Spektator. Jaargang 23
(1994)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |||||||||||||||||
De spelling van het Nederlands: tussen chaos en regelgeving.
| |||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||
gemaakt. Toch leert bestudering van de Woordenlijst van 1954, dat dat impliciet wél is gebeurd. Ter illustratie kan gelden: de regeling voor lange /e/ in woorden van Franse afkomst, waar de Commissie-V.H.-B. de volgende regel heeft gevolgd: de klank /e/ kan in zulke woorden enkel worden geschreven, met accent aigu; dat kan aan het absolute woordeinde, en verder in de voorlaatste lettergreep in een woord dat, op basis van het voorgaande, met <é> eindigt, dus b.v. in procédé, maar niet in procedure.Ga naar eind1 Afgezien van zulke (zeldzame) impliciete regelingen, komen alle beslissingen van de Commissie-V.H.-B. neer op ‘vernederlandsing’. Een paar voorbeelden zijn: (i) /t/ in woorden van Griekse afkomst, met in de brontaal een thêta, niet gevolgd door vocaal, wordt <t> geschreven, b.v. atleet, ritme, labyrint; (ii) /f/ wordt zelfs in alle omstandigheden tot <f>, b.v. foto, strofe, apostrof. De Commissie-Geerts heeft ervoor geopteerd beregelingen op te stellen. Die hoefden niet perse tot ‘vernederlandsing’ te leiden. Echter: een tweede heel belangrijk principe bij de werkzaamheden van de Commissie was, dat de voorkeurspelling de basis voor de beregeling moest blijven, en daarin spelen vroegere aanpassingen - i.e. ‘vernederlandsingen’ - vaak een doorslaggevende rol. De Commissie heeft nauwgezet onderzocht wat in de bestaande voorkeurspelling aan regelmaat aanwezig was, en in tweede instantie: hoe die regelmaat vergroot kon worden. Dat tweede leidde in sommige gevallen dus weer automatisch tot verdergaande ‘vernederlandsing’. Ook op basis van de praktijk in de Woordenlijst van 1954, heeft de Commissie de - daar impliciet gehanteerde - definitie van ‘vreemd woord’ geëxpliciteerd, en verder consequent in dezelfde zin als in 1954 gehanteerd. Als vreemde woorden gelden die woorden die een onnederlands foneem of een onnederlandse foneemcombinatie bevatten (cf. resp. ravage en fauteuil), of die in morfologisch opzicht een onnederlands patroon volgen (b.v. /s/-meervoud bij eensyllabige substantieven, zoals bij cake, crew). Zulke woorden behouden de voorkeurspelling van 1954, of, voor nieuwe ontleningen, de spelling die ze uit de vreemde taal hebben geërfd. | |||||||||||||||||
1.2. Uitgangspunten bij de uitwerkingAchtereenvolgens heeft de Commissie zich bezig gehouden met het probleem van de tussenklanken, met een aantal problemen van de diacritische tekens, en met dat van de bastaardwoorden. De vraagstelling was telkens weer, in overeenstemming met de initiële opdracht: hoe krijgen we een systeem dat tegelijk minimaal van het bestaande verschilt, en toch consistent is? De gevolgde procedure zal duidelijk worden met een paar voorbeelden.
