Spiegel der Letteren. Jaargang 6
(1962-1963)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
De bruikbaarheid van Die Traumdeutung voor de moderne literatuurbeschouwingToen Freud zijn in menig opzicht magistraal boek Die Traumdeutung publiceerdeGa naar voetnoot1, was hij er zich volkomen van bewust dat hij met zijn leer op veel tegenstand zou stoten. Alhoewel reeds belangrijke studies over de droom verschenen waren, gold het in de wetenschappelijke kringen van het toenmalige Oostenrijk nog steeds als vrij nutteloos en afkeurenswaardig dit verschijnsel in extenso te behandelen. Vermits hij een nauwgezet wetenschapsbeoefenaar was en daarenboven wist dat men hem, om het speciale standpunt dat hij van meet af aan innam, er zou van beschuldigen wat vóór hem in deze materie gezocht en gevonden was, veronachtzaamd te hebben, liet de Weense psychiater aan zijn eigen uiteenzetting een uitvoerigGa naar voetnoot2 overzicht van de stand van de droomwetenschap voorafgaan. Zonder het belang van somatische prikkels over het hoofd te zien, beschouwde hij de droom vooral als een psychische werkelijkheidGa naar voetnoot3. Voeg daarbij dat zijn bepaling van de term ‘Traumdeutung’Ga naar voetnoot4 bij sommigen de herinnering opriep aan de in die tijd vrij ruim verspreide populaire droomboeken en het wordt duidelijk waarom Freud, die tot ergernis van velen de sexuele aetiologie van de neurosen beklemtoonde, voornamelijk in streng-rationalistische milieus een ongemeen grote beroering wekte. Langs de vrije-associatie-methode, die hij in zijn praktijk herhaaldelijk met goed gevolg toegepast had, kwam hij er toe de droom, ondanks zijn ogenschijnlijke toevalligheid en chaotische verwardheid, | |
[pagina 26]
| |
als een doodgewone schakel van een psychisch procesGa naar voetnoot5 te zien. Hij was er van overtuigd dat men de dromen van neurotische patiënten, mits men hun pathogene herkomst kon achterhalen, als symptomen kon behandelen. In de droomverklaring zag hij zelfs een uitgelezen middel om de meest ingewikkelde problemen van de neurosenpsychologie te helpen verhelderen. Dat dromen wensvervullingen kunnen inhouden werd reeds door vele van Freuds voorgangers bevestigd. Belangrijke gegevens daaromtrent vindt men o.m. bij Radestock, Purkinje, Tissié, Simon en GriesingerGa naar voetnoot6. Een belangrijke vraag is nu of de ontdekte wensvervullingen al dan niet tot het wezen van de droom behoren. Van bepaalde dromen (‘Bequemlichkeitsträume’ en kinderdromen) is de wensvervulling gemakkelijk te achterhalenGa naar voetnoot7. Moeilijker wordt het, wanneer de droom een eerder pijnlijk karakter heeft. Ook de pijnlijke dromen, die op het eerste gezicht niet de minste wensvervulling laten veronderstellen, die veeleer een onlust verwekkende functie schijnen te hebben, kunnen als wensvervullend ontmaskerd worden, wanneer de latente inhoud vrijgemaakt wordtGa naar voetnoot8. Men mag aanvaarden dat zich een droomverminking heeft voorgedaan. Op de vraag wat deze ‘Traumentstellung’ veroorzaakt heeft, antwoordt Freud: ‘Wo die Wunscherfüllung unkenntlich, verkleidet ist, da müsste eine Tendenz zur Abwehr gegen diesen Wunsch vorhanden sein, und infolge dieser Abwehr könnte der Wunsch sich nicht anders als entstellt zum Ausdruck bringen.’ Om de afweermechanismen nader toe te lichten, wijst hij op de betekenis en de rol van de censuurGa naar voetnoot9, waarin hij een geestelijke macht ziet die de droom tot verheimelijking dwingt en hem slechts in een gewijzigde vorm aan het bewustzijn uitlevertGa naar voetnoot10. Een analytisch onderzoek, voor elke droom opnieuw in te stellen, kan uitmaken welke de geheime wens is die de droom bevatGa naar voetnoot11. Vaak stoot men daarbij op de polyvalentie van het droomverschijnsel. Deze is niet alleen in die zin op te vatten, dat de droom voor meer dan één verklaring vatbaar is, maar sluit ook in dat de droom meer dan één wens kan inhoudenGa naar voetnoot12. | |
