteren gecommitteert off sy aen hem partiquelier waren gesonden waerop sij geandtwoordt hadde dat veel van hem bij de Kercke gehoude woorden dat hij in de schoot van de Kercke is opgevoet geweest ende naerdat de burgemeester Schaep haer hadde aengesaydt dat hij wel conde sien datt daer wat in was dan dat Burgemeesteren hadde goet gevonden het spel voort te latten gaen waerop Ds. Wachtendorp soude geandtwoort hebben terwijlle Burgemeestere meyne een sack van de polecye te weesen dat predicant oft kerkeraede niet aenengaet dat in thoecomende Burgemeesters haer mede niet soude willen bemoyen dat de Kerkeraedt aen gaet Visscher saydt dat de comeedie is de anstottelyckheyt in de commedie is wech genomen soo dat het nu soo quaet niet en is ock dat het spel sijn glans quyt was Ds [Hans reynersz] Jasper Seeghers sayt dat te beclagen dat de heeren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Burgemeesteren soo lancksaem gaen van dingen die de Kerckenraet dienstich sij ende wat de Kerckenraet tegens gaet se daer so hardt tegengaen ende daerop naerder behoorden geleet te woorden dat men andermael Burgemeesteren seer heusseiyck aenhoudt van affschayt te hebben Daerop Ds roelofs pietersz ende Jacob Lourensz hebben geandtwoordt dat Burgemeesteren eerstdaechs daerop sullen resolveren Kerckevergadering den 19 Januarij 1638 pr.d. Mourcourtius by resumtie heeft Ds R. Pietersz voorgestelt/terwylle de commedie, woordt gespeeldt ende dat hij deselve geleesen heeft vindt deselve seer schandelijck ende tot groot disrespeck, van de kercke is Ommegevraecht wordt by veele predicante ieuerich op geadviseert dat men alle devooire, behoorden te doen, om sulckx te weeren ende datmen tsynnertyt de magistraten neffens andere sacken wegent pausdoom sullen remonstreren’ Over Bickers verslag kan allereerst worden opgemerkt dat hij zich vergist in de naam van het stuk. Blijkbaar lagen voor hem de figuren van Geeraerdt van Velsen en Gysbreght van Aemstel dicht bij elkaar. Nieuw ten opzichte van het in de predikantenprotocollen vermelde, is de mededeling dat de Godshuizen ‘soo groote oncosten hadde gedaen’: klaarblijkelijk was Gysbreght van Aemstel een duur stuk. Vervolgens blijkt dat van predikantenzijde wordt toegegeven dat ‘de anstottelyckheyt in de commedie is wech genomen’ en ‘dat het spel syn glans quyt’ is. Dit lijkt te wijzen op het wegvallen van een vertoning (of vertoningen): tekstcoupures zullen niet op deze wijze zijn aangeduid. Het sluit echter niet uit dat het schrappen van vertoningen gepaard is gegaan met wijzigingen in de tekst. Op dit punt geven dus ook Bickers aantekeningen geen uitsluitsel. Tenslotte: in de aantekeningen van 19 januari komt ter sprake dat het stuk wordt gespeeld, maar ook dat dominé Pietersz ‘deselve geleesen heeft’ en ‘deselve seer schandelijck’ vindt. Dit geeft ter vergadering aanleiding tot nieuwe verontwaardiging. Het lijkt erop dat de heren predikanten, toen zij in december hun verontrusting uitspraken, het stuk nog niet gelezen hadden. Hierop kan ook de formulering in het predikantenprotocol van 17 december wijzen: ‘Wordt voorgestelt also men verstaat (mijn cursivering) dat des tweden Kersdags een verthooninge [...] sal gedaan worden [...]’. Van wie kunnen zij het gehoord hebben? Het is heel goed mogelijk dat de berichten over Gysbreght van Aemstel uit dezelfde bron stammen als die over de Messalina iets later (1638). De troebelen over dit stuk - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat door Vondel werd teruggetrokken - ontstonden via de praatjes van ‘eenige domme en losse Tooneelspelers in hunne drinkgelagen’ zoals Brandt opmerktGa naar voetnoot31. Dit alles wijst naar de opvoering. De vraag blijft hoe het staat met de tekst. De ingreep moet plaatsgevonden hebben tussen 24 december 1637 en 3 januari 1638, dag waarop naar alle waarschijnlijkheid de première van het stuk gegeven werdGa naar voetnoot32. Het eerste bezoek aan de burgemeesters vond plaats tussen 17 en 24 december. Blijkens het predikantenprotocol van de vergadering van 24 december zijn de