i. De beregeling van /ks/. Zoals voor elk probleem heeft de Commissie eerst uitgezocht in welke fonologische omgevingen /ks/ voor kan komen in het Nederlands. Dat zijn: - Aan woordbegin, b.v.: xylofoon, xeno-; /ks/ wordt in deze omgeving altijd met het letterteken <x> geschreven; | |||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||
- Tussen twee volle vocalen, b.v. succes, accijns, claxon, praxis, seksueel, actie, produktie. Uit de voorbeelden blijkt dat in de huidige Voorkeurspelling niet minder dan 5 verschillende schrijfwijzen voorkomen. Belangrijk is dat <ct/kt> uitsluitend voor <ie> verschijnt, en dat de meeste van die woorden ook nog verwante woorden met /kt/ naast zich hebben, cf.: actief, produktief; - Aan morfeemeinde, cf.: buks, heks, seks, boks, box, fox, reflex, onyx, feniks. Ook hier komen twee spellingen voor: <x> en <ks>; een overzicht van alle materiaal leert dat <ks> de grote meerderheid uitmaakt bij de eenlettergrepige, behalve heel consequent bij het Latijnse prefix ex, en <x> behalve bij de ‘klassieke’ leenwoorden feniks en lariks, in alle andere meerlettergrepige woorden de enige of de voorkeurvorm is; - Voor /t/: akst, tekst, context, textiel, sext. Ook hier hebben wij een vreemd prefix, dat altijd met <x> geschreven wordt: extra. De Commissie had dus tot taak een consistente regeling uit te werken, die toch niet teveel veranderingen mee zou brengen. Liever dan voor een consequente (en uiteraard ‘eenvoudige’) vernederlandsing tot <ks>, heeft ze uiteindelijk geopteerd voor de volgende complexe regeling:
De overgrote meerderheid van alle woorden met /ks/ blijft op die manier in de spelling onveranderd; wijzigingen zouden er wel zijn bij sukses, aksijns, klakson, praksis, boks, foks, contekst, sekst, larix en fenix. Hét grote verschil met de toestand zoals die nu in de Voorkeurspelling bestaat, is dus niet de (kwantitatieve) afwijkingsratio, maar het (kwalitatieve) feit van de beregelbaarheid.
ii. Op dezelfde manier kan ook de veel omvangrijkere massa woorden met /k/ in andere omgevingen worden behandeld. Dit is de categorie van woorden waarin van oudsher (eigenlijk al sedert de meeste Nederlandse humanisten voor de Griekse <k> hadden gekozen) veel ‘vernederlandsingen’ zijn ingevoerd; het gevolg is dat de ‘voorkeur’ voor <c> of <k> met geen enkel criterium correleert, ook niet met de etymologie van de woorden in kwestie.Ga naar eind2 De Commissie-Geerts heeft in eerste instantie weer gezocht naar het voorkeursbeeld in de Voorkeurspelling. De voornaamste bevindingen:
| |||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||
De laatste omgeving levert weer dezelfde splitsing tussen een- en meerlettergrepige woorden op, die wij ook al bij /ks/ hebben aangetroffen. Dat is niet toevallig: eenlettergrepige woorden zien er meestal zo volkomen als inheemse woorden uit, dat ze ook voor de spelling direct met die categorie van woorden geassocieerd worden (en in het verleden ook werden). Een beregeling, die met alle frequent voorkomende aspecten rekening houdt, zou er nu zo uit kunnen zien:Ga naar eind3 - Schrijf <c> in de volgende gevallen:
Bij elk van die deelregels kan dan weer, indien nodig, een beperkt aantal uitzonderingen worden geformuleerd, b.v. voor die <k>- spellingen die al vanouds aanvaard zijn, en die trouwens ook weer grotendeels formeel zijn te beschrijven, b.v. bokaal, brokaat, ledikant en een aantal andere woorden op aat/aal/ant.
Een nadeel van de voorgestelde complexe beregeling, waar de Commissie zelf op heeft gewezen, is wel dat een aantal ‘vernederlandsingen’ uit 1954 weer op de helling zou komen te staan, bv. spellingen zoals oktober, produktie, publikatie. Merkwaardig is dat het Comité van Ministers o.a. dit bezwaar (tezamen met de moeilijkheidsgraad van het voorstel) zo gewichtig achtte, dat het bij een tussentijdse evaluatie op een vereenvoudiging aandrong (brief vanwege CM dd. 14 juni 1994). Met name het opgeven van een aantal inconsequente ‘vernederlandsingen’, zoals korpus en insekt, kwam kennelijk als ‘inconsequent’ over. Dat althans moet worden afgeleid uit het expliciete verzoek van het CM om wat meer aandacht te besteden aan de voordelen van de bestaande Voorkeurspelling.
