Spektator. Jaargang 20
(1991)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Couperus' koningsromans en de 19de-eeuwse wetenschap
| |
[pagina 2]
| |
SuggestieEen saillant voorbeeld is meteen al de psychotherapie. De hoofdfiguur van Majesteit, Othomar, lijdt aan een psychische kwaal en wordt daarvan door Professor Barzia niet alleen met een ‘dubbele, daagse koudwaterdouche’ (p. 423), maar ook met ‘suggestie’ (p. 438) genezen. Wat houdt de hier beschreven geneeswijze in, algemener geformuleerd: wat moeten we in de jaren negentig van de vorige eeuw verstaan onder psychotherapie. Wij zijn spontaan geneigd bij dat woord aan Freud te denken. Echter: Freud was in die tijd in Wenen bezig de grondslagen te leggen voor de psychoanalyse. VermoedelijkGa naar eind7 te ver van Couperus' bed. Toch heeft Freud mij wat de ‘suggestie’ betreft op het spoor gezet. In 1888Ga naar eind8 verscheen van zijn hand namelijk de Duitse vertaling van het eerste, nog voornamelijk theoretische, deel van: Hyppolyte Bernheim: De la suggestion et de ses applications à la thérapeutique, Paris 1884. Een derde druk van deze samenvatting van de denkbeelden van de ‘school van Nancy’, uitgebreid met tal van ziektegeschiedenissen, verscheen te Parijs in 1891. Ik had dit zelfde spoor overigens dichter bij huis kunnen zoeken en vinden: Frederik van Eeden immers studeerde net als Freud bij Charcot in Parijs en werkte evenals deze als leerling van Liébault in Nancy. Van Eeden bracht van zijn ervaringen verslag uit in Het beginsel der psychotherapie (voordracht voor het tweede internationale congres voor psychologie in Londen, de Nederlandse vertaling verscheen in Amsterdam, in 1892 als brochure, in 1894 in de tweede reeks der Studies).Ga naar eind9 Wat zijn de ‘suggesties’ waarmee (naast water) dokter Barzia Othomar behandelt? Ik citeer (V.W. dl. II, p. 463): ‘De koudwaterdouches hadden de prins opgestijfd, maar de suggesties van de professor, die Othomars onbewust werkende eigenschappen als uit haar onbewustheid gewekt hadden, waren wellicht nog ingrijpender geneesmiddel gebleken. De prins had zich leren beheersen’... Hier doet zich meteen een moeilijkheid voor. Van Eeden poneert namelijk in zijn lezing, in afwijking van Bernheim wiens methode hij zegt samen te vatten, een scherpe tegenstelling tussen suggestie en hypnotisme. Van de diepe hypnose, het ‘somnambulisme’, door Bernheim beschreven en bij zijn ‘suggestietherapie’ toegepast, wil Van Eeden niets weten.Ga naar eind10 Ik citeer: ‘Als algemene naam voor de behandeling kozen wij [= zijn collega Van Renterghem en hij] in 1889: suggestieve psychotherapie. Psychotherapie noemden wij elke therapie die geneest door tussenkomst der psychische functies van de lijder zelf (..) Het woord “suggestief” voegden wij eraan toe omdat de suggestie, in de door Bernheim omschreven betekenis, in onze behandeling de grootste rol speelt.’ Van Eeden zou willen dat het woord hypnose nooit in verband met psychotherapie werd gebruikt. Het toepassen van hypnose heeft volgens hem namelijk de hele psychotherapie in diskrediet gebracht. Had Liébault, zo stelt hij, eerder aandacht gekregen dan Charcot, ‘even rustig en onbenadeeld als de massage, de hydrotherapie, de elektrotherapie, had dan de suggestieve therapie als de onschuldigste zaak ter wereld zijn weg gevonden.’...‘De slaap, die bij de psychotherapie te pas komt, als bevorderlijk voor de genezing | |
[pagina 3]
| |
