Spektator. Jaargang 22
(1993)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Kleren maken de vrouw: een onderzoek naar de mislukking van een Middelnederlandse kledingallegorieGa naar voetnoot*
| |
InleidingIn de geestelijke en wereldlijke letterkunde van de late Middeleeuwen is veel geschreven over de kleding van de vrouw. Afbeeldingen van adellijke personen uit deze periode laten zien hoe luisterrijk men gekleed ging. Kosten noch moeite worden gespaard, want de adellijke vrouw wenst alle vrouwen die onder haar staan in schoonheid te overtreffen. Meegesleept in de spiraal van toenemende luxe en kostbaarheid heerst onder de vrouwen een grote competitie en de afgunst is navenant. In menig tractaat worden echtgenoten en minnaars gewaarschuwd om bedacht te zijn op de modegrillen van hun geliefden. En hoewel de meeste schrijvers het huwelijk niet ontraden, geven zij de man het advies geen vrouw te kiezen die een luxueuze levensinstelling heeft. In woord en geschrift grijpen geestelijken en didactici de kleding van de vrouw aan om te waarschuwen tegen de zedeloze, duivelse mode die bedoeld is de man te gronde te richten. Zij schromen niet helletaferelen te schilderen van mondaine vrouwen die worden geschminckt en gekleed met pek en vuur, terwijl padden en slangen hen in het gezicht bijten. In 1514 verscheen een boekje dat een heel andere toon aanslaat, Den triumphe ende tpalleersel van den vrouwen, vertaald en uitgegeven door de Brusselse drukker Thomas van der Noot (ca. 1475-ca. 1525).Ga naar eind1 Het gaat om een deugdenleer gebaseerd op geallegoriseerde dameskleding van het type pantoffels van nederigheid, hemd van eerbaarheid en het rijgsnoer van trouw. De garderobe omvat vijfentwintig kledingstukken en accessoires die in de tweede helft van de vijftiende eeuw aan het Bourgondische hof in de mode zijn. Aan ieder kostuumonderdeel wordt een apart hoofdstuk gewijd, dat bestaat uit een aantal strofen gevolgd door een exempel in proza. De strofische gedeelten bestaan uit drie | |
[pagina 49]
| |
onderdelen. Allereerst gaat de schrijver in op de gebruikte materialen, kostbaarheid, fabricage en herkomst. Vervolgens wijst hij op het nut van kleding voor een goede gezondheid en tenslotte wordt het verband gelegd tussen kledingstuk en deugd. De exempelen vertellen van voorbeeldige vrouwen uit het verleden die hun zondige natuur door deugdzaamheid hebben overwonnen. In het laatste hoofdstuk reikt de schrijver de spiegel van inzicht aan, gevolgd door de dodendans van veertien vorstinnen die aan het hof van Karel de Stoute (1467-1477) hebben geleefd. De moraal van het verhaal is duidelijk: of je nu een jurk meer of minder verslijt, de dood verslaat de mens, maar de goede reputatie overwint op haar beurt de dood. Als bron voor zijn vertaling gebruikte Thomas van der Noot de Middelfranse druk Le parement et triumphe des dames (1510), verschenen bij de Parijse uitgever Pierre Desrey, die weer teruggreep op de gelijknamige de tekst geschreven door de Bourgondische kroniekschrijver en hofdichter Olivier de la Marche (ca. 1426-1502).Ga naar eind2 Desrey voegde echter een inleiding, twee hoofdstukken en glossen bij iedere strofe of alinea toe. De oorspronkelijke tekst, geschreven tussen 1490 en 1495 en bedoeld voor een hofpubliek, is in vele handschriften overgeleverd en ook van de gedrukte versie zijn alleen al in de zestiende eeuw zeven herdrukken bekend.Ga naar eind3 De overlevering van Tpalleersel steekt hierbij opvallend af: slechts één druk, waarvan nog één exemplaar bekend is, dat wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. In een eerder artikel in Literatuur typeerden H. Pleij en ik Tpalleersel als een van de wansuccessen in het boekenfonds van Thomas van der Noot.Ga naar eind4 Op een van de mogelijke verklaringen voor deze mislukking wil ik hier nader ingaan, te weten ‘Hield een burgerlijk publiek niet van dergelijke allegoriseringen die voor La Marche's publiek in het Frans zeer vertrouwd moeten zijn?’ | |
Geallegoriseerde damesgarderobesTpalleersel staat qua inhoud en structuur geheel alleen in de Middelnederlandse wereldlijke letterkunde. Kunsthistorici in deze en de vorige eeuw hebben Le parement en Tpalleersel gebruikt als bron van kostuumhistorische informatie, zonder aandacht te schenken aan de allegorie. Hoewel er in de Middelnederlandse letterkunde veel over kleding is geschreven, is er door letterkundigen nog weinig aandacht aan besteed. Voorzover ik heb kunnen nagaan bestaan er vijf geallegoriseerde damesgarderobes die niets met elkaar gemeen hebben. Van suveren cledren te dragen alle vrouwen uit het Handschrift-Van Hulthem (ca. 1410) is de vroegste.Ga naar eind5 In twaalf strofen van zes verzen krijgt de vrouw een wit hemd van zuiverheid, een rode rok van eenvoud, een zwarte mantel van nederigheid, en...‘Men maghse hebben sonder gelt’ (vs. 24). Dat is het grote verschil met de andere gedichten, waarin de nadruk ligt op de kostbaarheid van de materialen. Op dit gedicht kom ik straks nog terug. De Bibliothèque Municipale van Tours bezit een vijftiende-eeuws verzamel- handschrift op perkament dat Le droit actour des dames bevat.Ga naar eind6 Een anoniem | |
