Spektator. Jaargang 23
(1994)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Hoe spel je wetenschap?
| |
[pagina 253]
| |
van de Etymologie (je schrijft een ij in woorden die vroeger een i-klank lieten horen zoals wi (wij) of lieden (lijden), en een ei voor woorden die teruggaan op woorden met een ee, ei of ai). Het enige werkelijk onaantastbare principe van onze spelling is het Principe van de Beschaafde Uitspraak. In de loop van de tijd verandert de taal door spontane ontwikkeling (bijv. ie wordt ij) en door opname en aanpassing van woorden uit vreemde talen en dus ontstaat er een verschil tussen de beschaafde uitspraak en de spelling. Zouden wij onze spelling voor altijd ongewijzigd laten, een wens van veel critici, dan zou het Principe van de Beschaafde Uitspraak in toenemende mate overtreden worden en uiteindelijk zou het geschreven Nederlands meer overeenkomsten vertonen met een karakterschrift als het Chinees, dan met een alfabetisch schrift. Het Engels lijkt al een aardig eind op weg. Zo valt bijvoorbeeld nauwelijks te voorspellen welke Engelse klank correspondeert met de letters ou, zoals blijkt uit de uitspraak van though, tough, thorough, through en thought. Zou de Nederlandse spelling vijftig jaar geleden niet gewijzigd zijn, dan zouden wij nu nog steeds zitten met de buigings-n (den man) die door niemand meer wordt uitgesproken en dus een afwijking vormt van het Principe van de Beschaafde Uitspraak. We kunnen natuurlijk proberen ook de beschaafde uitspraak vast te leggen en door de minister te laten goedkeuren. Uit de geschiedenis blijkt echter zonneklaar dat spreektaal zich niet laat normeren. De taal ontwikkelt zich of wij dat nu goed vinden of niet.
Als we er van uitgaan dat ons schrift een alfabetisch schrift is en moet blijven, dan is het noodzakelijk dat eens in de zoveel tijd onderzocht wordt in hoeverre een aanpassing aan het hoofdprincipe van ons schrift gewenst is. Er is dus wel degelijk een goede reden voor een spellingswijziging. De vraag is natuurlijk op welk moment de afwijking van het hoofdprincipe zodanig is dat een spellingswijziging noodzakelijk wordt. Daar zijn geen objectieve criteria voor te geven. Dat is een politieke en maatschappelijke kwestie. Als we afgaan op de emotionele reakties die losgekomen zijn naar aanleiding van de zeer gematigde voorstellen van de commissie-GeertsGa naar eind3, dan kunnen we vaststellen dat kennelijk het moment nog niet gekomen is. Als ginekoloog al aanleiding geeft tot nationaal gegiechel en rood aangelopen hoofden, wat kunnen we dan niet verwachten bij voorstellen die echt proberen het Principe van de Beschaafde Uitspraak op een optimale manier te realiseren.
Er zijn twee geheel verschillende manieren om spelling te beschouwen als een gebied dat geschikt is voor wetenschappelijk onderzoek. Het onderscheid correspondeert grofweg met het verschil tussen theoretische en toegepaste wetenschap. Een theoretische benadering van spelling neemt de bestaande spelling als uitgangspunt en probeert er achter te komen wat de regelmaat in het systeem is. De achterliggende gedachte daarvan kan zijn dat spelling een produkt is van de menselijke geest of van onze cultuur en dat inzicht in de struktuur van onze spelling inzicht verschaft in cognitief of cultureel opzicht. Een voorbeeld van een dergelijke benadering van spelling vinden we in de artikelen van Wester.Ga naar eind4 | |
[pagina 254]
| |
Op het eerste gezicht is er een inconsequentie in het systeem omdat we bij huis - huizen en erf - erven de laatste medeklinker van het enkelvoud aanpassen aan de gesproken taal, terwijl we dat niet doen bij woord - woorden of web - webben. Het lijkt er dus op dat het Principe van Gelijkvormigheid een afwijking van het Principe van de Beschaafde Uitspraak heeft veroorzaakt bij woorden die eindigen op een d of een b, maar niet bij woorden die volgens dezelfde systematiek hadden moeten eindigen op een zof een v. Dit is dan ook altijd een doorn in het oog van de spellingshervormers. Wat Wester laat zien, is dat het verschil niet een volledige inconsequentie is, maar dat het correspondeert met een onderscheid in de gesproken taal. Voegen we namelijk aan het enkelvoudige woord de uitgang -elijk toe, dan zien we dat woorden als huiselijk en erfelijk de stemloze consonanten [s] en [f] laten horen en zien, en niet [z] en [v], terwijl woordelijk en onhebbelijk een stemhebbende consonant [d] en [b] vertonen. De keuze die de spelling laat zien is dus slechts schijnbaar onlogisch en inconsequent, en valt mogelijk ten dele te motiveren op grond van onafhankelijke eigenschappen van het taalsysteem. Op dit gebied is nog weinig onderzoek verricht. Verder onderzoek is interessant om inzicht te krijgen in de manier waarop een regelsysteem als de spelling is opgebouwd. Het zal echter ook duidelijk zijn dat een dergelijke benadering niet leidt tot voorstellen tot handhaving of wijziging van onze spelling.Ga naar eind5 Ook al zou de bestaande spelling van een adembenemende theoretische schoonheid blijken te zijn, dan nog impliceert dat geenszins dat we hardnekkig zouden moeten proberen het bestaande te handhaven.