[pagina 27]
| |
Om een droom te verklaren, zegt Freud, moeten we voeling hebben met de onbewuste neigingen die onder de droominhoud verborgen liggenGa naar voetnoot13. Tot de grilligheid van de individuele droomvormingen kunnen ons volgens hem bepaalde typische dromen inleidenGa naar voetnoot14. Typisch noemt hij o.m. de verlegenheidsdroom en de droom der gestorven verwanten. Wat deze laatste betreft, het kan wreed schijnen dat kinderen de dood van één van hun ouders of broers (resp. zusters) wensen. Maar in feite betekent ‘dood zijn’ voor een kind niets meer dan ‘afwezig zijn’Ga naar voetnoot15. De wens betreft meestal de ouder of de bloedverwante die van hetzelfde geslacht is als de dromerGa naar voetnoot16. Freud brengt dit in verband met de libidineuze inslag die de betrekkingen kind - ouder reeds zeer vroeg kunnen hebben. Om dit te illustreren doet hij beroep op twee meesterwerken uit de wereldletterkunde. Dat Oedipus, koning ons thans nog treft, ligt z.i. niet aan de noodlotsgedachte die er in tot uiting komt, maar wel aan de speciale, sexueel gedetermineerde, familiale situatie die in het noodlotsdrama gestalte kreegGa naar voetnoot17. Hetzelfde acht hij waar voor Hamlet. De klassieke, van Goethe herkomstige opvatting, als zou Hamlet geleden hebben aan een verlamming van zijn daadkracht door de hypertrofie van zijn denkvermogens, wijst hij afGa naar voetnoot18. Hij is van oordeel dat hier veeleer de afkeer werkzaam was voor de in zijn oom gereleveerde, eigen incestueuze verlangens: ‘Hamlet kann alles, nur nicht die Rache an dem Mann vollziehen, der seinen Vater beseitigt und bei seiner Mutter dessen Stelle eingenommen hat, an dem Mann, der ihm die Realisierung seiner verdrängten Kinderwünsche zeigtGa naar voetnoot19’. Het infantiel egoïsme dat de houding van het kind tegenover zijn ouders en tegenover zijn zusters of broers kenmerkt, heeft zich in de droom weten te handhaven. In het midden van elke droom staat steeds het bevrediging zoekende ‘ik’Ga naar voetnoot20. Met tal van voorbeelden toont Freud aan hoe de aandacht voor de belangen van anderen slechts een schijnbaar bestaan heeft in het droomgeheelGa naar voetnoot21. | |
[pagina 28]
| |
Vervolgens onderzoekt hij de relaties die hij tussen droominhoud en droomgedachten meent waar te nemen. De droom zoals de dromer hem beleeft, en zoals hij hem 's anderendaags vertelt, is slechts één zijde van het droomverschijnsel, is slechts het zichtbare deel waaronder de eigenlijke droomgebeurtenis schuilgaat. Dit zichtbare deel noemt Freud de manifeste droominhoud. Daaronder liggen de latente droomgedachten. Deze worden vaak volledig misvormd en onherkenbaar weergegevenGa naar voetnoot22. Datgene wat de misvorming bewerkt, is de droomarbeid. Tot de mogelijkheden waarover de droomarbeid beschikt om de droommisvorming te bereiken, behoren de verdichting, de verschuiving en de visualisering, elders ook dramatisering genoemdGa naar voetnoot23. De secundaire bewerking vormt uit de elementen die door verdichting, verschuiving en visualisering in volledig incoherente brokstukken verdeeld