burgemeesters op dat moment | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog niet tot enige actie overgegaan. Dit is wel het geval op 31 december: de opvoering is inmiddels verboden. De enige periode waarin de aanstootgevende zaken verwijderd kunnen zijn is dus die tussen 24 december en 31 december. De vraag is nu of men vóór 24 december al dan niet gereed, of bijna gereed was met het drukken van de tekst. En hierbij doet zich direct de vraag voor of het niet in de bedoeling zal hebben gelegen Gysbreght van Aemstel te laten verschijnen vóór de oorspronkelijke premièredatum: 26 december 1637. In verband hiermee moet gewezen worden op een gewoonte die in het laatste kwart van de zeventiende eeuw aan de Amsterdamse Schouwburg bestond ten aanzien van de stukken die daar gespeeld werden. Het was toen gebruikelijk om de stukken op de speeldagen in of bij de Schouwburg te verkopen. Dit althans wordt door Wijbrands vermeld in zijn werk over de Amsterdamse SchouwburgGa naar voetnoot33. Het wordt bevestigd door een door Worp vermeld gegeven uit de voorrede van het stuk De geschaakte bruid, of de verliefde reizigers van J. van Ryndorp uit 1690Ga naar voetnoot34. Hierin wordt geklaagd over de slechte nadrukken die door sommige (met name genoemde) drukkers worden vervaardigd ‘gelyk men dezelve op de Speeldagen, langs straat, omtrent de Schouwburg, voor een stuiver of twe, om roept, en doet verkopen.’ Maar ook dit stamt uit het einde van de zeventiende eeuw. In het Oud-Archief van het Burgerweeshuis te Amsterdam bevindt zich echter een document uit 1645 waarin gerefereerd wordt aan (waarschijnlijk) het verkopen van gedrukte stukken in de SchouwburgGa naar voetnoot35. Het document bestaat uit een los blad waarop bovenaan staat: ‘Memorie van ordre onder Hoofden te ramen’ (d.i. Reglement door [de] Hoofden [van de Schouwburg] gezamenlijk op te stellen). Hierop komen vier items voor. De drie eerste betreffen respectievelijk de ‘speelende maets’, het keuren van de te spelen stukken door de Hoofden en het brengen van ‘bier van buiten inde Schouburch’ (dit mag niet). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het laatste luidt: ‘Dat geen gedructe speelen inde Schouburch gebragt sullen werden.’ Dit zou er op kunnen wijzen dat, buiten de regenten om, ‘gedructe speelen’ in de Schouwburg verkocht werden. De baten kwamen dan niet ten goede van de Schouwburg, iets wat de regenten weinig aangenaam geweest zal zijn. Meer kan uit dit zeer korte bericht niet worden opgemaakt. Niettemin wijst het op het circuleren van gedrukte teksten in de Schouwburg omstreeks 1645. In het geval van Gysbreght van Aemstel is het aannemelijk dat de regenten zelf op de première de tekst ter beschikking wilden stellen van de ‘Amsterdamse Liefhebbers’. Dit zal ook Vondels wens geweest zijn. Verondersteld kan worden dat het in de bedoeling lag de boekjes vóór 26 december te laten verschijnen. Maar hierover is geen concreet gegeven beschikbaar. Hoe staat het nu met het drukken van de tekst? Is het mogelijk gegevens te verkrijgen over de periode waarin gedrukt werd? Het eerste gegeven wat dit betreft verschaft het boek zelf. Gysbreght van Aemstel werd opgedragen aan Hugo de Groot; de opdracht is gedateerd: 16 october 1637. Het voorwerk waarin de opdracht staat beslaat katern A en een gedeelte van katern B (tot en met p. B2v); de tekst van het treurspel begint op p. B3r (zie de bibliografische beschrijving op p. 1). Het voorwerk draagt dus geen aparte signatuur, iets wat bij eerste edities in veel gevallen wel voorkomt. Dit vindt zijn oorzaak in de gewoonte om met het zetten van de tekst te beginnen, terwijl het voorwerk - dat vaak later gereedkwam - op een later tijdstip werd gezetGa naar voetnoot36. Men gaf dan het eerste vel waarop de tekst gezet werd signatuur A; het voorwerk signeerde men met afzonderlijke tekens. Maar bij Gysbreght van Aemstel is dit niet het geval. Hieruit kan worden opgemaakt dat tekst en voorwerk tegelijkertijd ter beschikking kwamen van de drukker. Men is dus na 16 oktober begonnen met drukken, niet