Spektator. Jaargang 19
(1990)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Complexe werkwoorden en de niveauordeningshypothese
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over de klasse mogelijke woorden van het Nederlands; en (iii) sommige morfologische generalisaties die met niveauordening gemaakt kunnen worden volgen ook al uit onafhankelijk gemotiveerde principes. In mijn betoog zal een argument van type (iii) centraal staan, maar vooraf bespreek ik ook kort de andere argumenten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Argumenten tegen niveauordeningAls bestaande gelede woorden input mogen zijn voor woordvorming, verliest niveauordening haar kracht als middel om restricties op affixvolgorde uit te drukken. Stel, we hebben suffix A op niveau 1, en suffix B op niveau 2. We kunnen daarmee pogen uit te drukken dat alleen de suffixvolgorde AB correct is. We kunnen echter ook woorden maken van het type [[X]B], omdat morfologische regels optioneel zijn. Als nu [[X]B] een bestaand woord wordt, en bestaande woorden input vormen voor woordvorming, dan kan alsnog het ongewenste [[[X]B]A] worden gevormd. In Booij (1982/1987) is nu betoogd dat we er zowel op semantische als formele gronden niet onderuit kunnen bestaande gelede woorden te laten fungeren als input voor verdere woordvorming, omdat de semantische en vormelijke onregelmatigheden van bestaande gelede woorden terugkeren in daarvan afgeleide woorden. Een voorbeeld daarvan is dat de idiosyncratrische interpretatie van klokhuis als ‘zaadhuis van appel of peer’ terugkeert in het verkleinwoord klokhuisje. Aronoff (1988), die zich expliciet aansluit bij het in dat artikel verwoorde standpunt, zegt in zijn kritiek op Di Sciullo & Williams (1987) hierover het volgende: ‘Cases [...] where the semantics of a secondary derivative is dependent on the idiosyncratic meaning of a primary derivative, abound: cf. e.g. institutionalization, transformational, oldmaidish. The phonological argument against a purely morphemic view depends on a parallel phenomenon, the inherited exceptionality of complex items. For instance, speakers who do not lax the initial vowel in bestial, making it an exception to Trisyllabic Laxing, will similarly not lax it in bestiality. It will not do to say that beast is an exception to trisyllabic laxing, since it does not meet the structural description of the rule.’ (Aronoff 1988: 768)Het tweede type probleem met niveauordening is dat van de empirische inadequaatheid. Szpyra (1989: 37-69) geeft een goed overzicht van de empirische problemen die worden opgeroepen door een verdeling van de Engelse affixen over twee niveaus. Voor het Nederlands zijn gelaagde modellen voorgesteld in onder meer Van Beurden (1987), Backhuys, Trommelen en Zonneveld (1988), Paulissen en Zonneveld (1988) en Trommelen en Zonneveld (dit nummer). Zo stelt Van Beurden (1987) het volgende model voor:Ga naar eind2
Op deze niveaus werken ook fonologische regels, b.v. op niveau 1 de regel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor woordaccent, en op niveau 3 de regel die hoofdaccent toekent aan de laatste volle vocaal voor het adjectivische suffix. Dit model voorspelt ondermeer dat samenstellingen geen input kunnen zijn voor derivatie. Toch doen zich in het Nederlands zowel de volgorde derivatie-samenstelling als die van samenstelling-derivatie voor, zoals in (2) geïllustreerd met het denominale suffix -er.