[pagina 50]
| |
gedicht, waar in drieënvijftig achtregelige strofen een vorstelijk toilet wordt voorgesteld. Opvallend is dat zeventien strofen gewijd zijn aan zeven onderdelen waaruit de allegorische hoofdbedekking bestaat, zoals de ondermuts van eer. de spelden der zuchten en het sluiertje van vrees. In de bespreking van de overige kledingstukken in dertig volgende strofen wordt vooral aandacht besteed aan details als het rijgsnoer, nesteltjes in de ceintuur, gespen. Kortom zolang de sluitingen in orde zijn, valt aan de eerbaarheid van de vrouw niet te tornen. W. Mulertt, de editeur van de tekst, neemt aan dat Le droit actour is geschreven aan het Bourgondische hof tijdens de regeringsjaren van Filips de Goede (1430-1467) of Karel de Stoute (1467-1477). Het modebeeld beantwoordt aan de hofdracht in de jaren 1450-1470. Modegedichten zijn een specialiteit van Bourgondische rhétoriqueurs. Olivier de la Marche, die het gedicht gekend kan hebben, heeft het onderwerp geperfectioneerd en uitgebreid in Le parement. Op grond van drie nagenoeg overeenkomstige allegorieën, die in zijn Doctrinal du temps présent voorkomen, wijst Mulertt de Bourgondische hofdichter Pierre Michault (werkzaam in de jaren 1460-1470) als mogelijke auteur aan. Omdat van de Doctrinal wordt aangenomen dat Michault deze in 1466 heeft geschreven, is daarmee de terminus ante quem voor Le droit actour gegeven.Ga naar eind7 Over de wijze waarop Le droit actour in Tours is beland, veronderstelt Mulertt dat na de dood van Karel de Stoute in 1477 diens bibliotheek verspreid is geraakt over verscheidene collecties. Zo zou Le droit actour terecht zijn gekomen bij de Franse koning Lodewijk XI (1423-1483), die het aan de monniken van het klooster Marmoutier, nabij Tours, heeft gegeven. Maar afgezien van het feit dat Le droit actour inderdaad afkomstig is uit Marmoutier zwijgen de inventarissen over de herkomst van handschriften die de abdij bezat. Toch kan ook het gedicht naar mijn idee wel iets over de herkomst prijsgeven. Als de dichter spreekt over de noodzaak dagelijks met het rijgsnoer van standvastigheid in te rijgen, zegt hij: 381[regelnummer]
Soyez vous d'Engiers ou du Mens,
Si vous fault il a point lasser,
Et tous les matins sans guesmens
Vous estes a recommencer.Ga naar eind8
Angers en Le Mans liggen in het hertogdom Anjou, dat het bezit is van koning René (1409-1480) die in Angers zijn noordelijke residentie heeft. De pracht en praal van zijn hofhouding doen niet onder voor de luister van het Bourgondische hof in Brussel. Rond het paleis heeft René prachtige tuinen laten aanleggen met bloemen, volières en in een van de bijgebouwen huizen leeuwen en luipaarden die worden gevoed met schapen, die speciaal daarvoor worden gehouden.Ga naar eind9 De menagerie van wilde dieren wordt in Le droit actour ter sprake gebracht in verband met de witte sluier, een soort voile, die het hoofd en gezicht tot over de neus bedekt. | |
[pagina 51]
| |
109[regelnummer]
Et jamez blasme ne meschief
N'endurez, je le vous jure,
Ne lyon, ne liepart, ne cerf
Ne vous fera mal ne injure.Ga naar eind10
Heeft René ook een hertenkamp gehad? Misschien, maar het is in deze context heel aantrekkelijk om aan ‘cerf’ een dubbele betekenis toe te kennen: ‘cerf’ klinkt als ‘serf’, dienaar in de zin van de hoofse ‘amant-serf’. Met andere woorden, als de vrouw haar gezicht nu maar kuis bedekt houdt met de voile, dan loopt zij geen gevaar door roofdieren en minnaars te worden besprongen. Uit de rekeningen van René en Jeanne de Laval (overleden in 1498), zijn tweede echtgenote, blijkt dat in de jaren 1456-1459 veelvuldige aankopen zijn gedaan voor mutsen en voiles, die beantwoorden aan de beschreven constructie.Ga naar eind11 Regelmatig geeft René cadeautjes aan prinsessen, protegées en leveranciers in de vorm van stoffen voor hoofddeksels en kleding. Op deze manier zou René een bepaalde dracht buiten de hofkring onder een brede laag van de bevolking hebben gepopulariseerd.Ga naar eind12 Op grond van deze gegevens acht ik het aannemelijk dat het gedicht aan het hof van Anjou is gemaakt. Mogelijk zelfs door René zelf, die van zijn liefde voor de letteren heeft hij blijk gegeven door het dichten van deviezen en allegorieën. Tussen Le droit actour en La Marche's Le parement bestaat, buiten de kostbaarheid en luxe, geen enkele overeenkomst. In Le droit actour is de favoriete hoofdbedekking een hoge, puntige gazen constructie met waaiende sluiers, die is bevestigd op een ondermuts. Dit in tegenstelling tot La Marche die zegt de kaproen zoals de burgervrouwen die dragen verre te prefereren boven str. 152:4[regelnummer]
Hooghe tuyten, vremt van manieren,
Hooghe hoornen als stilen van scraghenGa naar margenoot+Ga naar eind13