Het toegepaste spellingsonderzoek is van een geheel andere orde. In dit soort onderzoek wordt de huidige spelling niet als gegeven aanvaard, maar als het produkt van een aantal achterliggende principes. Men gaat na in hoeverre de huidige spelling een optimale realisering is van de principes en op grond daarvan doet men voorstellen tot verbetering. Laat ik een voorbeeld geven. Het Principe van de Beschaafde Uitspraak stelt dat de verhouding tussen gesproken en geschreven taal zodanig is dat er een regelmatige correspondentie is tussen een gesproken vorm en de geschreven neerslag daarvan. De simpelste vorm hiervan is dat iedere klank (elk foneem) in een taal correspondeert met een eigen letter (grafeem). Het probleem voor ons is dat we afgesproken hebben te werken met een alfabet van 26 letters en dat het alfabet te weinig grafemen kent om alle fonemen (meer dan veertig) verschillend weer te geven. We moeten dus woekeren met de mogelijkheden.
Een duidelijk voorbeeld hiervan is het klinkersysteem. De korte [α] en de lange [a] hebben niet allebei een eigen grafeem. De spelling maakt gebruik van woordstruktuur om met één grafeem twee fonemen weer te geven: is de lettergreep open dan schrijf je [a] als a, is de lettergreep gesloten, dan wordt [a] geschreven als aa. Dit regelmatige systeem vormt een oplossing voor het probleem dat we minder letters dan klanken hebben, zonder dat het Principe van de Beschaafde | |
[pagina 255]
| |
Uitspraak wordt overtreden. Toch leidt dit systeem tot problemen bij de letter e. Waar de letters a, o en u twee mogelijke klanken weergeven, de lange en de korte, kent de letter e drie verschillende klanken, als in het woord werknemer, resp. de korte [ε], de lange [ə] en de schwa [ə]. Het regelsysteem schiet hier te kort. We kunnen niet meer op een regelmatige wijze een verband leggen tussen gesproken en geschreven vorm. We zien dit heel duidelijk in de volgende geschreven woorden: hinderen, blinderen en kipperen. De uitspraak van deze woorden wordt niet bepaald door omzettingsregels, maar door kennis van deze woorden. Hier treffen we dus een afwijking aan van de optimale realisering van het Principe van de Beschaafde Uitspraak. De spelling zelf laat al zien dat er een probleem is. Anders dan bij na, nu of zo zien we dat de lange klinker aan het eind van het woord weergegeven wordt met een dubbel grafeem, als in nee, in plaats van ne. Zodoende zijn we tenminste aan het einde van een woord in staat om het Principe van de Beschaafde Uitspraak te optimaliseren: nee [ne], de [də] en beh of bè [bε]. Afgezien van het feit dat dit maar een gedeeltelijke oplossing is voor alleen het woordeinde, is dat bovendien in tegenspraak met een ander principe dat stelt dat je niet twee keer dezelfde letter mag hebben aan het woordeinde. We schrijven dus niet hij zett naar analogie van hij wedt en ook niet iets verss naar analogie van iets moois. De vraag voor een toegepast wetenschappelijke benadering van spelling is of we het klinkerprobleem op een betere manier kunnen oplossen dan in de huidige spelling. We zouden de situatie aan het einde van woorden op een [e] als uitgangspunt kunnen nemen, en voorstellen om alle lange klinkers altijd weer te geven met een klinkerverdubbeling. Een gevolg daarvan is dat de medeklinkerverdubbeling van vlaggen ook weg kan blijven. We krijgen dan vlaagen in plaats van vlagen en vlagen in plaats van vlaggen, maar ook naa, zoo en nuu. Het