ervóór. Binnen de periode van half oktober tot eind december moet de eerste editie vervaardigd zijn. De vraag is of het mogelijk is het tijdstip nader te preciseren. En hiervoor dient de aandacht gericht op de drukkerij van Blaeu waar Gysbreght van Aemstel gedrukt werd. Hoe is de situatie daar in deze tijd? Er zijn nu factoren die erop wijzen dat men bij Blaeu geen haast | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt zal hebben met het drukken van het stuk. Het is zelfs aannemelijk dat men hiermee zo lang mogelijk gewacht heeft. In het algemeen al staan de Blaeu's niet bekend als drukkers die snel werken: integendeel. Er zijn geregeld klachten van schrijvers die bij hen uitgeven dat het drukken van hun boeken zo langzaam vordert. Dit is te volgen in hun briefwisseling. Zo schrijft Vossius op 17 maart 1636 aan Hugo de GrootGa naar voetnoot37 dat de Blaeu's al geruime tijd werken van Dionysios Vossius, Franciscus Junius en Johannes Meursius onder zich hebben, maar het werk vordert niet. Anderhalf jaar later (30 september 1637) klaagt Meursius in een brief aan Petrus CunaeusGa naar voetnoot38 dat Blaeu het werk aan zijn boek, de Historia DanicaGa naar voetnoot39, al vier jaar lang heeft uitgesteld. ‘Onze ijverige Vossius zit er achterheen en houdt niet op de man aan te sporen’, schrijft hij daarbijGa naar voetnoot40. Het drukken van Vossius' boek De Origine ac Progressu IdololatriaeGa naar voetnoot41 duurt, naar uit verscheiden brieven van Vossius uit de periode 1636 tot 1642 blijkt, ongeveer vijf jaar. Grotius' zoon Pieter de Groot, die namens zijn vader onderhandelingen voert met Blaeu over het drukken van Grotius' AnthologiaGa naar voetnoot42 raadt zijn vader aan maar liever bij Blaeu's concurrent Janssonius te gaan. Blaeu is laks en wankelmoedig, schrijft hijGa naar voetnoot43. Van verschillende kanten komt dus steeds dezelfde klacht: Blaeu is te traag. In de laatste maanden van 1637 nu, doen zich in de drukkerij enige bijzondere omstandigheden voor. De vraag is welke invloed deze op de voortgang der werkzaamheden gehad hebben. Allereerst betreft het de verhuizing van de drukkerij: in september 1637 wordt deze verplaatst naar de BloemgrachtGa naar voetnoot44. Berichten over deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhuizing komen van Vossius. Op 21 juli 1637 schrijft hij aan Grotius: ‘De nieuwe drukkerij van Blaeu welke hij reeds lang met zeer hoge kosten toerust, schijnt in anderhalve maand of daaromtrent voltooid te kunnen worden. Zelfs Griekse letters, aan een tekort waaraan hij tot nu toe geleden heeft, verwacht hij dagelijks uit Frankfurt. De uitgeverij staat stil.’Ga naar voetnoot45 Op 10 september schrijft hij aan Meursius dat Blaeu hem verteld heeft ‘dat pas deze week de drukkerij met alle werktuigen naar het andere deel van de stad is overgebracht.’Ga naar voetnoot46 Later wordt deze nieuwe werkplaats beschreven door Filips von Zesen in zijn beschrijving van AmsterdamGa naar voetnoot47. Na gesproken te hebben over de inrichting (waarbij hij vermeldt dat er negen drukpersen en zes plaatof koperpersen in de drukkerij staan), schrijft hij: ‘Dieses fürtreflichen baues ersten grundstein / hat vorgemelten Herrn Johan Blauens ältester Sohn / Wilhelm / in 1636 jahre geleget: und straks in folgendem jahre ward darinnen / auf den 13 herbstmohnden / die Drükkerei angerichtet.’ De door Von Zesen genoemde negen drukpersen worden ook door Moxon vermeldGa naar voetnoot48. Hij zegt dat Blaeu een nieuw type drukpers ontwierp, hiervan negen liet maken en deze in zijn drukkerij plaatste. De drukkerij wordt hierdoor aanzienlijk uitgebreid. Voorzover namelijk uit de brieven van Vossius blijkt stond (en) in de oude drukkerij slechts één of twee pers (en)Ga naar voetnoot49. Relevant is ook het verschil in de aantallen boeken, vervaardigd vóór en na de verhuizing. Dit blijkt uit de aankondigingen in de catalogi der Frankfurter Buchmesse waarop de Blaeus geregeld boeken aanbieden. In 1636 bieden zij 26 boeken aan; in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1637:4, maar