en voor de kracht der suggestie, kan men kortheidshalve hypnose noemen, maar behoort niets anders te zijn dan een door suggestie teweeggebrachte normale slaap, een suggestie-slaap.’ Van Eeden ziet verder een wezenlijk verschil tussen toepassing van suggestie in een armenpraktijk, waar commanderen helpt - het betreft hier immers ‘onbeschaafden, kinderen en gedweeë individuen’ - en die van suggestieve therapie bij beschaafde patiënten, welke laatsten naar hij zegt niet willen aannemen zonder te begrijpen: ‘tot den zeer intelligenten spreekt ge als tot uzelf (..) ge toont hem de mogelijkheid om pathologische toestanden door psychische functies, door willingen (volitions) te beheersen en te genezen. Ge zegt dat ge hem niet zult dwingen, maar eenvoudig de weg wijzen.’...‘Het ideaal is (..): geringe ontvankelijkheid voor vreemde impuls, zo groot mogelijke centralisatie, zo groot mogelijk ideoplastisch vermogen’ (dit laatste omschreven als ‘invloed der ideeën op de fysiologische functies’). In deze citaten valt op, dat enerzijds de ziekten die moeten worden genezen worden geacht van fysieke aard te zijn, dat er anderzijds van wordt uitgegaan dat de psyche ze kan beïnvloeden. En wel: de psyche van de patiënt zelf. Aan de suggererende geneesheer wordt, behalve in de armenpraktijk, zeker geen allesoverheersende rol toegeschreven, niet dus de rol die een hypnotiseur wèl kan spelen. Hiermee is wel duidelijk waar Barzia mee bezig is (zie het Couperus-citaat hierboven): niet met hypnose-à-la-Bernheim, maar met goed-‘Vaneediaanse’ suggestieve psychotherapie. Ik wil nog wat dieper in de medische wetenschap van die dagen doordringen. Hoe is de diagnose waarop Barzia in de roman zijn therapie baseert (voor Couperus' tijdgenoot misschien vanzelfsprekend, voor ons honderd jaar later zeker niet)? Eerst lezen we op p. 405, dat hij en de lijfartsen geen organische gebreken hebben geconstateerd, al is Othomar ‘over het algemeen van een tere constitutie’. Wel noemen ze het ‘zenuwgestel’ van de prins ‘verontrustend afgemat’, ja ‘volslagen afgewonden’. Daarbij prijzen ze de ‘zelfbeheersing’ van Othomar; deze ‘heeft zich klaarblijkelijk lang opgehouden’.Ga naar eind11 Barzia noemt (p. 407) naast deze zelfbeheersing, ‘die mij aan de prins zelve onbewust schijnt te zijn’, ‘een buitengewoon plichtsbesef’ als eigenschap van Othomar, en hij acht het ‘hoge kwaliteiten (..) in een aanstaand heerser...’ Met rust (en koude baden, dus) zal alles wel goed komen. Maar Othomar voelt zich niet sterk genoeg om zijn vader op te volgen. Hij wil afstand doen ten gunste van zijn ‘middeneeuwse’ (p. 425) broertje en weigert te trouwen en een troonopvolger te verwekken. Door het lezen van actuele politieke geschriften (p. 416) onderbouwt hij zijn gevoel van onvermogen met ideeën over het onrechtmatige van het keizerlijk gezag (ontleend aan een God waarvan hij onder invloed van die lectuur het bestaan betwijfelt). Net als Barzia voelt Othomars moeder, en wel ‘instinctief’, in zijn ziel echter interessante tegenkrachten, ‘een geheime veer’ (hierop kom ik terug bij de erfelijkheid). Maar hij moet door een diepe crisis heen voor hij zal ‘opveren’. Vlak voor die crisis, waarin de kroonprins zich in bijzijn van keizer Oscar van het leven probeert te beroven (p. 432 e.v.) wordt zijn innerlijke situatie vanuit het gezichtspunt van Barzia als volgt beschreven | |
[pagina 4]
| |
(p. 424): ‘De prins was niet fors, maar de professor ried, in zijn fijn gestel, het element, dat geworden was uit de eerste sensueel-ruwe kracht van het geslacht Czyrkiski: het Slavische element, dat zich geënerveerd had door zijn Romaanse bijmengingen, maar zich had behouden: een geheime taaiheid, iets onverdelgbaars van onbewuste fermiteit, (..). Wat ruwe kracht was geweest, meende de professor in taaiheid terug te vinden; wat wreedheid en sensualiteit, in ontzenuwing, totnogtoe door zelfbeheersing en spontaan plichtsbesef in evenwicht gehouden, maar, in deze oververmoeidheid, plotseling zich openbarend. (..) hij meende, dat, al had de rijke materialiteit van het eerste vorstenbloed zich meer vergeestelijkt (..) dit bloed toch niet zó verarmd was, dat men het delicate van deze aanstaande keizer uitputting van ras kon noemen.’ De verteller - en Couperus zelf? - kan niet nalaten zijn ‘Europese specialiteit voor zenuwziekten’ van enige vooringenomenheid te verdenken: ‘Misschien tintte Barzia's plotselinge sympathie voor de prins deze fysiologische diagnose met te veel optimisme.’ De prins was hem ‘ineens lief geworden’ om bepaalde ‘psychische kwaliteiten’, ‘deugden’ die hij ‘spontaan, onoverdacht, onberekend’ (vergelijk het instinctieve oordeel van Othomars moeder) in de prins aanwezig wist ‘als een hem onbekende schat’. Deze ‘waren het enige dat hem genezen kon’: mits ze op dit keerpunt van zijn ontwikkeling niet verloren gingen, zouden ze die genezing bewerken door hem ‘in morele kracht’ bij te geven wat hij in fysieke miste. In deze redenering is Barzia een echte...Van Eeden: een ‘afgemat zenuwgestel’ (fysieke kwaal), slechts te genezen door de psyche van de patiënt zelf. De suggestie beperkt zich tot het bewust maken van de onbewuste geneeskrachtige deugden. Othomars wanhopige sociale en politieke overpeinzingen over zijn toekomst als keizer, over zijn machteloosheid tegenover het volk dat hij liefheeft, worden door Barzia intussen onderschat. De zenuwarts kijkt alleen naar Othomars innerlijk, naar zijn veronderstelde erfelijke fysieke kwaliteiten en naar irrationeel bij hem veronderstelde psychische deugden - de uitwendige, sociaal-politieke dimensie van diens problemen ontgaat hem.Ga naar eind12 Via die fout van de psychiater buigt Couperus de roman om in de richting die hem voor ogen stond: hij wilde een politieke roman schrijven waarin de in- en uitwendige ‘bepalende factoren’ - erfelijkheid, milieu en moment - tenslotte ondergeschikt zouden zijn aan het bewust, gewild sociaal handelen. Die wilskracht, zelfbeheersing, wordt door Barzia, in het spoor van Frederik van Eeden, intussen wel aangewakkerd. In Wereldvrede zal Othomar vanuit deze ‘deugden’ - ondanks een incidentele terugval in zenuwzwakte - keizerlijk regeren. Barzia maakt inderdaad geen gebruik van hypnose, de slaap die hij oproept is een normale slaap (p. 439-440). Of Couperus zelf naast Van Eeden ook Bernheim heeft gelezen is moeilijk aan te tonen. De ziektegevallen die in diens boek worden beschreven zijn doorgaans zonder parallel met het ‘geval’-Othomar. Toch is er één, dat enkele overeenkomsten vertoont: op p. 433-434, een geval van mannelijke hysterie. De patiënt is net als Othomar 21 jaar oud, hij lijdt als deze onder verstikkingsgevoelens, vertoont huilbuien, vermoeidheid. Is overgevoelig. Zijn problemen zijn onstaan, op 12-jarige leeftijd, door ‘des tourments d'esprit violents, des idées noires et un peu de fatigue, mais [dan nog] sans | |
[pagina 5]
| |
impossibilité de travailler.’ Door lectuur worden deze ‘tourments d'esprit’ later weer opgewekt. Ook hij ondergaat hydrotherapie, lijdt aan ‘inertie de corps et d'esprit’, tot verlamming toe, en wordt met suggestie genezen. Ik geef het ‘geval’ voor wat het is. | |