e-probleem is dan in zoverre opgelost dat de [e] altijd herkenbaar is. We blijven dan zitten met het verschil tussen de [ε] en de [ə]. Het lijkt niet simpel om dat probleem langs deze weg op te ruimen. Een andere manier om het e-probleem te benaderen is het terugdringen van de mogelijkheden van het e-grafeem. Als we de schwa weergeven met een ander grafeem, dan kunnen we het klinkersysteem vrij regelmatig maken. Voor de [e] en de [ε] heeft dit tot gevolg dat zij geheel binnen het systeem voor a, o en u kunnen vallen. De enige wijziging voor [e] en [ε] is dat aan het eind van het woord de [e] met één grafeem wordt geschreven, dus ne, me en we in plaats van nee, mee en wee, en daarmee gelijk aan ja, zo en nu. We hebben nu als probleem over dat we geen grafeem hebben voor de [ə]. Een voorstel zou kunnen zijn om deze klank met een omgekeerde e, een ə dus, weer te geven. We zouden dan schrijven: də werknemərs werkən me. Hiermee heb ik een illustratie gegeven van de manier waarop een wetenschappelijke benadering van de toepassing van het principe waarop onze spelling is gebaseerd kan leiden tot aanzienlijke wijzigingen van het bestaande systeem. Het is niet moeilijk om in te zien dat de voorgestelde oplossing voor het e-probleem in theorie een verbetering is van de spelling als we de kwaliteit afmeten aan de principes die het fundament van de spelling inhouden. | |
[pagina 256]
| |
De vraag die hiermee geenszins beantwoord is, is of het ook wenselijk is om een dergelijke wijziging in te voeren. Schrijvers als Molewijk stellen dat het onwenselijk is om spelling te wijzigen, want we spellen tenslotte toch met behulp van het door ons verworven woordbeeld. Voor een deel is die kritiek terecht. Als we eenmaal geleerd hebben dat trein met ei gespeld wordt, en niet met ij, dan levert dit ons verdere leven weinig problemen meer op. Een wijziging van deze situatie door een algehele ij-maatregel zou een verandering van het woordbeeld met zich mee brengen. En dus vindt men wijziging overbodig of zelfs schadelijk. Deze redenering is echter te simpel. We spellen niet alle woorden geheel volgens een vast woordbeeld. Om uit te maken of we wordt of word moeten spellen of gebeurd of gebeurt moeten we grammaticale kennis expliciet maken. Het woordbeeld levert ons hier niets op. We zien dan ook juist in dit soort gevallen veel spelfouten optreden. Bij de 200 tentamens en werkstukken van studenten Nederlands die ik in januari van dit jaar heb nagekeken, waren er welgeteld drie zonder fouten in de werkwoordsspelling, terwijl er niet één fout in ei / ij te vinden was. Ik constateer dus dat ook bij geletterde personen de huidige spelling aanleiding geeft tot veel fouten. Aangezien er in de gesproken taal geen verschil bestaat tussen wordt en word of tussen gebeurt en gebeurd lijkt er geen zinnige reden te zijn om het complexe werkwoordsysteem voor geschreven taal te handhaven. Een versimpeling met als uitgangspunt het Principe van de Beschaafde Uitspraak lijkt hier goed gemotiveerd. Onderzoek heeft uitgewezen dat het opheffen van het verschil in schrijftaal tussen gebeurd en gebeurt het voor de lezer ietsje moeilijker maakt.Ga naar eind6 Het is dan niet langer aan de vorm te zien of we een persoonsvorm dan wel een deelwoord hebben. Dat probleem kan echter niet anders dan minimaal zijn aangezien we in de spreektaal geen enkel probleem lijken te ondervinden van het ontbreken van vormelijk verschil.
