Spiegel der Letteren. Jaargang 15
(1973)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
In margineHuygens' jeugd herdruktToen Dr. J.A. Worp het belangrijke Fragment eener Autobiographie van Constantijn Huygens publiceerde in Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap (XVIII 1897, p. 1/122), werd daarmede de tekst slechts voor een vrij beperkten kring wezenlijk ontsloten: hij was in het Latijn gesteld. Met gerechte vreugde begroette dan ook na enige decenniën de wereld der Neerlandici De jeugd van Constantijn Huygens door hemzelf beschreven, uit het Latijn vertaald, toegelicht en met aanteekeningen voorzien door Dr. A.H. Kan, Rotterdam 1946. Beide geleerden verdienen ons aller warmen dank. Helaas echter hebben de recensies op het werk van Kan indertijd niets zelfstandig bijgedragen, zodat nu (Rotterdam, 1971) een fotografische herdruk kan verschijnen zonder een letter aanvulling of herziening. Wat hier volgt, moge iets van het verzuimde redresseren. P. 15, 26 Kan schrijft Huygens zijn minder goede gezondheid toe ‘aan beide gallen, waar ik veel te veel van heb’ (p. 14, 9/10 Worp: utrique bili, quibus valde abundo). Hiervan zegt Kan p. 151: ‘Wat H. hiermee bedoelt, is niet recht duidelijk. Er bestaan inderdaad twee soorten gal, maar het is moeilijk aan te nemen, dat H. hiervan kennis droeg’. Zouden wij niet kunnen volstaan met te denken aan de oude z.g. humoraal-pathologie, die leerde, dat ziekte ontstaat, wanneer de 4 humores van het menselijk lichaam, sanguis, phlegma, χολή en μέλαινα χολή niet in het juiste temperamentum aanwezig zijn? P. 33, 13 Kan is sprake van de school van Steinfurt (p. 32, 22 Worp in schola Steinfurtensi). Bedoeld is m.i. de plaats Stenforde (thans Burgsteinfurt, tussen Bentheim en Münster), ook b.v. genoemd in een brief van G.J. Vossius aan Winandus Rutgersius d.d. 13 juli 1639. P. 35, 3/4 Kan: ‘en van die lastige beuzelingen, zoals de dichter het uitdrukte’ (p. 34, 19/20 Worp: sive, ut poeta dixit, difficilium nugarum). De dichter is Martialis (2, 86, 9); Huygens herhaalt de woorden p. 37, 31 Worp. P. 39, 13/14 Kan: onvertaald Moventur denique, non dimoventur, met p. 153 de verantwoording: ‘Deze woorden zijn voor mij volkomen onbegrijpelijk.... Vertaling: Zij worden per slot van rekening bewogen, niet verwijderd.’. M.i. wordt de volzin - er is niets, wat noopt tot citaat - verstaanbaar, wanneer wij bedenken, dat in laat-latijn men dikwijls dimovere vindt voor demovere. Huygens spreekt over mannen van betekenis, die iets te zeggen hebben, doch dit niet doen in vrij en helder proza, maar binnen het dwangbuis van een verduisterenden versvorm. Zulke mensen tracht hij hiervan af te brengen met keur van argumenten. Aan het einde (denique) zijn ze dan wel min of meer getroffen (moventur), maar ze herzien hun handelen niet; ze worden niet van hun stuk, van hun standpunt gebracht (non demoventur) ondanks dwingend vertoogGa naar eind1. | |
[pagina 48]
| |
P. 44, 35 Kan: stirpes onvertaald gelaten. Maar wat is er, wanneer men hierbij b.v. aan gember denkt, tegen ‘wortelstokken’? P. 47, 22/23 Kan: ‘Eenige jaren hierna zal bij 't zien van zijn werk hij verbaasd staan’ (p. 46, 7/8 Worp: post aliquot sua scripta videns mirabitur annos). Terecht heeft Kan in Huygens' woorden een hexameter beluisterd, bewuste vervorming van Vergilius, Ecloga 1, 69 post aliquot mea regna videns mirabor aristas. P. 54, 9/15 Kan laat de vertaler Huygens zeggen: ‘Op mijn overleden grootmoeder zou ik nooit op mijn elfde jaar, zoals men van Octavianus Augustus vertelt’ (Suetonius, Vita Augusti 8, 1 duodecimum annum agens) ‘voor het verzamelde volk een lofrede hebben kunnen houden, nog veel minder zou ik het tegen Tiberius Nero hebben kunnen opnemen, die nog geen volle drie jaar oud van het openbare spreekgestoelte af ter eere van zijn overleden vader een lofrede uitsprak’. Inderdaad een stout stuk van het knutterig baasje! Maar gelukkig weet Kan de lezers van geringer