Spektator. Jaargang 19
(1990)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondergrondse literaire tijdschriften
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Selectie-criteriaDe kerngroep van de afzonderlijk besproken tijdschriften is te vinden in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 7: de tijdschriften van de Haagse groep (Stijl, Maecenas, En passant), het Utrechtse Parade der profeten, het Maastrichtse Overtocht en het Noordhollandse Zaans groen. Het zijn deze clandestiene tijdschriften die tesamen met Podium in hoofdstuk 6 de voorgeschiedenis én de fusiegeschiedenis vormen van het naoorlogse Columbus (1945-1947). Lichting (hoofdstuk 2) was veel meer illegaal en ondergronds in de historische betekenis van het woord. Dit tijdschrift valt daarom buiten de eigenlijke geschiedenis in dit boek. Een goed voorbeeld van illegale poëzie in tijdschriften had Calis kunnen vinden in De vrije kunstenaar, waarin 24 gedichten zijn verschenen, bijna allemaal illegaal van strekking, verspreid over de periode nov. '42 - april '45.
Dit éne tegenvoorbeeld lijkt mij voldoende om het begrip ‘het ondergronds verwachten’ zoals door Calis ingevuld, met enige scepsis te benaderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het werkelijke corpus alienum onder de geselecteerde periodieken is: De schone zakdoek (hoofdstuk 1). Dit surrealistisch getinte ‘tijdschrift’ hoort alleen al vanwege de leeftijdscriteria van enkele hoofdfiguren als Van Baaren en Pape er niet in thuis, terwijl jongeren als Buddingh' en Lehmann al enig literair verleden hadden. Het is ook zeer de vraag of De schone zakdoek toen wel een tijdschrift was: geen verspreiding, geen lezers buiten de kopijleveraars. Hier staat tegenover dat Ad interim (1944-1949) m.i. ten onrechte ontbreekt: er verschenen drie clandestiene afleveringen, alle drie in 1944. Volgens de criteria van Calis zou Jaap Romijn daarvoor 2 jaar te oud zijn, hij is van 1912. Er zouden nauwelijks jongeren in te vinden zijn: maar Frans Muller, geboren in 1914, had nog niet in boekvorm gepubliceerd (Van Duinkerken zou hem later inleiden). Het tijdschriftdebuut van J.W. Schulte Nordholt (geboren in 1920) vond plaats in afl. 3 van Ad interim, onder het pseudoniem W.S. Noordhout. In de clandestiene afleveringen van Ad interim vinden we ook Theo van Baaren, de Limburger Paul Haimon (ps. van Willie Laugs, geb. in 1913) en de Brabander Bert Voeten (geb. in 1918). In het voorjaar van 1944 publiceerde Gertrude Pape, onder het pseudoniem Evelyn Palmer, een Engelstalige dichtbundel ( Verses by a female Robinson Crusoe) in de door Calis veronachtzaamde Schildpad-reeks van Jaap Romijn. Voor zijn visie op Ad interim blijkt Calis zonder enig nader onderzoek nog geheel af te gaan op de bevindingen van P.J. Meertens in diens summiere jongeren-overzicht (en niet analyse, zoals schr. dit artikel op p. 51 noemt) uit oktober 1945 (Ad interim 2e jrg. nr. 8). Weinig overtuigend vind ik de argumentatie inzake het niet behandelen van het Dordtse tijdschrift Semaphore van Anthony Bosman en C. Buddingh'. Het werd in het voorjaar van 1945 opgericht, toen er al een groot vertrouwen in de afloop van de oorlog bestond: ‘Moge het gegeven zijn dat wij zeer binnenkort Semaphore kunnen laten verschijnen als een vrij tijdschrift’. Maar omdat Semaphore voor een groot deel aan buitenlandse literatuur was gewijd, acht Calis nadere bestudering niet nodig (p. 47). Het internationaal geïnspireerde De schone zakdoek had op grond hiervan ook voor een groot deel buiten beschouwing kunnen blijven. Tenslotte vraag ik me af of de redenering t.a.v. de groep literaire tijdschriften in en rond Den Bosch houdbaar is. Calis vindt ze niet thuishoren in zijn selectie van literaire groeikernen. Maar de uitvoerig behandelde auteur Willem Rueder (Rudy Ronda), bij het tijdschrift Overtocht, heeft wel meegewerkt aan het Bossche tijdschrift Spiegel en stem (2 afleveringen in juli-aug. '44). De eerste aflevering hiervan bevat aan de binnenzijde de volgende mededeling: ‘Dit litterair-cultureel tijdschrift is een voortzetting van Groei, De nieuwe lente en De bries’. Bij deze genoemde tijdschriften waren o.a. Jan Jacob Doeve en Nico Verhoeven betrokken. Beiden zouden meewerken aan Het woord. Beiden hadden eerder echter contacten met Willem Rueder van Overtocht. Hieraan had Calis een beslissend argument kunnen ontlenen om de Bossche groep