Spektator. Jaargang 19
(1990)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||
De literator als politiek commentator. Het geval: Janus (1787)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||
spectators. Maar gezien het meer-algemene morele karakter van de inhoud daarvan, kon er met minder argwaan naar gekeken worden. Desondanks bleven de schrijvers ook hier liever anoniem. Die achterdocht waar de Janus mede op inhaakt, heeft ook te maken met het enorm toegenomen aantal bladen van allerlei aard. De vierde Engelse oorlog had diverse maatschappelijke groepen en klassen tegen elkaar in het geweer gebracht, en in de jaren nadien was de situatie alleen maar verergerd - zozeer dat in 1787 van een werkelijk voortdurende en steeds in intensiteit toenemende revolutionaire situatie sprake is, en misschien zelfs van een werkelijke burgeroorlog. Voorbeelden daarvan zal men hierna genoeg vinden. In deze omstandigheden waren er genoeg tweederangsschrijvers die begrepen dat uit deze situatie geld geslagen kon worden, en die zich in loondienst van een krant begaven, en daarnaast zelf weekbladen, pamfletten en toneelstukken schreven die gretig aftrek vonden maar voornamelijk bedoeld waren om de tegenstander met de grofste middelen het leven onaangenaam te maken. Dikwijls lieten zij zich daartoe door één, of zelfs soms twee partijen betalen. Voorbeelden: Johannes NomszGa naar eind5 en Nicolaas HoefnagelGa naar eind6 - die trouwens beiden een ongelukkig einde vonden, typerend voor hun auteurschap. Maar in deze revolutionaire jaren, toen de hele burgerij, de hele intelligentsia van de ochtend tot de avond betrokken was bij de vorming van denkbeelden over de toekomst van de Republiek en het wezen van elke maatschappelijke samenleving, konden ook de betere literatoren zich niet onttrekken aan dit krachtenveld. Zo schreef Feith in 1787 zijn Vriend van 't Vaderland (waar soms allesbehalve zachtzinnige dingen in te vinden zijn), Rijklof Michaël van Goens had zijn fraai gestileerde Ouderwetse Nederlandsche Patriot al gepubliceerd, en nog in 1798 zouden Wolff en Deken zich aan een Politique Afleider bezondigen. Tientallen bladen zouden te noemen zijn, tientallen schrijvers. Vrijwel eenieder had partij gekozen. Vrijwel. In deze soms ziekmakende atmosfeer, tijdens de voortdurende hetze, ongehinderd door de sfeer van verdachtmaking (iemand als Van Goens kon daar in het geheel niet tegen en was al in 1786 voorgoed naar het buitenland vertrokken), koos de Janus op 1 januari 1787 zee, van plan boven de partijen te blijven staan, te veroordelen wat aan beide partijen slecht of ridicuul was en tegelijkertijd het goede te ondersteunen en het gezonde als dat ergensAfb. 1.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||
bij links of rechts (die termen worden in de opvolger van de Janus, de Janus Verrezen, bij mijn weten voor het eerst in de moderne betekenis gehanteerd) te vinden was. Janus was dubbelhoofdig: hij zag de twee kanten van een zaak, zag tevens én verleden én toekomst. Dat zou gebeuren op literaire wijze (mijn lezer oordele zelf). Maar omdat deze literator, de auteur van de Janus, nu eenmaal oordelen moest over de gebeurtenissen van de dag, de opinies van de week, wás hij nu tevens journalist geworden, en hád hij op voorhand te maken met de aan de journalistiek vanouds toegeschreven, en in 1787 maar al te duidelijk herkenbare, leugenachtigheid, partijzucht, blindheid. Niemand zou zijn bezorgdheid, zijn onpartijdigheid waarderen: voor deze journalist in zijn anonimiteit pas een ovatio en triumphus op het kerkhof. De termen zijn niet slecht gekozen: deze beloningen golden de Romein, in tijden van oorlog, bij die andere, oude Republiek; daar werkte alles wél zoals het behoorde. Oorlog was het ook nu - maar 't was een dirty war. Zou híj geestverwanten vinden, of maken, waar het geschreven woord onbetrouwbaar geworden was? Ironisch bericht hij op 2 april dat een Haags mechanicus heeft uitgevonden een geheel nieuw Mechanisch Werktuig, een Alethometrum, namelijk: door middel van het welk hij het ware van het valsche weet te onderscheiden [...]. Dit Werktuig is vooral dienstig in deze tegenwoordigen tijd, zoo om de waerdij der daaglijks loopende geruchten, als om die der Nieuwstijdingen van de Heeren Courantiers te toetsen. [Hij heeft het al beproefd op twaalf met name genoemde kranten] Door tijd en vlijt hoopt de opgemelde Mechanicus het nog zoo ver te brengen, dat men dit Werktuig ook zal kunnen bezigen ter ontdekking van de waren inborst en eigenlijke oogmerken van Regenten, Geconstitueerden, Burger-Officieren, Leden van Commissien ter Directie, en alle andere Demagogen, zonder dat het noodig zij, dat zij die door hunne Advisen, Protesten, Contra-Protesten, of andere openlijke gedragingen behoeven aan den dag te leggen. De Janus- en in zijn kielzog zullen er meer ontstaan - is geen echt ‘politiek’ blad, inzover hier geen ‘reglementair’ geformuleerde politieke opinies te vinden zijn. Het is geen ‘factisch’ blad. Het wordt dan ook nooit door een historicus geraadpleegd, die iets meer over de ideevorming in deze periode wil weten; onze historici zouden, waren zij Engelsen, nooit een in die trant door Swift geschreven blad raadplegen. Zij bezien liever de Post van den Neder-Rhijn, en een enkel soortgelijk blad. Maar juist door zijn literaire vormgeving overstijgt de Janus dergelijke bladen niet alleen, maar weet het blad tegelijkertijd de politieke misgroei uit oude en nieuwe tijden op moordende wijze te behandelen. Híer is het nodige te vinden over de receptie van ideeën, de receptie van feitelijke ontwikkelingen - juist bij een auteur of een groep auteurs, die representant zijn van een gematigde soort Verlichting, en die zich daarvan wèlbewust zijn. Daarover nog later. Maar laat ons eerst eens zien, hoe Janus weet te jongleren, op het scherp van de politieke snede. Drie, binnen de aanpak van de Janus redelijk te volgen, voorbeelden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||
2. Drie voorbeeldenEr wordt vermist Het kind van Staat; het zelve is groot vijf voet en vijf duim; bol en geneverachtig van uitzicht, heeft bruin hair, loopt wat voor over, is oud circum 39. Jaren; heeft aan een blauwen rok met kopere Knoopen, geele broek en kamisool, en Laerzen; het Linnengoed gemerkt W.V.O.: het zit veel in Kroegen en Speelhuizen. Die het zelve te recht brengt te Delft in het Kasteel van Momus, zal eerlijk beloond worden: hoewel de bedroefde ouders zich met dien kwaden jongen niet verder willen inlaten. Een bol joch van negenendertig jaar? Met een jeneverneus? De tijdgenoot hoefde niet lang te zoeken, bij het lezen van deze tekst die veel lijkt op wat wij een politiebericht of opsporingsverzoek noemen. De identiteit van deze verdachte kende hij al vóór hij las dat die kroegloper de merkjes ‘W.V.O.’ in zijn linnengoed had. Het ging natuurlijk om Willem van Oranje, officieel Willem V, alias (om de hem toegeschreven drankzucht) Willem van Bourgogne. Dit bericht verscheen als één van een aantal ‘Advertissementen’ in het tiende nummer van Janus, op 5 maart 1787. Dat was drie dagen vóór de verjaardag van de prins. De prins kon in zekere zin ook werkelijk als ‘zoek’ bestempeld worden. Op dit tijdstip liep er een soort frontlinie dwars door de Republiek. Benoorden de grote rivieren liep die door de provincie Utrecht. De stad Utrecht lag ter linker-, de stad Amersfoort ter rechterzijde. Aan die linkerzijde lagen de staatstroepen die trouw waren aan de patriotsgezinde Staten van Holland, Zeeland en Utrecht, samen met afdelingen gewapende burgers afkomstig uit de patriotse steden in dat gebied. Rechts lagen de troepen van de landprovincies, trouw aan de stadhouder Willem V. Willem zelf had eerder de wijk moeten nemen uit Den Haag. Hij was nu afwisselend in Nijmegen of op Het Loo te vinden. Beide partijen tastten elkaars kracht af, en hier en daar vonden gevechten plaats. Op dit moment - toen geen Nederlander nog ooit van de Bastille gehoord had, anders dan als Parijse bezienswaardigheid - ontwikkelde de situatie in het westen zich steeds verder in ‘democratische’ of in ieder geval revolutionaire richting. Alle vroegere overheidsinstanties werden door de steeds meer radicaliserende patriotten beschouwd als illegitieme knevelbesturen. Er heerste steeds meer de sfeer van Bijltjesdag: men moest niet alleen afrekenen met de prins-despoot, maar ook met alle ‘aristocratische’ bolwerken in het westen. In deze atmosfeer moet het advertissement, het opsporingsbericht gelezen worden. Een bericht, waarin zo al op het eerste oog de leidende staatsman van de Republiek niet zozeer van misdaden, maar wel van...ja, wat? Onbenulligheid? Onverantwoordelijkheid? beticht wordt. Nu is een advertissement een verschijnsel dat eerder in een krant thuishoort dan in een weekblad als de Janus. Advertissementen komen in die tijd in dagbladen weliswaar veel minder vaak voor dan nu, maar ze wáren er wel: voor veilingen, voor geneesmiddelen (vooral tegen geslachtsziekten), voor boeken. Een enkele keer waren het echt letterlijk ‘bekendmakingen’: verzoeken om informatie over weggelopen personen of dieren, of over misdadigers. De Janus benut hier op literaire wijze, en succesvol, de ‘objectiviteit’ van een dergelijke krantenrubriek. Kranten gaven in hun eigen berichtgeving normaal slechts de dorre nieuwsfeiten; het keuze-element, | |||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||
het commentaar-element begon pas gedurende deze jaren zijn intrede te doen, en de gewone lezer had bij dagbladen nog niet de gewoonte aangenomen met achterdocht te staan ten aanzien van de berichtgeving. De Janus baat dit uit. Gezien de gekozen ‘objectieve’ vorm van dit kleine bericht komt het des te harder aan, als de gezochte uiterst ‘subjectief’ beschreven wordt. Bij deze literaire truc moet die jeneverneus van W.V.O. bestaan: het gaat immers om een realistische beschrijving van de verdachte. Maar het literaire vernuft van de steller van het bericht reikt wijder. De suggestie dat die W.V.O. een verdacht persoon is, is al gewekt. Misschien kan het erger. Een misdadiger is immers in zekere zin een echt volwassen persoon en bij zijn verstand. Dat is bij deze W.V.O. nog zo zeker niet. Hij is immers een kind van Staat en heeft dus mogelijk niet een volwassen verstandelijk vermogen, ondanks de leeftijd van 39 jaar. In ieder geval betekent de uitdrukking dat hij onder voogdij of curatele staat. In dit geval: van de Staten-Generaal (daarmee wordt meteen de ‘dienende’ positie van de prinsstadhouder in het Nederlands staatbestel aangeduid en geaccentueerd). Die W.V.O. is dus nog niet compos mentis. Of niet meer - want lijdt hij soms aan verstandsverbijstering wegens zijn drankzucht en losbandigheid? Dat suggereert zijn bezoek aan Kroegen en Speelhuizen. Kinderlijkheid; onverantwoord gedrag. 't Kan wellicht nog erger. Want - is deze figuur soms fundamenteel gestoord? Daarop wijst de opmerking, dat W.V.O. naar zijn eigenlijke verblijfplaats te Delft teruggebracht moet worden. Dat is aldaar het Kasteel van Momus. Momus: de god der narren; de gekkengod. Natuurlijk! In Delft stond het bekendste gekkenhuis van de Republiek;Ga naar eind7 er kon over gesproken worden zoals bij ons in de conversatie het (niet meer bestaande) ‘Meer-en-berg’ gebruikt kan worden. Achteraf - zo moet de tijdgenoot de bijgedachte gehad hebben was het niet eens vreemd de trits Oranje, Delft, gekte bijeen te zetten. Want die eerste Willem resideerde ook al te Delft, en werd er doodgeschoten. Alle volgende Willems werden er begraven, in de grafkelder van de Oranjes. Delft, als Oranjeplaats, wordt nu verbonden met een andere, onvermijdelijke, Delft-associatie: gekte. Dat wordt voor de lezer nog bevestigd door iets anders: de kleding waarin W.V.O. gesignaleerd is. Die is: blauw en geel. Nu heeft geel in die tijd (ook op talloze plaatsen in de Janus) mede de betekenis: oranje. Dat is hier niet problematisch. Maar: blauw voor de rok, geel voor het vest (de kamisool)? Dat was in die dagen een zeer bekende combinatie. Het was de dracht van Werther,Ga naar eind8 van de Werther-liefhebbers, en van de ‘sentimentelen’. In het kort: van diegenen zie met enige zorg gadegeslagen werden als zijnde het soort mensen geneigd tot zelfmoord of onaangepast gedrag. Het soort mensen met een wankele geestesstructuur: potentiële krankzinnigen. De Delftgangers. Onopvoedbaren, die als een kwaden jongen, beter uit de maatschappij verwijderd dienden te worden, als schadelijk voor de samenleving. Aldus werd Willem door de Janus de hem toekomende plaats in de maatschappij aangewezen, via de literaire truc van het advertissement. Aan de orangistische zijde was deze stadhouder een rotte plek die uitgesneden diende te worden. Hij was van geen waarde voor het Nederlands gemenebest. De kracht van de aanval ligt hier in het indirecte. Niemand dient een motie van wantrouwen in, direct tegen een persoon g ericht. Contra argumentatie wordt onmogelijk gemaakt. Maar in zeven regels valt de bijl van de guillotine. | |||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||
