Spektator. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||
Canonvorming in de literaire communicatie:
| ||||||||||||||||||||
Tendensen in de canondiscussieDe laatste tijd is door verschillende publikaties de canondiscussie, die zich een decennium geleden afspeelde (c.f. Brackert 1977), weer aangewakkerd. Opvallend is dat dit in verschillende landen vanuit verschillende gezichtspunten gebeurt. Om enkele voorbeelden te noemen: in Nederland het Spektatornummer (1985), gewijd aan canonvorming in verschillende literairhistorische situaties en de vraag van de noodzaak van canons; in Amerika het nummer van Critical Inquiry (1983), waar verschillende canons zowel vanuit cultuurhistorisch als sociaal-economisch perspectief worden bestudeerd en tenslotte, in Duitsland de verzameling opstellen Kanon und Zensur (Assmann en Assmann 1987), waar canonvorming in verschillende kunstvormen en in relatie tot censuur wordt besproken. In deze publikaties wordt de canon bestudeerd vanuit een maatschappelijk oogpunt, een tendens die in vroegere publikaties rondom canonvorming (Beach 1957; Harriet 1975; Rüdiger 1973) niet terug te vinden is. Hierin werd vooral de samenstelling van de canon in relatie tot specifieke teksteigenschappen bestudeerd. Deze tendens om de canonproblematiek in maatschappelijk perspectief te bespreken, zou kunnen samenhangen met een veranderende vraagstelling van verscheidene literatuurtheorieën. Zo wordt binnen de literatuursociologie de tekstgerichte benadering, voorgestaan door onder andere Zima bekritiseerd (Verdaasdonk 1985) en een institutionele benadering bepleit. Een andere literatuurwetenschappelijke benadering met een niet-tekstgerichte vraagstelling is de empirische literatuurtheorie van S.J. Schmidt (Schmidt 1980, 1982) waarin niet de literaire tekst zelf, maar de literaire communicatiesituatie centraal wordt gesteld. Voor het canononderzoek houdt een communicatiegerichte vraagstelling in dat niet de wijze van samenstelling van de canon maar de canon in relatie | ||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||
tot de communicatiesituatie moet worden onderzocht. De waarde die aan literaire teksten wordt toegekend, wordt daardoor als contingent beschouwd (zie voor een nadere omschrijving van dit begrip Hernnstein-Smith 1983); deze is daarmee niet als inherente eigenschap in teksten aanwezig, maar afhankelijk van de sociale context. Hiervoor kunnen maatschappelijke faktoren verantwoordelijk zijn, zoals blijkt uit Fokkema (1985), waar maatschappelijke ontwikkelingen als de aantasting van het kerkelijk gezag in de Middeleeuwen en aantasting van het wereldlijk gezag in de Achttiende Eeuw in verband worden gebracht met verschuivingen in de canon in die periodes. Ook Gaiser (1983) en Schmidt (1987) leggen een verband tussen maatschappelijke ontwikkelingen en canonvorming. Het ontstaan van een heterogene samenleving met niet klassegebonden groeperingen zou tot afzonderlijke groepsgebonden canons hebben geleid. Zo worden naast een historische canon van klassieken ook groepsgebonden canons, zoals de literair-kritische canon en de feministische canon, onderscheiden. In Even-Zohar (1979) en Mouralis (1975), wordt opname van triviale, niet-literaire teksten in het literatuuronderzoek voorgesteld. Ook hier wordt een verband tussen maatschappelijke, sociaal-culturele ontwikkelingen - ontstaan van een massacultuur - en canonvorming gelegd. Door het proces van canonvorming in een breder perspectief te plaatsen van de maatschappelijke communicatiesituatie, wordt niet alleen de literatuurhistorische betekenis van de canon duidelijk, maar komt tevens de maatschappelijke functie die de canon in een samenleving vervult, tot uitdrukking. Canononderzoek dat de sociale context van het literaire systeem tot object heeft, kan nader op deze maatschappelijke functie van literatuur ingaan en maakt analyse van onderdelen van het literaire systeem mogelijk. Op deze onderdelen van het literaire systeem zal ik nu nader ingaan. | ||||||||||||||||||||