‘Tuyten’ zijn puntmutsen en ‘hoornen’ zijn hoornmutsen, de hoorns van dit type muts zijn met leer of baleinen verstevigde puntige volumes aan weerszijden van het hoofd waaroverheen een hoofddoek wordt gedrapeerd.Ga naar eind14 Om de indrukwekkende vormen van de hoofdtooien te accentueren wordt het voorhoofd geëpileerd op één haarlokje midden op het voorhoofd na, dat onder de hoofdtooi uitsteekt.Ga naar eind15 Het lijkt mij niet onmogelijk dat dit haarlokje het lusje kan zijn dat op sommige afbeeldingen van deze hoofdtooi voorkomt en waarvan men voorlopig de zin of de oorsprong niet heeft kunnen achterhalen.Ga naar eind16 Deze dracht is mode in de jaren 1430-1480. Een tweede verschil tussen beide allegorieën is het ontbreken van exempelen in Le droit actour. Eveneens uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw, dateert The garmont of gud ladeis van de Schotse dichter Robert Henryson.Ga naar eind17 In tien strofen, veertig verzen, biedt hij zijn vrouw zestien kledingstukken en accessoires aan op voorwaarde dat zij hem bemint en gehoorzaamt. | |
[pagina 52]
| |
37[regelnummer]
Wald scho put on this garmond gay,
I durst sweir by my seill
That scho woir nevir grene nor gray
That set hir half so weill.Ga naar eind18
Gehuld in deugden zal de vrouw nooit [meer] groen of grijs dragen: groen, de kleur van jeugd, ontluikende liefde en blijdschap, en grijs, de kleur van treurigheid, bezadigdheid en ouderdom. De biografische gegevens van Robert Henryson zijn spaarzaam.Ga naar eind19 Waarschijnlijk is hij leraar geweest aan de kloosterschool van Dunfermline, een positie waaraan tegelijkertijd het ambt van advocaat verbonden is. In de jaren 1477 en 1478 komt zijn naam voor in het cartularium van Dunfermline als getuige bij schenkingen van land door de abt. Op de titelpagina's van Andersons uitgave van Testament of Cresseid wordt hij als Henryson de schoolmeester uit Dunfermline aangekondigd. Dunfermline is in de vijftiende eeuw een belangrijke stad met een rijk Benedictijner klooster en een twaalfde-eeuwse burcht waar van oudsher Schotse koningen resideren en begraven worden. Als leraar van de grammarschool van het klooster moet Henryson een man van aanzien zijn geweest. D. Fox, de bezorger van Henrysons complete werk, vermoedt dat The garmont of gud ladeis vroeger is ontstaan dan La Marche's Parement, dat hij rond 1492 dateert en constateert dat tussen de beide allegorieën geen directe overeenkomst bestaat.Ga naar eind20 In dit verband wil ik wijzen op het fenomeen van liefdesgedichten voor nonnen dat zich in de twaalfde en dertiende eeuw in Benedictijner vrouwenkloosters in Wales voordoet.Ga naar eind21 Misschien is het de moeite waard om te kijken of deze tradítie aanknopingspunten biedt voor Henrysons gedicht. Wald my gud ladye that I Luif is een anonieme navolging van Henrysons gedicht.Ga naar eind22 Sommige stukken zijn woordelijk overgenomen maar de dichter heeft ook achtentwintig verzen toegevoegd. Het meest in het oog lopende verschil is dat hij de kleding-deugdassociaties laat allitereren, wat een dwingend effect heeft: 36[regelnummer]
Hir paitlat suld be of hie prudence
weill furrit with fair affere
with perlit prenis of pacience
for hir wirschop to weirGa naar eind23
Tot slot noem ik The lamentatioun of lady Scotland, een gedicht dat in 1572 is gepubliceerd en waarin de gevolgen van de Reformatie in Schotland worden beschreven.Ga naar eind24 Lady Scotland vergelijkt haar verfijnde toilet van vroeger ‘My hat was of justice and equitie’ met haar huidige outfit ‘My belt is cuttit of pure gluttonie’. | |
Dameskleding in moralistische didactische literatuurKleding in het algemeen en het vrouwenkostuum in het bijzonder hebben door de Middeleeuwen heen de aandacht getrokken van moralistisch-didactische au- | |
[pagina 53]
| |
teurs. In haar dissertatie De vrouw bij de Dietsche moralisten geeft mevrouw A.L.A. Roessingh een overzicht van de kritische opmerkingen in de Middelnederlandse zedekundige tractaten uit de dertiende en veertiende eeuw.Ga naar eind25 Wanneer men de aard van de kritiek bekijkt dan blijkt dat die door de eeuwen heen nauwelijks aan een bepaalde mode te koppelen valt. In de Griekse literatuur, sinds de dichter Hesiodos (ca. 700 v.Chr.), wordt de neiging van de vrouw zich uit te sloven voor het oog van de man al aan de orde gesteld. In het Oude Testament dreigt Jesaja de verwaande dochters van Sion met Gods woede over rinkelende sieraden en overdadige kleding.Ga naar eind26 De apostel Paulus geeft in sommige van zijn brieven uitgebreide richtlijnen voor de uiterlijke verschijning van de eerste christenen.Ga naar eind27 Kerkvader Tertullianus (ca. 160-na 220) besteedt er twee tractaten aan om de vrouwen in zijn gemeenschap in Noordafrika te wijzen op de noodzaak zich te onderscheiden van de heidense vrouwen door geen kleurrijke kostuums en make up te dragen. De deugdzaamheid van haar ziel moet op haar kleding afstralen. Zij moet zich daarom kleden met de zijde der eerbaarheid, het lijnwaad der heiligheid, het purper der kuisheid