tijdschriften juist wél te behandelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Per tijdschrift en/of per oorlogsjaar?De tijdschriften verschenen slechts gedeeltelijk gelijktijdig; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bovendien vertegenwoordigen ze slechts gedeeltelijk dezelfde generatie. Per tijdschrift hanteert Calis een diachroon beschrijvingsmodel. Van een synchroon beschrijvingsmodel heb ik echter weinig bespeurd. Ik ben er vrij zeker van dat er andere, misschien zelfs meer waarheidsgetrouwe resultaten te boeken zouden zijn geweest als de inhoud van de gekozen tijdschriften tevens vergelijkenderwijs per oorlogsjaar was geanalyseerd, met gebruikmaking ook van kwantitatieve gegevens. (Om een en ander te verduidelijken heb ik de door Calis behandelde tijdschriften, aangevuld met de m.i. ten onrechte ontbrekende, in een paar overzichtjes bij elkaar gezet) (zie Bijlage 1 en 2). Doordat een synchrone beschrijving ontbreekt, ontstaat geen zicht op mogelijk hét kenmerkende verschil tussen de poëzie uit de jaren 1941 t/m 1943 en die uit de jaren 1944 en 1945. Dit verschil zou dan nauw samenhangen met het wel of geen uitzicht hebben op een goede afloop van de oorlog. Met andere woorden: in het algemeen zijn in de eerste oorlogsjaren de gevoelens nihilistisch en zeer somber; er heerst onwetendheid t.a.v. de ontwikkelingen (voorbeelden op p. 127, 146 en 189: de pessimistische poëzie van Edgar Fossan (=Leo Frijda), Armand (=Benno Wissing) en W.K. van Loon; in de laatste oorlogsjaren is pas van een positief gestemde verwachting sprake. Podium bij voorbeeld werd opgericht, toen de geallieerde invasie op de kusten van Normandië al had plaatsgevonden. Van Zaans groen verscheen de eerste aflevering, toen de bevrijding van het zuiden al drie maanden een feit was. De Duitse nederlaag staat definitief vast, als in het theologisch georiënteerde Letterkundige Bijdrage wordt geschreven: ‘we staan nog in de chaos, in de kruitdamp (...). Maar één ding is zeker: er gaat een nieuwe wereld komen, een nieuwe eeuw beginnen, op alle gebied.’ (geciteerd op p. 46). Calis besteedt veel aandacht aan het essay ‘Verengde kringen’ door C.A.G. Planije en Jan Praas in het speciale poëzie-nummer van Parade der profeten. Dit verscheen in november 1944. Het essay is duidelijk in samenhang met de naderende bevrijding geschreven en staat daardoor al min of meer los van ‘het ondergronds verwachten’. Het systematisch benaderen van de relaties tussen de thematische aard van de poëzie, in het bijzonder het verwachtingskarakter, en de beslissende gebeurtenissen van politiek en strategisch karakter (landingen op Sicilië in juli 1943; de Duitse terugtocht uit Rusland, eind 1943; Normandië, juni 1944; Dolle Dinsdag, 5 september 1944; bevrijding van het zuiden, september 1944), had aanzienlijke verschillen aan het licht kunnen brengen tussen de literaire publicaties uit de verschillende oorlogsjaren, met name tussen enerzijds de inhoud van Lichting en Stijl, die tot resp. 1942 en 1943 behoren, en anderzijds die van de overige clandestiene en illegale tijdschriften uit de jaren 1944 en 1945. Aan het begin van zijn boek (p. 22) suggereert Calis dat het ondergronds verwachten een naar socialisme tenderende lading behelst, wat in strijd is met de invulling aan het slot (p. 482) waar hij van een naar escape neigende mentaliteit spreekt. Als de ‘grondtoon’ in de drie Haagse bladen bijv. beschouwt Calis ‘een sterke melancholie, veroorzaakt door de omstandigheid dat het leven voor de dichter niet de intensiteit heeft waarvan hij droomt’. Directe verwijzingen daarin naar de oorlogsomstandigheden zijn heel schaars. Toch tracht Calis aan het slot van zijn boek verband te leggen tussen het, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naoorlogse engagement en het minimaal aanwezig gebleken politiek-maatschappelijke engagement van de jongeren verspreid over de clandestiene literaire tijdschriften. Een verband dat er uiteraard wel heeft bestaan met de droom van naoorlogse eenheid en broederschap die bij vele illegale werkers tijdens de Duitse bezetting leefde, te vinden o.m. bij het eerder genoemde cultureel-literaire tijdschrift De vrije kunstenaar, (nov. '42 - april '45) dat geheel buiten de optiek van Calis is gebleven. En dat terwijl De vrije kunstenaar anders dan de doorsnee clandestiene bladen wél beschouwingen over politiek en kunst heeft