iii. Niet alle petrobleemgebieden leverden evenveel moeilijkheden op. De vocalen b.v. blijken voor de spellingconventies veel minder gevoelig voor omgevingen dan de consonanten. Ik wil dat illustreren aan het voorbeeld van de /u/. In het CELEX-woordbestand, dat wij, bij gebrek aan vollediger materiaal, als basis voor ons onderzoek hebben moeten gebruiken, komen 437 basiswoorden voor met één of soms twee /u/'s erin. Dat materiaal levert niet minder | |||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||
dan 10 verschillende spellingen op, nl. <oe/ouloû/u/ue/ui/o/oo/eu/ew>. Afgezien van de eerste twee gaat het daarbij bijna altijd om echt vreemde woorden (volgens de boven gegeven omschrijving), zoals crew, move, caput, guano, cruise: enkel voodoo en bazooka, geen van beide in de Woordenlijst van 1954, komen volgens de algemene normen van de Commissie voor omspelling in aanmerking. Wat <oe> en <ou> betreft dan, krijgen we bij de leenwoorden de volgende verdeling: - 220 woorden zijn nawijsbaar aan andere talen ontleend; daarbij hebben 55 de spelling <ou>, 165 <oe>. De 220 woorden zijn geen homogene groep: sommige (bv. groep, oester, koets) zijn qua fonologische bouw en morfologische eigenschappen niet van autochtone woorden te onderscheiden, andere (b.v. douche, bougie, goelasj, enthousiast) zijn meteen als vreemd herkenbaar. Van de 25 ‘vreemde’ woorden hebben er maar 3 in de CELEX-opgaven de spelling <oe>: roetsj, goelasj, foerage (alleen dat laatste staat in de Woordenlijst, en is dus een officiële spelling). De 22 overige hebben allemaal <ou>, naar hun Franse voorbeeld. De Commissie-Geerts stelde voor de enige overblijvende vreemde eend in de <oe>-bijt opnieuw bij de categorie ‘vreemd’ te voegen; dus: <fourage> met <ou>. - Blijven dan nog over: 195 woorden van vreemde afkomst, waarvan 33 met <ou>. Natuurlijk is dat een misleidende voorstelling: van die woorden hebben 92 nooit een <ou>-voorbeeld gehad, en dus is <ou>-spelling ook in het moderne Nederlands niet denkbaar. En bij de 103 overige zijn er dan ook nog eens 15 die wel op een <ou>-voorbeeld in het oudere Frans teruggaan, maar die ondertussen ver van dat voorbeeld zijn afgedreven of waarbij het voorbeeld zelfs uit het Frans verdwenen is: die 15 (o.a. foeter, soelaas, foedraal) worden in de Voorkeurspelling met <oe> geschreven. - Uiteindelijk blijven er dus nog 88 woorden over waar in Frans en Nederlands direct herkenbare parallellen bestaan.Ga naar eind4 Daarvan hebben er 55 <oe> in het CELEX-materiaal,Ga naar eind5 en 33 <ou>. Voorbeelden zijn resp. moeflon, mammoet, langoest, taboeret, soeverein en douane, courant, retour, troubadour, mousseline. Verschillen in fequentie of in mate van ingeburgerdheid van die woorden zijn er natuurlijk wel, maar die lopen heel duidelijk niet parallel met de verdeling van de spellingen. Het net beschreven complex van waarnemingen heeft de Commissie-Geerts er ten slotte toe gebracht een heel eenvoudige regel te formuleren: /u/ wordt, behalve in ‘vreemde’ woorden, consequent met <oe> geschreven. Uiteraard blijft ook hier weer voor individuele woorden de mogelijkheid van afwijkende spelling, maar dan gaat het om uitzonderingen: bij silhouet en pirouet b.v. is daar aanleiding toe, omdat omspelling ook in een ander opzicht een breuk met de traditie zou impliceren (cf. <siloeët, piroeët>, met trema). | |||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||
3. Linguïstische verantwoording voor het opstellen van regelsystemen3.1. InleidingEen belangrijk belangstellingspunt bij de voorstellen-Geerts tot regeling van de leenwoordenspelling is het volgende: Heel vaak worden voor verschillende omgevingen andere regels voorgesteld; dat maakt de beregeling zelf ingewikkeld, en vermindert de leerbaarheid voor de gemiddelde spellinggebruiker. De objectie is in se terecht, maar mist dwingende kracht. De overgrote meerderheid van de woorden waarvoor de regeling is ontworpen, is voor de modale taalgebruiker nauwelijks relevant; de spelling van woorden die tot het actieve areaal van dit ruime bevolkingssegment behoren, kan, zoals