Maar de andere zijde - daar gedroeg men zich óók als in een gekkenhuis. En wel als georchestreerd, en masse. Een kort (fake) nieuwsbericht uit de Janus ter illustratie. Maar om déze zeven regels te kunnen savoureren eerst nog het volgende. Een van de meer opvallende trekjes van de patriotse (r)evolutie van '87 was de nadruk gelegd op het recht van de burgers zich te mogen bewapenen in verzet tegen een niet gewenst gezag. Van der Capellen had al in zijn beroemd pamflet Aan het Volk van Nederland (1781) de burgerbewapening verdedigd, in navolging van wat hij in Amerika had zien gebeuren.Ga naar eind9 In onze Republiek leefden daardoor niet alleen de schutterijen op maar werden er ook zeer veel aparte exercitiegenootschappen van burgers opgerichtGa naar eind10 (namelijk daar, waar de regenten nog wel de schutterijen onder contrôle hielden, maar het niet mogelijk was te verbieden dat vrijwilligers zich in de wapenhandel bekwaamden). Zelden werd het stadium bereikt dat deze formaties iets kregen van de effectiviteit van een echt leger. Wel kon al in de zomer van '87 Mappa met zijn ‘vliegende leger’ van burgers het Zuidhollandse platteland rondtrekken om de orangistische boeren in het gareel te brengen en de kleinere steden op patriotse zijde te krijgen. Ook werden er vrij grote groepen ‘auxiliairen’ (burgerformaties, ter ondersteuning van de door de patriotse Staten betaalde geregelde troepen) naar de frontlinie in de provincie Utrecht gezonden of naar de stad Utrecht zelf. Het belang van dit verschijnsel daargelaten: het opleiden, uitzenden en terugkeren van dit soort burgersoldaten was als het ware ingebed in literatuur. De rhetorische speeches waren niet van de lucht wanneer deze vrijwilligers geïnstrueerd werden over hun nut en het belang van hun samenzijn, hun doel, de perfiditeit van hun tegenstanders, de rechten van de oude gilden, de nieuwe staatsstructuur die zíj moesten schragen. Het redenaarswezen nam hier een hoge vlucht. Bij de studie van Rome als ideale Republiek die hier in het noorden heropgericht moest worden, had men beslist verliefd gekeken naar de oratorische vaardigheden van die gouden tijd - zonder oog te hebben voor bondigheid. In de Janus is weinig te merken van afkeur voor burgerbewapening; misschien had dat de instemming van de auteur(s). Maar indirect wordt, op literaire wijze, duidelijk gemaakt dat het vaak een voos gedoe was, die combinatie van woordkramerij en kolfstampen. Dat het maar de vraag was of deze nieuwsoortige mannelijkheid (hoewel, er is tenminste één vrouwelijk korpsAfb. 2. Sleutel van de Janus
| |||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
aanwijsbaar) voldoende was om de organisatie van het oude bestel te vernietigen. Dat wormstekige oude bestel kon immers over échte militaire steun beschikken. Al in zijn derde nummerGa naar eind11 meldt Janus kort: KOPPENHAGEN, 2 Januarij. De jongste berichten uit Ysland melden, dat het Eijderdons tot eenen buitengewoonen hoogen prijs was gestegen, op de ingekomen tijding, dat eenige voorname Burger-Krijgs-Bevelhebbers last gegeven hadden, hunne Veld-Equipagien tegen het aanstaande voorjaar in gereedschap te brengen. Men twijffelt niet, of dit zal ook merkelijke veranderingen in de prijzen der granen, uit de Oost-Zee komende, veroorzaken: althans 'er zijn zware Commissien van Weesp en Schiedam gekomen. Dit pseudo-nieuwsbericht van de journalist geworden Janus zit niet al te ingewikkeld in elkaar. Dat het afkomstig is uit een zogenaamd oproerig Ysland (toen Deens bezit - vandaar de Kopenhaagse bron) is al omineus genoeg. Wat er in IJsland gedaan of gedacht wordt, is, opstand of niet, volmaakt onbelangrijk in breder Europees of mondiaal verband. In de impliciete identificatie met de Republiek wordt daarom tevens iets gezegd, een oordeel uitgesproken, over de verzwakkende positie van die Republiek. Op zich is dat al een nouveauté, en een objectieve inschatting van de situatie in Nederland en van die revolutionaire beweging. Heel anders dan de patriotten deden die in hun verbale roes de Republiek (en daarmee hun eigen beweging) nog steeds graag voorstelden als eigenlijk het economisch plechtanker van Europa, en hun staat als een restant van het oude Rome (mits natuurlijk op hun wijze gereorganiseerd). Hier was altijd verzet geweest tegen despotisme; dít gemenebest kon een voorbeeld zijn voor andere volken (bij de patriotten begint trouwens de seculiere variant van de nog heden bestaande idee: Nederland-Gidsland. De religieuze en oudere variant: Nederland als door God verkoren Natie, was daar niet vreemd aan). Duidelijk wordt in het bericht satirisch gewezen op de ridiculiteit van deze troepen gevormd door huisvaders en amateurmilitairen. Eiderdons (inderdaad: het voornaamste IJslandse exportproduct) zou immers niet nodig moeten zijn om de slaapzakken en kledij te voeren van deze tot nog toe in de watten gelegde vechtjassen - zeker niet als hun wollige rhetoriek werkelijk tot daden leidde. Maar vooralsnog zag de steller van dit bericht die krijgsdaden zich slechts afspelen in de verwarmde wachtlokalen en kortegaarts. Het was toch waarschijnlijk slechts dáár dat die enorme bestellingen (zware Commissien) uit de jeneversteden Weesp en Schiedam terecht zouden komen. Zodat we hier te maken hebben met een vroege variant van de kritiek uitgesproken door het gezond verstand, in het vermaarde lied over de schutters van Rotterdam - die mannetjesputters:
Wat hebben ze branie
wat hebben ze lef!
Dat komt van de bitter
en 't plichtsbesef.
De kritiek van de Janus richt zich dus ook hier op het ongezonde. De revolutionaire burger in zijn meest pure vorm: de gewapende vaderlander, | |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
was in de conceptie van de realistische commentator voornamelijk goed voor vals pathos, politieke padvinderij. De idee wordt nergens verworpen - maar de wijze waarop? De toon is eigenlijk: doe die gevaarlijke dingen weg - je zou er iemand mee kunnen bezeren, en het moet mogelijk zijn dat alles op verstandiger manier op te lossen. Vaak komen deze politieke heilsoldaten in de Januslangs. Ik laat mij verleiden één extra-verslag af te drukken. Het is weer een bericht, ter gelegenheid van het uitrukken van de Urkse (!) auxiliairen:Ga naar eind12 URK, den 7 den Februarij. Heden middag genoten wij hier eenen der aandoenlijkste oogenblikken, die wij immer hebben mogen beleven! Het was de dag bestemd tot het uitmarcheren van die Vaderlandsche Helden, die edelmoedig en belangloos voorgenomen hadden, het benarde UTRECHT bij te staan, en volvaerdig waren, den laatsten druppel bloeds voor de gevaarlijken belangens van dit bolwerk der Nederlandsche Vrijheid op te zetten. Deze manschappen, twee in getal, werden, tegen twaalf uuren, door den commandeerenden Heer Hoofd-officier voor het Raadhuis naar orde geschaard, onder een onnoemelijk getal van aanschouweren, alwaar die Helden, na eenigen tijd met manoeuvreren doorgebragt te hebben, zich zagen te gemoed treden door eene Commissie uit den Magistraat, ten einde hun den noodigen lof, over hunne manmoedige voornemens, toe te zwajen, voorspoed in hunne onderneming, en eene behouden reis te wenschen. Op het aannaderen dier achtenswaerdige Commissie, liet de Commandant zijn Corps dadelijk het geweer presenteren, en de trom roeren, waarop de Heer Oud-Raad Anthonij Droogzand, tot voor het front avancerende, deze volgende alleraandoenlijkste aanspraak deedt: | |||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
Blijkens het bericht van déze correspondent is de belevingswereld van de gemiddelde patriot ‘eilands’. Op een modderig vestzaktoneel wordt Rome nagebootst. Het is slechts nabootsing: de emoties zijn piepklein, de woorden niet echt maar onderdeel van een rhetorisch ritueel. Deze persiflage werkt des te beter omdat niet slechts alle bekende politieke topen en uitdrukkingen keer op keer herhaald worden, maar omdat tevens de stijl van zogenaamde spontaneïteit en instant-ontroering ten volle uitgebuit wordt. Dat is in deze tijd de overal terug te vinden stijl van het ‘poëtisch proza’, ook door de schrijvers van sentimentele werken benut (merk bijvoorbeeld op: de liggende streepjes die aanduiden dat de spreker wegens ingehouden emoties zijn zin niet kan afmaken). Het toneelmatige wordt genadeloos zichtbaar gemaakt. Lilliput vaart ten oorlog in twee kano's; maar Lilliput weet goed toneel te spelen. Het is vertrouwd met de valse emoties van het neoclassicistisch drama. Volgens de Janus zijn die patriottische verbale rituelen niet het gevolg van een werkelijke overtuiging: het is nodig een charade op te voeren, elkaar die overtuiging op te dringen. En zo wordt juist de marcherende vaderlander keer op keer belachelijk gemaakt.Ga naar eind13 Op vergelijkbare wijze, hoewel er andere literaire trucs gebruikt worden, zal ook de schijnwerper gericht worden op individuele patriotten en op patriotse ideeën.
Zoals uit de voorgaande voorbeelden al duidelijk geworden is kon de tweekoppige Janus naar links én rechts slaan. Zijn standpunt was bovenpartijdig. Hij wenste alles te onderzoeken maar het goede te behouden. Een bovenmenselijke taak, in een tijd waarin het vrijwel onmogelijk was partijloos te zijn. Des te grootser is zijn prestatie literaire vormen te vinden waardoor in een oogwenk het al te gechargeerde, het doordravende van de partijgangers, en het onvolmaakte van oude en nieuwe instituties voor de lezers van het tijdschrift zichtbaar gemaakt wordt. Hij ziet kans ook vormen te vinden of te scheppen waarin de idiotie en eigengereidheid van geheel Nederland zichtbaar gemaakt wordt, de achteraf ook voor ons herkenbaar periodieke vlaag van collectieve Nederlandse razernij en bevlogenheid. Zo is er de voortdurend terugkerende correspondentie van de door de Republiek reizende wijsgeer Diogenes; of beter, het reisverslag op diens correspondentie gebaseerd. Uiteraard zal de lezer zich die andere Diogenes herinnerd hebben, die midden op de dag met een lantaarn door Athene ronddwaalde, naar zijn zeggen op zoek naar (verstandige) mensen. Er zijn vrij veel verhalen over al dan niet imaginaire landen en maatschappijen, waardoor onmiddellijk de ridiculiteit van de samenleving in onze eigen Republiek duidelijk wordt. Zo begint p. 33 een reeks over het eiland Madagascar: De bewoners van het groot Eiland Madagascar, het welk in verscheiden koninkrijken en republieken is verdeeld, hebben allen de zonderlinge gewoonte van, zoo in hunne burgerlijke als staatkundige huishouding, de zeden en gebeurdtenissen der Europeanen, in zoo verre dezelve ter hunner kennisse komen, hoofdzakelijk naar te apen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||
de stipste zorgvuldigheid hebben waargenomen. - Zij hebben ook een Stadhoudertjen. - Zij hebben ook Aristocraatjens - Majesteitjens, die allen gezamenlijk, de eene meer de andere minder, even als in de vereenigde Nederlanden, alles bijzonder fraaij in 't riet gestuurd hebben. - Zij moesten ook oorlogjes voeren tegen een Eiland in het Canaal van Mosambique [Engeland], en tegen eenen der Madagaskarsche Keizers [Jozef II van Oostenrijk], maar zijn 'er deerlijk bij te pas gekomen. - Zij hebben ook reglementjens en andere snuisterijtjens gefabriceerd, maar zijn eindelijk, door al het formeren en reformeren, zoodanig in ongelegenheid geraakt, dat zij het haast op een ander boegjen zouden hebben gewend, en een ander model gekozen, ware niet, door den gelukkigen inval van het Pensionarisjen, (want dat hebben zij ook, nos poma natamus) hun in de gedachten gekomen, om, even als in de Nederlanden, zich te bedienen van den invloed van eenige zwarte vreemdelingetjens, die niets te verliezen hadden, en die de singuliere gaaf bezaten van alles dapper in de war te rameijen, en ware het nood, den aftogt te blazen, en van de hulp en adsistentie van eene zekere soort van wandelende, vliegende, drijvende, en kruipende dwaalpatriotten, die, even als povere Munstersche Studentjens, welke, van deur tot deur, den domme boeren voor een stuk brood de passie voorzingen, van plaats tot plaats hun antidoticum democraticum tegen het bijten en steken der Prinselijke en Aristocratische dolle hondjens en vinkjens uitventende, eenen naam zoeken te maken, om in het een of andere wapen-genootschap, luk of raak, het honorair lidmaatschap te belopen [...] - de lucht klonk van hoezeetjens op dezen inval van ons Pensionarisjen - nu begon men hoop te krijgen, dat ook, t'avond of morgen, een dier Cometen in zijnen onregelmatigen loop dit noodlijdend Staat-wezentjen zou kunnen aanbotsen - [enz. enz.] Aldus wordt een overzees dubbel-toneel geopend. Twee oceanen verder wordt in een schimmenspel de Nederlandse politiek opgevoerd. Maar tegen het decor van deze Afrikaanse bananenrepubliek wordt pijnlijk duidelijk hoezeer hier, bij beide partijen, winzucht en incompetentie heersen. Janus gebruikt hier een werkelijk bestaand land als decor. Niet zelden echter schept hij geheel nieuwe fictieve staten en samenlevingssystemen. Altijd is het om aan te tonen dat het onze eigen politici met groot gemak lukt onze eigen maatschappij te corrumperen. Zijn pregnant beschreven samenlevingen hebben wel wat weg van die, voorkomend in de politiek-ironische imaginaire reizen of satires van Simon Stijl, J.A. Schasz M.D. en Jan Kinker.Ga naar eind14 Soms lijken zij maatschappijkritische werken van De Wakker van Zon (de Jan Perfect bijvoorbeeld) te preluderen. Misschien zijn zij daarvan wel de inspiratiebron. Eenzelfde type verhalen komt ook voor in de Janus Verrezen (1795-98) en andere tijdschriften met Janus-trekjes. Overigens geeft Janus door middel van dat Madagascar-verhaal met zijn context van diminutiefjes en naäperij opnieuw te kennen, dat Nederland zich dreigt te ontwikkelen tot een geval-apart. Nederland wordt zo langzamerhand een eiland. Men slaagt er daar niet langer in de eigen geschiedenis waar te nemen vanuit een hoger standpunt. Janus zelf echter is daarom nog geen misanthroop, vaderlandhater of cynicus. Hij voelt zich slechts vertegenwoordiger van de Verlichting. Over zijn positie zal ik later nog enige opmerkingen maken. | |||||||||||||||||||||
3. Literaire patronen en systemenIn het voorgaande zijn al enkele van de in de Janus gebruikte literaire ‘trucs’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||
aan de orde gekomen. Het geheel van de Janus te analyseren is vrijwel onmogelijk. Zelfs een heel boek kan nauwelijks recht doen aan de hier optredende inventiviteit, zeker niet omdat men steeds de toenmalige realiteit (de gebeurtenissen van 1787) erbij zou moeten betrekken. Ik geef toe dat de straks volgende inventarisatie van vormen alléén iets weinig bevredigends heeft. Het is bovendien slechts een gedeeltelijke inventarisatie. Ook worden allerlei verschijnselen als het ware op één lijn geplaatst, terwijl zij tot misschien geheel andere categorieën behoren. Maar het is een begin. En een globale inventarisatie kan enig nut hebben om die patronen ook elders te herkennen - want de Janus had succes en zijn model werd door zowel navolgers als tegenstanders geïmiteerd. Wegens ruimtegebrek kan ik niet altijd tekstvoorbeelden geven. Waar dat wel het geval is, zal mijn tekstuitleg soms beperkt blijven. Aan bekender ‘genres’ besteed ik weinig aandacht.