in 1638:45Ga naar voetnoot50. In 1638 is er dus duidelijk een grotere productie die ongetwijfeld te danken is aan de grotere capaciteit van de nieuwe drukkerij. Maar hiernaast is het aantal boeken dat in 1637 wordt aangeboden opvallend laag, iets wat verband kan houden met de verhuizing en de voorbereidingen daartoe (Vossius schrijft immers in juli 1637 al dat de uitgeverij stilstaat). In de week van de tiende september vond de verhuizing plaats, naar Vossius schrijft. Von Zesens mededeling dat de drukkerij op 13 september klaargemaakt (‘angerichtet’) werd, zal dan betrekking hebben op de verhuizing. (Overigens is hij - een vreemdeling die bijna dertig jaar later schrijft - een minder betrouwbare getuige dan Vossius die in deze tijd geregeld op de drukkerij komt, en overal zijn neus insteekt.) Waarschijnlijk zal het werk in de nieuwe drukkerij niet veel eerder dan in de tweede helft van september op gang zijn gekomen. Tegen die tijd zal er een behoorlijke achterstand in het werk zijn gekomen. Hier komt bij dat eind oktober nieuwe vertraging ontstaat wegens de dood van de vrouw van Willem BlaeuGa naar voetnoot51. Dit maakt dat de druk van Barlaeus' rede over de verovering van BredaGa naar voetnoot52, actueel oorlogsfeit, enige weken uitgesteld wordt. Blijkens de vermelding op het titelblad werd de rede uitgesproken op 19 october 1637. De 23ste october is zij al ter perse, schrijft Barlaeus aan Cornelis van der MyleGa naar voetnoot53. Maar pas op 16 november schrijft hij aan CunaeusGa naar voetnoot54 dat hij de rede ontvangen heeft ‘welke met vertraging is gedrukt vanwege de dood van de vrouw van de drukker Blaeu.’Ga naar voetnoot55. De situatie op de drukkerij in de laatste maanden van 1637 is dus de volgende: Ondanks de sterk vergrote capaciteit vanaf half september, is door de verhuizing en het daarop volgende sterfgeval in de familie, de toch al chronische achterstand in het werk vergroot. Op het moment dat de kopij voor Gysbreght van Aemstel beschikbaar kwam, zat men tot over zijn oren in het werk. Er is daarom geen reden om aan te nemen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de Blaeus meteen na 16 oktober begonnen zijn met het drukken van Gysbreght van Aemstel, een tekst die pas eind december actueel zou worden. Eerder heb ik verondersteld dat het in de bedoeling lag de eerste editie gereed te hebben vóór 26 december. Uitgaande van deze veronderstelling kan men zich afvragen wanneer men uiterlijk met het werk aan Gysbreght van Aemstel moest beginnen, wilde men de boekjes tegen die tijd afhebben. Hoeveel tijd kan het zetten en drukken van een dergelijk boekje gevergd hebben? Hierover is geen zekerheid te verkrijgen. Bekend zou immers moeten zijn hoeveel werk door zetters en drukkers per dag werd volbracht, en hoe groot in het algemeen de oplagen waren. Uit recent onderzoek van de archieven van de Cambridge University Press over de jaren 1696 tot 1712Ga naar voetnoot56, is gebleken dat werkverdeling en arbeidsomstandigheden ter drukkerij te zeer variëren om uitspraken van algemene aard te kunnen doen. De éne zetter werkt sneller en gedurende een langere periode dan de andere. Wat betreft de oplagen: deze zijn per boek verschillend. In oudere bibliografische studies wordt voor het zetten een gemiddeld tempo van één vel per dag waarschijnlijk geachtGa naar voetnoot57. Wat betreft het tempo van de drukkers acht men het, op grond van cijfers gegeven door MoxonGa naar voetnoot58, aannemelijk dat deze 1000 tot 1250 vellen per dag af konden werken, aan beide zijden bedruktGa naar voetnoot59. Voor de oplage wordt door McKerrowGa naar voetnoot60 een aantal van 1250 tot 1500 exemplaren genoemd. Dit cijfer ontleent hij echter aan een voorschrift dat aan het eind van de zestiende eeuw in Engeland voor de maximum grootte van oplagen werd gegeven. ‘We may therefore probably take this as the maximum edition for the closing years of the sixteenth century, but we have no certain knowledge of how long, or how carefully, the rule was observed’ is de behoedzame conclusie van McKerrow. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hellinga merkt naar aanleiding van het tempo van de drukkers in verband met de oplage, op dat deze ‘al vrij spoedig zijn [...] ingericht op een totaal van 1200 à 1250 plano's per arbeidsdag [...]’Ga naar voetnoot61. Met betrekking tot de mogelijke oplaag van Gysbreght van Aemstel zou die van de Lucifer (1654) als richsnoer kunnen dienen. Deze is bekend uit het verhaal van Brandt waar hij vermeldt dat - door toedoen van de predikanten - de opvoering van Lucifer na twee keer spelen verboden werd: ‘Doch dat tegenstreven verwekte te grooter nieusgierigheit om te leezen 't geen men verboodt te speelen: de gansche druk van duizendt boeken werd in acht dagen tydts uitverkocht: zoodat de Boekverkoper het treurspel weêr van nieuws op de pers braght.’Ga naar voetnoot62 De eerste editie van Gysbreght van Aemstel bestaat uit negen vellen die - voorzover ik heb kunnen zien - door één zetter gezet zijn. De oplaag zou - zoals die van Lucifer - uit 1000 exemplaren hebben kunnen bestaan. Met het zetten en drukken waren dan waarschijnlijk een dag of tien gemoeid. Aan het vergaren en misschien - in dit geval - het binden, zullen ook nog enige dagen besteed zijn. Dit zou het geheel brengen op ongeveer veertien dagen. De eerste week van december zou dan vroeg genoeg zijn om te beginnen: het boekje zou ruim op tijd af kunnen zijn. Dit alles echter vanuit de veronderstelling dat 26 december de beoogde datum van publicatie was. Wanneer men inderdaad pas begin december met drukken begon, zou dit inhouden dat op het tijdstip waarop de predikanten hun stem gaan verheffen (17 december), het zet- en drukwerk geheel of grotendeels voltooid zou kunnen zijn. De protesten der predikanten kunnen dan oponthoud in hetzij de publicatieGa naar voetnoot63, hetzij het drukken veroorzaakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben. Eventuele ingrepen in de tekst zouden plaats hebben kunnen vinden òf tijdens het laatste stadium van de druk, òf na voltooiing ervan. In beide gevallen zou dit - zoals eerder opgemerkt (zie p. 89) - in de editie merkbaar kunnen zijn. Het is dus nu zaak de uitgave hierop te onderzoeken. Dit houdt in: een onderzoek van de beschikbare exemplaren van de uitgave. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De exemplaren van editie 1637.Er stonden mij negen exemplaren ter beschikking; deze staan vermeld in Bijlage I. Al deze exemplaren vertonen dezelfde opbouw: zij bestaan uit negen katernen, ieder van vier bladen. De tekst is op één plaats variant; in drie gevallen is de interpunctie gewijzigd. Een overzicht van de interpunctievarianten wordt gegeven in Bijlage II. Het aantal onderzochte exemplaren is - uitgaande van een oplaag van duizend - niet groot. Voorzover echter uit dit beperkte materiaal blijkt, is er tijdens het drukken niet ingegrepen in de tekst. Evenmin is er enige aanwijzing voor een cancel. Noch in de opbouw van de katernen, noch in de signaturen is enige onregelmatigheid te bespeuren. Dit voert tot de slotsom dat voorzover uit het onderzoek van deze exemplaren blijkt, noch tijdens, noch na de druk, in de tekst werd ingegrepen. Zeer waarschijnlijk werden inderdaad alleen in de voorstelling bepaalde vertoningen weggelaten, zonder dat hiervoor de tekst gewijzigd behoefde te worden. Enige aandacht zij nu nog besteed aan de tekstvariant. Deze heb ik alleen aangetroffen in het exemplaar Harvard. De wijziging komt voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de ondertekening van de opdracht aan Grotius (op p. A3v). In het exemplaar Harvard staat hier: ‘uwe Exc.[ellentie]’. In alle andere exemplaren is dit: ‘uwe E.