werden, een nog enigszins herkenbare samenstelling. Aansluitend bij de visualiseringstendens en refererend naar een werk van W. Stekel bespreekt Freud in latere edities van zijn ‘opus magnum’Ga naar voetnoot24 uitvoerig de symboliek van de droom. Zijn kritische stellingname tegen W. Stekel, van wie hij bekent dat hij de psychanalyse evenzeer geschaad als voortgeholpen heeftGa naar voetnoot25, is blijkbaar niet zo krachtdadig geweest als men geredelijk mocht verwachten. In wat Freud van Stekel overneemt, is de droomsymboliek vaak onvoldoende onderscheiden van de sexuele symboliek zonder meer. Dit leidt tot een verwarring waaraan ook de invloed van H. SperberGa naar voetnoot26 niet vreemd is. Wezenlijk voor Freuds symbolenleer is de mening dat het symbool | |
[pagina 29]
| |
een functie heeft in de verheimelijking van de latente droomgedachtenGa naar voetnoot27. Dit sluit overigens niet uit dat hij zich de droomsymboliek als onafhankelijk van de droomcensuur kan indenken. Gewoonlijk echter zal de censuur zich er van bedienen om de ‘Entstellung’ in de hand te werkenGa naar voetnoot28. Dat aan sommige droombeelden een vaste betekenis kan toegekend worden, accepteerde de stichter der psychoanalyse onder inspiratie van SchernerGa naar voetnoot29. Niet zonder enige verwondering stelt hij vast dat de emotionele lading van de droom doorgaans minder sterk is dan die van de aanleiding gevende psychische toestandGa naar voetnoot30. De emoties worden in de droomarbeid gedwarsboomd en onderdruktGa naar voetnoot31. Ook hiervan zou de censuur de oorzaak zijnGa naar voetnoot32. De droomarbeid kan verder de emoties een andere richting geven en zelfs in een tegengestelde stemming veranderenGa naar voetnoot33. Het gevolg daarvan is dat de droomduiding er aanzienlijk door bemoeilijkt wordt. We kunnen dit summier overzicht niet besluiten zonder de regressie te vernoemen. De regressie is een uitdrukkingswijze van de droomarbeid waarbij de dromer teruggevoerd wordt naar een primitieve tijd. Deze primitieve tijd kan zowel de individuele kindsheid zijn als de fylogenetische voortijd. Freud aanvaardt, zoals Nietzsche, dat zich in een droom archaïsch erfgoed doorzetten kan en dat de droomduiding derhalve licht kan werpen op de vroegste tijden van de menselijke evolutieGa naar voetnoot34. Hierbij is zowat het voornaamste aangeduid van wat ons met het oog op ons onderzoek naar de bruikbaarheid van Die Traumdeutung kan aanbelangen. Het is ongetwijfeld één van Freuds grootste verdiensten geweest het onbewuste voor een wetenschappelijke doordringing toegankelijk gemaakt te hebbenGa naar voetnoot35. Hierdoor heeft hij de bruikbaarheid van de psychologie voor de studie der letteren in aanzienlijke mate verhoogd. | |
[pagina 30]
| |
Waar de vroegere psychologische literatuurbeschouwing alleen volgens de methoden van de traditionele bewustzijnsleer kon procederen en men voor de rest aangewezen was op een nauwelijks objectiveerbare ‘Wahlverwandtschaft’, werd het sinds de publicatie van Die Traumdeutung mogelijk op wetenschappelijke wijze door te dringen in de onbewuste psyche van de dichterlijke persoonlijkheid. Reeds vóór Freud waren er auteurs aan het woord gekomen die aandacht vroegen voor het onbewuste van de mens, doch Freud - dit wordt thans niet meer betwist - is de eerste geweest die de verborgen diepten der menselijke ziel stelselmatig verkend en beschreven heeft. Hierbij blijkt hij in vele opzichten een man van zijn tijd geweest te zijn. In Engeland heeft men deze tijd de