ErfelijkheidIntussen is, in de ‘fysiologische diagnose’ van professor Barzia, de erfelijkheid aan de orde gekomen. Erfelijkheid als mogelijk bepalende factor in het menselijk leven vinden we bij Zola. Barzia ziet in Othomar uitdrukkelijk het kind van beide ouders, met name echter ‘de spruit zijner vaderen’ (al heeft het Slavische bloed zich ‘geënerveerd’ door ‘Romaanse bijmengingen’: zijn moeder is Roemeense; al op p. 270 voelt ook Othomar dat hij ‘meer Slavisch dan Romaans’ is). Barzia onderscheidt in het erfgoed van vaderszijde enerzijds ruwe kracht, taaiheid geworden, anderzijds wreedheid en sensualiteit, terug te vinden in ontzenuwing. Volgens hem is dus niet Othomars moeder voor diens zenuwzwakte, diens ‘ontzenuwing’ aansprakelijk te stellen - zelf doet zij dit wel! - maar moet deze worden toegeschreven aan negatieve kanten van de voorvaderen. Iets anders is het ‘delicate’ van Othomars lichamelijke verschijning. Al staat het vader Oscar aanvankelijk niet aan, deze verfijning wordt door Couperus geenszins negatief beschreven. Hij deelt dat delicate met zijn moeder (een menselijke vrouw, die slechts door het tegennatuurlijke ‘stand-moeten-ophouden’ als keizerin op het volk een negatieve, starre indruk maakt). Zij berust, meestal maar niet altijd, in de ‘dierlijke’ eigenschappen van haar echtgenoot: zijn machteloze driftbuien en overspelige neigingen. (Zelfs deze autocraat is overigens geenszins altijd negatief getekend. In wezen is hij niet minder sociaal gevoelig dan zijn zoon: bij de overstromingen schrijft hij zelfs - op p. 248, de zesde pagina van Majesteit -: ‘Het hart breekt mij dit alles te zien en er zo weinig aan te kunnen doen.’ Hij komt ook wat zijn zoon betreft tenslotte tot beter inzicht: op p. 451 zal hij hem zelfs benijden om ‘een kracht, die taaier was dan spierkracht’). De ‘angst’ van de keizerin is geenszins zwakte maar - naar zal blijken geenszins irreële - moederlijke zorg om wat haar man en kinderen in die woelige tijden zal kunnen overkomen. Othomars moeder identificeert zich intussen sterk met haar zoon. Zijn ‘zwakte’ rekent ze zoals gezegd zichzelf aan. Ze meent dat het Othomar door haar schuld aan heerserskrachtGa naar eind13 ontbreekt. Aan wie kan het anders liggen dat in zijn aderen de ‘enkele druppel van een heilig bloed’ ontbreekt, de ‘enkele atoom van neergedaalde goddelijkheid’, die de ‘Majesteit’ van een vorstenhuis nu eenmaal haar ‘exclusief hoog rechtmatige’ karakter geeft? ‘Gekroonde hoofden’ hèbben die immers, in hen is ‘een essence van eigenschap enig, waarom zij zijn boven de menigte’, meent zij vanuit haar ‘aanbiddelijk naïeve geloof’. Jeannette Koch heeft erop gewezen (t.a.p. p. 62-63), dat Couperus de druppel heilig bloed later serieus ter sprake brengt, dus zonder gekscherend naar het naïeve van het geloof erin te verwijzen. Ik heb de neiging slechts in de veronderstelde ‘goddelijke herkomst’ van de druppel de naïviteit te zien, | |
[pagina 6]
| |
in de omschrijving als ‘essence van eigenschap in gekroonde hoofden’ echter een verwijzing naar de erfelijkheidsleer van die dagen.Ga naar eind14 Lang is men er immers van uitgegaan (Freud tot het eind van zijn leven: zie de biografie van Peter Gay, in de index s.v. Lamarckianism), dat eigenschappen, ingeslepen door gedrag, erfelijk zouden zijn. Bij Lamarck staat het er overigens heel kritisch, op p. 334 van het tweede deel van zijn Philosophie zoologique uit 1809 (Paris 1873).Ga naar eind2 Lamarck ziet de dispositie tot bepaalde neigingen weliswaar als erfelijk, maar pas oefening binnen geschikte omstandigheden van de vermogens die door deze disposities worden begunstigd maken de mens tot wat hij op een gegeven moment is. Ook via Darwin konden zulke ‘Lamarckiaanse’ opvattingen zich verbreiden: in Het ontstaan der soorten van dieren en planten door middel van de natuurkeus of: Het bewaard blijven van bevoorrechte rassen in den strijd des levens (vert. T.E. Winkler, Haarlem 1860) lezen we (Hoofdstuk 7, p. 223): ‘Vooronderstellen wij dat eene handeling der gewoonte erfelijk wordt - en ik geloof dat het bewezen kan worden dat zulks somtijds gebeurt -’...‘het zou de grootste dwaling zijn te vooronderstellen dat het grootste gedeelte van hetgeen wij instinkt noemen, door de gewoonte in eene generatie verkregen en vervolgens door volgende generatiën overgeërfd was.’ En op p. 228: ‘Het opbrengen, apporteren, van het wild is zekerlijk in zekere mate erfelijk bij sommige honden; en de neiging om rondom een kudde schapen te lopen, vertoont zich erfelijk bij den herdershond’...‘Ik kan niet zien, dat die handelingen wezenlijk van instinkt verschillen.’ Zie hier de overgeërfde ‘essence van eigenschappen’, bij Couperus b.v. de ‘heerserskracht’, die tot zoiets als ‘het instinct der vorsten’ zou behorenGa naar eind15 (sit venia voor de impliciete vergelijking van vorstelijke eigenschappen met het gedrag van honden).Ga naar eind16 | |
PolitiekIn deze laatste paragraaf wil ik zeker niet uitputtend zijn. Het politiek plaatsen van Couperus' koningsromans vergt een uitgebreide analyse van met name de tweede, Wereldvrede. Hierboven heb ik aangegeven in welke richting mijn gedachten daarbij gaan, waar ik namelijk stelde dat Couperus politieke romans heeft willen schrijven waarin de in- en uitwendige ‘bepalende factoren’ - erfelijkheid, milieu en moment - tenslotte ondergeschikt zouden zijn aan het bewust, gewild sociaal handelen. Hoe Othomar tenslotte greep krijgt op zijn (Darwinistisch) instinct lezen we in Wereldvrede. Het dringt daar (hoe Goethiaans) tot hem door dat de ‘dadelijkheid’ ofwel het heden, het enige tijdstip is dat ingrijpen in de werkelijkheid mogelijk maakt (tegenover het verleden, een belemmerende last, en de toekomst die slechts illusies bevat). Tegelijk leert hij de uiterlijke beperkingen (het ‘moment’ van de naturalisten) te accepteren, die beletten dat een individueel streven zuiver wordt gerealiseerd. Een ideale staat kan slechts met ideale mensen worden verwerkelijkt. Ik vervolg in Schopenhauers Duits (Die Welt als Wille und Vorstellung, I, 4.62): ‘Um einen vollkommenen Staat zu gründen, muss man damit anfangen, Wesen zu schaffen, deren Natur es zulässt, dass sie durchgängig das eigene | |
[pagina 7]
| |
Wohl dem öffentlichen zum Opfer bringen. Bis dahin aber lässt sich schon etwas dadurch erreichen, dass es eine Familie gibt, deren Wohl von dem des Landes ganz unzertrennlich ist; so dass sie, wenigstens in Hauptsachen, nie das eine ohne das andere befördern kann. Hierauf beruht die Kraft und der Vorzug der erblichen Monarchie.’Ga naar eind17 Is het niet net of Couperus zijn Othomar vanuit deze passage heeft geconstrueerd? | |
ConclusieMet de voorgaande uitweidingen heb ik aannemelijk willen maken dat ook Majesteit en Wereldvrede als naturalistische romans gelezen dienen te worden. Zo hebben ze wel degelijk een ‘wetenschappelijke’ basis. Het is echter niet onze wetenschap. Bepaalde, in de 19de eeuw gangbare, natuurhistorische, psychologische, sociologische en politieke denkbeelden doen ons nu verouderd of zelfs mystiek aan. We moeten ons dan ook bij het lezen van deze boeken niet onhistorisch-naïef laten leiden door onze eigen, laat-20ste-eeuwse, opvattingen en begrippen. Doen we dat wel, dan zullen we ten onrechte concluderen dat de auteur het gedrag van zijn personages menigmaal irrationeel heeft gemotiveerd. Uit onderzoek naar Couperus' mogelijke wetenschappelijke bronnen blijkt het tegendeel. De fictieve wereld is zo opgebouwd, dat de lezer in Couperus' dagen een beeld kreeg van determinerende factoren die een belemmering vormen voor juist maatschappelijk handelen (in casu van vorsten). Daarnaast zag hij in deze romans, hoe zulke ongunstige factoren met behulp van de wetenschap vielen te overwinnen. Tenslotte duidt Couperus aan, aan welke maatschappijvorm hij de voorkeur geeft. En van de juistheid van die voorkeur probeert hij zijn contemporaine lezer ‘wetenschappelijk’ te overtuigen. |
|