Algemener gesteld: in het Nederlands kan samenstelling zowel voorafgaan aan als volgen op derivatie. Andere voorbeelden waarin samenstelling voorafgaat aan derivatie, en die dus een probleem vormen voor de niveauordening van Van Beurden (1987) en Backhuys et al. (1988) zijn de volgende woorden met respectievelijk -achtig, -loos, -lijk, -ig en -heid, -schap en ver-:
Zodra we echter ‘loops’ gaan inbouwen in het model zodat naar een eerder niveau kan worden teruggekeerd, en daarmee derivatie ook kan volgen op samenstelling, wordt niveauordening als middel om morfologische generalisaties te maken, krachteloos gemaakt. In Heemskerk (1989) wordt gepoogd de onder (3) genoemde gevallen van derivatie na compositie te verantwoorden door het model van Van Beurden (1987) in die zin aan te passen dat samenstelling van een bepaalde lexicale output-categorie plaats vindt op hetzelfde niveau als derivatie met die output-categorie. Adjectivische samenstellingen worden derhalve op niveau 3 gemaakt, en nominale samenstellingen op niveau 4. Dientengevolge kan in bepaalde gevallen samenstelling voorafgaan aan derivatie. Ook deze variant kent echter vele tegenvoorbeelden, zoals die genoemd in (3a-d) en (3g), en daarnaast doen zich weer nieuwe problematische gevallen voor, zoals Heemskerk zelf al opmerkt, b.v. die in (4) waar adjectivische composita worden gevormd na nominale derivatie:
Het model voorspelt ook dat adjectivische suffixen niet perifeer aan nominale suffixen kunnen optreden. Van Beurden merkt tegenvoorbeelden van het type wetenschappelijk op, en plaatst daarom dat suffix -schap dat de als lidwoord selecteert ad hoc op een niveau vóór het adjectivische.Ga naar eind3 Maar dan doet zich natuurlijk de vraag voor hoe dan het accent-neutrale karakter van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-schap verklaard wordt. Een ander probleem is dat de adjectivische suffixen -achtig en -loos kunnen volgen op nominale suffixen (b.v. huurlingachtig, maatschapsloos) en, zoals reeds gesignaleerd, op composita. Van Beurden is daarom gedwongen deze suffixen te beschouwen als de rechterdelen van composita, d.w.z. als behorend tot niveau 5. Ook woorden op -achtig en -loos kunnen echter weer gevolgd worden door een derivationeel suffix als -heid dat tot niveau 4 wordt gerekend: meisjesachtigheid, goddeloosheid etc, waardoor er opnieuw een loop nodig zou zijn. Verder moeten, ad hoc, de accentdragende suffixen -ij, -es en -in op niveau 4 worden gelokaliseerd, omdat ze kunnen volgen op accent-neutrale nominale suffixen, b.v. in tovenares. Daarom moeten die drie suffixen volgens van Beurden met ‘inherent accent’ worden gemarkeerd, zonder dat overigens duidelijk wordt hoe ze dan het hoofdaccent van het gelede woord krijgen. Ook de voorspelling dat verbale prefixen geen woorden met Germaanse nominale of adjectivische affixen als input nemen is onjuist, getuige woorden als verwaarlozen, verongelukken, verheilboodschappen, verambtenaren. Door al deze problemen verliest het vijf-niveau-model voor mij zijn overtuigingskracht. Een argument van het derde type tegen niveauordening is het volgende. T.a.v. de verdeling in Romaanse affixen (niveau 1) en de Germaanse affixen (niveau 2-4) merkt Van Beurden (1987: 27) op: ‘As a bonus, the proposed organization of Dutch morphology also accounts for the previously noted fact that Germanic affixes always occur right-peripherally to Romance affixes’. In Booij (1982/87) is echter al opgemerkt dat deze volgorderestrictie volgt uit het principe dat Romaanse suffixen zich alleen hechten aangrenzend aan Romaanse morfemen, of het nu affixen of lexicale morfemen zijn. We moeten immers naast b.v. stabiliteit, stabielheid en groenheid de formatie *groeniteit uitsluiten (zie ook Booij 1977: 131-39). Met andere woorden: er is al een onafhankelijk gemotiveerd principe voor de opeenvolging van Romaanse en Germaanse morfemen, zodat niveauordening daarvoor niet nodig is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Niveauordening en complexe verbaIn Paulissen & Zonneveld (1988) wordt het mechanisme van niveauordening voorgesteld als middel om te verklaren dat complexe werkwoorden als stofzuigen en blokfluiten zwak worden vervoegd, hoewel de ermee corresponderende werkwoorden zuigen en fluiten sterk zijn. Daarentegen hebben prefixwerkwoorden als verkopen en ondergaan de sterke vervoeging, net als hun grondwoorden. Paulissen & Zonneveld stellen daarom het volgende model voor (alleen de relevante regels zijn vermeld):