en zo God zelf als minnaar veroveren.Ga naar eind28 Het vroegste Middelnederlandse zedekundige gedicht (eerste kwart 13e eeuw) waarin de ijdelheid van de vrouw wordt berispt is, bij mijn weten, Miserere of Rinclus de vertaling van een tractaat genoemd naar de Franse kluizenaar Renclus de Moiliens. Tussen de bron en de vertaling bestaat voor wat betreft de kritiek geen verschil. In de loop van dertiende eeuw komt een kapsel in de mode waarbij het gevlochten haar op de oren tot hoorntjes wordt opgedraaid: het zogenaamde hoornkapsel. Haarstukjes en kunstvlechten die van allerlei materialen gemaakt kunnen zijn, worden onder het eigen haar verborgen om maar meer volume te bewerkstelligen. Het hoornkapsel geeft aanleiding tot associaties met gehoomde beesten. In Der naturen bloeme (ca. 1266) legt Jacob van Maerlant de link met de catapleba: 1924[regelnummer]
dit dier slachtet een deel den wiueGa naar margenoot+
die thouet draghet geornet so seere
dathet stinket uoer onsen here
ende scinet offet hare uerwoeghe (haar te zwaar weegt)Ga naar eind29
Dit fabeldier, mogelijk geïnspireerd op de gnoe, dat aan de Nijl leeft, buigt zijn kop onder het gewicht van zijn hoorns. Het gehoornde uiterlijk is niet de enige overeenkomst tussen vrouw en dier. Beiden bezitten ook het vermogen om met hun fatale oogopslag een man te doden. Jacob van Maerlants bron, De natura rerum van Thomas van Cantimpré (ca. 1201-ca. 1270) vermeldt de gelijkenis eveneens. In Le dit des cornetes (waarschijnlijk voor 1276) bezorgt de draagster van hoorntjes zich de spotnaam ‘hurte, belin!’- ‘stoten, ram!’.Ga naar eind30 Gedurende de veertiende eeuw wint het kapsel aan populariteit. De dracht wordt dan waarschijnlijk ook overgenomen door vrouwen uit lagere milieu's die willen wedijveren met de adel. Na Jacob van Maerlant volgen didactici als Jan Praet, Jan de Weert, Jan van Boendale en Jan van Ruusbroec die eensgezind | |
[pagina 54]
| |
zijn in hun oordeel, dat als God gewild had dat de vrouw hoorns draagt, Hij haar wel met hoorns geschapen zou hebben. In één adem worden dan ook de decolleté's genoemd en de slepen die door de drek slieren. In Van der wive wonderlijcheit werdt u hier een deel geseit vat Jan van Boendale (ca. 1282-ca. 1350) zijn oordeel in vijf verzen samen: 82[regelnummer]
Horne te hebbene ane dat hoet,Ga naar margenoot+
Ende dansichte dragen gesmeert,Ga naar margenoot+
Ende nasleipen enen steert
Ende soe uitgesneden dat hoedslopGa naar margenoot+
Dat men daermede houd scop!Ga naar margenoot+Ga naar eind31
Uiteraard steekt in deze kritiek een kern van waarheid, daarvan getuigen talloze afbeeldingen. Maar men kan zich afvragen of de vrouw nu werkelijk deze kritiek heeft genegeerd en volhardde in het tarten van de goede zeden en de kerk. Dat is natuurlijk schijn. De kritiek op modieuze uitwassen lijkt vooral een literaire topos te zijn. Zelfs als het hoornkapsel als zodanig wordt verdrongen door andere haardrachten en hoeden, blijft de vergelijking met stom gehoornd vee onverminderd in gebruik. In de vijftiende eeuw schuiven de hoorntjes naar voren ter hoogte van de slaap en worden dan ‘tempelettes’ genoemd. ‘Cornetes’ en ‘hoorns’ zijn niet langer benamingen voor kapsels maar worden nu gebruikt om hoofdtooien aan te duiden. Wanneer Olivier de la Marche zijn afgrijzen van hoors uitspreekt, bedoelt hij het hoofddeksel. In een lang anoniem gedicht Le miroir aux dames (omstreeks 1450) prijst de auteur de vrouw, maar niet nadat hij haar eerst voor ‘bestes mues’ heeft uitgemaakt.Ga naar eind32 Zijn bezwaar tegen de hoornmuts is dat de draagster andere gelovigen het zicht op het altaar belemmert.Ga naar eind33 Zowel in Le miroir als in Tpalleersel is sprake van de strijd tussen adellijke- en burgervrouwen over het recht om hoge hoofdtooien te dragen. De adel vindt dat de burgerij zich niet hoger moet verheffen dan de platte kaproen, een soort capuchon aan een schoudermanteltje dat als een tulband om het hoofd wordt gewikkeld. Hoofdtooien zijn eveneens een welkome aanleiding voor spotternij. Ik noemde al La Marche's typering als benen van een schraag. De Chevalier de la Tour Landry heeft ook een aardig repertoire ter aanduiding van de hoofdversieringen die rond 1370-1372 in de mode zijn. Zo wordt een werelds uitgedoste jonkvrouw gevraagd wat zij nu weer voor galg op haar hoofd heeft.Ga naar eind34 Zijn leerzame lessen voor zijn dochters bevatten modekritiek in de vorm van exempelen, waarin de duivel druk figureert. Een zielenhoeder smeekt de Heer in stilte om de samengestroomde gelovigen te straffen voor hun ongepaste kleren en gedrag, als hij ziet hoe duivels tussen de menigte springen als vogels tussen de takken. Het goddelijke ingrijpen is niet misselijk, want Hij laat ze krakelen als duivels. Pas als ze berouw getoond hebben, krijgen de gelovigen hun gewone stemmen weer terug.Ga naar eind35 Het boek van de Chevalier de la Tour is in handschrift en druk overgeleverd, ook in het Middelnederlands onder de titel Spiegel der duecht in 1515 door Thomas van der Noot uit het Duits vertaald en uitgegeven.Ga naar eind36 Als bron heeft Van der Noot gebruikgemaakt van de Duitse vertaling Der Ritter vom Turn, rond | |