[dele]’. De wijziging in titulatuur brengt deze plaats in overeenstemming met andere plaatsen in de opdracht, waar Grotius steeds met ‘uwe Exc.’ wordt aangesprokenGa naar voetnoot64. Was dit de enige reden voor de correctie? Waarschijnlijk niet. Blijkens een brief van Grotius aan zijn broer Willem (gedateerd: 13 april 1641)Ga naar voetnoot65 was hij zeer gehecht aan de hem toekomende titels. De desbetreffende passage luidt: ‘Barlaeus heeft mij een aanbevelingsbrief voor zijn zoon geschreven. Maar hij heeft de juiste weg om iemand aan te bevelen niet ingeslagen. Want hoewel hij mij vroeger geschreven heeft zoals het hoorde, heeft hij nu de ondertekening weggelaten om maar niet de titel Excellentie te hoeven plaatsen. In de brief zelf zet hij “Zeer Luisterrijke”. Al deze dingen zijn afkomstig van mensen die het slecht met mij voorhebben.’ Iets verder zegt hij: ‘De Hollanders zijn dwaas indien zij menen dat zij hoger bij mij aangeschreven staan dan de Zweden, van wie de aanzienlijkste, zoals nu reeds de Baron Oxenstierna, mij zelfs in particuliere brieven de titels “Zeer Verhevene” en “Excellentie” geven. Ik zal brieven aan mij die op andere wijze gesteld zijn niet alleen niet beantwoorden, maar ze zelfs verbranden, zoals ik al gedaan heb met brieven van Barlaeus en Vondel. De zoon van Barlaeus kan ik niet gebruiken.’Ga naar voetnoot66 Het waren dus niet de predikanten die één der persen van Blaeu een ogenblik tot stilstand brachten, maar GrotiusGa naar voetnoot67. Gysbreghts Amsterdam gaat in vlammen op: was Vondel bang dat met zijn treurspel hetzelfde zou gebeuren? Dit besluit het onderzoek van de eerste editie en van de omstandigheden waaronder zij tot stand kwam. De volgende vraag is hoe de relatie is tussen deze uitgave en de tweede bij Blaeu gedrukte editie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De tweede blaeu-editie van Gysbreght van Aemstel (1638)Bibliografische beschrijvingGa naar voetnoot68:
Deze uitgave bevat acht katernen, één minder dan de eerste editie. Dit werd bereikt door een groter aantal regels per pagina, namelijk 36 in plaats van 34. Als kopij heeft waarschijnlijk een exemplaar van de eerste editie dienst gedaan. Er zijn althans geen aanwijzingen die op een anderssoortige kopij duiden. Het moet een exemplaar zijn geweest dat wat betreft de drie interpunctievarianten gelijk was aan het Parijse exemplaar. Editie 1638 heeft namelijk in alle drie gevallen een komma; dit heeft alleen het Parijse exemplaar ook. Van deze editie heb ik acht exemplaren gezien. Zij staan vermeld in Bijlage III. Hierin bevindt zich één spellingvariantGa naar voetnoot69. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhouding tot de eerste editieDe uitgave 1638 vertoont zowel in de tekst als in de spelling en interpunctie, een aantal varianten. Van de tekstvarianten staat een aantal vermeld in de W.B.-editie van de werken van VondelGa naar voetnoot70. Deze heb ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samen met de niet in de W.B. genoemde varianten, opgenomen in Bijlage IV. In totaal is de tekst op veertien plaatsen gewijzigd. Deze editie biedt dus een andere redactie dan de eerste uitgave. Het betreft echter een klein aantal varianten, verspreid over de tekst. Zij zijn ook niet van dien aard dat van een omwerking van de tekst gesproken kan worden. Alles wijst erop dat Vondel volgens zijn gewoonte in zijn stuk enige ‘misslagen’ verbeterd heeft. Met de redactie van editie 1638 is geen andere bedoeling aan het stuk gegeven: zij corrigeert alleen op een aantal punten de redactie van editie 1637. Voor de teksteditie houdt dit in dat de redactie van editie 1638, als basistekst voor heruitgave, de voorkeur verdient boven die van editie 1637. Want deze oordeelde de schrijver zelf de beste, althans in de jaren 1637-1638. Dit beantwoordt de aan het begin van deze studie gestelde vraag naar de waarde van de redacties, zoals vervat in de bestudeerde edities. Het laatste woord is hiermee echter niet gezegd. De relatie tussen de beide uitgaven vertoont namelijk een kenmerk dat binnen de gehele druk- en publicatiegeschiedenis der edities van belang is. Uitgangspunt hierbij is het eigenaardige verloop van de varianten in spelling- en interpunctie. Deze komen in het eerste gedeelte van de tekst vrij frekwent voor, maar nemen in het laatste deel aanzienlijk in aantal af. Een tabel waarin de aantallen per katern vermeld staan kan dit verduidelijkenGa naar voetnoot71.