a. Beschouwingen: Dit zijn niet de bekende essays of vertogen à la Van Effen. Het zijn persoonlijk getinte overwegingen, duidelijk afkomstig van de zich als ‘Janus’ aandienende persoonlijkheid die verantwoordelijk is voor de redactie van het blad. Zo opent het eerste nummer met een verklaring van ruim twee bladzijden, handelend over Janus' motivatie dit blad te beginnen en welk soort berichten men mag verwachten. Dit soort stukken zijn soms zeer kort, en soms zelfs geheel afwezig. Echter vertonen alle andere berichten en stukken het duidelijke kenmerk door die Janus geredigeerd te zijn, en worden zij soms (in de vorm van een ‘Nota van Janus’) van commentaar voorzien. Het blad geeft zo geen teken van het streven naar anonimiteit of (schijnbare) objectiviteit zoals men bij spectators kan aantreffen. b. Beurscourant. Meestal genoemd: Prijzen der Effecten. Soms anders, als: Cours der Hollandsche Actien. Het systeem van deze rubriek kan eenieder duidelijk zijn, omdat ook vandaag de dag in elke krant nog zo'n rubriek voorkomt waarin de koersen van effecten, aandelen, obligaties genoemd worden. Uiteraard gaat het dan om bedrijven, maatschappijen, holdings. Bij de Janus ligt dat anders. In laatste instantie drukken zijn dagkoersen uit: de status of populariteit van personen, ideeën. Virtueel kan hij hier alle zaken die iets met de politiek van 1787 te maken hebben beoordelen en van een prijskaartje voorzien. De precieze koers maakt zelfs niet veel uit: het gaat meer om het ‘up’ en ‘down’-effect. Zo tref ik in de aflevering van 11 juni aan: een Cours der Nederlandsche Actien. Die Actien zijn weer onderverdeeld in ‘Hollandsche Effecten’, ‘Prinselijke Effecten’ en ‘Privé Effecten’. De prinselijke effecten krijgen in het origineel slechts drie regels: Ten laste van de Plantagie Oproer, 101. en 1. half. Efferen, uitverkoft. Op het Canaal van de Eem tot Dillenburg, 209. en 7. agste. Wezelsche Artillerie, het Capitaal. Burgermoord, geen aankomen. Slimheid en goede Directie, 114. en 3. vierde. Ook hier maakt de precieze hoogte van de koersen niet veel uit. Die kan slechts een enkele keer vergeleken worden met de koershoogte in een eerder of later nummer. Janus verzint namelijk steeds weer andere ‘bedrijven’. Het | |||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||
gaat er hier om, dat bepaalde begrippen of gebeurtenissen gerelateerd worden met de ‘bezitter’ van de acties. Een cabaretier zou tegenwoordig dezelfde taktiek kunnen gebruiken. Nu zal de tijdgenoot zo'n verwijzing onmiddellijk of vrij snel begrepen hebben. Wij niet, of niet altijd. Toch zal men snel vermoeden dat de koers van de prinselijke Slimheid niet al te hoog geweest kan zijn. Ook ligt de betekenis van de eerstopgegeven koers, die van de plantage Oproer, voor de hand. Hier hebben we trouwens wél met een (quasiechte) onderneming van doen, want plantages in de West waren echte bedrijven. De plantagenaam is, in Nederlands-politiek verband, niet zo verrassend. Boeiender is de implicatie: dat de stadhouders hun land behandelden als privébezit, vanuit een slavenhoudersmentaliteit. Boodschap: een verandering in de verhoudingen was dus wel op zijn plaats. Efferen herinnert de lezer aan het hem zeer bekende gevecht bij Vreeswijk, vier weken eerder. Daar waren op 9 mei 1787 prinselijke troepen die onder bevel van kolonel Van Efferen naar het westen oprukten, door patriotse strijdgroepen uit de stad Utrecht aangevallen en verslagen.Ga naar eind15 Een aardig patriots succes, dat ten volle propagandistisch uitgebuit werd. Het bericht dat de aandelen-Van Efferen ‘uitverkoft’ waren, duidt dus niet op de populariteit van diens onderneming. Integendeel: de kolonel kon zijn carrière wel voor gezien houden. - Op soortgelijke wijze kunnen ook de andere types aandelen uitgelegd worden. Voor de Janus waren in deze rubriek alle objecten bruikbaar. Nog één voorbeeld. In zijn effectencourant van 26 maart 1787 heet het: De Actien van de Neder-Rhijnsche Compagnie zijn, tegen de verwagting van Geinteresseerdens, wederom merkelijk gedaald. Oude en geconsolideerde doen het volle Capitaal. Bataviersche meende men, dat binnen kort veel opgeld doen zullen, wijl de Directeur thans Auditeur Militair geworden is [...]; heden doen zij al 1 en 1 half, à 1 en 3 vierde, à 2. Ten laste van den Haagschen Correspondent, of den kleenen Voltaire zijn tot 150 à 160. boven het Capitaal gestegen: men slaat zich dood om die Effecten, en geen wonder! Haarlem 16. Leyden 18. Woerden 20 à 21. Delft 10. Gosse 112. Schuurman 328. Verlem 327. Amsterdam en Rotterdam 111 à 111 en 1 half. In deze alinea worden, ten eerste, een zestal steden genoemd: indicaties dat daar politieke ontwikkelingen (waar de lezer al van wist) gaande waren. Opvallend is dat als het ware een ‘realistische’ economische inschatting van het handelspotentieel, de kapitaalskracht van die steden gehandhaafd blijft.Ga naar eind16 Interessanter is dat hier - en dat gebeurt meer - juist een aantal media economisch-politiek geëvalueerd wordt. Zo worden er uitspraken gedaan over de patriotse bladen de Post van den Neder-Rhyn (dit blad van 't Hoen had toen de grootste oplage van alle weekbladen, en kan in zeker opzicht met onze huidige weekbladen vergeleken worden), de Batavier van Frans Bernard, en de Haagsche Correspondent die hier aan Nomsz toegeschreven lijkt te worden.Ga naar eind17 Ik bemoei me nu even niet met de precieze waarde van hun dagkoers of de reden van de aangeduide val of stijging. Voor de receptiegeschiedenis is van meer belang dat hier een opinie wordt uitgesproken over hun waarde op dit tijdstip. Dat geldt evenzeer met betrekking tot de drie personen die aan het einde genoemd worden: Gosse, Schuurman en Verlem. Dat waren allen uitgevers van dag- of weekbladen. Gosse een | |||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||
orangist, de anderen patriotten. De koersstijging bij de laatsten vliegt bijkans het scherm af. Dat klopt. Niet alleen was de positie van de patriotse bladen florissant maar bovendien waren Schuurman en Verlem een soort mediagigantenGa naar eind18: zij waren gespecialiseerd in larmoyant leesvoer voor de grote massa. Zoals dat ook uit later tijd bekend is, hadden hun schrijvers in samenhang daarmee altijd een wat hetzerige toon, als specialisten in valse morele verontwaardiging. Zij waren uitgevers die in normaler tijden het soort geldopleverende literatuur produceerden als sentimentele romans, misdaadverhalen, liefdesdrama's, schotschriften. Janus' literaire ironie wijst naar een realiteit - alweer een indicatie dat zijn meningen op waarde geschat moeten worden. Deze onafhankelijke bron verdient (her)waardering, juist inzover de mening van bladen als de Janus als politieke bron benut kan worden. Met dat al: die beursberichten van Janus geven nog iets geheel anders te kennen. Zonder dat er één woord aan vuil gemaakt wordt, staat er ook te lezen: personen, meningen hebben een dagkoers. De ‘waarheid’ fluctueert onder zekere omstandigheden. In politicis is het moeilijk te denken in termen van vaste intrinsieke waarde. Die werkelijkheid is vluchtig, een zaak van efemere voorkeuren. Die panelen schuiven, en schuiven opnieuw. Een integer mens kan zich afvragen: moeten problemen van groot maatschappelijk belang inderdaad op deze wijze opgelost worden? Onder druk van op geld beluste rhetorici? In een heksenketel? Kan het niet anders? Die twee Januskoppen (de een lachend, de ander bedroefd) doen de lezer die wakker wordt in zo'n nachtmerrie en de Janus ter hand neemt, dan misschien denken aan die twee filosofen, altijd samen uitgebeeld, de lachendeAfb. 4. Titelplaat van Janus Verrezen II
| |||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||
en de wenende wijsgeer: Herakleitos en Demokritos. De optimist en de pessimist. Samen verzinnebeelding van de grote waarheid dat er twee zijden zijn, aan leven en waarheid. Aan die twee vergat ook Janus zelf niet de lezer te herinneren.Ga naar eind19 Kortom, zijn kop alleen al bracht de door Janus voorgestane ‘objectiviteit’ in herinnering. Het was een aansporing politieke heethoofderij te vermijden, ook als men veranderingen wilde. c. Zeetijdingen. Zoals een modern landelijk dagblad dikwijls nog een rubriek scheepsberichten heeft, vermeldend in welke haven ergens ter wereld een Nederlands vracht- of passagiersschip zich bevindt, zo had ook elke grotere krant een dergelijke rubriek. Die was toen veel belangrijker. Er heerste groter onzekerheid over het wel en wee van schepen en lading, en de kans op verlies (oorlog, weersomstandigheden) was veel groter. Nieuws over wáár welk schip gesignaleerd was had uiteraard grote economische waarde. Op grond daarvan kon men tot op zekere hoogte voorspellen welke goederen op welke termijn verhandelbaar zouden zijn. Dit nieuws was belangrijk voor de beurs; en wat de beurs deed was weer van belang voor de politieke stabiliteit. Zeetijdingen kunnen dus iets hebben van de waarde van een beurscourant. Hier zijn dezelfde aangrijpingspunten mogelijk. Janus nu schept zijn eigen scheepvaartnieuws. Hij ziet daarbij kans zowel specifieke gebeurtenissen van commentaar te voorzien, als om algemene tendenties te kritiseren. Hier is er één uit een hele reeks, van algemene aard (hoewel rechtstreeks tegen de prins zelf gericht):Ga naar eind20 TEXEL, den 8sten Maart. Heden is uitgezeild naar Noorwegen Schipper Willem Kroeskop, met het Fluit-Schip Oranje, om hout tot galgen: de Lootsen hebben weinig moeds op deszelfs reis, en rapporteren, dat, bij het uitseilen, het schip lek, en de equipage gek geworden was. De datum is niet zonder betekenis: het was de verjaardag van de prins. Het is natuurlijk geen goed teken op zo'n dag het land te moeten verlaten om bestraffingswerktuigen voor een oproerige bevolking in te gaan kopen. Waarom Willem Kroeskop genoemd wordt is niet zo duidelijk: een verwijzing naar zijn plantagebezittersmentaliteit (zoals al eerder voorkwam)? Zijn ‘pruik’-imago?