Victoriaanse genoemd. Een kwalificatie die overigens voldoende de ook buiten Engeland heersende tendens reveleert om kwijnende, bloedloze idealen te beveiligen door kunstmatig in leven gehouden, burgerlijke, moralistische censuren. Het was o.a. tegen die soms huichelachtige beveiligingspogingen dat het door de Verlichting voorbereide materialisme en het naturalisme storm liepen. Ook in de psychologie was de Victoriaanse neiging om alles ‘sub rosa’Ga naar voetnoot36 te zien een ergernis voor allen die zich volstrekt eerlijk en onbevangen met de studie der menselijke gedragingen wilden inlaten. Het is m.i. verkeerd Freud te beschouwen als een roepende in de woestijn, ofschoon hij zichzelf wel af en toe zo voorstelde. Hij is vooral een antwoordende. Zijn leerstellingen over de menselijke sexualiteit in haar verhulde en onverhulde vormen kunnen slechts begrepen worden als men ze ook als een reactie ziet tegen een zielkunde die weigert de sexualiteit als een integrerend bestanddeel van het menselijk bestaan te aanvaarden. Zowel in de aanval tegen een afbrokkelend tijdsbeeld als in de polemieken die rond zijn werk ontstonden, heeft Freud zich aan formuleringen gewaagd die thans niemand nog zou willen bijtreden. Men treft ze ook in het hier onderzochte werk aan. Met deze polemische uitlatingen zullen we in deze korte studie nauwelijks rekening houden. Er is een meer wezenlijke kritiek uit te brengen. Vooreerst is er het wantrouwen dat Freud tegenover de droom schijnt aan de dag te leggen. De droom zou fundamenteel iets anders betekenen dan hetgeen hij voorgeeft in te houden. Moeten wij dit | |
[pagina 31]
| |
universeel wantrouwen gedeeltelijk toeschrijven aan Freuds puriteinse omgeving? Zeker is, dat zijn sceptische visie van meet af aan enkele perspectieven uitsluit. Vooral in de toepassing van de dromenleer op de studie van literaire kunstwerken zullen de nadelige gevolgen die uit dit initiaal wantrouwen voortvloeien, zich zeer vlug doen voelen. De ‘Einfühlung’, die voor de ontsluiering van het kunstwerk zo noodzakelijk is, kan er door in het gedrang gebracht worden. Al kan de volkse spreuk ‘dromen is bedrog’ de vertolking zijn van een waakzaam realisme, niet elke droom mag principieel van leugenachtigheid verdacht worden, vooraleer men onweerlegbare wetenschappelijke redenen weet aan te voeren. Er zijn dromen die zich in hun eenvoud vrij doorzichtig prijsgeven. Bovendien zijn de niet zo gemakkelijk te ontraadselen dromen eerder gecompliceerd dan leugenachtigGa naar voetnoot37. Hetzelfde geldt voor het literaire kunstwerk. De moeilijkheid is doorgaans niet dat het kunstwerk een vals beeld voorhoudt van de kunstenaarspersoonlijkheid, maar wel dat in een gegeven uitdrukking de artistieke persoonlijkheid, niet steeds zonder grondige voorstudie en inleving te herkennen valt. En dit reeds omwille van het feit dat een kunstwerk meer is dan de resultante van bepaalde psychische gesteltenissen. Een positieve bijdrage tot de droomleer en tot de psychologische literatuurstudie is het onderscheid tussen de manifeste droominhoud en de latente droomgedachten. Maar ook dit onderscheid moet bevrijd worden van elke vorm van aprioristisch wantrouwen. De manifeste droominhoud is veeleer een moeilijk te doordringen bovenlaag dan een bedrieglijk masker, de latente droomgedachte veeleer een moeilijk te bereiken mijnschacht dan een dievelings verstopte schat. Ook in de literatuur zal men heel dikwijls een onderscheid moeten maken tussen oppervlaktefenomenen en dieper gelegen