De literaire praktijkDe literaire praktijk van canonvorming heeft een actieve en een passieve component. De actieve component betreft het samenstellen en het overdragen van de canon door instituties als de literaire kritiek, het literatuuronderwijs en de academische studie; de passieve component van de literaire praktijk is het leespubliek dat op school en bij het lezen van de boekenbijlagen van de kranten, met deze gecanoniseerde teksten te maken krijgt. Hoe canonoverdracht in zijn werk kan gaan, illustreert het volgende voorbeeld, ‘Note to the Eighth and Ninth Editions’ van A Shorter Introduction to English Literature: Besides a few corrections of minor importance, one more lyric by Thomas Hardy has been included, accompanied by a reproduction of the famous pyramid of Cestius, which suggested it. This seemed better than to waste space on Kipling's poetry (Kooistra 1953, mijn cursivering). Vele lezers zullen met de canon van de samensteller van dit schoolboek uit 1953 te maken hebben gehad en deze als richtlijn voor hun boekenlijst hebben gebruikt. Uit het citaat blijkt, hoe deze tot stand is gekomen: de | ||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||
ruimte die aan een door de samensteller gewaardeerd schrijver als Thomas Hardy wordt besteed gaat ten koste van de ruimte voor een minder gewaardeerde auteur als Kipling. Op die manier zou het aantal bladzijden dat aan een schrijver wordt besteed, een graadmeter van de canon van de samensteller van schoolboeken kunnen zijn (c.f. Martindale 1975 en Rosengren 1987, die de ruimte die in anthologieën en literatuurgeschiedschrijvingen aan schrijvers wordt besteed, operationaliseren als de ‘emininence’, respectievelijk ‘topicality’ van die auteurs). Bij alle instituties waar de canon wordt overgedragen, treft men zo'n - al dan niet geëxpliciteerd - normsysteem aan, met als resultaat een selectie van boeken in bloemlezingen, kritieken en schoolboeken. Deze keuze geschiedt op grond van een selectiemechanisme, dat volgens communicatiegerichte literatuurtheorieën door sociale factoren beïnvloed wordt. Analyse van dit selectiemechanisme is van belang vanwege de invloed die samenstellers van de canon kunnen uitoefenen op de lezers. Zoals uit het voorbeeld van A Shorter Introduction to English Literature reeds bleek, kan een dergelijke selectie van teksten als leidraad fungeren voor de lezers bij het bepalen van hun keuze, bijvoorbeeld bij het samenstellen van de leeslijst. Aan de samensteller van zo'n selectie wordt een zekere deskundigheid toegekend. In de literaire kritiek doet zich iets dergelijks voor; de criticus treedt aan de ene kant op als ‘gatekeeper’ door na de selectie van manuscripten die door uitgevers worden gemaakt, als eerste een keuze te maken uit het totale aanbod van nieuw verschenen boeken. Verder vervult de criticus de rol van ‘opinion leader’ door zijn keuze over te dragen aan het leespubliek, dat enerzijds de kritieken als leidraad hanteert bij haar keuze van de teksten en anderzijds een bevestiging zoekt voor de door haar reeds gerecipieerde boeken. De dagbladkritiek maakt een voorselectie van het aanbod; vervolgens wordt dit door de essayistische en academische kritiek verder uitgedund tot uiteindelijk een canon overblijft die het uitgangspunt vormt voor de samenstellers van bloemlezingen, schoolboeken en literatuurgeschiedenissen (zie Rosengren 1987). Opname in de selectie van de dagbladkritiek is hiermee een noodzakelijke voorwaarde voor verdere canonisering. Behalve voor actuele informatie over het boekenaanbod, wordt een recensie gebruikt voor vergelijking van de besproken schrijver met schrijvers die reeds in de literaire hiërarchie zijn geplaatst. Deze hiërarchie vormt het literaire referentiekader van de criticus waaruit hij bij zijn bespreking put en die als Erwartungshorizont bij de te bespreken boeken fungeert. Door de besproken schrijver met een of meer schrijvers uit de literaire hiërachie te vergelijken, kan de criticus diens plaats erin bepalen en de plaats van de schrijvers in de literaire hiërarchie verstevigen of verzwakken. Ook in dit opzicht vervult de criticus een rol als opinion leader. Door uitspraken te doen over de literaire hiërachie, verwoordt hij zijn visie op de canon. Hoe de literair-kritische canon uit de literaire dagbladrecensies af te leiden is, zal ik duidelijk maken aan de hand van de omschrijving van een model waarin canonindicatoren als meetbare componenten van het canonbegrip worden opgesteld. Deze indicatoren maken een empirische afbakening van de literair-kritische canon ten opzichte van andere canon mogelijk en vormen tezamen een beeld ervan. | ||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||