voorstanders van de Voorkeurspelling heel de tijd betogen, rustig uit het hoofd geleerd worden. Dat zou dus bij een spellingwijziging niet anders worden. Het probleem ligt eerder bij de gecultiveerde taalgebruiker, vooral de auteur van betogend en wetenschappelijk proza. Die krijgt geregeld weinig frequente woorden te schrijven, waarvan het woordbeeld niet in het geheugen is verankerd, in het extreme geval eenvoudigweg omdat het woord nieuw is. Sommige - maar toch ook weer lang niet alle - spellingregels waartoe de Commissie uiteindelijk is gekomen, zijn dus veeleer vuistregels voor het bewust afleiden van spellingen, dan gebruiksregels bij het routineus hanteren van de spelling. Wij komen terug op de hoofdvraag: is het verantwoord een set van soms ingewikkelde regels op te stellen, en dan meer bepaald de verzameling regels die in het Eindrapport worden opgenomen? De verantwoording omvat ten minste twee belangrijke punten: | |||||||||||||||||
3.2. De interne consistentie van het spellingssysteem als specifieke realisatie van het NederlandsHet is niet noodzakelijk dat een spelling gebaseerd is op een aantal streng toe te passen principes, waar nooit van kan worden afgeweken. Er zijn wel talen waarin zoiets in hoge mate is gerealiseerd (het Turks en het Italiaans b.v.), maar het Nederlands behoort daar niet toe, evenmin trouwens als Frans, Engels, Duits, Spaans, enz.). We hoeven maar aan de spelling van de tweeklanken /EI/ en /OU/ te denken. Die is niet logisch geregeld, maar reflecteert de etymologische afkomst van woord (b.v. autonoom) en/of klank (b.v. kou-blauw). Zulke etymologische onderscheidingen betreffen over het algemeen de ‘eigen’ woordenschat, of verloopt volgens de grenslijn ‘eigen’ - ‘vreemd’. Toch kan ook bij de nieuwkomers (de ‘bastaardwoorden’) categorie-intern ‘etymologische’ regelmaat voorkomen. De spelling van /s/ tussen sonorant en vocaal is er zo een: in die omgeving komen in het Nederlands twee spellingen voor: <s> en <c>, maar die zijn bijna volledigGa naar eind6 volgens de oorspronkelijke systemen bewaard gebleven (b.v. insekt en incest). Ook in zo'n geval kunnen wij zeggen dat het etymologische principe gerespecteerd is. De Commissie-Geerts stelt in zulke gevallen geen wijziging, in welke zin ook, voor. | |||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||
De evolutie van de Nederlandse spelling heeft er ook voor gezorgd dat er niet-etymologisch gebaseerde opposities in de spelling zijn gekomen. Een voorbeeld is de <ou>-<oe> waar we het boven over gehad hebben, en natuurlijk ook de verschillende spellingen voor /k/ (<k>-<c>-<qu>-<ck>) in bastaardwoorden. Op dit laatste punt neemt het Nederlands onder de Westeuropese talen een absoluut unieke plaats in: positie per positie kan voor Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans, de Scandinavische talen, feilloos worden bepaald welke grafie zal optreden. Ter illustratie: Voor niet-voorvocaal heeft het Engels in ‘gewo-ne’ bastaardwoorden <c>, het Frans <c> of <qu> (volledig volgens het etymologische principe), het Duits en alle Scandinavische talen <k>, het Spaans, Portugees en Italiaans <c>. Afwijkende spellingen zijn in die talen gereserveerd voor de namen van echt uitheemse begrippen; zulke uitzonderingen zijn b.v. in het Engels, dat in deze materie trouwens nogal rekkelijk is,Ga naar eind7 nogal wat namen voor flora en fauna van Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika; eigenlijk wordt daarbij dus ook weer een soort van etymologisch principe gerespecteerd. Betekent dit nu in de praktijk méér dan dat de Nederlandse spelling bij vergelijking met de andere Westeuropese cultuurtalen een wat rommelig beeld vertoont? Jammer genoeg wel. Allereerst is het zo dat geen enkele Nederlandstalige, hoe ontwikkeld die overigens ook is, de officiële spelling van een zeldzaam voorkomend woord op basis van eigen eruditie kan reconstrueren, en dat iedereen die wat ingewikkelder teksten wil schrijven, dus geregeld een - omvangrijke - Woordenlijst zal moeten raadplegen. Maar veel erger: voor nieuwe woorden en formaties