voorstellingsen betekenisgehelen. Het woord ‘droominhoud’ nochtans levert, wanneer het op de artistieke produktie wordt overgedragen, moeilijkheden op. Het onderscheid tussen uiterlijke verschijning en diepere betekenis kan immers zowel zin hebben voor de vormelijke structuur van het kunstwerk als voor zijn psychische samenhang. Afgezien van het gevaarlijk woordgebruik, moet toegegeven worden dat een diepte-onderzoek van het kunstwerk onvermoede facetten van de dichterlijke persoonlijkheid kan ontdekken. Vooral bij de interpretatie van literaire symbolen zal men een eventuele dieptebetekenis | |
[pagina 32]
| |
moeten in overweging nemen. Evenals in de droom kan de symboliek in de literatuur polyvalent zijn. Omwille van die polyvalentie zullen we geen vrede kunnen nemen met een zuiver mechanistische interpretatie. De aard van de symbolen moet bepaald en omschreven worden op grond van een nauwkeurige ontleding van de context. In de meeste gevallen zullen de symbolen slechts met enige zekerheid kunnen ontsluierd worden, wanneer men niet alleen de context geanalyseerd heeft maar ook tot een ontwerp van het literair-psychologisch ‘Gesamtbild’ overgegaan is. Dat dromen slechts de heimelijke vervullingen zouden zijn van wensen die in het waakleven niet verwezenlijkbaar zijn, is, sinds Jung meer de nadruk ging leggen op de doelgerichtheid van het droomleven, een onhoudbaar standpunt. Al wie de causale droomleer van Freud voor zichzelf heeft aangevuld met de finale droombeschouwingen der complexe psychologie, voelt zich genoodzaakt naast de wensvervulling nog heel wat andere psychische realiteiten in de droom te onderkennen: wereldbeschouwelijke oordelen, persoonlijke plannen, archetypen, ontgoochelingen enz.... De finale droombeschouwing kent geen gestandaardiseerde betekenis toe aan de symbolen. Het anticipatief karakter van de droom, dat vanuit een causaal standpunt bezwaarlijk kan benaderd worden, geeft zich slechts bloot na een ernstig onderzoek naar de prospectieve functie van het onbewuste. Vermeende zekerheden zullen daarbij afbrokkelen. Wanneer men de literatuur vanuit de analogie met de droom bestudeert, zal men er goed aan doen ook de doelgerichtheid van de literaire produktie te onderzoeken. Men moet er niet steeds op uit zijn de oorsprong van de psychische structuur van het kunstwerk te achterhalen, men moet ook oog hebben voor het feit dat het literaire oeuvre benevens functionele ontladingselementen ook progressieve ontwikkelingsgegevens uitdrukt. Wat de sexuele wensvervulling betreft, die wordt zowel in Freuds dromenleer als in de vele uit zijn school stammende psychologische literatuurstudies al te zeer overschatGa naar voetnoot38. Men vergete nochtans niet dat het begrip sexualiteit reeds in de eerste werken van Freud meer omvatte dan het voortplantingsinstinct en dat het in latere geschriften van zijn hand een nog ruimere betekenis kreegGa naar voetnoot39. | |
[pagina 33]
| |
Al kan men Freuds houding ten opzichte van het schrijversschap terecht ambivalent noemenGa naar voetnoot40, men zal niet kunnen ontkennen dat de schaarse indicia nopens Oedipus, koning en Hamlet het literaire onderzoek van deze beide werken op vrij spectaculaire wijze gestimuleerd hebben. Een belangrijke ontdekking is vervolgens de Freudiaanse theorie over de droomarbeid. Niet zozeer omdat ze de analogie tussen droom en kunstwerk merkbaar verscherpt heeft, maar vooral omdat ze kernen van een psychologische stilistiek bevat die in Der Witz und seine Beziehung zum