CanonindicatorenIn het bovenstaande heb ik reeds een operationalisering van het canonbegrip genoemd; het aantal bladzijden dat aan een schrijver wordt gewijd kan als indicator gelden van de canon van de samensteller van een schoolboek. Dit geldt ook voor de literaire kritiek; aan een gevestigd schrijver wordt over het algemeen meer tekst gewijd dan aan een debutant. De ruimte die aan een schrijver wordt gewijd, kan als canonindicator voor de literair-kritische canon worden opgevat. Een andere indicator is de selectie die de literaire dagbladcritici maken uit het totale aanbod verschenen boeken. Hiervoor is reeds betoogd dat deze selectie als voorselectie fungeert voor de essayistische- en academische kritiek en dat zij door het leespubliek als leidraad bij zijn keuze wordt gehanteerd. S.J. Schmidt beschouwt ‘die Kanonbildung bzw. allgemein die Selektions-funktion professioneller Literaturverarbeitung’ als onderzoeksobject, ‘denn sie bestimmen mit ihrem ‘Sachverstand’ wesentlich mit, welche ‘literarischen Objekte in die Öffentlichkeit des LITERATUR-Systems gelangen (...) und (...) der kulturellen Tradition einverleibt werden’ (Schmidt 1982:117). De selectie heeft betrekking op een eerdere fase in het canoniseringsproces, omdat het om een voorselectie - potentieel canoniseerbare teksten - gaat; deze indicator zal dan ook als precanoniserend moeten worden beschouwd. De derde canonindicator heeft betrekking op het literaire referentiekader. Volgens de literatuurhistoricus E. Shils is de roem van de schrijver niets anders dan de overlevering van zijn naam en zijn oeuvre in teksten waarin de waardering voor de schrijver tot uitdrukking komt (Shils 1981:150). Door die teksten waarin namen van auteurs voorkomen op te sporen en te analyseren, kan de canon van degenen die voor die teksten verantwoordelijk zijn, worden vastgesteld. K.E. Rosengren (1968; 1985; 1987), heeft een methode ontwikkeld om het literaire referentiekader in literaire kritieken meetbaar te maken, zodat de topicaliteit van schrijvers in een bepaalde periode kan worden vastgesteld. Zijn methode bestaat uit het analyseren van die delen uit een recensie waar de naam van de besproken auteur in associatief verband met een andere schrijver wordt gebracht. De schrijver die als vergelijkingsmateriaal fungeert voor de besproken schrijver, wordt door Rosengren ‘mention’ genoemd. De gedachte hierbij is dat de criticus enkele auteurs kiest uit het lexicon van bekende schrijvers en met de besproken schrijver in verband brengt. Hij zal dan eerder een schrijver uit zijn canon kiezen die een grotere associatieve prikkel vormt dan een voor hem onbelangrijke schrijver. G. Gaiser (1983) gebruikt in zijn voorstel voor empirisch canononderzoek de methode van Rosengren om een tijd- en ruimtegebonden canon empirisch uit literaire kritieken af te leiden. Het corpus mentions, afgeleid uit literaire kritieken in een bepaalde periode is dan op te vatten als de literair-kritische canon uit die tijd. Door het meten van mentions in verschillende periodes, kunnen verschuivingen in de canon worden waargenomen. Ik zou de toepassing van Gaiser in zoverre willen overnemen dat ik literaire referenties als derde canonindicator aanmerk. De hierboven beschreven canonindicatoren, lengte van de recensie, selectie | ||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||
en referentie, geven aan welke teksten tot de canon van de literaire critici in verschillende stadia van het canoniseringsproces behoren. Door de schrijvers die in de selectie of als referentie voorkomen en de schrijvers waaraan lange recensies worden gewijd te noteren, ontstaat een beeld van de literair-kritische canon. Deze indicatoren vormen echter geen volledige operationalisering ervan maar maken alleen een empirische afbakening van deze canon ten opzichte van andere canons mogelijk. Voor het inzicht in de wijze waarop de critici deze canon hanteren, zal naast een kwantitatieve analyse van schrijvers die tot de literair-kritische canon behoren, ook een kwalitatief onderzoek naar de wijze van voorkomen moeten worden uitgevoerd. De aard van de uitspraken die de criticus doet over de besproken schrijver geeft namelijk preciezer aan hoe het canoniseringsproces in de literaire kritiek verloopt en welke rol de critici hierin spelen. | ||||||||||||||||||||