Een tweede overweging die ingebracht kan worden tegen de woordbeeld-conservatieven is dat een regularisering van de spelling weliswaar niet zo nodig of nuttig is voor mensen die de spelling reeds beheersen, maar dat het evident zo is dat een regelmatiger spelling gemakkelijker te leren is. Het grootste deel van het taalonderwijs in de lagere klassen van de basisschool wordt besteed aan de spelling. Daarbij moet zeer veel tijd uitgetrokken worden voor het aanleren van het woordbeeld van niet regelmatig gespelde woorden. Iedereen die wel eens wat taalschriften van de basisschool heeft doorgenomen ziet dat kinderen de neiging hebben een volledig regelmatig vertaalsysteem te hanteren, gebaseerd op het Principe van de Beschaafde Uitspraak. Uit taalverwervingsonderzoek blijkt dat we exact hetzelfde zien bij de verwerving van gesproken taal. Zodra een kind door heeft dat de verleden tijd van een werkwoord op regelmatige wijze wordt gevormd door toevoeging van de of te aan de stam van het werkwoord, zal het deze regel blindelings toepassen, ook op sterke werkwoorden waarvan het kind voorheen de correcte verleden tijd produceerde. Een kind produceert eerst liep, leert vervolgens de regel en gaat over op loopte, totdat het na correctie uit de omgeving leert dat lopen een uitzondering op de regel is. We | |
[pagina 257]
| |
zien hier dus duidelijk een regelgestuurd gedrag.Ga naar eind7 Dit zelfde zien we bij het verwerven van geschreven taal. Een kind dat het alfabetisch principe door heeft, past dit toe tot het moment dat het leert dat een bepaald woord een uitzondering vormt. Dat betekent dus woordbeelden stampen en als ik kind was dan zou ik wel een zinvollere invulling van mijn schooltijd kunnen bedenken. Nu zou men kunnen tegenwerpen dat ook volledig regelmatige spelling plaats vindt via een vast woordbeeld. Afgezien van het feit dat dit woordbeeld in ieder geval makkelijker te leren is, is het zelfs onduidelijk of het inderdaad zo is. Uit recent onderzoek aan de Rijksuniversiteit LeidenGa naar eind8 blijkt duidelijk dat volwassen moedertaalsprekers het woordbeeld van regelmatig gevormde verleden tijdsvormen van werkwoorden niet in hun hoofd hebben zitten. Ze slaan alleen de onregelmatigheden op, zoals liep en was, en vormen de regelmatige vormen, werkte en huilde, iedere keer opnieuw met de daarvoor bedoelde regels. Het blijkt dus dat wij een voorkeur hebben voor regelgestuurd gedrag, en dat wij pas dingen in ons geheugen opslaan als het niet anders kan. Een efficiënte organisatie. Als we dit doortrekken naar de spelling, dan zou een regularisering van de spelling het lees- en schrijfonderwijs aanzienlijk kunnen vereenvoudigen. Als de spelling minder tijd in beslag neemt, dan betekent dit meer tijd voor andere zaken en dus een verrijking van het onderwijs. Maar niet alleen op het terrein van het onderwijs aan kinderen zou winst kunnen worden behaald. Ook het aanleren van schrijftaal aan buitenlanders, aan mensen met een leesstoornisGa naar eind9 en aan computers zou aanzienlijk kunnen worden vereenvoudigd, zo goed als het mogelijk lijkt om met een relatief geringe investering het (semi-)analfabetisme effectief terug te dringen. Daar tegenover staat dat alle mensen die het oude woordbeeld in hun hoofd hebben, en die machtiger zijn dan kinderen, allochtonen, analfabeten en computers, hun woordbeeld moeten opgeven voor een nieuwe spelling. Het is begrijpelijk dat zij bang zijn dat de door hun zo moeizaam verworven vaardigheid in een keer niets meer waard is, en dat zij helemaal opnieuw moeten beginnen. Tot op zekere hoogte is dat inderdaad zo. Echter, als een gewijzigde spelling optimaal is, in die zin dat hij zo nauw mogelijk aansluit bij het Principe van de Beschaafde Uitspraak, zal ook voor hen de vereiste inspanning gering zijn. Ook zij kunnen van woordbeeld naar regel. Dat geeft bovendien ook weer eens wat ruimte in al die overvolle hoofden.
Een derde argument dat men zou kunnen aanvoeren voor spellingswijziging op basis van het Principe van de Beschaafde Uitspraak, komt uit een onverwachte hoek. Men voert wel als argument tegen spellingswijziging aan dat een regularisering in de richting van de uitspraak alleen van belang is voor sprekers van het standaard Nederlands, het ABN. Dialectsprekers moeten ook na wijziging een systeem leren waarbij er niet een regelmatige samenhang bestaat tussen gesproken en geschreven vorm, en zich derhalve blijven baseren op het woordbeeld. Voor deze sprekers zou een spellingswijziging geen voordeel opleveren. Deze redenering is echter onjuist. Als een dialectspreker wil deel nemen aan talige interactie met sprekers van andere dialecten, waaronder het ABN, - en | |
[pagina 258]
| |
hoe kan hij dit vermijden in een tijd als de onze - dan moet hij op dit moment naast zijn moedertaal twee taalsystemen verwerven: het gesproken ABN en het geschreven Nederlands. Zou nu het gesproken ABN een directe en voorspelbare relatie onderhouden met het geschreven Nederlands, dan kun je stellen dat hij voldoende heeft aan een extra taalsysteem, plus een aantal regels die zorgen voor de conversie van gesproken ABN naar geschreven taal en omgekeerd. Een spreker die het woord ‘huis’ uitspreekt als [hus] of [hüs], moet nu leren dat je ‘huis’ in het standaard Nederlands uitspreekt als [h⌃ys] en dat je het schrijft als huis. Zou de spelling regelmatig zijn, dan heeft hij voldoende aan de geschreven vorm om de gesproken vorm af te leiden, en omgekeerd. Een spellingswijziging kan dus ook effect hebben op het gemak waarmee dialectsprekers deel nemen aan taalactiviteiten in het standaard (geschreven of gesproken) Nederlands.