[pagina 55]
| |
1490 vervaardigd door Marquard vom Stein, die aan het Bourgondische hof heeft geleefd. De Duitse prachtuitgave met houtsneden van Albrecht Dürer verwordt in de handen van Van der Noot tot een klein boek zonder aantrekkelijke plaatjes. Hij produceert een boek dat niet alleen een verouderde riddermoraal uitdraagt, maar ook met het oog op de mode alle actualiteitswaarde heeft verloren. De Spiegel der duecht is dan ook een van de wansuccessen in zijn fonds. Men kan zich afvragen of die vermanende vinger, dit literaire topos, effect heeft gehad op het kleedgedrag van de vrouw. Zij moet toch heen en weer geslingerd zijn tussen de normen van de kerk en het oog van de wereld. Er zijn exempelen van vrouwen die zich voor de mis opmaken alsof zij naar een feest gaan. De mis en kerkelijke feesten zijn dé gelegenheden om met kostbare misboeken en aalmoezenbeursjes te pronken. Bij haar overlijden in 1483 liet Charlotte de Savoye vierentwintig aalmoezenbeursjes in allerlei soorten en kwaliteiten na.Ga naar eind37 Maar er zijn ook exempelen die juist van het tegenovergestelde getuigen. De geestelijkheid die oproept tot de navolging van Christus in nederigheid en armoede, brengt menig lid van de adel tot inkeer uit angst voor de helse straf die op een werelds leven staat. In een poging de normen van kerk en wereld te verzoenen vertelt de legende van Elizabeth van Hongarije (1207-1231), koningin en heilige: Overvloedicheit ende duurbarheit (kostbaarheid) scuwede si, ende si plach stadelic (telkens) te draghen een wollen hemde of een haren (harig boetekleed), al was se ghecleet mit gulden clederen van buten of mit purperen.Ga naar eind38In onze streken is het voorbeeld bekend van Beatrijs van Nazareth (1200-1268), die taxisbladeren en doorns in haar bed en kleren strooit, die in haar huid dringen als zij haar overkleed aansnoert.Ga naar eind39 In de levens van de heiligen Clara, Elizabeth, Agnes en Cecilia worden vergelijkbare exempelen van boetedoening en zelfkwelling gegeven.Ga naar eind40 Wat deze vrouwen gemeenschappelijk hebben is hun adellijke afkomst en hun ijver deze te ontkennen door verregaande nederigheid. Daarom zijn hun levens voorbeelden voor een werelds adellijk publiek. Ongetwijfeld zijn er meer vrouwen geweest als Beatrix van Ravestein die, als een der eersten aan het Bourgondische hof, een harig boetekleed onder haar pronkgewaden droeg.Ga naar eind41 De aanmaningen tot ingetogenheid en soberheid, in geschrift en van de kansel, gelden natuurlijk niet alleen de adel, maar alle lagen van de samenleving. Wat kan Thomas van der Noot, wiens streven het is om zijn publiek op te voeden, hebben bewogen tot het produceren van een tekst als Tpalleersel, waarin de tegenstelling tussen de normen van de kerk en de wereld op de spits zijn gedreven. Van der Noot presenteert zijn lezers weliswaar een deugdenspiegel, maar de allegorische verpakking van de begerenswaardige garderobe gaat dwars tegen de opvattingen van de kerk in. Deze tegenstrijdigheid en het feit dat de kledingallegorie in de moralistische Middelnederlandse literatuur geen traditie kent, kunnen oorzaken zijn voor het mislukken van zijn uitgave. Om een antwoord te vinden op de vraag waarom hij zijn keuze heeft laten vallen op Le parement en waarom deze tekst een zoveel groter onthaal heeft gekregen, | |
[pagina 56]
| |
moeten we te rade gaan bij de tekst van Olivier de la Marche en de druk van Pierre Desrey. | |
Geallegoriseerde damesgarderobes in de geestelijke letterkundeOlivier de la Marche heeft Le parement geschreven voor een hofpubliek dat nader gepreciseerd kan worden. In het exempel dat ‘Les tempelettes de prudence’ - ‘Dat tempelet der wijsheyt’ illustreert, wordt het boek opgedragen aan de leerlingen van de kloosterschool van Sainte-Waudru in Bergen (Henegouwen). Het exempel vertelt over de zevende-eeuwse koningin en heilige Waldetrudis, die de ingeving kreeg om dochters van verarmde adel, wier opvoeding niet betaald kon worden, op te vangen en als religieuzen op te voeden naar het voorbeeld van de Vestaalse maagden. Door hun deugdzaamheid lagen die meisjes goed in de huwelijksmarkt. De kloosterschool van Sainte-Waudru is voortgekomen uit dit initiatief, met behoud van de idee dat een meisje de keuze heeft tussen het huwelijk en een leven in dienst van God. Of deze wereldse geallegoriseerde garderobe bij de zusters in goede aarde viel, is niet bekend, maar het gelukkige toeval wil dat we er ons wel een beeld over kunnen vormen. Van de Nederlandse literatuurgeschiedschrijvers is G. Kalff de enige die in zijn Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde Tpalleersel als een vertaling van een Franse bron vermeldt.Ga naar eind42 Hij zegt niets over het genre en het karakter van de tekst en verwijst slechts in een noot naar de