Spektator. Jaargang 21
(1992)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |||||
‘De Kersnacht lagh in stucken’
| |||||
[pagina 305]
| |||||
sius, Lipsius, Grotius (De Groot) en natuurlijk ook Pieter Cornelisz. Hooft. Vondel sympathiseerde met Hugo de Groot, schreef lofdichten op hem en werkte met hem samen door de vertaling van De Groots Sophompaneas in de Nederlandse taal. Dat stuk zou in Amsterdam geregeld gespeeld worden als Josef in 't hof (1635) en door Vondel aangevuld met twee andere Josef-spelen. Toen de Gijsbreght van Aemstel klaar was droeg Vondel het treurspel op aan Hugo de Groot, met een vleiende brief, gedateerd 16 oktober 1637, waarin hij naar zijn bron, Vergilius' beschrijving van de val van Troje verwijst. Maar of De Groot hem op de passage bij Thuanus had gewezen blijkt nergens uit.Ga naar eind3 De opdracht tot het schrijven van een spel voor de inwijding van de Amsterdamse Schouwburg op 26 december 1637 ging van het stadsbestuur uit, maar wie het iniatief nam en wanneer is niet bekend. De stadssecretaris Daniel Mostart, bevriend met Vondel en betrokken bij diens Nederlandse vertaling van De Groots Sophompaneas,Ga naar eind4 kan bij de voorbereiding van de openingsvoorstelling een rol gespeeld hebben. Gijsbreght van Aemstel is, zoals bekend, wat de voorgeschiedenis betreft gebaseerd op Hoofts Geeraerdt van Velsen (en o.a. de kroniek van Van Gouthoeven).Ga naar eind5 Maar Vondel volgde toch vooral Vergilius' verhaal over de ondergang van Troje na. Zo hield Hooft in dezelfde jaren de historieschrijver Tacitus voor ogen bij het schrijven van zijn Nederlandsche Historiën.Ga naar eind6 Concrete gegevens vond Hooft in Thuanus' Historia, die hij zeker heeft geraadpleegd. De Thou was op de hoogte van de toestanden in de Nederlanden, beschreef de beeldenstorm in Antwerpen en de politieke situatie in Amsterdam, om enkele voorbeelden te noemen. Volgens Geeraardt Brandt gaf Hooft geen van al de Historischryveren deezer eeuwe [...] grooter lof dan den grooten Thuanus: beschryvende, onder zoo veelerley bee-zicheeden van recht- en staatzaaken 't geen in de gantsche weerelt in den tydt van honderdt jaaren was voorgevallen; en dat met een vrye pen, die door haat noch gunst verrukt, niemandt lasterde of vleide, en nergens meer op toeley dan om de waerheit t'ontvouwen, en zoo wel de kerkelyke als burgerlijke vrede te vorderen.Ga naar eind7Het verslag dat De Thou van de gebeurtenissen in Mende geeft, is nogal summier. Over de gewelddadigheden van de protestantse overvallers in de stad en in de katholieke kerken geeft hij geen details. Blijkbaar was de Franse historicus vooral in de figuur van De Merle geïnteresseerd. In de kring van hugenootse edellieden, zoals Coligny jr. (later zwager van Willem van Oranje), vond men deze De Merle te ver gaan in zijn onbarmhartig fanatisme. Een slimme, onverschrokken, trotse rebellenleider, maar ook wreed en als een duivel gevreesd. In hoeverre Vondels voorstelling van het ‘stomme’ personage van Witte van Haemstee met zijn mogelijke kennis van deze fanatieke hugenoot overeenkomt, zou nader onderzocht moeten worden. In de beschrijving van Haemstee's gedragingen door de bode en in de ‘stomme vertoning’ is deze geweldenaar weliswaar in de eerste plaats de bloeddorstige wreker van zijn vaders dood, | |||||
[pagina 306]
| |||||
tegenover bisschop Gozewijn en Klaeris van Velsen, maar in hetzelfde ooggetuigeverslag is hij tevens niet minder dan een beeldenstormer. Immers, ‘het kostelijck gebeente en d'overheilige asch // van een, die om 't geloof aen God gemarteld was’, waaraan de nog steeds niet uitgeraasde Haemstee zich ook nog vergrijpt, heeft niets te maken met de familiegeschiedenis van de Aemstels en de oorzaak van de krijg.Ga naar eind8 De gereformeerde predikanten hebben waarschijnlijk nooit geweten dat het thema van de ondergang van Amsterdam in de kerstnacht gelijkenis vertoont met de overmeestering van een stad in de Cevennen door gereformeerde opstandelingen, tijdens de Franse godsdienstoorlog. De kerkeraad had geprobeerd de opvoering van de ‘papistische’ Gijsbreght te verbieden.Ga naar eind9 Burgemeesters, gesteund door Vondels vrienden en de meerderheid van het college van Schouwburghoofden, zetten echter door. Er moesten wel coupures worden aangebracht - vermoedelijk in de Gozewijnscène -, maar beide partijen waren uit elkaar gegaan met de wederzijdse afspraak dat zij zich niet meer met elkaars zaken zouden bemoeien. In hoeverre Vondel bij het ontwerpen en uitwerken van zijn kersttreurspel nog aan de gebeurtenissen in Mende heeft gedacht is moeilijk met zekerheid vast te stellen. Het motief van een aanslag juist in de kerstnacht diende in beide gevallen een strategisch belang. In Mende hing dat samen met de harde godsdienstoorlog; bij Vondel wordt het thema van martelaarschap aan de orde gesteld. Maar het religieuze offer waarnaar het optreden van Gozewijn en de Klaerissen verwijst, heeft hier niet de achtergrond van een geloofsstrijd: Haarlem en Amsterdam voeren geen godsdienstoorlog met elkaar.Ga naar eind10 Toch zou het mogelijk zijn te veronderstellen dat het verhaal van de overval der hugenoten in de kerstnacht van 1579 in Vondels gedachten bleef doorwerken toen hij de navrante schildering met woorden (door de bode) en de stilgezette gruwelijke actie (in de ‘vertoning’) ontwierp als een ‘exempel’. De gebeurtenis in Mende was tenslotte ‘waar gebeurd’. | |||||
[pagina 307]
| |||||
AppendixJac. Aug. Thuanus. Historia sui temporis (ab ann. 1547 ad ann. 1584). Paris 1606-1609, 4 tomi in 3 fol. Citaat p. 406:
Vertaling van dr. H. Bruch.
De auteur is de Directeur des Services d'Archives de Mende, Madame Hélène Duthu-Latour zeer erkentelijk voor de gegeven informatie, en dr. H. Bruch voor de moeite die hij zich heeft getroost om passages uit Thuanus' Historiae te vertalen.
Adres van auteur: Ben Albach, Alexander Boersstraat 4, 1071 KX Amsterdam |
|