Op deze wijze kan de Janus lading en bestemming van een schip van welke partij of persoon dan ook van een ideologisch cognossement voorzien. Voorspellende waarde heeft, achteraf gezien, dit bericht van 18 juni gehad: Op de Eem is gelukkig gearriveerd Willem de Veroveraar, Kapt. Kort-voer; komt van Nimwegen, en is geladen met Manifesten en Declaratoiren, om vliegers voor de Amersfoortsche Staten, wier vlieger niet op wil gaan, van te maken: rapporteerde, dat, in het opzeilen der Rhenensche Venen, gepraaid had de Poolsche Emmer, Kapt. Judas Iscarioth, naar Berlijn gedestineerd, ter inkoop van eenige duizenden Uniformen voor de duizenden Pruissische Soldaten, die volgen zullen. De lezer moet zich hier de eerder uitgelegde situatie rond Amersfoort in herinnering brengen. Daar zetelden de aan de prins trouwgebleven Staten | |||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||
van Utrecht. Dat schip de Poolsche Emmerverwijst naar de literator en politicus Willem Emmery de Perponcher. Hij was oorspronkelijk een patriot (vandaar het Iscarioth-idee) maar adviseerde nu de prins. Hij had Poolse voorouders: de aangewezen man om hulp in het oosten te gaan zoeken.Ga naar eind21 d. Gedichten. Zelfstandige thematische poëzie, zoals gebruikelijk is in bijvoorbeeld de Post van den Neder-Rhijn, komt nauwelijks voor. Losse stanzen en coupletten worden doorgaans binnen een ander genre opgenomen (zie punt n). Uitzonderlijk is zo een titelloos maar onder het opschrift ‘Ons is verzocht het onderstaande Dichtstukjen te plaatsen’ opgenomen gedicht, met toespelingen op Huig de Groot, gesigneerd B.......K.Ga naar eind22 e. Advertissementen vormen een rijk gesorteerd geheel. Eén hiervan, het opsporingsbericht voor W.V.O., is hierboven al geciteerd. Als bij echte kranten is dit bijna een vaste rubriek. De betekenis van ‘Advertissement’ ligt in de pers van die dagen zo ongeveer tussen die van ‘bekendmaking’ (de oorspronkelijke betekenisGa naar eind23) en die van ‘reclame’ in. Zij worden geplaatst door detailhandel, stadsbestuur, particulieren, culturele organisaties en dergelijke meer. Naar rato van het aangeboden ‘product’ is een vastere vorm, vast woordpatroon bij elk product usance geworden. Daar maakt de Janus gebruik van. Ik geef enkele voorbeelden waarin duidelijk wordt dat hij diverse soorten advertenties persifleert ten nutte van zijn boven de partijen verheven Janus-standpunt. De genoemde vormen zijn slechts enkele uit zijn advertissementen-arsenaal: over deze advertenties zou gemakkelijk een reeks artikelen te schrijven zijn. We treffen bijvoorbeeld: - Boekadvertenties. Ik kies er één met betrekking tot de journalistieke strijdcultuur:Ga naar eind24 Bij Andries Andriessen, Boekverkooper te Wieringen, staat eerstdaags uit te komen, en alom te worden verzonden Nederduitsch Zakboek, tot gemak van de Schrijvers der Couranten, en wekelijksche Blaadjens; waarin men alle mogelijke Vloek- en Scheldnamen, zoo bekende, als nieuwlings verzonnene, A.B.C. sgewijze gerangeerd, kan aantreffen, met alle hunne kracht, energie, en bijzondere toepassing; waar onder uitmunten de woorden Aterling, Aertsschurk, Aertsbedrieger, Aanhitser, Bloedhond, Draaijer, Godslasteraar, God tergende Huichelaar, Hoerejager, Leugenaar, Muitemaker, Oproermaker, Oranjeklant [...], Schoelje, Schobbejak, Tijran, enz.; met eene handleiding, om die in alle Phrases sierlijk in te lasschen, tot opwekking der aandacht en bewijs der waarheid. Alles zachtmoedig opgesteld, door eenen stillen in den Lande: in zes deeltjens, in Folio. Een dergelijk, en gezien de laatste opmerking extra groot uitgevallen, taalbeheersingsinstrumentarium hadden volgens de Janus de partijgangers van zijn dagen kennelijk nodig om hun waarheid uit te venten. Zijn minachting is duidelijk. Volgens hem konden zelfs onaanzienlijke boekverkopers diep in de provincie ( Wieringen!) een slaatje slaan uit de sfeer van massale verdachtmaking. Hijzelf gebruikte eigenlijk zelden invectieven: ironie werkte beter.Ga naar eind25 - Schouwburgadvertenties. In het volgende voorbeeld worden twee patriotse politici en auteurs ten tonele gevoerd, namelijk Pieter Vreede (PAX) en de dolle Diemer dominee Bosch. De laatste was auteur van een geruchtmakend dichtstuk,Ga naar eind26 de Eigenbaat, waarin hij op vrij willekeurige wijze de regenten van corruptie beschuldigde. | |||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||
Met Permissie van de Edele Groot-Achtbare Magistraat, zullen de Nederduitsche Tooneelisten, onder Directie van den heer PAX, die voor eenigen tijd geleeden, de eer en het genoegen gehad heeft, van aan het geëerd Publiecq te vertoonen, de TIERANNIJ VAN EIGENBAAT in het Eiland van vrije Keur, nu de eer hebben van eerstdaags ten Tooneele te voeren den ONDERGANG VAN EIGENBAAT, zijnde een vervolg op het eerstgenoemde, en, even als dat, een stuk van het beroemde Kunstgenootschap, Nil volentibus Arduum. Schoon minder meesterachtig hopen zij echter dit stuk niet minder natuurlijk en kunstig uit te voeren, dan het voorgaande. Deze advertentie wijkt een tikje af van de gebruikelijke toneelannonce.Ga naar eind27 De stijl is wat minder formalistisch; het lijkt meer een aankondiging voor een nieuw stuk op de kermis (er werden dan in speciale tenten ook toneelvoorstellingen gegeven). De toon is meer aanprijzend: die van een spreekstalmeester. Dat is vermoedelijk ook zo bedoeld. Janus oordeelde, dat auteurs als Bosch hun patriottische produkten op maat sneden voor hun hongerige politieke publiek. De leeuwen zaten in dit circus aan de andere kant van de tralies: de brede patriotse massa's eiste in 1787 slachtoffers, en leesvoer over verraders en corrupte aristocraten. Bosch en kornuiten, zo is de implicatie van Janus, waren broodschrijvers die wisten hoe hun op sensatie beluste kermispubliek te bedienen. Niet toevallig is het eerste trefwoord in de titel van hun stuk: TIERRANY. ‘Tieranny’ was sinds eeuwen de titel van dat soort boek dat in larmoyante termen het onrecht de onschuldige Nederlandse bevolking aangedaan beschrijft (zo is er een Fransche Tieranny over de Franse gruwelen van 1672; een Engelsche Tieranny over de Engelse wandaden van 1780-84 en ver daarvóór). Dit subgenre was bedoeld voor de kinderlijken van geest. Het was propaganda ten behoeve van het soort mensen dat gelooft in conspiratietheorieën; tegelijk ook het type volk dat maar al te graag plaatsneemt op de eerste rijen als er guillotines in bedrijf gesteld gaan worden. De verdere aanwijzingen en referenties met veel vernuft in deze advertentie verstopt laat ik voor wat ze zijn. - Advertenties voor geneesmiddelen, zoals te verkrijgen bij apothekers, dokters en dergelijke figuren. De lezer zal geen moeite hebben met de volgende tekst, waarin de andere partij weer eens belicht wordt:Ga naar eind28
Hier hebben we, om de advertentie geheel te begrijpen, weinig méér nodig dan te weten dat de Oranjes vanouds gelieerd waren met het Engelse hof; en dat de Quarrésteeg in Amsterdam niet bestond. Quarré hangt samen met ‘quarrépruik’: een nogal forse, oudmodisch soort pruik, spreekwoordelijk door de aristocratie gedragen. - Portretadvertenties. Eind achttiende eeuw was het (nog) zeer gebruikelijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||
zichzelf en zijn verwanten te doen afbeelden. Men bestelde een miniatuur, een portret, een silhouet of wat dan ook. Tevens was men er zich in deze periode zeer bewust van dat gelaatstrekken uiting gaven aan karakter, aanleg, erfelijkheid. Janus slaat verschillende vliegen met één klap wanneer hij adverteert:Ga naar eind29 De Heer Ernst Ulrich van Ruggenboog, Miniatuur-Schilder en Graveerder, adverteert het geëerd Publicq, dat hij met zich heeft gebragt een keurig assortiment van over de twaalfhonderd stuks differente welgelijkende Portraiten, allen in het koper gesneden, en beste proefdrukken. Deze fraije verzameling overwaerdig, om door eenen Phijsiognomicus geëxamineerd te worden, toont ten duidelijkste de Characteristique en nationale trek van ieder der uitgebeelde Helden aan. Men kan duidelijk de Schotsche, Fransche, Duitsche, Bergsche, van de Hollandsche, Geldersche en Stichtsche onderscheiden. Iemand, genegen zijnde, deze Collectie door inlijving van heldentronie te verluisteren, adressere zich bij voornoemden Schilder, thans gelogeerd bij Rein de Vink, te Cuilemburg, in den Boomgaard; mits zich vooraf van eenen militairen, of Politiquen titel voorziende. Hier wordt niet alleen de spot gedreven met een vroege psychologische manie, al wordt er vernuftig gebruik van gemaakt dat de leer der fysionomie vanuit Duitsland afkomstig was. Eigenlijk wordt gezegd dat bij consequente wetenschappelijke doorvoering van die leer, landsaard en voorgeslacht bepalend zijn voor de politieke keuze. Zo wordt die portrettenverzameling een politiek handboek, leesboek. Enkele andere steken onder water worden gegeven aan de Duitse adviseur van de prins, hertog Ludwig Ernst van Brunswijk, die en passant vergeleken wordt met de befaamde toneelfiguur hopman Ulrich, die sinds zijn schepping door Van Paffenrode in 1659 repertoire gehouden had. Deze oude Duitse vrek was het alleen maar om de centen te doen, net als Brunswijk die het ‘steinreiche Holland’ uitplunderde met behulp van zijn talloze schare meegebrachte moffen - ook zo'n stel portretten. Om de centen was het kennelijk evenzeer die Rein de Vink te doen: de beroemde Reinier Vinkeles, polypictor, die wel patriotse sympathieën had maar die blijkens deze voorstelling van zaken iedereen wel wilde afbeelden. Typisch iemand die in Culemborg behoorde te wonen: in de 17e en 18e eeuw toevluchtsoord voor hen die veroordeeld om financiële misdrijven daarnaar de wijk namen. Weer suggereert de Janus: bij politiekgeëngageerden zit vaak een karakteristieke kronkel: op de een of andere wijze gaat het altijd om het gewin. De vorm van dit genre ondersteunt ongemerkt dit standpunt. Het gaat immers altijd om reclame, propaganda kan men haast zeggen. Het politieke product moet verkocht worden. Met waarheid heeft het politieke bedrijf niet zozeer van doen. - Advertenties voor boedelverkoop. Het gedwongen faillissement kwam in die dagen naar mijn mening relatief meer voor dan nu, en gedwongen verkoop werd ook in de kranten aangekondigd. Janus maakt daar gebruik van om het deficit van een politicus of een partij te afficheren. Zoals in het volgende geval - hoewel we hier met een voorstadium van die verkoop te maken hebben, namelijk de oproep aan de crediteurs en debiteurs van een boedel om zich te melden:Ga naar eind30 | |||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||
Alle de genen, die iets te pretenderen hebben van, of verschuldigd zijn aan den Boedel van de, op den 21 sten April, binnen Amsterdam, aan hare bekomen wonden overledene, Wel Edel Geborene Jonckvrouwe PATRICIA ARISTOCRATIA, in Haar Wel Edel Geborrene leven geprivilegieerde Plakken-uitdeelster, Billenkastijdster, Burger-vervloekster, Neefjens-verrijkster, &c. &c., gelieven daar van opgave of betaling te doen, op den Heiligen weg, te Amsterdam, waar de Hout-zagertjens boven de poort staan; zullende de Heeren Bewoners van dat Huis, als Naverwanten, Erfgenamen, en Executeuren van de overledene, met een ieder, prompt en duchtig, rekening sluiten. De nijvere krantenlezer wist heel goed waar zijn journalistieke Janus aan refereerde. Op 21 april had namelijk onder haast fysieke druk van de patriotten de remotie van negen conservatieve raden uit de stadsregering plaatsgevonden. Daarmee was de weg vrij voor de vorming van een ‘democratisch’ bewind. Tegelijk was een eind gekomen aan een bestuur dat gezien werd als corrupt, nepotistisch en autoritair. Reden waarom de eindafrekening verondersteld wordt plaats te hebben in een uitvoerig beschreven gebouw op de Heiligeweg: de tijdgenoot beter bekend als het Rasphuis, een gevangenis. Zéér effectief is een dergelijke advertentie als in geval van een met name genoemde persoon diens fictieve inboedel, bijvoorbeeld in de vorm van een lijst van de in de woning aanwezige schilderijen enz., beschreven wordt. In zo'n geval is er een dubbel effect: want de afbeeldingen óp de schilderijen, het type aanwezige voorwerpen en wat dies meer zij, zijn natuurlijk met zorg gekozen en beschreven. Het is een methode die in die tijd ook vaak in pamfletten gebruikt wordt. Soms kan men zelfs van een apart subgenre spreken, zoals in het geval van f. De pseudo-bibliotheek. Men kan zich voorstellen dat het een moordend effect heeft indien bekend raakt dat de privéboerderij van een vooraanstaand feministe voornamelijk bestaat uit pornografie; of dat de kasten van een leider van de PvdA gevuld zijn met nazistische publicaties van een organisatie waarvan hij in de oorlog lid was. Dit genre is de gehele 18e eeuw redelijk populair.Ga naar eind31 Hier volgen de eerste items (wegens ruimtegebrek kan ik niet meer geven) van de bibliotheek van een dame:Ga naar eind32 J. DUFOUR, Marchand Libraire te Maastricht, debiteert thans met veel succes de nagelatene Werken van Madame la Marquise de l'Hermite, geboren Comtesse de Chasse Corbeau, in 12 Deeltjens in Duodecimo, behelsende de navolgende Werken: Deze libertijnse dame, voor mij niet herkenbaar, had kennelijk de gewoonte alles te noteren wat met vrijheid en vrijgevochten gedrag te maken had, en dat in piepkleine boekjes (Duodecimo) die gemakkelijk meevoerbaar waren in de parafernalia der dames. Iemand als zij zal haar praktische commentaar neergeschreven hebben, na de lectuur van zo'n hedonistisch-filosofisch-libertijns romannetje, de Thérèse philosophe (1748) van de markies d'Argens. Janus zal te kennen hebben willen geven dat zij haar gunsten | |||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||