UnbewusstenGa naar voetnoot41 voor het eerst geëxpliciteerd werden. De verdichting, de verschuiving en de visualisering doen zich zowel in het kunstwerk als in de droom voorGa naar voetnoot42. De beschrijving die Freud er van geeft, gaat ook voor de vormingsmodaliteiten van het kunstwerk op zonder dat de noodzaak zich opdringt om belangrijke wijzigingen aan te brengen. Het ligt voor de hand dat in de literatuur (en hierbij denken wij dan voornamelijk aan de lyriek) ‘Wortverdichtungen’ en ‘Neubildungen’ voorkomen, die geen toevallige ornamenten zijn maar dragers van samengevloeide onbewuste elementen. Talrijke contaminaties en accentsverschuivingen kunnen al evenmin occasioneel genoemd worden. Verder hebben structurele verdichtingen en verschuivingen plaats. Dit geldt dan in het bijzonder voor het drama en voor de epiek. In het kunstwerk kunnen elementen die als wezenlijk gedacht of gevoeld worden, plots naar een accidentele plaats verwezen worden, en kunnen ogenschijnlijk onbelangrijke details omwille van een dieper liggende oorzaak een belangrijke rol gaan spelen. Een inzicht in de verdichtingen en verschuivingen die zich in het kunstwerk voordoen, moet er de literatuurbeschouwer voor behoeden vrede te nemen met een oppervlakkige inhoudsweergave. Een werk dat in zijn diepste kern gevat wordt, reveleert zich terzelfdertijd als veel eenvoudiger en veel ingewikkelder dan een materiële samenvatting. De regressie en de secundaire bewerking, zoals zij bij Die Traumdeutung geformuleerd werden, lijken slechts weinig bruikbaar. Beide fenomenen worden er niet concreet genoeg beschreven om richtinggevend te worden bij een detailontleding. Ze kunnen evenwel als | |
[pagina 34]
| |
algemene beginselen gehanteerd worden in de loop van het literair onderzoek. Dat Freud zo weinig aandacht schenkt aan de emoties, is te betreuren. In een van zijn markante essaysGa naar voetnoot43 heeft Simon Vestdijk nadrukkelijk op deze tekortkoming gewezen. ‘De emoties’, zo schrijft hij, ‘worden wel is waar bij Freud niet geheel verwaarloosd, maar tijdens het toepassen der methode houdt hij er zich eigenlijk niet mee bezig, en pas achteraf keurt hij het “affect” waardig om zijn plaats in te nemen in het geheel van “droomgedachten” die door de droominhoud worden gesymboliseerd.’Ga naar voetnoot44 Freud heeft getracht de droom los te maken van de emotie en hem zodoende te objectiveren. Slechts als hij meent daarin geslaagd te zijn, zoekt hij weer voeling met de emotie. Vestdijk drukt dit als volgt uit: ‘Freud houdt zich zo lang mogelijk aan de voorstellingen, associeert daarop of laat associëren, tot hij de ‘droomgedachte’, de diepere betekenis van de droom gevonden meent te hebben, en zoekt dan pas naar een mogelijk verband met de emotie, dat zich, wanneer men dat bepaald wil, natuurlijk altijd wel laat vinden. Hij rukt de droom uit elkaar, en past hem weer ineen. Maar dit kan men met een zo levend en spontaan phenomeen als de droom niet doen zonder het karakter ervan ingrijpend te wijzigen. Wie een droom wil verstaan, als droom - en niet als ontzield psychisch mechanisme -, moet beginnen met hem intact te laten, en steeds blijven uitgaan van de veronderstelling, dat de voorstellingen ‘iets’ met de emoties te maken hebben, dat er een direct symbolisch verband tussen hen bestaat, en dat het associëren tot men een aanvaardbare ‘droomgedachte’ gevonden heeft, ons in vele gevallen alleen maar van de emoties afvoert, en daarmee van de droom zelf.’Ga naar voetnoot45 Wij moeten er in dit