overeenkomst en verschil kunnen we ten dele verwerven, als we de moeite zouden nemen om ook de gegevens uit de tabellen in bijlage 2 te analyseren.
In 4.5 is met behulp van een statistische methode van correspondentieanalyse de grondkaart met zijn 56 meetpunten beschouwd op basis van de onderzochte 160 taalkundige items. De resultaten van deze omvangrijke bewerking op de computer zijn kortweg in de figuren 6a en b gepresenteerd. Dit onderwerp wijkt volledig af van de voorgaande paragrafen, zoals in de inleidende alinea wordt toegegeven. Het gewicht van de zaak die aan de orde komt, is echter zodanig, dat een volledige beschrijving van de methode en de overgang van de resultaten tot de kaart in een apart hoofdstuk, volgend op de presentatie en bespreking van de 160 kaarten, gerechtvaardigd zou zijn geweest. Nu is bijvoorbeeld niet uitgelegd, op welke grond de afstand van het deelcorpus van een meetpunt ten opzichte van de nul over de x- en y-as bepaald is. Tot mijn verrassing zie ik namelijk grofweg de kaart van de Nederlanden verschijnen. Drie verschilpunten springen echter in het oog. Holland-Utrecht is naar Oost-Vlaanderen toegetrokken, Oudenbiezen ligt op een volslagen geïsoleerde plek rechtsonderaan op de figuren en de Vlaamse grafelijke kanselarij uit Gent en de Brabantse hertogelijke kanselarij uit Brussel komen veel dichter bij Holland-Utrecht terecht dan de overige dokumenten uit de genoemde steden met omliggende streken.
Geïnspireerd door onderzoek van Dees op het terrein van het Oudfrans, heeft Mooijaart de resultaten van haar Atlas gebruikt bij het lokaliseren van teksten met onbekende herkomst. Met behulp van de eerder aangeduide statistische correspondentiemethode blijkt het mogelijk tot een positiebepaling van verschillende teksten van Maerlant en enkele ambtelijke teksten te komen. Eigenlijk is deze overigens boeiende tekst een toegift ter stimulering van verder onderzoek.
Samenvattend kom ik tot de volgende slotsom.
1. De Atlas van Vroegmiddelnederlandse Taalvarianten behandelt 160 taalkundige items in dertiende-eeuwse ambtelijke teksten uit 56 meetpunten in de Nederlanden.
2. Mooijaart verkreeg haar gegevens door analyse van de database van het Corpus-Gysseling en enkele aanvullende teksten die zich op het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden bevindt.
3. De gegevens zijn gepresenteerd in prachtige kaarten volgens de karteermethode Dees. De motivering van de interne grenzen roept enkele vragen op.
4. De keuze van de behandelde items berust niet uitsluitend op taalkundige representativiteit voor een volledige beschrijving van één of meer deelgebieden van de taalkunde. Een variatie van ten minste 10 procent tussen (sub)regio's is een vereiste. In de praktijk is bij de keuze van de te behandelen woorden rekening gehouden met hetgeen door Berteloot in zijn dissertatie werd gepresenteerd.
5. De toepassing van de statistische correspondentieanalyse van de meetpunten en de daarmee verbonden lokalisering van teksten van onbekende herkomst uit hoofdstuk 5 in het voetspoor van Dees geven een steviger basis aan de toewijzing van handschriften aan bepaalde dialectgebieden dan de ‘impressionistische’ methode van voorheen. De graad van volledige betrouwbaarheid is echter eerst bereikt, als de set van gekozen items representatief is voor een volledig taalkundig systeem, b.v. het foneemsysteem of de woordorde.
6. De Atlas levert het bewijs, dat Mooijaart met grote werkkracht, precisie en vaardigheid met de computer (corpusopbouw en -bewerking) de Neerlandistiek heeft verrijkt met een omvangrijke hoeveelheid basismateriaal ter vergroting van onze kennis van het Vroegmiddelnederlands, dat geschikt blijkt om dertiende-eeuwse teksten nauwkeuriger te lokaliseren dan voorheen.
7. In hoeverre de grondlijnen van een studie reeds in een aio/oio-plan of door het onderzoeksbeleid van een instelling bepaald zijn, laat zich niet vaststellen. Het is gebruikelijk hier in de monografie geen opening van zaken over te geven. Die informatie behoort mijns inziens echter wel te worden verstrekt, bijvoorbeeld in de inleiding of in een bijlage. Men doet anders de projectleider of de instelling te kort en de auteur loopt de kans dat hij lof of, wat erger is, kritiek ontvangt voor zaken die van te voren reeds vastlagen en waar de projectleider of instelling verantwoordelijkheid voor draagt. Met die beperking moet deze resencie worden beoordeeld.
J.A. van Leuvensteijn