ook in het politieke veil had. Of anders, dat de voor de tijdgenoot zeker herkenbare politicus met wie zij een alliance had wel eens een corrumpeerbare figuur zou kunnen zijn. Daarachter schuilt dan weer een janistische waarschuwing met algemener strekking. g. Nieuwsberichten vormen natuurlijk, à la de courant, een groot deel van de inhoud. Eerder citeerde ik al berichten uit Urk en Kopenhagen. Nu lag in die reportages of berichten de ironie er duimendik bovenop, al werd de journalistieke, pseudo-objectieve stijl gehandhaafd. Soms vermijdt Janus echter zelfs maar de schijn van ironie: de beet zit dan in de eigenlijke inhoud. Zo begint zijn eerste bericht (p. 3): VENETIEN den 15 December. De spraak gaat, dat onze Doorluchtige Republiek het besluit genomen heeft, hare mediatie [bemiddeling] tot bijlegging der Hollandsche onlusten en innerlyke verdeeldheden aan te bieden. [...] De gronden, waarop zy hare voorslagen ongetwijffeld zal bouwen zullen te billyk zyn, om van de hand gewezen te worden. Zie hier de voorstellen, die men zegt, dat gedaan zullen worden: Een STADHOUDER zonder vermogen, doch [...]. En hierop volgt een reeks staatsinrichtingsvoorstellen. Alles op een serieuze toon, in ‘officialese’. Het probleem is slechts dat de lezer zich wel degelijk gerealiseerd - en erom gelachen zal hebben - dat die zogenaamde voorstellen gedaan werden door Venetië! Een van de weinige resterende Europese republieken, met een staatsbestel aan het onze verwant (bv. doge/prins). Maar: juist daardoor even onmachtig als onze eigen Republiek. De lezer wist: spiegel u aan alles, maar niet aan Venetië! Moet Zaïre de Sovjetunie politiek adviseren? In de genoemde gevallen is het nieuws afkomstig uit een werkelijk bestaande stad of land. Althans, zo wordt het voorgesteld. Een van de manieren waarop de rubriek nieuwsberichten verder verdeeld zou kunnen worden, is naar de wijze waarop de fictie van de herkomst van het bericht gestalte krijgt. Hierboven: een reële plaats of streek. Maar: het wemelt van berichten uit plaatsen die iets herkenbaars hebben, maar die niet werkelijk lijken te bestaan of die hoogstens in een ver verleden bestaan hebben. Met welke (pseudo?) geografie en situatie moeten we een bericht verbinden dat als volgt begint? BABEL, den 18den Julij. Heeft voor eenigen tijd, zoo wij het wel hebben, ruim twee jaren, het gesloten tractaat, tusschen den Grooten Frederik en de Neoliberi van Noord-America, het aangapen der Staatkundigen, de toejuiching der Wijsgeeren, de goedkeuring van Vrouwen en Gierigaarts, en de bewondering van alle verworven - niet minder moet ieders verschillende aandoeningen gaande maken de manier van Oorlogen, die 'er plaats heeft, en - zouden wij haast zeggen, het bepaald en geregeld plan van krijg voeren, dat 'er schijnt stand te grijpen, tusschen onze Stad, aan den eenen, en den SCHRIK der Bedouinen en Bergbewoners, met en benevens zijn onderhoor'ge Emirs, aan den anderen kant [enz.]. Nu komen berichten uit Babel vrij vaak voor. Aan de hand van de beschreven gebeurtenissen is duidelijk dat het altijd Utrecht betreft, het centrum van het patriots experiment. Van Abcoude tot Zeist werd er in Nederland niet geslapen: alleen wegens het rumoer van de niet ophoudende democratische | |||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||
volksvergaderingen dat boven de wallen van Utrecht uitsteeg. Een Babelse spraakverwarring was het daar; en, als in Babel, was het een opstand tegen de van God gegeven orde. Op één prent vond ik zelfs de Dom van Utrecht terug, afgebeeld als de toren van Babel.Ga naar eind33 Van dit politiek bewind was de besluitkracht nihil, de daadkracht zero; zéker wanneer vergeleken met het realisme van de Amerikanen, de Realpolitiek van Frederik II. Het was te voorzien dat deze revolutionairen op gegeven moment het onderspit zouden delven tegen de troepen van Willem V (hier, evenzeer omineus voor zijne Hooggeachtheid, bevorderd tot oosters potentaat) liggend tegenover Utrecht, en in Amersfoort (aan de Eem, vandaar die Emirs). Babel is er slechts een uit een hele categorie namen. Zo is er altijd met ‘Ninive’ Amsterdam bedoeld. Die twee steden alleen al vullen in de berichtgeving een mooi oudtestamentisch of mesopotamisch vakje. Ninive, als naam voor Amsterdam zal gekozen zijn wegens de associatie met ‘de groote stad’ Ninive, zondig en volkrijk, die de profeet Jona moest gaan bekeren. In deze categorie behoren ook plaatsnamen als Keijenburg voor Amersfoort, Govaertsburg voor Delft, en vele ander meer. Misschien ook ZachlioenikaGa naar eind34 vanwaar de stemming onder het joodse deel der natie gerapporteerd wordt. Bij een derde categorie valt alleen te constateren dat er geen enkele fysische realiteit aan beantwoordt. Hier wordt alleen bericht vanuit een Nederlandse geestesgesteldheid, een mentaliteit, Bijvoorbeeld:Ga naar eind35 POCHENSTEIN, den 12den Julij. Heden is hier ter plaatse,Ga naar eind36 door de Heeren Geïntresseerde Eenden, een Zesendertig ponders Comparitie, in de gewoone Comparitie Zaal gehouden, over de ingekomene Missive van een Warrenburgsche Missiveur, tenderende, om aan te toonen, dat, in deze bedrukte tijden, niets noodlottiger zijnde, dan verdeeldheid, oneenigheeden, en wantrouwen, men daarom zijn vertrouwen volkomen moest plaatsen op dien geenen, welke hetzelve gaerne bezat: - met verdere aanduiding van de middelen tot Redres. Op de sierlijke lecture van gemelden brief, door den Vliegende Se-cretaris gedaan, volgde een eenparig goedkeurend gejuich van Kwé, Kwé, Kwé, Kwé, Kwé, Kwé, Kwé, alle de Eendtjens zwemmen in het water: Falderalderire, Falderalderire; alle de Eendens zwemmen in het water: Fal-lal-La! - De Secretaris snoot zijn neb, en men begon te besoigneeren. - In deze toon vervolgt het verslag, twee pagina's lang. De plaatsnamen in deze categorie hebben alleen een programmatische, voorspellende waarde. Hier, zo weten wij onmiddellijk, zullen we geconfronteerd worden met een staaltje van het opgezwollen, betweterige, inhoudsloze spreekgedrag van Nederlandse vergaderaars. h. Ingezonden brieven. Blijkens talloze opmerkingen reageerden lezers op de Janus (in die tijd werden lezersbrieven via de uitgever ingestuurd). De feitelijk in het blad voorkomende brieven lijken echter doorgaans door Janus zelf opgesteld. Dit gebruik is heel oud. De satirische tijdschriften publiceerden al brieven (meestal ‘fake’) nog vóór de spectators bestonden. Die deden hetzelfde. Doorgaans waren de spectatorschrijvers consequent in het aanpassen van stijl, spelling, syntaxis aan de afkomst van de zogenaamde briefschrijver; tegelijk hielden zij rekening met het gepresenteerde standpunt. Dit alles is niet nieuw. Zo laat ook Janus bijvoorbeeld een Duitse beroeps- | |||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||
militair in kreupel Nederlands schrijvenGa naar eind37 en heeft die soldaat een ‘speaking-name’: Michiel Tonner-Wetter. De achternaam spreekt voor zich, de voornaam Michiel werd allang in kluchten en dergelijke bij uitsluiting voor westfalers en ander mofs gespuis gebruikt. Fijntjes maakt Janus gebruik van die brieven om te laten merken dat zijn blad vermoedelijk voor de gemiddelde vierkante Nederlander wat te ingewikkeld, te lichtvoetig, te vernuftig was. Zo laat hij een puzzelende ‘Arnoldus Sleutelgraag’ schrijven:Ga naar eind38 Wij vinden dat alles zeer mooi, maar de vraag is, zoo bij ons, als bij honderd andere menschen; wat wil dat nu weêr zeggen? [...] Bij voorbeeld, wat wordt er toch gemeend met die stad Sidon? zulk eene stad is 'er in het gansche Land niet. Wat wil zeggen dat Genootschap van Urk? in Urk zijn immers geene Genootschappen! Wat beteekent dat Adres van de Konijnen van Waasdorp? de Konijnen kunnen immers noch lezen noch schrijven! En de patriotse hardliner Nicodemus (= Overwinning des Volks) Blauwdruif wenste volgens Janus er ook (uiteraard!) niets van te begrijpen. Dit korzelige gestaalde kader liet hij opmerken:Ga naar eind39 Uw Weekblad, hoewel het zelve sommigen moge bevallen, behaagt over het algemeen niet. Uw Weekblad, mijn Heer, moet veranderd worden! Het lijkt den Burger in geenen deele. Aartigheeden, Kwinkslagen, Toepassingen, Fabels, die de geletterde, de onderwezene, of de man van de waereld alleen verstaet, en hun alleen smaken, doen niets af bij den Burger. Uw Latijn, uw Fransch, enz., daar krijgt de Burger weinig van in het lijf. Zoo dat, mijn Heer! Janus moet veranderd worden, Janus moet verstaanbarer gemaakt worden, of wij Burgers laten u zitten. Ik denk dat Janus maar al te goed begreep dat een bepaalde revolutionaire gezindheid bij welslagen wel eens allerlei beperkingen aan de letterkunde zou willen opleggen. Hij was een van de eersten in de achttiende (en volgende) eeuwen die intuïtief dan wel reflexief begreep welke gevaren er aan óók volksmacht vastzaten. Vandaar zijn Januskop. En zijn voortdurende aanval op de uitzichtloze domheid van beide partijen, verergerd door een vaderlandse botheid en zwaargeestigheid. i. De fabel. Het zal duidelijk zijn dat dit type verhaal, met zijn allegorische strekking, en mogelijkheid een maatschappelijke duiding te geven, geen nadere toelichting behoeft.Ga naar eind40 k. Het sprookje. Hiervoor geldt hetzelfde.Ga naar eind41 l. Documentenstijl. Voortdurend persifleert Janus vorm en inhoud van stukken van officiële aard: proclamaties, documenten, aankondigingen, requesten, wetten, besluiten, maatregelen van bestuur, bekendmakingen. Hij dikt de stijl van dit soort stukken aan, en weet op perfide wijze de inhoud van de mededeling zó te wijzigen, dat duidelijk wordt dat geheel Nederland aangetast is door het virus van de voze rhetoriek en dat hetgene besloten of verzocht wordt gespeend is van realiteitszin. Doorgaans heeft hij de bedoeling aan te tonen dat de politieke stellingname een situatie geschapen heeft waarin niemand zich meer van de alledaagse werkelijkheid bewust is; iedereen leeft in een roes waarin een gezwollen verbalisme het zicht op de essentie van de zaak onmogelijk heeft gemaakt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||
De geïroniseerde stukken kunnen van publiekrechtelijke aard zijn: maatregelen door stad of staat bekend gemaakt. Zo weet Janus een te Nijmegen gedane officiële aanbesteding van bouwwerken te ‘citeren’, waarbij ondanks de droge opsomming van wát er allemaal gerestaureerd, hersteld of gebouwd moet worden, zeer duidelijk wordt dat het hier gaat om schade aangericht door de prinselijke troepen, en om illusoire reparaties aan het gebouw van Staat. Hij valt een beetje uit zijn rol als hij té fraai besluit met de mededeling: ‘De bestekken zijn van heden af te zien by den Pater de Molina, te Nimwegen. NB. De tekeningen moeten met Burgerbloed getrokken zyn’.Ga naar eind42 Vaker zijn het stukken van burgers of verenigingen van burgers die Janus aangrijpt om zijn afgrijzen van de alom tegenwoordige rhetoriek te demonstreren. De hausse van requesten en adressen stimuleert Janus' ironie. Een imitatie van zo'n stuk vinden we in een zwaarwichtig dankadres aan de Staten, opgesteld door de inwoners van Wassenaar. Die betuigen, de Staten immens dankbaar te zijn voor de afzetting van ‘Willem van Bourgogne’. Die maatregel zou hun lijfsbehoud betekend hebben. Aan die Alva zouden immers ‘onze grijs-harige Vaders, onze nog tandeloze Kinderen, onze zwangere of barende Echtgenoten, onze vetgemeste Priesters of Raadsheren’Ga naar eind43 niet ontsnapt zijn. Nu lijkt die stijl eerder bij de huidige Wassenaarders te behoren dan bij de toenmalige. Maar in 1787 was het toch effectief, want dat soort Wassenaarders bestond nog niet. Zijzelf noemen zich in dit adres juist eenvoudige ‘Duijnmaijers’ en tekenen met namen als ‘Kees Wortelknauwer’, en ‘Goozewijn Knauw Knauw’. Dat betekent dat juist deze simpele zielen mede ten prooi gevallen waren aan die gezwollen inhoudsloze stijl. Die wortels (of aardappelen) in de keel hadden juist een request geformuleerd in het genus humile moeten voortbrengen. Vaak zijn het genootschappen en hun proclamatiecultuur die Janus kapittelt. In het bijzonder de exercitiegenootschappen krijgen de wind van voren. Fraai is een brief afkomstig van het Babyloniënbroekse wapengenootschap ‘Dulce et decorum est pro patria exerceri’ (‘Prachtig en passend is het voor het vaderland te paraderen’)Ga naar eind44, en nog veel fraaier een request van het Zaandamse gezelschap ‘Auribus non bene frigidis pugnatur’ (‘Met kouwe oortjes vechten we niet goed’).Ga naar eind45 De analyse van dit laatste stuk, waarin mede de preekstijl van dominees voor boerenzaankanters verwerkt is, zou een waar genoegen zijn had ik hier daartoe de ruimte. Moordend is ook het verslag uit de notulen van de provinciale vergadering van exercitiegenootschappen te Windbergen, en de aanspraak daarin gedaan door Andreas Suikerpeer.Ga naar eind46 Maar ook wordt de toen zo populaire genootschappelijkheidGa naar eind47 in het algemeen wel aangegrepen om te laten zien dat overal de zinloosheid om zich heen gegrepen had. Zo vinden we een verslag van de toekenning der prijzen door de Oeconomische Tak (een genootschap dat ten doel had de Nederlandse economie op te peppen, door middel van het uitschrijven van prijsvragen over economische problemen en knelpunten). Ik citeer alleen hier een deel van deze genootschappelijke publicatie:Ga naar eind48 Aan den schrijver van het vertoog, dat de instelling van den Oeconomischen Tak den lande heilzaam is, en dat deszelfs directie aan zijne inrichting beantwoordt, eene premie van de gouden medaille, ter waerde van 100,000 Gl. | |||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||