Moeten we nu concluderen dat een spellingswijziging wenselijk is en dat we dus de voorstellen van de commissie-Geerts moeten accepteren. Welnee. Het bovenstaande geeft aan dat er goede argumenten voor spellingsverandering zijn, gebaseerd op een wetenschappelijke benadering van de relatie tussen spreektaal en schrijftaal. Maar een spellingswijziging heeft ook andere kanten. De negatieve aspecten hebben we de afgelopen tijd in ruime mate over ons heen gestort gekregen. Een spellingswijziging kost veel geld, zorgt tijdelijk voor onrust, stuit op emotionele bezwaren en maakt dat oudere boeken minder gemakkelijk toegankelijk zijn. Dat is allemaal ongetwijfeld waar. Er kan dus alleen overgegaan worden tot een wijziging nadat er een zorgvuldige afweging heeft plaats gevonden van de voor- en nadelen. Het lijkt mij persoonlijk ideaal wanneer we één keer per eeuw, op een lang van te voren afgesproken moment, laten we zeggen de eerste dag van het eerste jaar van een nieuwe eeuw, een spellingswijziging doorvoeren, met daarbij een overgangsfase van een jaar of tien waarin beide spellingen een gelijkwaardige positie innemen. Iedereen kan rustig wennen aan een nieuw woordbeeld, voor uitgevers etc. is er de mogelijkheid om het financiële probleem zo goed mogelijk te spreiden en er is ruim tijd om boeken in de oude spelling bij een herdruk om te zetten in de nieuwe. Bovendien hoeft er geen angst te bestaan voor nieuwe spellingswijzigingen. Vrijwel niemand zal bewust meer dan één spellingswijziging in zijn leven meemaken. Ik denk echter niet dat een dergelijke rationele aanpak gemakkelijk te realiseren zal zijn. Het intellectuele deel van de samenleving reageert zo irrationeel op de wijziging van een paar woordjes dat een forse spellingswijziging voorlopig geheel uitgesloten geacht kan-worden. Zoals eerder gezegd, raakt dat mij persoonlijk in het geheel niet. Ik vind het wel makkelijk als er niets wordt veranderd, want dan hoef ik mijn spelgedrag niet aan te passen. Dit stuk is uitsluitend bedoeld ter verdediging van de gedachte dat vanuit een wetenschappelijk oogpunt spellingswijziging wel degelijk te verdedigen is en gericht tegen de ongeremde stroom van emoties die elk voorstel tot wijziging oproept. | |
[pagina 259]
| |
Ik wil afsluiten met een mooi voorbeeld van dit irrationele gekakel. In een recent stukGa naar eind10 stelt de intellectueel en schrijver Benno Barnard dat de spelling van het woord gynaecoloog gehandhaafd moet blijven omdat het zo mooi de Griekse rol in de westerse cultuurgeschiedenis weerspiegelt. Het doet hem denken aan humanisme, Hippocrates en wat al niet meer. Echter, de heer Barnard zou toch moeten weten dat de Grieken anders spelden dan wij, dat een directe vertaling van de Griekse spelling in een Nederlandse spelling leidt tot een spellingswijziging (gynekoloog), dat het gesproken gynaecoloog al duidelijk de oorsprong verraadt vanwege het Griekse achtervoegsel loog, vergelijk psycholoog, dialoog etc. en dus dat de spelling op geen enkele manier gerelateerd is aan het begrip of de oorsprong daarvan. Het doet mij denken aan iemand die een Engelse auto koopt en dan wil dat het stuur rechts zit, zodat hij er telkens aan wordt herinnerd dat de auto van Engelse oorsprong is. Dat deze plaats van het stuur in Nederland zeer onhandig is en dat we de plaats van het stuur niet nodig hebben om de oorsprong van de auto te bepalen, dringt niet tot hem door. Het lijkt me een mooi geval van intellectueel snobisme, en zoals elke vorm van snobisme is dat een uiting van kortzichtigheid.
Dr. H.J. Bennis Vakgroep Nederlands RUL Postbus 9515 2300 RA Leiden |
|