is er helemaal geen mogelijkheid om op eigen initiatief een verantwoorde beslissing te treffen. Ik illustreer dat met één enkel voorbeeld: op het ogenblik dat het woord catacoustiek in het Nederlands opdook, moest daarvoor een spelling bedacht worden. Hoe dat door andere taalgebruikers is opgelost, is mij niet bekend, maar de verantwoordelijke hoofdredacteur van de laatste uitgaven van Van Dale heeft voor dat woord een spelling uitgedacht die fundamenteel afwijkt van die van zowel akoestiek als acustica, nochtans allebei direct verwant aan een van de elementen die in het nieuwe woord zit. Een verklaring kan liggen in de keuze die deze taalgebruiker heeft willen maken voor de schrijfwijze van het andere element, cata/kata, een aan het klassieke Grieks ontleend morfeem dat in nogal wat Nederlandse woorden voorkomt, maar in de Voorkeurspelling een allesbehalve uniform beeld heeft meegekregen.Ga naar eind8 Dit is een extreem voorbeeld van de inefficiëntie van het type van spellingregeling dat kort na 1954 is geconsacreerd: de Voorkeurspelling biedt geen valide basis voor extrapolaties naar nieuwe woorden, en is dus in wezen ongeschikt voor een levende taal. | |||||||||||||||||
3.3. Systeemvereisten van de taalEr is een tweede belangrijke reden om te opteren voor een zo consistent mogelijk regelsysteem. Ook die is volledig taalintern gemotiveerd. Elke taal heeft een specifieke interactie tussen fonologische en morfologische aspecten. Wat het Nederlands betreft gebeurt afleiding van woorden in de eerste | |||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||
plaats d.m.v. suffixen. Stam en suffix interageren in het fonologische vlak, en dat brengt speciale vereisten mee voor de visualisering via de spelling. Uiteraard is die situatie niet uniek voor het Nederlands; voorbeelden uit andere talen zijn:
Zulke veranderingen zijn automatismen in de spelling, en als een spellingsysteem goed is, worden die door het systeem zelf aangereikt. Het zou ons te ver leiden om op de interne motivering van de pas genoemde Engelse en Franse aanpassingen in te gaan, maar wie met die systemen vertrouwd is, hoeft daar ook geen uitleg bij. Het is nu precies op dit punt dat een aantal woordbeelden die tot het niet-beregelde deel van de voorkeurspelling behoren, voor moeilijkheden zorgt. Die moeilijkheden situeren zich ten minste op twee punten: de diminutiefvorming, en de aanhechting van allerlei sjwa-suffixen.
1. De diminutiefvorming is waarschijnlijk wel het domein waar de interactie tussen fonologie en morfologie in het Nederlands het meest prominent aan de oppervlakte komt. Bekend is dat er niet minder dan 5 allomorfen zijn, waartussen afhankelijk van kenmerken van het woord (bouw van de eindsyllabe en klemtoonpatroon) dwingend geselecteerd moet worden: etje, tje, pje, kje, je. Op de regels ga ik hier niet in, maar wel moeten een paar problemen worden gesignaleerd: Als in het Nederlands een woord op vocaal uitgaat, dan wordt die in de regel met een vocaalteken als afsluiting van de laatste syllabe weergegeven (foto, premie, lade, la, chocola). De diminutiefvorming verloopt dan heel regelmatig: zulke woorden selecteren de alternant tje; wat de spelling betreft is er wel een speciale voorziening nodig: lange vocaal wordt voorgesteld als in een gesloten syllabe (dus b.v. fotootje, taxietje), maar dat is vanuit algemene principes heel goed te verantwoorden. Problemen komen er in de praktijk pas als er geen parallellie meer is tussen de uitspraak en de grafische weergave van de laatste klank van het woord. De te kiezen allomorf van het diminutiefsuffix is immers afhankelijk van de fonologische structuur van het woord. Nu bevat de Voorkeurspelling ook een aantal leenwoorden die op basis van hun oorspronkelijke taal (het Frans) op dit gebied afwijkingen vertonen; die gaan in twee richtingen: (i) Woorden op vocaal hebben in de spelling een laatste syllabe met vocaal + consonant geërfd, b.v.: depot, chassis, relais. Het Nederlandse spellingssysteem bevat in se geen enkele indicatie i.v.m. de schrijfwijze van het diminutief van zulke woorden: depotje (depot+je, zoals pot+je) zou vanuit het spellingsysteem bekeken, een logische oplossing zijn, maar is niet mogelijk, omdat het spellingsbeeld een heel andere uitspraak suggereert, depottje (depot+tje, zoals hobo+tje) wordt door de fonologische eigenschappen van het grondwoord gedic- | |||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||