Ed. 1638
Zowel in spelling als in interpunctie treedt een duidelijke verminde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring op vanaf katern F. Zoals eerder gezegd (zie nootGa naar voetnoot71) heb ik de herkomst van deze varianten niet kunnen achterhalen. De mogelijkheid dat de nauwkeurige Vondel alle of bijna alle wijzigingen heeft aangebracht, kan niet worden uitgesloten. Maar dan blijft het vreemd dat hij deze werkzaamheid na een bepaald punt zo beperkt zou hebben. Nu is het evengoed mogelijk dat de zetter van editie 1638 mede voor een aantal wijzigingen verantwoordelijk is. Het probleem van het verminderen der varianten dient daarom ook vanuit de zetter beschouwd te worden. Om deze reden heb ik de drie laatste katernen van editie 1638 onder dit aspect bestudeerd. Dit geschiedde op basis van de groepering der pagina's in de drukvorm. In de nu volgende tabel staan de aantallen spelling- en interpunctievarianten vermeld, gedifferentieerd naar voorkomen in de vorm. In binnenvorm F zijn - om redenen die later zullen blijken - de aantallen per pagina gespecificeerd. In twee gevallen zijn hierbij de versregels vermeld.
Hieruit blijkt dat na binnenvorm F minder spellingvarianten voorkomen. Ook bij de interpunctie worden de aantallen kleiner. Men vraagt zich af wat hiervan de oorzaak kan zijn: moet deze gezocht worden bij de zetters? Is editie 1638 na binnenvorm F misschien gezet door de zetter van editie 1637? Dan zouden beide uitgaven ook in typografisch opzicht overeenkomst kunnen vertonen. In verband hiermee heb ik voor dit gedeelte het zetsel van editie 1638 vergeleken met dat van editie 1637. Uit dit onderzoek bleek dat het zetsel van editie 1638 hier hetzelfde is als dat van editie 1637, en wel vanaf binnenvorm G in editie 1637. Dat gedeelte van editie 1638 dat correspondeert met buitenvorm G van editie 1637, is echter niet van het zetsel van de eerste uitgave gedrukt. Klaarblijkelijk was deze vorm niet meer beschikbaar. Met binnenvorm G nu corresponderen in editie 1638 gedeelten van binnen- en buitenvorm F en van binnen- en buitenvorm G. Een overzicht hiervan geeft de onderstaande tabel: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het blijkt nu dat van de vier spellingvarianten, voorkomend in binnenvorm F van editie 1638 (zie boven), slechts één aanwezig is in het zetselgelijke gedeelte, namelijk die op F3v (de variant op F4r komt voor in vs. 21 dat buiten het zetselgelijke gedeelte valt). De interpunctievarianten staan alle in het niet-gelijke gedeelte (die op F4r komt voor in vs. 32, dus eveneens buiten het zetselgelijke deel). Dit wil zeggen dat in het gedeelte van editie 1638 dat gedrukt is van het zetsel van editie 1637, slechts één variant in de spelling voorkomtGa naar voetnoot72. Vermeld dient thans te worden waarop de constatering dat de zetsels identiek zijn, gebaseerd is. Deze berust in hoofdzaak op het voorkomen van gelijke defecten in letters die op dezelfde plaats in het zetsel van beide edities staan. De mogelijkheid immers dat in een nieuw gezet gedeelte letters met gelijke breuken alle weer op dezelfde plaats terechtkomen, kan worden uitgesloten. Op de hier gereproduceerde pagina's (Afb. II en III) zijn letters met identieke defecten in een aantal gevallen duidelijk te zien. Het zijn:
