Het speel-schuytje met vrolyke naay-meysjes zingende en queelende de aldernieuwste gezangen
(1751)–Anoniem Het speel-schuytje met vrolyke naay-meysjes zingende en queelende de aldernieuwste gezangen– AuteursrechtvrijStem: Liereboela.
IK droomden in dees voor'ge nagt,
Dat 'k by mijn liefje wier gebragt,
Door een stoet van Hottentotten;
Maer nu mag ik zeggen: ach!
Deze droom ging my bedotten,
Wijl het was al klaren dag.
| |
[pagina 31]
| |
Ik had gedroomd als dat ik was:
In vorst Nepthunus Pekel-Plas,
By de schoone Zee-Godinne;
Waer dat ik heel Vrolijk mee,
Speelen ging het spel der minne,
En was wonder wel te vree.
Van daer quam ik in Engeland,
Een Koekoek danste daar de Krant:
In het Varkenrijk Westphalen
Sag ik in een oogenblik,
Eenen Mier Genever halen;
En was wonder in zijn schik.
Ik zag ook in 't dorp Jutvaes,
Dat daer een Os verkogt veel Kaes:
Ik zag ook vier Spinnekoppen,
Die te samen in het Veen.
Gingen Boere-Boonen doppen,
Yder met een Kaakebeen.
'k Sag aen de Kaey de goede Hoop,
Een Katvis eeten Gort met Stroop:
Ik zag ook binnen Turrekyen
Hoe dat daar een Manke Paauw
Ging heel vlug op Schaetse reyen,
Ja, dat beest was wonder gaauw.
Ik zag ook in de stad Parijs
Een Bruynvis als een duyf zo grijs
Die zong daer met Fransche liedjes,
Het sting wonder, het ging raar,
En een Beer verkogt daer schieljes,
Ja, ook messen ende schaer.
In het dorp van Amsterveen
Daer zag ik een Duysendbeen,
Die daer turven sting te trappen:
'k Sag daer ook een blinde Aep,
In een Hooyschuur schoene lappen,
En song yder een in slaep.
| |
[pagina 32]
| |
Op Sardam zag ik een Snoek,
Die liep in zijn Onderbroek,
En riep: wie wil Wort'len kopen?
'k Sag daer ook een Hagedis,
Die de Wijn verkogt by stoopen,
En liep ook met Soutevis.
Binnen Ierland daer zag ik
Hoe een Kikvors kookte Pik
Ook zag ik noch binnen Poolen,
Hoe een Wijf van duysend Jaar
Hout verkogt en doove Koolen,
Aan een blinde Makelaar.
Ook zag ik noch in de Wijk
Een Vink Verkopen Beddetijk:
'k Sag een Haen daar Kind're leeren
En braveerden met de Plak,
Wit gebeft met zwarte kleren,
En verkogt ook Engels Lak.
'k Sag ook op Batavia,
Hoe een vlo verkogt veel Sla,
En ook Sparzie, Seldrie, Kroppen:
'k Sag vier Olyphanten die
Alle dansten op hunne koppen,
In een zoete Compagnie.
Toen ik binnen China quam,
Hoord eens wat ik daer vernam:
Daer zag ik verscheyden Muggen,
Op de Keyzer zijn bezoek;
Die als Amsterdamse Pluggen,
'tZamen dansten in een hoek.
Binnen Weesop zag 'k een Zwijn
Die verkogt daar Brandewijn:
'k zag drie Ezels zonder Pooten,
Die daer zongen met de Star:
En een Luys verkogt daer Nooten,
Wijl dat hy liep voor de Kar.
| |
[pagina 33]
| |
Binnen Naarden zag 'k een Pos,
Die was grooter als een Os,
Hy ging voor ons Liedjes maken,
In het donker, zonder Kaars,
Om zoo aen de Kost te raken:
Nevens hem daer zat een Baars.
Die schreef daer een raer gedigt
Ter Verjaaring van zijn Nigt:
Daer van daen quam ik tot Muyen,
Waer ik zag een doode Muys
Door een Pad de kop of bruyen:
Hy was grooter als een Huys.
Door die schrik verdween mijn slaep
Want my porden straks een Aep,
Die my vriendelijk ging streelen,
En my staakten in dees droom,
Die ik u hier mee kom deelen;
Wagt tot dat ik weder koom.
|
|