Dit brengt mij op het laatste, meest waardevolle aspect van L's kritiek.
3. Opnieuw blijkt hoe lastig Nijhoffs uitspraken te interpreteren zijn. L. wijst daar ook op aan het eind van ‘“Richtingen” en “Scholen”’. Waar hij parodie denkt te lezen, zie ik bevlogenheid. Het meest problematisch blijft in dat opzicht Nijhoffs recensie van Marsmans debuut.
Daarin onderscheidt hij drie ontwikkelingsfasen van het woord. De kwestie is: wil Nijhoff door het derde stadium heenbreken naar de tweede-laag - zoals ik meen - of wil hij terug naar het vroegste stadium, zoals L. beweert? Dat eerste stadium is volgens Nijhoff voorstelbaar ‘als een kreet, als een ontlading van een emotionele stroom, zo groot en zo diep als de ether zelf.’ Het ligt eraan waar men de nadruk op legt bij het lezen van die merkwaardige recensie. Het eerste stadium is in mijn interpretatie hoogstens aanwezig als ‘de herinnering aan dit woord’ of als ‘een verbeeldingsheimwee.’ Ik geef toe dat bij mijn lezing een rol speelt dat Nijhoffs verspraktijk veel meer overeenkomt met wat hij over het tweede stadium zegt. Er is in die poëzie weinig dat de gedachte aan een oerkreet oproept. Het oerstadium acht ik dan ook alleen als vaag aanduidbaar verloren gebied aanwezig.
De recensie is zeker niet aanduidig, omdat Nijhoffs formuleringen ambigu blijven. Daar ligt m.i. een verdienste van L's stuk. Door te wijzen op andere interpretatiemogelijkheden heeft L. nog eens dat ene kenmerk van Nijhoff, de mens en de dichter, onderstreept: zijn ongrijpbaarheid.
Adres van auteur:
Ton Anbeek, Vakgroep Nederlands RUL, Postbus 9515, 2300 RA Leiden