zusters van Diepenveen die bidden om rode onderrokken van nederigheid. Deze verwijzing leidt naar Van den doechden der vuriger ende stichtiger susteren van Diepen Veen, de levensbeschrijvingen van een aantal zusters dat in de vijftiende eeuw het klooster van Diepenveen heeft bewoond.Ga naar eind43 Dit handschrift is in 1534 vervaardigd in het Meester Geertshuis in Deventer. Sterk verwant is de collectie levens van 48 zusters en drie anderen, die in 1524 in Diepenveen is opgeschreven.Ga naar eind44 De bedoeling van deze levensbeschrijvingen is jonge zusters te inspireren door de voorbeelden van oude zusters, die een leven hebben geleid volgens de idealen van de Moderne Devotie.Ga naar eind45 In beide handschriften komt het leven van Katharina van Naaldwijk (Kathrina van Naeldewick) voor, om wie het mij hier te doen is. Katharina van Naaldwijk (1395-1443 of 1445) is de oudste dochter van Hendrik van Naaldwijk en Katharina van Heenvliet, een echtpaar van hoge Hollandse en Zeeuwse adel.Ga naar eind46 Hendrik is maarschalk van de hertog Albrecht van Beieren en alszodanig verbonden aan het Hollandse hof. Tot haar twaalfde jaar wordt zij opgevoed in de abdij van Rijnsburg bij Leiden, dan keert zij als een beschaafd en eerbaar meisje terug op het stamslot Kraaienstein bij Dordrecht. Regelmatig vertoeft zij aan het Hollandse hof als hofdame van Margareta van Kleef. Katharina voelt echter niets voor een wereldlijk leven en een huwelijk, maar verlangt naar het kloosterleven. De enige die zij in vertrouwen durft te nemen, is haar oom Johan van Heenvliet die zijn hoge contacten gebruikt om haar bij Johan Brinckerinck in het klooster van Diepenveen onder dak te krijgen. Deze prior voert een streng bewind om wereldse dames nederigheid en eenvoud bij te brengen. | |
[pagina 57]
| |
In 1412 arriveert Katharina in Diepenveen. Brinckerinck en een aantal monniken die speciaal voor de gelegenheid zijn gekomen, kijken hun ogen uit naar haar verschijning in de blauwe, bontgevoerde mantel met tot de grond reikende en met gouden ornamentjes versierde mouwen, met kostbare halsketting en hoofdtooi. In het klooster wordt met die wereldse schoonheid korte metten gemaakt. Haar haren worden afgeknipt, alle sieraden moet zij afgeven, alleen haar blauwe tabbaard mag ze aanhouden over de witte habijt. Maar Brinckerinck heeft voor haar nog een lesje in nederigheid in petto. Voor het altaar moet zij de mantel uittrekken: Ende als sie op solde gaen int slot, soe lach hoer tabbert gespreydet voer die trappe daer sij op solde gaen/ doe vermijde sie daer op te treden. Doe segede onse vader here iohan brinckerinck. ‘tredet daer op.’ Ende te hant trat sie myt beyden voeten daer op ende ghenck voert devoetelike int slot.Ga naar eind47Er zijn meer staaltjes van Brinckerincks pedagogie bekend. Van een andere zuster eist hij dat zij hem haar dierbare, zwarte huik brengt, die hij op de grond in het stof smijt en vertrapt.Ga naar eind48 Op haar zevenentwintigste wordt Katharina tot subpriores gekozen. Tot haar taken behoren de zorg voor de bibliotheek, de distributie van perkament en het uitlenen van boeken. Dagelijks neemt zij een aantal boeken in een korfje mee naar haar cel om ze in alle rust te bestuderen. Vaak is zij vervuld van liefde en verlangen naar de hemelse Bruidegom. Aan de vooravond van 21 januari 1425, de feestdag van Sint Agnes, de dag waarop men nieuwe zusters inkleedt, kan zij niet slapen van verlangen om haar ondertrouw met Jezus opnieuw te bevestigen en zij stelt zich voor hoe zij er als Zijn bruid uit zal zien.Ga naar eind49 Daags daarna vertelt zij haar fantasieën aan de abdis Salomee Sticken. Aangestoken door Katharina's opwinding laat zij zich meeslepen en Voert soe hebben sie horen brudegom gebeden dat hi sie cleden wolde myt den clederen sijns lievesten walbehaghenden willes.Ga naar eind50en vervolgens bedenken zij een luisterrijk bruidstoilet met onder andere een hemd van reinheid en een rode onderrok van nederigheid die wordt dichtgeregen met het rijgsnoer van bedachtzaamheid: Zelfs de gouden belletjes - profetieën van Jezus' komst - die in die jaren in de mode zijn ontbreken niet. Het huwelijkscadeau van de Bruidegom zal een ring zijn van het zuiverste goud versierd met edelstenen van geloof, hoop en liefde. Het visioen van Katharina beschrijft het bruidstoilet en de cadeaux die de bruidegom voor zijn bruid meebrengt, die zijn welstand weerspiegelen. Het is begrijpelijk dat Katharina en Salomee zich in hun fantasie over het mystiek huwelijk het beeld van het wereldlijk huwelijk voor ogen toveren. Zij weten precies welke bruidskleding en accessoires bij hun stand passen. Katharina had immers de herinneringen aan het Hollandse hof en de voorbereidingen voor haar eigen huwelijk.Ga naar eind51 Opmerkelijk is dat de huwelijksgiften in het leven van Katharina en in Le parement met elkaar overeenkomen, waarbij men rekening moet houden met | |
[pagina 58]
| |