In de vss. 13 en 14 staan de vijf, respectievelijk vier laatste letters van ‘nederlaegen’ en ‘verslaegen’ iets boven de regel. Ook dit komt op beide pagina's op dezelfde wijze voor. Dergelijke gevallen nu bevinden zich op elke pagina in het gedeelte vanaf editie 1637, binnenvorm G en het daarmee corresponderende deel in editie 1638. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. II: Editie 1637: p. H 3 r.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. III: Editie 1638: p. G 4 v.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgave 1638 is dus gedeeltelijk gedrukt van het zetsel van de eerste editie. Welke consequenties heeft dit nu voor de gang van zaken zoals hier beschreven? Er volgt allereerst uit dat binnen zeer korte tijd na voltooiing van de eerste editie besloten werd een nieuwe uitgave te maken. Anders had men niet meer de beschikking gehad over een deel van het zetsel: dit zou dan - net als de rest - gedistribueerd geweest zijn. Wanneer zal men dit besluit genomen hebben? Gedacht kan worden aan de week na Kerstmis: de Amsterdamse Liefhebbers hadden immers gedacht het stuk op Tweede Kerstdag te zien, maar dat ging niet door. Een run op de boekwinkels zal, evenals bij de Lucifer, het gevolg geweest zijn. Reden genoeg voor Blaeu om zeer snel een nieuwe editie te vervaardigen. Bovendien kan hij gehoord hebben dat men elders al bezig was een herdruk van de eerste uitgave te bezorgen. Dit wordt namelijk door de boekhandelaar Joost Hartgertsen gedaan. Deze uitgave werd reeds door Unger tussen de beide Blaeu-edities geplaatst (zie p. 1). Dat dit juist is blijkt ten eerste uit het feit dat zij de redactie van editie 1637 bevat. (Zij is dus zeer waarschijnlijk buiten medeweten van Vondel gedrukt.) Vervolgens zijn in de uitgave Hartgertsen twee drukfouten van editie 1637 overgenomen (deze zijn in editie Blaeu 1638 gecorrigeerd)Ga naar voetnoot73. Hier zijn duidelijk factoren aanwezig die de anders zo trage Blaeu tot haast aangespoord zullen hebben. Zijn angst dat anderen zijn boeken zouden nadrukken is bekendGa naar voetnoot74. Met de vergroting van het aantal regels per pagina werd de omvang van de editie teruggebracht; voor een gedeelte kon het nog aanwezige zetsel dienst doen. Veel tijd kan het gereedmaken van de nieuwe editie niet gekost hebben. In ieder geval was er minder tijd voor nodig dan voor de eerste uitgave. Deze werd - zoals ik eerder veronderstelde - dan inderdaad pas gedrukt in december 1637. Ook deze conclusie kan uit het resultaat van het zetselonderzoek getrokken worden. Mogelijk was de tweede uitgave van Blaeu al klaar toen het stuk op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 januari 1638 in première ging. Op die dag zal het ongetwijfeld vol geweest zijn in de Schouwburg, en iedereen zal de Gysbreght van Aemstel hebben willen kopen. Maar of de nieuwsgierige bezoekers toen Blaeus eerste of tweede editie van het stuk in handen hadden, valt niet met zekerheid te zeggen.
Amsterdam, juni 1972. e. oey-de vita | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IExemplaren van editie 1637
In de Bibliothèque de l'Arsenal te Parijs moet zich nog een exemplaar bevinden onder onder sign. Re-15605; dit heb ik echter niet kunnen bestuderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IIInterpunctievarianten in de exemplaren van editie 1637. Bij de tweede aanduiding van de versregel heeft de afkorting: Mak betrekking op de uitgave van Gysbreght van Aemstel bezorgd door J.J. Mak, 's-Hertogenbosch8.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IIIExemplaren van editie 1638
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IVTekstvarianten
|
|