teerd, maar is als spellingsbeeld absoluut ondenkbaar. Ten slotte heeft de Commissie-V.H.-B. dan geopteerd voor depootje (cf. ook dineetje), nota bene de spelling die door het systeem zelf opgedrongen zou worden als het enkelvoudige woord als depo, resp. dinee geschreven werd. Voor de pas genoemde woorden vindt de taalgebruiker dus nog wel zijn weg met de bestaande Woordenlijst. Maar die spreekt zich niet altijd uit: bij chassis b.v. vermeldt hij wel het meervoud (zelfde spelling als enkelvoud), maar het diminutief moet kennelijk maar niet gebruikt worden: chassistje is het enige wat denkbaar is op basis van de stamvorm, maar dat suggereert weer een heel andere uitspraak dan de beoogde (cf. kistje). (ii) Het converse probleem ontstaat als een woord fonologisch op consonant eindigt, maar in het schriftbeeld een vocaal (‘stomme’ <e>) heeft. Boutique dreigt zo'n woord te worden (nog niet in de Woordenlijst 1954); voor het diminutief heeft men dan de keuze tussen boutiquetje (in orde van grafemisch standpunt uit, maar zonder direct verband met de uitspraak), en boutiqueje, dat de uitspraak representeert, maar voor de terugleesbaarheid een onding is. De voorbeelden geven een navrant beeld van wat gebeurt als een vreemd spellingsysteem moet interageren met een -uiteraard - inheemse morfologie.
Even overtuigende voorbeelden van deficiënties zijn er voor het tweede domein: dat van de toevoegbaarheid van sjwa-suffixen. Voorbeelden zijn hier: chic-chique, truc-trucendoos/truqueren, stuc-stukeren/stucen. Wat achter het liggend streepje van elke combinatie staat zijn pogingen om de /k/-klank weer te geven: alleen chique komt uit de Woordenlijst, de andere worden als wanhoopsoplossingen in de laatste uitgaven van Van Dale voorgesteld. Overigens moet erop gewezen worden dat chique, hoe Frans het er ook uitziet, niet aan die taal ontleend kan zijn, althans niet met een min of meer ‘chique’ betekenis (natuurlijk wel als ‘tabakspruim’): het adjectief chic is, als leenwoord, in het Frans nu eenmaal onverbuigbaar. In alle voorgestelde gevallen moet per woord apart een beslissing worden genomen; een vraag is trouwens nog door wie dat dan moet gebeuren (een permanente Spellingcommissie?), en vooral (cf. de pas gegeven voorbeelden) op basis van welke regels die beslissingen moeten worden verantwoord. Een boeiende vraag, waarop voorlopig een enigszins gemotiveerd antwoord ontbreekt. | |||||||||||||||||
4. BesluitHet Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie heeft recent een beslissing genomen tot een spellingwijziging waarbij maar een klein deel van de voorstellen van de Commissie-Geerts zal worden toegepast. Een wetenschappelijke motivering om voor de bastaardwoorden de bestaande Voorkeurspelling aan te houden, is daarbij niet gegeven. Evenmin is vastgelegd op welke basis de honderden courante woorden die in de lijst van 1954 ontbraken, een ‘consequente’ spelling zullen krijgen. Dat de regelgeving voorgesteld door de Com- | |||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||
missie-Geerts niet de makkelijkst denkbare was, staat uiteraard buiten kijf: daar zorgde de opdracht die de Commissie had meegekregen, zelf voor. De evidente vraag, hoe een regeling die voor elk woord apart een regel geeft (schrijf cabine met <c>, kabinet met <k>, schrijf cadans met <c>, kadaster met <k>, schrijf alcohol met <c>, alkali met <k>, schrijf cacodemon met tweemaal <c>, kakofonie met tweemaal <k>, enz.) ‘eenvoudiger’ kan zijn, is buiten de enge kring van de Commissie-Geerts kennelijk bij nauwelijks iemand opgekomen. | |||||||||||||||||
Bibliografische referentie
G. De Schutter Universiteit Antwerpen Department Germaanse Filologie Universiteitsplein 1 2610 Wilrijk België |
|