voorlijkheid te troosten (p. 156): ‘H. vergist zich hier; bij Suetonius staat, dat de latere keizer Tiberius (14-37 n. Chr.) bij die gelegenheid negen jaar oud was’ (Suetonius, Vita Tiberii 6, 4 novem natus annos). Is dit nu waar? Heeft Huygens een simpelen tekst zo zonderling verkreukeld? Zijn eigen woorden pleiten hem aanstonds van alle misverstand vrij; wij lezen p. 53, 6/7 Worp: ‘Tiberio Nerone..., qui defunctum patrem pro rostris laudavit toto minor triennio’, d.w.z. ‘... volle drie jaar jonger’ nl. dan Augustus, toen deze duodecimum annum agens zijn grootmoeder loofde. Het is Kan, die een ablativus mensurae voor comparativus versleet. P. 55, 32/33 Kan: ‘en die volgens het spreekwoord der Grieken najagen, wat in de lucht zweeft’ (p. 54, 13 Worp: et Graecorum ντὰ πετόμεα διώϰουσι). Huygens zal wel voorzweven Plato, Euthyphro 4a. P. 55, 37 Kan: op geordende voet (p. 54, 22 Worp: pede composito). Vermoedelijk reminiscentie aan Horatius, Satirae 1, 10, 1 incomposito... pede. P. 57, 11/12 Kan: ‘ellenlange inleidingen, lange voorredenen, zooals ze in de Heilige Schrift heeten’ (p. 55, 25/26 Worp: Exordia... illa... prolixa, μ αϰϱὰς πϱοφάσεις, ut in sacro textu vocantur). Πϱοφάσει μαϰϱὰ πϱοσευχόμενοι (of -εύχονται) heeft het Nieuwe Testament Marcus 12, 40 (Vulg.: sub obtentu prolixae orationis), Lucas 20, 47 (Vulg.: simulantes longam orationem) en een deel der overlevering van Matthaeus 23, 14 (Vulg.: orationes longas orantes). De uitgang van Huygens' μαϰϱὰς πϱοφάσεις schijnt een aanpassing aan orationes longas. Zo vinden wij bij Chrysostomus, opschrift Homilia 73 (al. 74) in Matthaeum (7, 707) (J.-P. Migne, Patrologia Graeca 58, 673) aan den voet de andere aanpassing πϱοφάσει μαϰϱᾷ. P. 78, 2/6 Kan spreekt Huygens over de jonge schilders Joan Lievens en Rembrandt. Van deze, zo zegt hij, ‘heeft de een een borduurder, een man uit het volk, tot vader, de ander een molenaar.... Wie zou niet stom verbaasd staan, dat door deze ploegen twee zulke wonderen van talent en vindingrijkheid voor den dag zijn gekomen.’. Bij ploegen tekent Kan aan, p. 161: ‘H. zinspeelt hier op twee verhalen uit de Grieksche mythologie nl., hoe Cadmus en Jason in een | |
[pagina 49]
| |
door hen beploegde akker drakentanden zaaien, waaruit als een wonder gewapende mannen voortkomen. Erg gelukkig is de metaphoor niet.’. Inderdaad niet, maar Huygens heeft dan ook die andere metaphoor voor ogen gestaan, welke den man met zijn vomer (Lucretius 4, 1273), zijn ἄϱοτϱον (Nonnus, Dionysiaca 12, 46) de γύαι (Sophocles, Antigone 569), het arvum genitale (Vergilius, Georgica 3, 136) van de vrouwelijke kunne laat arare (Plautus, Asinaria 874). Hij bedoelt met zijn aratris niet meer dan ‘generatie-instrumenten’. P. 85, 8 Kan: ‘een goddeloos iemand en een bandiet’ (p. 83, 10 Worp: ἀντίϑ εόν τινα ϰαὶ πλάνον). In margine tekende Huygens aan: Chrysost. in Math., maar Kan verklaart p. 162: ‘Ik heb het Grieksche citaat niet kunnen vinden’. Inderdaad contamineert Huygens hier twee plaatsen, ik denk, om iets, wat tautologie nabij komt, te vermijden. Wij lezen nl. bij Chrysostomus, Homilia 74, 3 in Matthaeum (7, 719A) (J.-P. Migne, Patrologia Graeca 58, 683), gezegd van Christus door tegenstanders: ὅτι ἀντίϑεός τίς ἐστι ϰαὶ ἐχϑϱὸς τῷ ϑεῷ. De vervanging van ἐχϑϱὸς τῷ ϑεῷ door speciaal πλάνος zal verband houden met den Tweeden Brief van Johannes, vs. 7: οὗτός ἐστιν ὁ πλάνος ϰαὶ ὁ ἀντίχϱιστος. P. 87, 19/22 Kan: ‘Hierbij heb ik gedeeltelijk het voorbeeld gevolgd van mijn beroemden stadgenoot den Hagenaar Janus Secundus, waarin ik een eer stel, die...’. Waarin precies stelt de schrijver een eer? Het blijkt eerst uit het Latijn (p. 85, 7/8 Worp): exemplo partim nobilissimi, quod gloriari soleo, concivis mei...; Huygens laat zich graag erop voorstaan, van Janus Secundus concivis te zijn. P. 98, 13 Kan: ‘bij het krieken van de dag’ (p. 96, 11/12 Worp: ὄϱϑϱου... βαϑέως). Door het hoofd speelt Lucas 24, 1.
Amsterdam. d. kuijper fzn. |
|