gepubliceerd, die naar aantal en aard genoeg aanknopingspunten bieden om van een verband tussen poëticale theorie en praktijk te spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Naoorlogse perspectievenNog in een ander opzicht is de ‘aansluitingstheorie’ zwak. Vijftig wordt met veel nadruk als referentiepunt en rechtvaardiging voor het onderzoek gebruikt, terwijl daarentegen de periode tussen het einde van de oorlog en het publieke optreden van de Vijftigers als één traditioneel blok wordt gezien. Juist in deze vier jaren zijn er ingrijpende ontwikkelingen geweest, die zich bovendien in een hoog tempo voltrokken. Alsof er in 1945 een zeer voortvarend drietraps ontwikkelingsplan in werking was getreden: na een restauratieve houding tegenover de vooroorlogse letterkunde (1e fase, ± 1945-1946), volgde er een wijdverbreid afwijzen van de bestaande literatuur als verlengstuk van de vooroorlogse, in combinatie met verlangens naar nieuwe vormen en inhouden (2e fase, ± 1947), wat al gauw in de eerste experimenten resulteerde (3e fase, ±1948). De door Calis onderzochte tijdschriften hebben voor een heel groot deel hun uitloop gevonden in de niet door hem onderkende eerste fase. Bij hem lijkt de term ‘na de tweede wereldoorlog’ echter identiek aan ‘rondom 1950’. In zijn naoorlogse perspectief ontbreekt op een storende wijze het zicht op de periode 1945-1949 in Nederland: men reisde naar Parijs, kreeg een stroom Anglo-Amerikaanse literatuur te verwerken, nam kennis van Spanje (o.m. het werk van Lorca) en Denemarken (Asger Jorn); Sartre en De Beauvoir hielden in december 1946 lezingen in Amsterdam en Utrecht; er ontstonden internationale uitwisseling (de tijdschriften Literair paspoort en De nieuwe stem) en samenwerking (COBRA), de eerste experimentelen vonden elkaar in Het woord en Reflex (Schierbeek, Elburg, Kouwenaar, Lucebert) (Jan Blokker: ‘Ik ben in zijn citaten weinig tegengekomen dat me, al was het maar in de verste verte, aan Lucebert deed denken’). Er verschenen geruchtmakende romans als De avonden (1947), Eenzaam avontuur (1948) en De tranen der acasia's (1949) (Ton Anbeek: ‘Calis wil bewijzen dat de ontwikkeling van de naoorlogse literatuur al “ten dele” in de door hem bekeken blaadjes zou zijn voorbereid, zowel op het gebied van de poëzie als op dat van het proza (Blaman, Hermans, Reve). Die stelling lijkt me niet te handhaven’).Ga naar eind2
De veranderingen die in de Nederlandse literatuur met het optreden van de Vijftigers plaatsvonden, zijn dan ook niet, zoals Calis het op p. 503 stelt ‘ten dele al tijdens de oorlog voorbereid’, maar direct terug te voeren op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het avantgardistische klimaat tijdens de hierboven aangeduide 2e en 3e fase. De ontwikkelingen in bij voorbeeld het oeuvre van Kouwenaar, Schierbeek en Elburg demonstreren dit overtuigend: allen begonnen zij tijdens de oorlog als ‘traditionele’ schrijvers. Van Elburg en Schierbeek wisten we dit al: Elburg begon als Criterium-dichter, Schierbeek schreef in de oorlogsjaren aan zijn eerste, ‘gewone’ roman, Terreur tegen terreur. Kouwenaar, zo laat Calis zien, presenteerde zich met gedichten in de eerste aflevering van Lichting (nov. 1942) niet minder conventioneel (en dit was voor mij tegelijk een verrassing en een bevestiging). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ToelichtingDe tijdschriften zijn gerangschikt naar het jaar van oprichting. De stippellijn in het jaar 1944 geeft het tijdstip van bevrijding voor het zuiden aan (aug.-sept. 1944). De stippellijn in het jaar 1945 geeft het tijdstip van de gehele bevrijding van Nederland aan. Alleen de gecursiveerde tijdschriften zijn door Calis besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VoortzettingVan En passant verscheen de tweede en laatste aflevering in juni 1945. Ad interim werd na de bevrijding voortgezet en fuseerde in 1949 met De gids. Van Parade der profeten verschenen kort na de bevrijding nog twee dubbelnummers (tesamen de afleveringen 10, 11, 12 en 13). Overtocht werd na de bevrijding van het Zuiden voortgezet tot en met jaargang 2 nr. 3. Podium zou voortbestaan tot in 1969. Van Zaans groen verscheen alleen nog een bevrijdingsnummer. Letterkundige Bijdrage, gewijzigd in Jeugd en literatuur, hield met het vijfde nummer in mei 1945 op te verschijnen. Ook van Semaphore verscheen na de bevrijding nog één aflevering. |
|