Aan den uitvinder van het Zegel-lak, dat schielijker consumeert, en de brieven beter verbrandt, eene gouden medaille van 50,000 Gl. Ook zichzelf nam Janus eenmaal in het ootje, tot op zekere hoogte. Want in het laatste nummer citeert hij uit zijn eigen testament, en beschrijft hij daarbij zelf zijn overlijden. Een Sterniaanse manoeuvre. m. Het dodengesprek. Dit is een gedurende de hele Verlichting populaire methode om personen die elkaars tegenstander waren in filosofisch, religieus, politiek of ander opzicht, maar die om die reden bij hun leven nooit met elkaar in gesprek zouden zijn geraakt, in een vaag hiernamaals elkaar te laten ontmoeten en in deze wat relaxter atmosfeer een gesprek met elkaar te laten beginnen over die standpunten. Dikwijls zijn deze mensen elkaars tijdgenoten, soms niet; in de laatstgenoemde gevallen is het aardig te laten zien welke begripsverwarring er kan optreden als grote voorgangers of leidslieden elkaar voor het eerst tegenkomenGa naar eind49 (een dialoog tussen bijv. Christus en Stalin behoort in zo'n geval niet tot de onmogelijkheden). Een dergelijke conversatie - ‘Het Toneel verbeeld de Elisesche Velden’ - komt zo ook voor in de volgende merkwaardige toneelachtige n. opera buffa die in nr. 17 begint, in nr. 21 vervolgd wordt, en die zelfs weer nieuwe afleveringen krijgt in de Janus Verrezen (1795-1798). De term is wellicht ongelukkig gekozen; misschien moet eerder gesproken worden van zangspel, allegorisch politiek toneel, of nog anders. In ieder geval zijn al die elementen aanwezig. In de eerste aflevering (het ‘Eerste Toneel’) ontmoeten elkaar een ‘Quarré-paruik’ die in de eerste regels in een wolk van poeder uit de lucht gevallen komt, en een ‘Panache’. De namen voor deze figuren zijn uiteraard symbolisch. Een quarrépruik is de dracht van de oude regenten. De panache is eigenlijk de zwierige veer op een hoofddeksel als een musketiershoed en verwijst zo naar de meer soldateske gewoontes van de patriotten. Wij zouden hun kunnen benoemen als ‘de pruik’ en ‘de branie’. In deze tekst komen aria's voor. Meestal is het een gewone dialoog. Maar wel een dialoog in een uitzonderlijk soepel Nederlands gesteld - iets opvallends in een tijd vol toneeltaal. Dit Nederlands staat dicht bij de gewone spreektaal van de twintigste eeuw. Een verrassing, een prestatie. Het onderwerp van de discussie ligt voor de hand. In de tweede aflevering voegen zich bij de genoemden een tweetal ‘cocardes’. Dit zijn ook duidelijk patriotten, maar van wat minder allure. Zij representeren waarschijnlijk de brede massa van de patriotten (de eerste groep patriotten was wat meer ‘aristocratisch’). Hun aria's zien er dan ook plotseling uit als volksliedjes: Men werd bij ons het konk'len moê; | |||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||
Helaas is het weer niet mogelijk verder in te gaan op dit uiterst creatieve politieke stuk, vol absurdistische scènes die heel modern aandoen. Overigens doet het geheel (met de vervolgen in de JV erbij genomen) beslist denken aan enscenering, taalgebruik, het parodistische en allegorische in enkele stukken door Kinker, als diens Eeuwfeest bij den aanvang der negentiende eeuw en De Menschheid in 't Lazarushuis, rond 1800. o. Imaginair land. In rubriek g is een grove indeling gemaakt van de nieuwsberichten: mede op grond van de plaats van herkomst van het bericht. Die plaatsen waren soms reëel (Urk), soms symbolisch-reëel (Babel voor Utrecht), soms niet-bestaand maar dan symbolisch ‘Nederland’ representerend (Pochenstein). Met een wat ander geval hebben wij te maken wanneer een bericht gepresenteerd wordt uit een niet-Europese geografische context en wel uit een land dat niet werkelijk localiseerbaar is. Dat was wél het geval met Madagascar, genoemd in paragraaf 2 - al was die stam daar, met zijn gedrag dat dat van de Republiek nabootste, natuurlijk fictief. Maar de hier bedoelde landen zijn geheel imaginair. Zij danken hun bestaan slechts aan de wens Nederland een spiegel voor te houden. Er komen hier zeden, gewoonten, denkwijzen voor die de Nederlander aan het denken moeten zetten. Janus schept hier (dat gebeurt in de Janus Verrezen zelfs veel méér) kleine ‘Krinke Kesmes’-verhalen, zij het zonder de gedetailleerde uitwerking die Smeeks aan zijn onbekend zuidland gaf. Hier vinden wij bijvoorbeeld een bericht uit de ‘Patientie-valleijen’. Die zijn ontdekt in de woestenijen van Afrika. De bewoners daarvan scheppen er behagen in zich lang, heel lang te laten slaan en trappen; maar niet eindeloos. We ontvangen informatie uit de Amerikaanse republiek Heptachoria (zoiets als: Zevenpartijië; vgl. de Republiek der Zeven Provinciën). Daar doet men niet anders dan bekvechten over de ware beginselen der republikeinse leer. Merkwaardig is het bericht uit ‘MARTINIA, den 1sten [!] April’, met een mengeling van Chinese, Maleise en Indische elementen.Ga naar eind50 De lezer wist best dat Martinia nergens lag en dat hij in dit geval niet hoefde te gaan speuren naar zeg Martinique, of het Samoa van Martinet. In de veelgelezen Onderaardsche Reis van Claas Klim (1741, door Ludwig Holberg) is Martinia een land gelegen in de holle binnenkant van de aarde. Regering en wetten zitten daar uiterst chaotisch in elkaar; het wordt geregeerd door apen.Ga naar eind51 p. Pseudovertalingen. Die zijn er in soorten. Allereerst zijn er, wat ik zou willen noemen: de Ossianismen. De zangen van de oude Schotse bard Ossian (3e eeuw) waren in deze tijd in heel Europa buitengewoon populair. Zijn heldendichten waren vanaf 1760 door de Schot James Macpherson gepubliceerd. Hierbij was hij er niet voor teruggeschrokken een aanzienlijk deel van die zangen zeer vrij te bewerken, of zelfs geheel te verzinnen. De extatische toon van dit eigen europese erfgoed, gecombineerd met de toenemende belangstelling voor het eigen verleden, de bewondering voor de ongecompliceerde heroiek van de germaanse of keltische voorvaderen, de fatalistische en mortuaire thematiek in die zangen (geheel passend bij de wat in dat tijdvak morbide belangstelling voor graven, kerkhoven, nacht, wanhoop, ongeluk) maakten dat de Ossian een rage werd. De stijl sloot geheel aan bij die van het sentimentalisme en het poëtisch proza; en natuurlijk bij die van de daarmee samenhangende stijl van de vlammende vaderlandse | |||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||
redevoering vol ingehouden emoties en snikken, waarvan hier eerder al een exempel te beluisteren viel bij de vaarwelrede voor de uitrukkende Urkse patriotten. Het sneuvelen voor altaar, huis, familie en vaderland was als het ware in deze stijl geïmpliceerd. Juist de patriotten maakten graag gebruik van dit mengsel van sentimentalisme en ossianisme, waarbij het voor de persiflator een grote steun was dat juist dé grote sentimentalist, Rhijnvis Feit, bekend stond als patriot. Bij het ironiseren van deze stijl wordt meegeïroniseerd: de politieke patriotse idee dat het aloude Batavierendom in vrijheidszucht geen duimbreed behoefde te wijken, niet voor Grieken of Romeinen, niet voor Kelten of Germanen (van die laatsten hadden zij juist die drang geërfd!). In de Janus werd de Ossianreeks met de volgende fictie opgebouwd:Ga naar eind52 OXFORT, den 1. Maart. Een der Geleerden, welke thans onzer Universiteit tot luister verstrekken, een man, die, door onvermoeide vlijt, tot in de diepste geheimenissen der oude Rhunische en andere Noordsche Geschriften is doorgedrongen, heeft onlangs een zeldzaam en treffelijk gedenkstuk der denkwijze en dichterlijke schrijfstijl van de oudste bewoneren der Noordelijkste Eilanden van Schotland ontfangen. Dit monument is een gladgepolijste koperen Cylinder, welke op Romona, het grootste der Orkney Islands, diep onder den grond is gevonden, en op welke een zeer lang gedicht gegraveerd is, volgens den uitlegging van dien Taalkenner, van den navolgenden inhoud: Zelfs in deze beginpassus alleen al wordt met meesterhand de gechargeerde ossianistische stijl opnieuw gechargeerd. Vrijwel meteen bekruipt de lezer het ondefinieerbare gevoel dat er iets teveel is. Bij nader toezien is het wel vreemd dat die sneeuwwitte lokken (hoe eerbiedwaardig, dat sneeuwwit, en hoezeer toch ook een leeg epitheton ornans) van Ossian om de schouder en (!) van Fingal slingeren. Wat minder verknochtheid kan ook wel, voelt de praktische lezer. Vanwaar dat gehuppel? Is het nodig, als die rotsen overijld moeten worden, te vermelden dat het Pitileensche basalt-rotsen waren? Deze exotische aardrijkskundige aanwijzingen zijn in de Ossian een truc om de lezer tegelijk te betoveren en te overtuigen van de werkelijkheidswaarde van die oude en vreemde wereld. Hetzelfde doet zich voor in de hedendaagse Sword & Fantasy-verhalen, space opera's. Maar de Janus slaagt erin dit in zijn tegendeel te doen verkeren. Het wordt een leeg vertoon van ornatus. Zelfs het filmische, de geënsceneerde beweging krijgt iets ridicuuls. Het is lastig in verliefde stemming met iemand aan de hand die basaltrotsen te overijlen, en ook veel te gevaarlijk voor de tere enkeltjes van Volmina. Volmina - dat is een naam van het type zoals Feith gebruikte, in zijn verhalende schetsen opgenomen achter de Julia: Themire, Alpin, Selinde. De lezer voelt de kneep al: die exaltatie van bepaalde Nederlandse schrijvers moet dus óók vals zijn, en dan niet alleen hun fictie maar ook hun politieke pathetische stellingname. Het gevolg van deze literaire persiflage is dus dat de tijdgenoot achterdochtig raakte, met betrekking tot auteurs of sprekers die geverseerd waren in | |||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||
Germaanse of Bataafse heroïek, hoe fraai zij ook de daarbij horende assonantiepatronen hanteerden. Zou iemand die een passage als de volgende bewonderde of imiteerde wel te vertrouwen zijn als hij op zakelijke wijze zich met een staatsbegroting moest bezighouden?Ga naar eind53 Hoort dan, vrijgeboren Helden van Romona! - hoort dan, onsterfelyke Dochteren van Birsa! -- hoort, wat u Torwald, by het zinken zijner zonne, van onder de duistere dennen zal toezingen! Waarlijk homerisch spreekt deze voorvader van Germanen en Batavieren. Met Germaanse assonanties, met epische vergelijkingen toont hij de zeggingskracht der Ouden. Maar met permissie - aan dat toornen tegen de vijanden des vaderlands zit taalgewijs wel een steekje los. Is dat nodig - die complete walvis om een jonge meeuw te voeden die zich bovendien ergens op (zelfs in) de rotsen blijkt te bevinden? En deze Tuïsco of nazaat van Tuïsco (naam die verdacht veel wegheeft van een veronderstelde stamvader van Tuitschers, Teutschers, Duitsers, dus ook Nederlanders), deze bijlslingerende Germaanse Tarzan - dat lijkt wel een behendigheidskunstenaar. Deze krachtpatser is in staat een jonge pijnboom in zijn woede te vellen. Of vellen? Hij klooft hem, dus hij velt hem vertikaal. Dat is moeilijk. Deze Thor lijkt eerder de voorvader van de tambourmaître die jonglerend met zijn bâton zijn patriots exercitiekorps voorafmarcheert. Het ziet er naar uit dat het verbale vermogen van onze vroege vechtersbaas te wensen overlaat. Evenzo zijn daadkracht: zijn speech neemt pagina's in beslag. Dus suggereert deze Ossianparodie: dat de huidige leiders die in vergelijkbaar jargon brallen over oprukken tegen binnen- en buitenlandse vijanden hun bijlen (geweren) niet werkelijk weten te hanteren. Exerceren is niet vechten. Laat u niet verleiden door demagogen en politici, is uiteindelijk de boodschap. Werkelijke vooruitgang moet op andere manier bereikt worden. En zo wordt de nietszeggende speech van Tuïsco toch veelzeggend. | |||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||