verschillen die afhangen van de heersende mode. De reden dat ik zoveel aandacht aan Katharina heb besteed, is dat zij heeft geleefd in een kloostermilieu, eerst in Rijnsburg en later in Diepenveen, vergelijkbaar met dat van Sainte-Waudru. Katharina blijkt bekend te zijn met het allegorische bruidstoilet voor het mystiek huwelijk met Jezus. De vraag is nu of de leerlingen van Sainte-Waudru in Le parement zo'n bruidstoilet hebben kunnen herkennen. | |
De vestituur van mystieke bruidenDankzij het visioen van Katharina leidt de vraag naar de herkomst van de kledingallegorie naar de bruidsmystiek. Ofschoon er heel veel onderzocht en geschreven is over mystieke literatuur, is het aspect van het geallegoriseerde bruidstoilet bij mijn weten (nagenoeg) niet aan de orde gekomen. Een speurtocht in de bronnen is daarom geboden. Ik heb er tijdens het onderzoek niet naar gestreefd lijnen van beïnvloeding te vinden. Mijn bedoeling was een indruk te krijgen van de verspreiding van de kledingallegorie door mystieke teksten, op grond waarvan men een zekere bekendheid met het verschijnsel in vrouwenkloosters mag veronderstellen. De oorsprong van de bruidsmystiek ligt bij Bernardus van Clairvaux (1090-1153) die zijn interpretatie van het Hooglied in 86 preken heeft vastgelegd. De essentie van zijn bespiegelingen is de liefde tussen Jezus en de ziel die hij aanduidt met Bruidegom en bruid. Het verlangen van de religieuze, vrouw én man, is gericht op éénwording met de Bruidegom na de dood als iedere ziel Zijn bruid wordt. De bruid streeft ernaar te allen tijde voorbereid te zijn op Zijn komst, dan zal zij haar oude, met zonden besmeurde kleren uittrekken en nieuwe deugdenrijke kleren die Hij meebrengt aantrekken. In zijn brief aan Sophia, waarschijnlijk de personificatie van de Christelijke wijsheid, zegt Bernardus dat kleding, kostbare stoffen en make up wel mooi zijn, maar niet mooi maken.Ga naar eind52 Schoonheid die je met kleding aantrekt en ook weer uittrekt, is de schoonheid van de kleding en niet die van de persoon. Nergens in zijn geschriften laat hij zich laatdunkend uit over kleedgedrag van vrouwen, hij toont daarentegen alle begrip voor haar neiging zich voor echtgenoot en geliefde zo mooi mogelijk te maken. Maar échte schoonheid is bovenzinnelijk en straalt af van de deugden die in de bruidstooi zijn verwerkt. In de 27e preek op het Hooglied haalt Bernardus Bijbelplaatsen aan waarin wordt gezegd dat de schoonheid van alle deugden waarmee de bruid zich kleedt tot in eeuwigheid stand houdt:Ga naar eind53 19[regelnummer]
Ghi, werde wijflike figuren,
hoert na mi, ic sal u roeren (vertellen van)
cledre, die ghi dragen selt,
die sonder smetten selen duren, (onbesmet;voortduren)
in hert weder ende in sturen. (strijd)
Men maghse hebben sonder gelt.
Met deze woorden presenteert de dichter Van suveren cledren de deugdenrijke garderobe die in geestelijke zin moet worden opgevat, want kleding die gratis | |
[pagina 59]
| |
en onverslijtbaar is, bestaat natuurlijk niet. De moraal is dat een deugzame vrouw letterlijk en figuurlijk niet uit de kleren is te krijgen. De onbesmettelijkheid en de eeuwige duurzaamheid verwijzen, mijns inziens, naar de preek van Bernardus en op die grond meen ik dan ook dat dit gedicht zuiver geestelijk is bedoeld. Bernardus' Hoogliedcommentaren, die tijdens zijn leven al een grote handschriftelijke verspreiding kennen, hebben enorme invloed gehad op de ontwikkeling van de spiritualiteit. Vooral in de religieuze vrouwenbeweging van de twaalfde eeuw vindt zijn liefdesleer, zijn lof op de bruid weerklank. Zijn opstelling ten opzichte van de vrouw is mild en niet afwijzend. De geschriften van Hadewijch (midden dertiende eeuw) zorgen voor een intensivering van de mystieke beleving. In haar twaalfde visioen beschrijft zij hoe de bruid wordt gekleed in het gewaad van de ééngeworden volmaakte wil, waaraan twaalf deugden met hun namen en tekens zijn bevestigd.Ga naar eind54 Gehuld in dit kleed is de ziel gereed voor de ontmoeting met de Bruidegom, die haar als Zijn bruid zal aanvaarden. Wanneer Hadewijch vervolgens voor de troon van God geleid wordt, herkent zij zichzelf als de bruid die getekend door liefde met Hem wordt verenigd. Het verlangen naar een deugdenrijk bruidstoilet is ook te vinden in geschriften van tijdgenoten als Mechthild van Magdeburg en de anonieme begijn van Tongeren.Ga naar eind55 In de invloedrijke tractaten van Jan van Ruusbroec treffen we geen geallegoriseerd bruidstoilet aan, wat niet verwonderlijk is als men leest hoezeer hij zich opwindt over de verwereldlijking van vrouwenkloosters, waar nonnen pronkgewaden dragen en chic gemeubileerde kamers bewonen.Ga naar eind56 Johannes Tauler (ca. 1300-1361), de Duitse mysticus en navolger van Ruusbroec, zegt in een preek gewijd aan de heilige Cordula over de verzorging van de bruid: Nu dese bruut salmen bereeden alsoo men die eertsche bruuden bereet Men salse wasschen ende met nieuwe cleederen cleeden ende chieren met alre chierheden ende die oude cleedere met allen wech