Deze hypothese verklaart de zwakke vervoeging van blokfluiten: op niveau 2 wordt de nominale samenstelling blokfluit gevormd, en geconverteerd tot werkwoord. Dit werkwoord is input voor niveau 3, waar de zwakke vervoegingsregel werkt. Hetzelfde kan gelden voor de volgende, niet door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paulissen en Zonneveld genoemde, vanuit nominale samenstellingen geconverteerde werkwoorden: schaterlachen, grijnslachen, glimlachen die een zwak voltooid deelwoord hebben: geschaterlacht, gegrijnslacht, geglimlacht versus gelachen. Er is echter ook een andere verklaring voor het zwakke karakter van werkwoorden als blokfluiten. Het sterke karakter van werkwoorden als verkopen volgt uit percolatie van het diakritische kenmerk dat de Ablautregel triggert van het basiswerkwoord naar de dominerende knoop:Het is in dit verband niet van belang of ver- dan wel koop het hoofd is. Als ver- als het hoofd moet worden beschouwd, kan toch het diakritisch kenmerk vanuit het basiswerkwoord gepercoleerd worden via Back Up Percolation (Lieber 1989). Dit is het mechanisme dat kenmerken van het niet-hoofd waarvoor het hoofd niet is gespecificeerd, naar boven percoleert onder voorwaarde dat er sprake is van een ‘proper path’, d.w.z. de dominerende knoop moet (een projectie) van de syntactische categorie zijn van de knoop vanwaaruit wordt gepercoleerd. Gegeven nu de morfologische structuur van het werkwoord blokfluiten zoals weergegeven in (7):Ga naar eind4dan is het duidelijk dat er hier niet eens een diakritisch kenmerk [sterk] aanwezig is om naar boven te percoleren, en zo de Ablautregel voor het complexe werkwoord te triggeren. Daarom krijgt blokfluiten vanzelf de zwakke vervoeging. De werkwoorden op -lachen zijn nog interessanter omdat het nomen lach waarschijnlijk beschouwd moet worden als afgeleid van het werkwoord lachen: het kenmerk [sterk] van de werkwoordelijke stam lach kan niet percoleren naar de dominerende nominale knoop, en derhalve ook niet verder: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met andere woorden, niveauordening is overbodig voor de verklaring van het zwakke karakter van blokfluiten, grijnslachen e.d. Een tweede klasse van zwakke werkwoorden wordt gevormd door werkwoorden als stofzuigen en beeldhouwen, die niet ontstaan zijn uit conversie van nominale composita, maar toch ook zwakke verledentijdsvormen hebben: stofzuigde, beeldhouwde. Volgens Paulissen & Zonneveld zijn dit verbale composita gevormd op niveau 1. Op dit niveau kan volgens hen de Right-hand Head Rule die de rechterconstituent aanwijst als het hoofd vanwaaruit morfologische en syntactische kenmerken worden gepercoleerd, gedeeltelijk onderdrukt worden in die zin dat percolatie van het kenmerk [sterk] niet plaats vindt, zodat een werkwoord als stofzuigen alsnog op niveau 3 de regelmatige flexie ondergaat. Strikt genomen zouden Paulissen en Zonneveld overigens niet moeten zeggen dat de RHHR gedeeltelijk wordt onderdrukt, maar eerder de percolatie van bepaalde kenmerken vanuit het hoofd. Als onafhankelijke evidentie voor de stelling dat op niveau 1, waar ook de Romaanse suffixatie plaats vindt, percolatie van diakritische kenmerken kan worden onderdrukt, wijzen ze op het verschijnsel dat op dat niveau ook de door een diakritisch kenmerk van het hoofd bepaalde selectie van de of het als lidwoord kan worden geblokkeerd door semantische factoren: de wordt gekozen bij persoonsnamen in plaats van het verwachte het. Dit overrulen treedt niet op bij Germaanse suffixen.