verband nog op wijzen, dat ondanks alle anaanalogieën de kunstschepping sterk van de droom verschilt. Er is vooreerst het actief en bewust ingrijpen van de kunstenaar. Er is, ten tweede, de creatie zelf, waarvoor noch in Die Traumdeutung noch in de andere psychoanalytische werken een bevredigende verklaring gevonden werd. En er is, ten derde, het verschil tussen de werkelijke droom en de in de kunst aanwezige bezinning over de droom. Wanneer een droom in een kunstwerk voorkomt, is hij reeds het produkt van een zekere bezinning op het onbewuste. Al scheppend kan de kunstenaar | |
[pagina 35]
| |
zich aan de dwangmatigheid van de droom onttrekken, kan hij hem meester worden. De artistieke ‘Bearbeitung’ zal onmiskenbaar de sporen van dit meesterschap dragen. Ze bezit een eigen ‘authenticiteitswaarde’Ga naar voetnoot46. ‘Of de dichter zijn dromen al dan niet verzonnen heeft, is een aangelegenheid van ondergeschikt belang’, schrijft H.S. Visscher, ‘maar van het allergrootste belang is de vraag of hij datgene wat hij als droom meedeelt, ook voor ons als een droom weet te evocerenGa naar voetnoot47’. Over de structurele functie die in sommige romans aan het droomrelaas voorbehouden wordt, zullen wij het hier niet speciaal hebben. Vermelden wij slechts dat het veelal als een middel gebruikt wordt om de gang van het verhaal te voorspellen of te motiveren. Sinds het optreden der surrealisten en vooral sinds de publicatie van Joyce's Ulysses is het niet langer ongewoon de heropwekking van droombelevenissen als creatief beginsel gehuldigd te zien. Tenslotte nog een woord over de geldingsradius van droom en kunstwerk. Het kunstwerk bezit een algemeen menselijke uitstralingskracht die de droom - althans in de Freudiaanse opvatting - mist. Volgens Freud is er wel een grootste gemene deler te onderkennen in de wensvervulling en als zodanig kan men dus ook in verband met de droom van een algemene geldigheid spreken. Doch deze is zo ongenuanceerd en vlak dat ze niet gelijkgesteld mag worden met de rijkdom aan algemeen menselijke waarden die een volwaardig kunstwerk ons biedt. De Jungiaanse leer stelt ons gemakkelijker in staat de kloof tussen de droom en het kunstwerk te overbruggen. Naast het persoonlijk onbewuste, gekenmerkt door individuele herinneringen en verdringingen, aanvaardt Jung het ‘collectief onbewuste’. De door Jung naar voor gebrachte archetypenleerGa naar voetnoot48 heeft ongetwijfeld het voordeel de Freudiaanse droomleer zo aan te vullen dat de ontmoeting met het kunstwerk vanuit de studie van het onbewuste heel wat minder gevaar voor eenzijdigheid oplevert. Maar waar blijft, dat deze aanvulling en verruiming slechts het tweede stadium is van een ontwikkeling die zonder het ontdekken van de ‘via regia’ niet denkbaar is. Samenvattend kunnen we zeggen dat Die Traumdeutung, ofschoon niet behorend tot de werken van Freud die zich uitdrukkelijk met het literair kunstwerk bezighouden, belangrijke en bruikbare inzichten | |
[pagina 36]
| |
bevat, die wanneer ze met de nodige voorzichtigheid aangewend worden, de reeds vroeger bestaande methoden van literatuurbeschouwing aanzienlijk kunnen verrijken. Een afzonderlijke en autonome werkmethode om de literatuur te verklaren kan men er niet uit afleiden. Men dient er zich trouwens terdege rekenschap van te geven hoe onverantwoord het is, de tekorten en feilen, die zoals wij menen aangetoond te hebben, aan de Freudiaanse droombeschouwing verbonden zijn, op de literatuurwetenschap over te dragen. Piet Thomas |
|