worpen nochtans dat si goet zijn Dat wasschen wattet es dat verstaet ghi wel. Dat es een reyninghe der zonden ende der ghebreken. Ende dat vut doen in eene grouuen synne dat es dat die mensche vut doe oude onduechden oude zeden ende oude ghewoenten. Ende die nieuwe cleedere dat sijn nieuwe duechden ende hemelsch godlic leuen inden nieuwen mensche die na cristum ghebeelt es.Ga naar eind57De preken van Johannes Tauler waren geliefde lectuur voor zusters van de Moderne Devotie.Ga naar eind58 Het motief van het wassen komt in het visioen van Katharina ook voor, waar de bruid zich moet wassen met loog en de zonden afkrabben met een polijststaal. Volgens Tpalleersel moet zij zich wassen met water en de biecht. Het uittrekken van de oude kleren en het wegetsen van de zonden duiden op het proces van onthechting, dat de religieuze doormaakt voordat zij kan worden ingekleed. Alijt Bake (1415-1455) schrijft in haar autobiografie over haar inkleding dat zij eerst veertien kledingstukken moest uittrekken om het habijt - tevens verlovingskleding - te kunnen aanvaarden.Ga naar eind59 Op deze plaats wil ik wijzen op de overeenkomst tussen Alijts kleding en het Bijbelcitaat waarmee dit artikel opent. In haar Merkelike Leeringhe gaat zij | |
[pagina 60]
| |
nader in op de aard van deze veertien kledingstukken, die onder te verdelen zijn in zeven inwendige kledingstukken namelijk de doodzonden waaruit zeven uitwendige kledingstukken voortkomen, bijvoorbeeld: het uitwendige kledingstuk van de aardse liefde komt voort uit het inwendige kledingstuk van de onkuisheid. De Merkelike Leeringhe is in 1514 door Hendrik Eckert van Homburch in Antwerpen gedrukt, als onderdeel van een groter tractaat Een deuoet boecxken dat ook nog overwegingen bij Christus' passie bevat.Ga naar eind60 De inkleding in het habijt symboliseert de mystieke verloving met Jezus in voorbereiding op het huwelijk na de dood. De gedachte dringt zich op dat de kleding- deugdassociaties mogelijk zijn ingegeven door vaste formules die tijdens de inkleding worden uitgesproken. Ik heb daarvoor geen aanwijzingen gevonden in kloosterregels, levensbeschrijvingen en in de allegorieën. De kloosterregels schrijven de aard van de kleding voor naar winter- en zomerdracht.Ga naar eind61 De soberheid in kleur, materiaal, kortom de plicht om zich in een jutezak te hullen, stemt niet tot lyriek. Zusters die zich eraan proberen te onttrekken, worden door Brinckerinck hard aangepakt. De allegorieën verschillen allemaal van elkaar, wat niet voor de hand ligt als ze gebaseerd zouden zijn op vaste formules. Het mystieke bruidstoilet heeft bovendien zoveel overeenkomsten met het wereldlijk bruidstoilet dat een vergelijking met het habijt als blasfemie zou kunnen worden opgevat. | |
ConclusieHet bruidstoilet dat Olivier de la Marche in Le parement presenteert, kan zowel voor wereldlijke als voor mystieke doeleinden dienen. Voor de deugdenassociatie maakt dit geen verschil, want monastieke deugden als nederigheid, kuisheid, soberheid, gehoorzaamheid, naastenliefde zijn in een wereldlijke vrouw evenzeer te prijzen. De opdracht van Le parement aan de kloosterschool van Sainte-Waudru, waar de meisjes kunnen kiezen voor een wereldlijk of een geestelijk huwelijk, is daarom heel toepasselijk. Over de vraag naar de reden van La Marche om deze allegorie aan hen op te dragen kan ik alleen suggesties opperen. Uit de charters van Sainte-Waudru blijkt dat hij in 1482 heeft getuigd voor de adellijke afkomst van de vijfjarige Jossine de Bailleul, die ruim twintig jaar in het klooster heeft gezeten.Ga naar eind62 In 1503 is zij getrouwd en staat haar prebende als vacant vermeld. Een nader te onderzoeken aspect is of er mogelijk verband bestaat tussen de opdracht en de omstandigheid dat juist in deze jaren bezetenheid heerst onder de zusters van het klooster in Le Quesnoy.Ga naar eind63 Bergen en Le Quesnoy vallen onder het diocees Cambray, waar Henry de Berghes bisschop is. Erasmus vermeldt in zijn correspondentie dat De Berghes een aantal exorcismen pleegt. Jean Molinet zegt erover dat in die jaren menige jonkvrouw, waarvan sommigen nog heel jong, ernstig gekweld te gronde is gegaan. Om weer terug te keren bij Le parement het volgende: een tweede argument om aan te nemen dat La Marche zijn allegorie bedoeld heeft voor een geestelijk publiek is te vinden in de postincunabel. Pierre Desrey heeft de gehele tekst voorzien van glossen, citaten uit de bijbel en werken van klassieke en middel- | |
[pagina 61]
| |
eeuwse autoriteiten. Mogelijk verklaart de toesnijding op dit specifieke publiek, het succes dat de Franse tekst in de zestiende eeuw gehad heeft. Daarin ligt dan meteen de verklaring besloten voor het mislukken van Tpalleersel, want Thomas van der Noot bestemt zijn boek voor een burgerlijk publiek, waarvan twijfelachtig is of het bekend is met of een boodschap heeft aan de voorbereidingen voor een wereldlijk of mystiek huwelijk zoals die in adellijke kringen worden getroffen. |
|