Paulissen & Zonneveld merken echter terecht op dat een dergelijke blokkering van het-selectie ook optreedt bij nominale samenstellingen die naar een persoon verwijzen (de eerste vier voorbeelden zijn van hen):
Omdat het blokkeren van de percolatie van diakritische kenmerken specifiek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor niveau 1 zou zijn, zijn Paulissen & Zonneveld gedwongen aan te nemen dat ook dit type nominale samenstelling plaats vindt op niveau 1, hoewel nominale samenstelling ook al op niveau 2 plaats vindt. Volgens hen zijn hier goede gronden voor: dit type vorming van persoonsnamen zou onproduktief zijn, en niveau 1 zou nu juist de minder produktieve processen bevatten. Merk echter op dat deze nominale samenstellingen qua vorm volstrekt regelmatig zijn, en we dus een verdubbeling van de regel voor nominale samenstelling zouden bewerkstelligen. Bovendien is het gebruik van nominale samenstellingen voor persoonsaanduidingen op zich zeer produktief. Zo kan men b.v. ook gleufhoed, regenjas, varkenskop als persoonsaanduidingen gebruiken,Ga naar eind5 evenals trouwens NP's getuige (11):
Het verschil met de composita in (10) is wel dat deze zijn gelexicaliseerd als persoonsaanduidingen, terwijl regenjas e.d. nog steeds ook letterlijk te interpreteren zijn. Tenslotte merk ik nog op dat, om er voor te zorgen dat stofzuigen niet sterk vervoegd wordt, er ook nog voorkomen moet worden dat de verledentijdsvorm zoog, die op niveau 1 wordt gemaakt, input kan zijn voor vorming van verbale composita, omdat dan alsnog stofzoog zou worden gecreëerd.Ga naar eind6 Kortom, niveauordening op zich is niet eens voldoende om de feiten aan te kunnen: dit mechanisme moet nog worden aangevuld met andere ad hoc assumpties. Het alternatief dat ik hier wil voorstellen, en dat geen gebruik maakt van niveauordening is het volgende. Algemeen wordt aangenomen dat het vormen van verbale composita in het Nederlands improduktief is (cf. De Vries 1975) en dat (de infinitieven van) verbale composita ontstaan via affix-substitutie (vervanging van -er of -ing door het infinitiefsuffix -en):
Omdat de nominale composita in (12b) niet via percolatie het kenmerk [sterk] kunnen krijgen, wordt dit kenmerk ook niet overgedragen bij affix-substitutie. Derhalve krijgen deze werkwoorden, zodra men ze wil vervoegen - en dus opvat als de infinitief van verbale samenstellingen -, de ‘default’ vervoeging, de regelmatige. Vooronderstelling van mijn verklaring is dat ook synchroon het zwakke werkwoord stofzuigen wordt gezien als afgeleid van stofzuiger (door sprekers met sterke vervoeging voor stofzuigen is het inmiddels bestaande werkwoord stofzuigen geheranalyseerd als gevormd op basis van het ongelede werkwoord zuigen). Deze aanname van een synchrone relatie tussen stofzuigen en stofzuiger wordt gesteund door het feit dat stofzuigen nog steeds de interpretatie ‘de stofzuiger hanteren’ heeft, en door het feit dat verbale composita niet behoren tot de morfologische systematiek van het Nederlands. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die relatie van deze werkwoorden met een corresponderend nomen geldt in zeker zo sterke mate voor beeldhouwen ‘als beeldhouwer optreden’, bloemlezen ‘een bloemlezing maken’ en dwarsdrijven ‘als dwarsdrijver optreden’. Meer algemeen kan worden opgemerkt dat bij deverbale formaties op produktieve suffixen zoals -en (het infinitiefsuffix), -ing, -er en -ster de suffixen gemakkelijk door elkaar vervangen kunnen worden: affix-substitutie op basis van duidelijke paradigmatische betrekkingen. Zo kan ook -ing vervangen worden door -er, b.v. in jeugdbeweger en ochtendwijder, gevormd op basis van respectievelijk jeugdbeweging en ochtendwijding.Ga naar eind7 Bij een mini-enquete onder 15 sprekers van het Nederlands bleek mij trouwens dat er nogal wat variatie is in de vervoeging van de onderhavige werkwoorden. Er was unanimiteit t.a.v. vervoeging van beeldhouwen en bekvechten: altijd zwak (sommige sprekers konden echter in het geheel geen verledentijdsvorm maken). Bij stofzuigen daarentegen wordt zowel de zwakke als de sterke vorm gegeven, hetgeen erop wijst dat men stofzuigen ook wel opvat als gevormd op basis van het ongelede sterke werkwoord zuigen. In de analyse van Paulissen en Zonneveld wordt dit verantwoord door de onderdrukking van de percolatie van het kenmerk [sterk] op niveau 1 als optioneel te kwalificeren. De stelling dat stofzuigen met sterke vervoeging een geval is van herinterpretatie van dit woord als gevormd zijnde op basis van zuigen wordt bevestigd door het feit dat ook blokfluiten door sommigen sterk vervoegd wordt, m.a.w. dan wordt gezien als gevormd op basis van het sterke werkwoord fluiten. Merk op dat in de analyse van Paulissen & Zonneveld blokfluiten wordt gevormd op niveau 2, zodat het uitsluitend regelmatig vervoegd kan worden. Een tweede groep soms zwak vervoegde samengestelde werkwoorden heeft geen ermee corresponderend nominaal compositum op -er of -ing:
Deze werkwoorden kunnen eveneens beschouwd worden als gevallen van heranalyse, namelijk van infinitieven. Infinitieven zitten qua woordsoort tussen nomina en werkwoorden in. Hun nominaal karakter blijkt uit het feit dat ze een lidwoord (het) selecteren en de distributie van NP's hebben. Aan de andere kant hebben ze ook nog steeds verbale eigenschappen, b.v. dat ze een objects-NP bij zich kunnen hebben (het een boek kopen), cf. Van Haaften et al. (1985). We kunnen daarom stellen dat zij het feature [+N] hebben dat ze delen met nomina die [+N, -V] zijn.Ga naar eind8 Zoals De Vries (1975: 92ff) opmerkt, zijn composita met infinitieven als hoofd betrekkelijk produktief:
Deze produktiviteit is te verwachten, gezien de produktiviteit van nominale composita in het algemeen. Het cruciale punt is nu dat infinitieven niet via percolatie het kenmerk [sterk] kunnen ontvangen, omdat er geen geschikt pad is voor percolatie: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M.a.w.: het compositum [bek] [vechten] heeft evenmin als stofzuiger het kenmerk [sterk], en bij herinterpretatie van dit woord als de infinitief van [[bekvecht] en] zal de default regel van vervoeging worden toegepast: bekvechtte. In mijn enquete weigerden diverse sprekers overigens een verledentijdsvorm voor bekvechten te geven. Dit kan gezien worden als een weigering om bekvechten te herinterpreteren als een verbale samenstelling, immers een onproduktieve categorie van het Nederlands. Bij mijn verzoek om een verledentijdsvorm voor zweefduiken te maken kreeg ik vijf antwoorden: (i) de verledentijdsvorm kan niet gemaakt worden, (ii) zweefduikte, (iii) zweefdook, (iv) was aan het zweefduiken, (v) dook zweef. De eerste twee antwoorden zijn hierboven al verklaard: in geval (i) weigert de taalgebruiker herinterpretatie van een samenstelling (te weten van zweef met het woord duiken, een ‘mogelijk woord’ met het kenmerk [+N] dat is afgeleid van de sterke verbale stam duik) als de infinitief van een samengestelde verbale stam, in geval (ii) wordt die herinterpretatie wel uitgevoerd. Geval (iii), zweefdook, volgt uit een tweede soort herinterpretatie van zweefduiken, namelijk als de infinitief van de verbale stam zweefduik die is gevormd op basis van het sterke werkwoord duik. De aan het- oplossing (iv) respecteert het nominale karakter van de infinitief, en vermijdt zo herinterpretatie. De vorm dook zweef weerspiegelt een derde soort herinterpretatie van zweefduiken, namelijk als de infinitief van het scheidbaar samengestelde werkwoord zweef duik. In dat geval is de sterke vervoeging probleemloos, omdat in deze interpretatie sprake is van een (syntactische) combinatie van zweef met het ongelede sterke werkwoord duik. Een dergelijke interpretatie spoort ook met het feit dat in het Nederlands verbale samenstellingen een improduktieve categorie vormen, maar de categorie van scheidbaar samengestelde werkwoorden daarentegen zeer produktief is. Merk op dat deze analyse terecht voorspelt dat de enige vorm die we nooit kunnen krijgen, ook al zijn er drie herinterpretatiemogelijkheden, de vorm duikte zweef is. Immers, deze laatste vorm veronderstelt ten onrechte het bestaan van een zwak werkwoord duiken.Ga naar eind9 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesMijn algemene conclusie is dat de theorie van niveauordening geen bijdrage levert aan een inzichtgevende analyse van de morfologische systematiek van het Nederlands. Enerzijds doen de verschillende hier besproken varianten naast goede ook - en dat is altijd cruciaal - verkeerde voorspellingen, anderzijds zijn er onafhankelijk gemotiveerde principes zoals dat t.a.v. de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
combineerbaarheid van uitheemse morfemen met gedeeltelijk dezelfde empirische strekking. In het geval van de samengestelde werkwoorden blijkt een analyse in termen van synchrone heranalyse in combinatie met de structurele beperkingen op percolatie inzichtgevender te zijn, en deze werkwoorden leveren dus geen evidentie ten gunste van een niveauonderscheid. Tenslotte zou ik willen opmerken dat deze kritische analyse van niveauordening alleen consequenties heeft voor de theorie van Lexicale Morfologie, niet voor die van de Lexicale Fonologie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|