Wat hierboven minder opvalt is de aantijging dat een bepaalde loze vaderlandslievende amateurpolitiek gestimuleerd wordt door intelligentsia en universiteiten. Die Ossiancylinder werd bestudeerd in Oxford, door een geleerde. Het is het milieu waar oude talen bestudeerd worden, en waar men de idee heeft dat instituties uit het oude Hellas en Rome, of zelfs uit het oude Germanendom, onmiddellijk naar het heden getransplanteerd dienen te worden. Dat Oxford inderdaad voor Leiden enz. staat (en universiteiten en intelligentsia speelden rond 1787 inderdaad voor het eerst de rol van revolutionaire voorhoede die nadien zo bekend geworden is) blijkt ook uit andere geciteerde vertalingen. Hier wordt eveneens gewerkt met een soort ‘gevonden-manuscript’-fictie. Zo begint p. 111 een serie, behelzend de vertaling van een nieuwgevonden Romeins fragment, waarin de namen van Brutus, Cassius, Caesar, Cicero duchtig de rond doen. Uiteraard is de tegenstelling republiek-despotisme aan de orde van de dag. Aardiger is het gevonden perkament met de speech van een onbekend grieks redenaar; maar de wijze van aan het licht treden vind ik nóg aardiger:Ga naar eind54 LEIJDEN, den 3den Meij. Bij gelegenheid van het, in dit jaarsaisoen hier te lande gewone, schoonmaken, heeft men toevallig, onder eene der boekenkassen van eenen Hoogleeraar in de Oudheidkunde, gevonden het volgend kleen uittreksel eener Oude Redenvoering van eenen onbekenden Griekschen Redenaar: het was op eene pergamenten rol gecoucheerd, en is door de schoonmaakster van zijn Hooggeleerden op de volgende wijze overgezet. Ook in Hellas blijkt het tussen Demos en Aristo niet altijd botertje-tot-de-boom geweest te zijn. Het ging er zelfs op herkenbare vaderlandse wijze aan toe. Moraal: nooit is het heil van politici gekomen. q. Reisverslag. Van een soort onpartijdige waarnemer had Janus zich voorzien door het herhaald opnemen van een reisverslag. Dit verslag, in de vorm van brieven van Diogenes aan zijn vriend Arestides te Den Haag, beschrijft een reis van Diogenes door verschillende Nederlandse provincies en steden. Ik heb zijn optreden al genoemd in paragraaf 2. Diogenes is op zoek naar de sterke man (beter: de wijze man, de volwaardige mens) die Nederland moet redden. Hij ontmoet de vooraanstaande figuren die op dat moment in de belangstelling staan. Ware grootheid vindt hij echter niet in hen. Deze constructie heeft iets onwaarachtigs. Want onvermijdelijk identificeren wij deze Diogenes met de Diogenes die op de Atheense markt eveneens naar ‘mensen’ zocht. Maar - die kan hier in 1787 nooit zijn aangetroffen. Beter was het geweest, in de trant van Montequieu's Lettres Persanes, een buitenlander aan zijn thuisbasis te hebben later rapporteren over de krankzinnigheden der Nederlanders. Diogenes' positie nú is niet overtuigend. Het enige winstpunt is dat Janus zelf, en zijn ‘objectiviteit’, een steuntje in de rug krijgt. Want zijn collega journalist-filosoof blijkt er evenmin erg zeker van te zijn dat er iets moois zal opbloeien uit de Nederlandse stammenkrijg. r. Dialogen (gesprekken). Uiteraard heeft het gesprek een functie binnen al eerder genoemde genres: de opera buffa, het dodengesprek enz. Het komt evenwel ook zelfstandig voor. De deelnemers presenteren dan soms de opinies van de verschillende maatschappelijke groeperingen. Zo is nr. 22 | |||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||
geheel gevuld met een gesprek tussen Cajus Pectinius Pruika, De Brievenbestelder, en Hilletje (een huishoudster of dienstmaagd). Een opvallende figuur is ‘De Gekke Jacob die te vreden is’Ga naar eind55 . Hij lijkt het Hollandse gezond verstand te vertegenwoordigen. Hij bekijkt alle dolligheden met een mengeling van aantrekkelijke naïeviteit en boeren(?)slimheid, weet bij elk voorval wel een gezond Hollands spreekwoord te berde te brengen, laat zich niet in de war brengen. In zekere zin is hij: wijs. Zijn standpunt wordt ook door anderen op prijs gesteld, want men voelt aan hier op iets diepers te stuiten. Zo ontspint zich een lichtelijk absurdistische dialoog tussen deze Jacob en prins Willem V, wanneer de laatste in zijn nood Jacob ter advies ontboden heeft:Ga naar eind56 JACOB. Zal ik me schoenen ook aan de deur laten staan, mijn Heer Je Hoogheid? want men Petemeu plagt te zeggen: de stinkende lui zijn de netste. Enzovoorts. De dialoog neemt een eind als Jacob schielijk vertrekt, op het horen van een binnenkomend bericht dat een door de orangisten in Amsterdam verwekt oproep mislukt was. Blijkbaar vond hij het moeilijk vreedzame adviezen te verstrekken aan mensen die tezelfdertijd bezig waren met list en geweld een stadsregering naar hun hand te zetten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||
Deze lijst van literaire strategieën is zeker niet volledig. Tot de eigenlijke (sub)genres die gehanteerd worden behoren niet bepaalde trucs die ik wegens hun regelmatig voorkomen, en functionaliteit binnen het geheel van de Janus bij deze opsomming toch een plaats gun; te weten s. De naamgeving. In het voorgaande zijn al genoeg voorbeelden gegeven van teksten waarin persoonsnamen, geografische namen, allegorische namen met zoveel vernuft ten bate van Janus' bedoelingen en standpunt gebruikt zijn, dat duidelijk moet zijn dat zonder al die ‘speaking names’ de literaire verdiensten van het werk niet alleen minder zou worden, maar ook de politieke boodschap aan ‘symboliciteit’ verliezen. t. Functionele groepstalen. Eveneens is uit het voorgaande gebleken dat Janus wonderwel allerlei taalgebruik weet te hanteren en te integreren. Dat betreft niet alleen oorkondentaal, kantoortaal, redevoeringstaal, de taal van diverse stijlen. Hij kan levende volkstaal gebruiken. Hij kan het gewone gesproken Nederlands van de burger weergeven (daarin is hij tamelijk uitzonderlijk). Hij kan moedwillig ‘exotisch buitenlands’ gebruiken: als het past vindt men maleis, chinees, of iets dat er op lijkt. Uiteraard liggen de gewone klassieke en moderne talen binnen zijn bereik. ‘Mofs’ kent Janus ook: in dat platte duits laat hij zijn huzaar Tonner-Wetter een brief schrijven.Ga naar eind57 In een bijzonder geval komt de ‘gothische letter’ (zoals dat type letter doorgaans genoemd wordt) voor. Die kan ikzelf niet laten afdrukken. Ik citeer daarom niet. Het genoemde gesprek tussen Hilletje, de brievenbesteller en de heer Pruika is geheel in die letter gezet.Ga naar eind58 Ik vermoed dat het gebruik van die letter duidt op taalgebruik van een bepaalde volksklasse. Waarom? Omdat dit gesprek de titel heeft: ‘Berichten uit het voorhuis van Janus’. Het voorhuis: daar vertoeft het bedienend personeel, of is er bezig, en daar bij de stoep kunnen dienstmaagd Hilletje, de postbode en de pruikenmaker (= Pruika) elkaar ontmoeten, en discussiëren op de wijze waarop het volk met elkaar omgaat: in 't gotisch. Want die klasse las niets: behalve de bijbel, in de kerk of elders, en díe was nog steeds in de gotische letter gezet. Die mensen ‘spreken’ dus ook in gotisch, want iets anders kennen zij niet. Dat wist de lezer van de Janus ook wel, en dus prepareerde hij zich op de politieke opvattingen en het soort gesprekstoon dat bij dienstvolk en plebs in zwang moest zijn. Om diezelfde reden, vermoed ik, liet Rijklof Michaël van Goens iets eerder, in 1781, zijn prachtige pamflet en politieke fabel Zeven dorpen in brand [...] of historie van de oliekoeken ook in het gotisch drukken. Dat pamflet was bestemd voor het orangistische lage volk, dat weinig meer begreep van de groeiende politieke complicaties. Dit boekje was in ‘hun’ letter. Zo kon in dit opzicht ook Janus inspelen op de ‘verwachtingshorizon’ van zijn eigen meer geletterde publiek: dat verwachtte nu een simpelmans visie op het maatschappelijke gebeuren. u. De hiervoor besproken ‘gotische’ manoeuvre kan men ook bijschrijven bij een heel andere categorie: die van de visuele technieken. Door een visueel verschijnsel, of een verandering in de tot dan toe gebruikte visuele middelen, kan een boodschap aangeboden worden. Hier vertoont Janus een duidelijke verwantschap met Sterne die in zijn Tristram Shandy visuele grapjes liet drukken, en wel zó dat niet alleen zijn eigen ironie accent kreeg, maar de lezer beter begrip kreeg voor de dubbele bodem van de taal. Ook bij | |||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||
Nederlandse auteurs komt in deze tijd het gebruik van het grafisch-komische voor.Ga naar eind59 Uiterst simpel en toch heel effectief, juist omdat er helemaal niets gebeurt, is de visuele techniek in nr. 11. Men stelle zich voor. De lezer van het blad loopt naar de boekhandel en koopt zijn exemplaar van de nieuwe Janus-aflevering. Thuis zet hij zich naast de haard. Op de eerste bladzijde, onder het vignet, vindt hij het begin van de tekst. Hij leest: AAN HET NEDERLANDSCHE VOLK. Dit brengt hem of hij wil of niet, de vrijwel gelijkluidende titel te binnen van dat beroemde en geruchtmakende pamflet van niet zo lang geleden: Aan het Volk van Nederland Van Joan Derk van der Capellen, uit 1781. Daarin werd voor het eerst het patriotse beginselprogramma geformuleerd. Kreeg de lezer dus met weer iets patriots ultimatiefs, een partijprogramma, een oorlogsoproep of iets in die geest te doen? Hij leest verder: Triumph! Iö Triumph! de blijde dag is wederom geboren! de dag, daar Nederland met rillende aandoeningen op staroogt! Op nieuw gaat weder de zon der Vrijheid dagen! Willem leeft! Willem is jarig! De lezer is geschokt: hij verwachtte iets patriots, hij wordt geconfronteerd met een lofzang buiten proporties. Op dat onbenullige staatshoofd! Of is het toch ironisch bedoeld? Dat bibert - slaat dat op Willems drankzucht? Hij slaat de tweede bladzij op - en staart. Die pagina is volstrekt blanco. Pagina drie: volstrekt niets op te zien. Hij slaat weer om: pagina vier ziet er zeer tevreden uit, smetteloos wit als zij is. Hij begrijpt ineens: een hymne op Willem, een dithyrambe op Oranje, die is onbestaanbaar. Dat levert alleen leegheid op. Er is niets te zeggen. Hij legt het nummer voor zich neer. Langzaam dringt door dat op de voorpagina de datering staat: ‘Donderdag den 8. Maart’. Dat ís de verjaardagsdatum van Willem V..... Tot de kwasi-eenvoudige visualia behoort natuurlijk het boven elke aflevering opnieuw afgedrukte vignet (zie afb. 1). Ik heb al eerder gezegd dat de twee koppen van Janus iets zeggen over het aequivoke karakter van de gebeurtenissen. Alles kan op pessimistische en optimistische wijze bezien worden. Objectiviteit vereist een ‘dubbele’ visie. Uiteraard verwijst de naam Janus naar de oude Romeinse god: die van de tijd, en van oorlog en vrede. Symboliek genoeg hier. Qua naam schaart Janus zich trouwens bij die reeks tijdschriften uit het begin van de achttiende eeuw waar een godennaam gebruikelijk was: de Mercurius o.a. van Doedyns, de Saturnussen van Van der Gon, de Hermessen van Weyerman, en zoveel andere. Het kan een indicatie zijn dat een type satire, een literair programma tot voorbeeld gestrekt heeft. Maar misschien geeft die naam nog wel meer aan. Is Janus niet ieder van ons? Want Janus, Jan - dat is zo ongeveer dé naam van de Nederlander. Er schuilt een Jansen in elk van ons, in het bezit van gezond verstand. Common sense zou moeten winnen, en dat beweert ook Janus zelf. | |||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||
Ik vraag mij zelfs af of Janus spelend kan verwijzen naar bepaalde kermisattracties (er is later ook een circus Janus Blanus). In dat geval zou zijn tweekoppigheid bepaald functioneel zijn. Dergelijke mensen werden toen nog op kermissen geëtaleerd. Dan wordt Janus een soort gek, een hofnar, die de waarheid mag spreken al is zij onaangenaam. Ik laat deze zaken rusten: het gaat hier niet om praktische zaken uit de Janus-entourage. Wel wil ik nog wijzen op de symbolische waarde van de naast de januskop afgedrukte jaartallen: 1747 en 1787 (oorzaak van zéér verwarrende Janus-dateringen in bibliotheken). 1747 verwijst natuurlijk naar een eerder revolutiejaar: de eerste democratische troebelen, die Willem IV aan het bewind brachten. Interessanter is de hiermee geschapen afstand tussen twee revolutiejaren: veertig jaar. Dat is, bijbels gezien, altijd de periode van terugtrekking, moeilijkheden, vóór een nieuwe fase begint. Jezus vastte veertig dagen. De Joden trokken veertig jaar door de woestijn, vóór Israël te bereiken. De Janus schijnt zo tenminste te suggereren, dat de voorgaande veertig jaar een tijd van politieke voorbereiding (woestijn?) waren; en dat er nu een cruciaal jaar in de Nederlandse geschiedenis is aangebroken. Varianten op dit jaartellenspel verschijnen ook in de Janus Verrezen (in deel I: 1787 en 1795) en in de latere navolgers. Een wat eenvoudiger visueel genoegen verschafte Janus althans sommige lezers toen hij zijn belofte ooit een sleutel op de Janus te geven (op namen, figuren, gebeurtenissen) tenslotte inloste in een extra nummer, volgend op nr. 25 (zodat daarmee als het ware de problemen uit de eerste halve jaargang opgelost waren). Feitelijk is het een grap te vergelijken met het verjaardagsnummer voor Willem V. Want op de eerste pagina wordt die sleutel aangekondigd, de tweede is blank, en de derde biedt een afbeelding van een heuse triviale sleutel (zie afb. 2), met een satirskop in het handvat. Op de laatste pagina bevindt zich trouwens een soort rebus, die door verschillende onderzoekers is geprobeerd op te lossen, zonder veel resultaat.Ga naar eind60 Een grafische indicatie hoe de tekst te lezen verschafte Janus ook in zijn laatste nummer. Een gedeelte daarvan beslaat het ‘Testament van Janus’, en een door hemzelf (!) opgestelde beschrijving van zijn sterfbed. Die pagina's (241-246) zijn zwart-omrand. De koper wist het: hij had een overlijdensbericht in handen. De overige zaken die in deze categorie vallen - dikwijls minutiae - laat ik verder onbesproken.
Al met al: de Janus die zich voordeed als journalist en satiricus was geen beroepsverslaggever voor wie elk nieuws eender was, noch iemand die zich alleen maar vrolijk kon maken over de menselijke dwaasheden. Hij was bekommerd. Hij was betrokken bij zijn eigen samenleving. Misschien veel meer dan die heethoofden van links en rechts. Janus was geen conservatief. In zekere zin was hij progressief; maar niet in revolutionaire zin. Hij wenste evolutie. Die evolutie moest men maken, niet afwachten. Hij voelde zich vertegenwoordiger van de échte, gematigde Verlichting. Wat plechtstatig zegt hij, in de eerste zin van het eerste nummer: | |||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||
In deze zoo verlichte achttiende eeuw, bij deze zoo verlichte Natie, kan het niet anders, dan ten uiterste aangenaam zijn, dagelijks voor een gering, zeer gering, gedeelte zijner bezittingen, het elk oogenblik verwisselend nieuws [...] te mogen genieten;waarna hij wat ironischer wordt over de hedendaagse journalisten die zo belangeloos tegenwoordig hun landgenoten ‘verlichten’ willen. Janus onderscheidt zo meteen twee soorten verlichting. Iets verder heet het - het moet nog steeds wat plechtig geformuleerd worden, in dit expres serieus geformuleerde begin waar de leren nog gelokt moet worden: dat ik het wagen zal, mijne ledige uuren ten nutte en ter verlichting van mijne Nederlandsche medeburgeren te besteden. Verlichting, de ware Verlichting was Janus' leidend beginsel. Daar zou hij later in de Janus Verrezen uitvoeriger op wijzen. In het eerste nummer in 1795 preludieert hij daar al op. Men oordele zelf hoe vernuftig hij lichten verlichtingsbeelden inweeft in zijn openingsalinea, wanneer hij wijst op de zevenjarige nacht van een verstard Oranjebewind. Het licht van de kaars maakt plaats voor het oranje van de ware dageraad: De omwenteling in al haar kleuren met al haar gevolgen, zou dáár zijn; en JANUS zou uit zijn' politieken dood niet verrijzen?...Hij alleen zou in zijn' ijzren slaap volharden; terwijl ondertusschen alle zijn vrienden, buuren en bondgenooten om strijd hunne bezigheden hervatten; en bij 't eerste haanen gekraai van den omwentelingsmorgen weder beginnen, daar zij bij den scheemeravond van den jaare ONZES HEEREN 1787 geëindigd hebben? Neen! - ('t zij met nederigheid gezegd!) maar dan zou de omwenteling niet compleet zijn. 't Is waar: JANUS begaf zich wel wat vroeger dan zijn buuren ter rust: doch dit had zijn reden: hij zag den avond vallen; en hij wist bij ondervinding, dat men in 't donker niet dan broddelwerk maakt; en om bij de kaars te werken, daar toe had hij zijn oogen te lief. Ja, ik wil het niet ontveinzen, dat ik somtijds met innerlijke ontroering op mijn legerstede vernam, hoe sommige zelf in 't midden van den zeven jaarige nacht rustig voortwerkten, zonder zich aan 't geroep van den nachtwaker te bekreunen, die nogthans met luider stemme, en zeer duidelijk, door de geheel buurt heen riep: ‘Bewaart je vuur en kaarsjen wel! De klok het Oranje! Oranje het de klok!’ - Dan - 't mogt niet helpen. Nu, die nacht is voorbij! Derhalve - Goede morgen! De Verlichting kreeg weer haar kans. Maar haar secondant Janus zou nog heel wat te stellen krijgen met diegenen, die de nog wat wankele dame onmiddellijk wilden promoveren tot politiek trapezewerkster. | |||||||||||||||||||||
4. Belang van JanusIk heb vastgesteld dat in een tijdschrift als de Janus op literaire wijze en op hoog creatief niveau commentaar geleverd wordt op de politieke ontwikkelingen in het vaderland. Dat zo'n tijdschrift voor de letterkunde van belang is lijdt geen twijfel. De Janus is des te belangrijker, omdat hij op- en navolgers had (zie onder). Zijn literair systeem genereert een genus. Onderdelen of aspecten van zijn systeem komen bij anderen terug. Dit precies aan te tonen vereist misschien wel een geheel boek: reden waarom ik mij hier tot enkele opmerkingen | |||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||
beperk. Het blijkt dat we weer eens te maken hebben met het eeuwige achttiende-eeuwse probleem: dat er een type teksten bestaat dat verdwenen is van de literaire landkaart. Misschien omdat we hier te maken hebben met een mengeling van literatuur en ‘geschiedenis’. Misschien ook omdat de complexiteit van teksten als de Janus teveel barrières opwerpt. Het behoeft geen betoog dat inhoud, standpunt, werkwijze van de Janus en andere bladen in deze trant, evenzeer de belangstelling zouden moeten hebben van de geschiedwetenschap, de politieke wetenschappen, de sociologie, en nog andere disciplines. Maar de ‘geschiedenis’ (als ik deze alle onder één noemer mag brengen) houdt zich nooit bezig met Janus en consorten. Is juist hier het ‘literaire’ een bezwaar? De Janus laat zich nu eenmaal niet lezen als een partijblad of een partijprogramma. Hier vindt men geen ongenuanceerd ondersteunen van een bepaalde groep, al worden extremismen of ridiculiteiten ongenadig aangewezen en afgestraft. Maar juist deze grotere complexiteit, dit meer objectieve, dit meer twijfelende is misschien van groter waarde voor de historicus. Hier kan hij zien hoe een groep Nederlanders zijn zelfstandig oordeelsvermogen behield; sommige politieke ontwikkelingen ondersteunde, andere afwees. Door die steun of afwijzing is de voortgang van de Nederlandse politieke ontwikkelingen uiteindelijk bepaald. Als ik de factor: Franse druk, even buitensluit dan won hier de gematigde Verlichting. Cultuurgeschiedenis, receptiegeschiedenis, welke takken van geschiedenis ook, hebben het nodig te luisteren naar de stem van Janus. Een literaire stem - maar als zij die niet willen horen, dan gebruiken zij een verkeerde stemvork. Het is onjuist, zoals vrijwel altijd gebeurt, alleen te letten op eenduidige ‘partij’-bladen: de pauk van de Post van den Neder-Rhijn, de schreeuwerige trompet van de Politieke Kruyer.Ga naar eind61 Trouwens, die Kruyer en de Janus zijn meermalen met elkaar in discussie. Het is niet zo dat de Janus een eenzame solo speelt. Een enkele blik leert dat hij ook reageert op politieke bladen als de Politieke Snapster, de Haagsche Correspondent, de Batavier (die zelf ook de Janus erkennen als van belang). De lijst is hier verre van volledig. Janus verdient een plaats als participant aan de directe politieke discussie. Als zodanig dient hij erkend. Maar, zoals gezegd, Janus verdient de belangstelling van letterkundige en historicus nog meer omdat zijn stijl, toon, en aanpak terugkomen. Hijzelf is zeer nadrukkelijk aanwezig in de drie (!) jaar lang verschijnende Janus Verrezen (1795-1798; dus tijdens de hoogtijdagen van de vormgeving van de nieuwe Nederlandse Staat) en in de Ismaël (1788-1789).Ga naar eind62 Invloed is herkenbaar in de eveneens met oudtestamentische namen verschenen Arke Noachs (1799-1800) en Sem, Cham en Japhet (1800). De lezer zal begrijpen dat de Janus indruk op Nederland gemaakt heeft, wanneer hij hoort van het bestaan hebben van bladen met titels als De Janus Janus-Zoon (1800-1802), Den Ouden Echten Janus (1802), De Heer Janus Janus-Zoon (1801-1802), Janus (1802)Ga naar eind63 en nog meer. Die Janus met Heer in de titel heeft weer samenhang met allerlei andere bladen met Heer, zoals de Heer Politieke Blixem (1802), welk tijdschrift weer verwantschap heeft met andere Blixems, en zo vertakt deze zaak zich steeds verder: een nogal duizeligmakende affaire. Al die zijstraten hebben weer dwarsstraten. Aan veel van die bladen was debet: de patriotse auteur Bernardus Bosch, die dus niet zozeer het standpunt, | |||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||
wel de effectieve stijlmiddelen van grootvader Janus benutte.Ga naar eind64 De lijst is ook hier niet volledig. Zou een tijdschrift als Heraclyt en Democryt (1796-1798) ook niet onder de indruk geweest zijn van de tweekoppige Janus? Kortom, we hebben hier te maken met een uitgebreide familie van Jani, en bladen met andere namen, neefjes en nichtjes die desondanks Janus-chromosomen hebben. Een groep met aparte stijlkenmerken. Een aparte bloedgroep. Voor historici, en waarschijnlijk ook voor letterkundigen, heeft het vermoedelijk veel zin om eens de politiek-literaire bladen gedurende de periode 1780-1801 te bezien op inhoud, vorm, doelgroep. Er lijken aparte ‘bloedgroepen’ te bestaan, waarbij elke groep zijn eigen karakteristieke vormelementen heeft. Neem nu eens al die bladen die bedoeld zijn als propaganda voor plattelanders en boeren. Neem die bladen met volksgesprekken, als Dieuwertje en Grietje, Teun en Krelis, Mary en NeeltjeGa naar eind65 en misschien vele andere meer; sommige van dit type bestaan al van ver vóór in de achttiende eeuw, maar hebben in de genoemde periode altijd een politieke inhoud. Neem de Jani-groep. Neem de echte ‘partij-bladen’. Neem de bladen, die een emblematisch-politieke prent hebben, met bijschrift en verder niets (bijvoorbeeld een reeks duivels, waaronder een ‘Oliekoek-duivel’: reminiscentie aan Van Goens). Neem de aparte babbelbladen van politieke aard die zelfs in hun titels een verwantschap vertonen: de Politieke Praatmoers, Praatvaars en dergelijke. De bladen die de vorm hebben van kijkdoos-met-commentaar (kermisvoorstelling, rarekiek) zoals de Lanterne magique van Kees Vermynen. Deze laatste bladen bieden geen discussie. Zij zijn propaganda voor het lagere volk. Een rijk geheel. Hier krijgt de veelheid van politieke meningen vorm en gestalte. Juist historici lijken er niet van bewust te zijn welke mogelijkheden hier aanwezig zijn. Er is een besef dat er in de achttiende eeuw iets bestaat als ‘spectators’ (voor hen ongeveer hetzelfde als ‘bladen’?) en aarzelend geven zij soms te kennen dat er ‘politieke bladen’ zijn waarin deels de ‘principes’ van spectators overgenomen worden. Dit laatste is waar. Maar het is een te grove waarheid. Die spectatorvergelijkingen zijn tamelijk zinloos.Ga naar eind66 Er ís natuurlijk een bloedgroep van politieke spectators. Maar de Janus heeft daar niet zoveel mee te maken: die heeft méér verwantschap met een type blad dat al vóór de spectators bestond. Een blad als de Lanterne magique lijkt in het geheel niet op een spectator. De Post van den Neder-Rhijn een beetje. Misschien ontbreekt het ons, letterkundigen en historici, gewoon aan belangstelling voor een fenomeen dat ons ten enenmale zou behoren te interesseren: de geschiedenis van de periodieke pers in al zijn veelvormigheid, de hele eeuw door. Dat toch is het culturele medium waarmee Nederland misschien meer nog dan met boeken in aanraking kwam. Hier zijn de populaire en onpopulaire ideeën van de gehele periode in terug te vinden.
De rijkdom alleen al van de Janus, inhoudelijke en literair, is een indicatie van wat een dergelijk onderzoek zou kunnen opleveren. Janus is ook de god van de poorten en de deuren. |
|