Kwalitatief onderzoekDoor de uitspraken van de critici over de schrijvers in een breder verband te plaatsen, kan het tot dusverre kwantitatieve onderzoek worden uitgebreid met kwalitatieve gegevens, namelijk gegevens over de aardvan de uitspraken. Hierdoor is het mogelijk de houding van de criticus ten aanzien van die schrijvers te beschrijven. De uitspraken van de criticus over die schrijvers moeten dan nauwkeurig worden geanalyseerd. Deze uitspraken kunnen een positieve dan wel een negatieve stellingname ten opzichte van de schrijver uitdrukken. Te denken is aan een uitspraak als ‘schrijver x is goed, omdat...’ Analyse van deze uitspraken zou vooral gericht moeten zijn op de argumentatiestructuur van de literaire recensies als geheel. Empirisch onderzoek op dit gebied is onder andere verricht door Hudec en Lederer (1984) en Melischek (1984). Een andere wijze waarop de waardering ten opzichte van de besproken schrijver tot uitdrukking komt is door vergelijking met andere schrijvers, de mentions. Ook in dit geval is analyse van de argumentatiestructuur van belang, omdat daarin duidelijk wordt ten opzichte van welke schrijver de waardering wordt uitgesproken. De argumentatiestructuren waarin referenties voorkomen, kunnen door middel van een inhoudsanalyse worden getypeerd. De verschillende typen die hierin te onderscheiden zijn, zal ik beknopt als model weergeven.
Onder een mention moet worden verstaan: ‘de naam van een schrijver, of een toespeling hierop, genoemd in een recensie die een andere schrijver betreft dan degene naar wie wordt verwezen.’ (Rosengren 1968:25). Alle mentions kunnen worden herleid tot de basisuitspraak: schrijver x (relationeel element) schrijver y waarin x de besproken schrijver is en schrijver y de mention. Voor ‘relationeel element’ kunnen allerlei constructies worden ingevuld, zoals ‘lijkt op’, ‘doet denken aan’ ‘à la’ en ‘-iaans’. De onderverdeling in typen mentions is gebaseerd op drie argumentatiepatronen die in een literaire kritiek te onderscheiden zijn: informerend, interpreterend en evaluerend. Informerende argumentatiepatronen betreffen informatie over schrijver, tekst en | ||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||
context, die de lezer mogelijk sturen bij het recipiëren van de tekst. Informerende mentions maken hiervan deel uit en vervullen eenzelfde functie voor de lezer. Door achtergrond, persoonlijkheid of herkomst van de besproken schrijver met een andere schrijver te vergelijken, wordt achtergrondinformatie over de tekst of schrijver verschaft, die verhelderend voor de lezer kan werken. Een voorbeeld van zo'n mention is: ‘De drie lange verhalen waaruit De mensen thuis bestaat zijn geschreven vanuit een griezelige vaardigheid waaruit een Vestdijkiaanse lust tot vertellen, beschouwen en fabuleren blijkt.’ (Vrij Nederland, 28-1-1984). Interpreterende argumentatiepatronen zijn voor een deel informerend van aard, maar hebben uitsluitend betrekking op de inhoud van de tekst: zij vergemakkelijken de interpretatie voor de lezer. De lezer moet dan wel enigszins op de hoogte zijn van het literarie discours, aangezien het vergelijkingsmateriaal veelal op ‘technische procedes’ bij verschillende schrijvers betrekking heeft. Ook de interpreterende mentions vereisen voorkennis omdat vergelijking op basis van stilistische, thematische, of formele karakteristieken plaatsvindt. Een voorbeeld van een interpreterende mention is: ‘Zulke zinnen (van Eco's De naam van de roos) doet denken aan Fulco de Minstreel of Het slot van de hoef.’ (NRC-Handelsblad 28-1-1984). Evaluerende argumentatiepatronen geven het oordeel van de criticus ten aanzien van de besproken schrijver weer. Evaluerende mentions doen dit ook, maar dan met betrekking tot het al dan niet plaatsen van de besproken auteur in de literaire traditie van meer bekende schrijvers, hetgeen bij de lezer een zekere voorkennis ervan veronderstelt. De criticus kan de besproken schrijver impliciet in de literaire hiërachie plaatsen, in de vorm van een waardeoordeel, of expliciet indelen in een bepaalde traditie of school. De impliciet evaluerende mentions zijn onder te verdelen in mentions die een positieve of negatieve stellingname ten opzichte van de besproken schrijver uitdrukken:
‘Het zijn onderwerpen waarvan iemand als Katherine Mansfield juweeltjes | ||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||
zou hebben kunnen maken, (...) Dat lukt Wohmann maar zelden.’ (NRC-Handelsblad 1-2-1983). Dit type werkt uitsluitend canoniserend ten opzichte van de referentie en zal daarom eerder in een negatieve dan in een positieve bespreking aangetroffen worden. De grammaticale structuur voor de expliciet canoniserende mention is: schrijver x past in de traditie van schrijver y, z De criticus geeft hierin expliciet zijn oordeel over de literaire traditie en hoe deze volgens hem eruit moet zien. Hiermee geeft hij zijn persoonlijke canon weer. Een voorbeeld hiervan is: ‘Daarmee past Blauwbaard in de traditie van het werk van Frisch. Maar de problematiek van schuld en onschuld plaatst het boek tevens in een indrukwekkende Duitse traditie, waarvan onder andere Kafka en Dürrenmatt indrukwekkende vertegenwoordigers zijn.’ (NRC-Handelsblad 9-9-1983). Logisch gesproken zou er een vijfde type evaluerende mentions onderscheiden kunnen worden, namelijk het type waarbij zowel de besproken schrijver als de mention negatief beoordeeld worden. Bij een vooronderzoek werd dit type echter niet aangetroffen. Uit de beschrijving van typen mentions zijn enkele gevolgtrekkingen ten aanzien van hun wijze van voorkomen te maken. Ten eerste kan worden gesteld dat de mentions van informerend naar expliciet waarderend specialistischer van aard worden; ze vereisen steeds meer voorkennis van de lezer om op hun adekwaatheid te worden beoordeeld. Niet literair geschoolde lezers zullen op die manier problemen ondervinden bij het recipiëren ervan. Verder neemt de functie van de criticus als overdrager van zijn canon een grotere plaats in bij de evaluerende mentions dan bij de andere typen; bij de informerende en interpreterende mentions wordt geen plaatsing in de literaire traditie nagestreefd. Bij de waarderende mentions daarentegen vindt wel - impliciet of expliciet - plaatsing van de schrijver(s) in de literaire traditie plaats. In schema weergegeven, ziet dit er als volgt uit (figuur 1). Figuur 1: Schema voor typen mentions
| ||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||
Uit het schema is af te lezen dat de criticus op verschillende manieren zijn stempel kan drukken op het receptieproces van het publiek. Enerzijds door uit te gaan van een zekere voorkennis van het leespubliek als hij vergelijkingen op het interpreterende en evaluerende vlak maakt. Het publiek wordt geacht de recensie te kunnen volgen. Van canonoverdracht is hier geen sprake. Anderzijds door een canoniserend effect ten aanzien van een bepaalde schrijver te beogen, als hij impliciet of expliciet uitspraken over de literaire hiërarchie doet. Hier kan canonoverdracht wel plaatsvinden. Uit verdergaand onderzoek, waarin ook de reactie van het leespubliek op evaluerende argumentatiestructuren wordt betrokken, zou moeten blijken in hoeverre bovenstaande veronderstellingen empirisch kunnen worden onderbouwd. Uit een vooronderzoek ten aanzien van de analyse van typen mentions bleken de verschillen met betrekking tot het percentage expliciet canoniserende mentions tussen een landelijke krant, het NRC-Handelsblad en een regionale krant, het Eindhovens Dagblad groot te zijn. Het percentage bedroeg bij het NRC-Handelsblad 10%, terwijl dit bij het Eindhovens Dagblad 0% was. Een opmerkelijk resultaat dat om verdere uitwerking vraagt. Een mogelijke hypothese is dat de critici van een landelijke krant als het NRC-Handelsblad in sterkere mate voorkennis van het leespubliek veronderstellen en een canoniserend effect bij hun recensie beogen dan de critici van een regionale krant als het Eindhovens Dagblad. Bij de uitwerking van resultaten en het herhalen van het onderzoek met dezelfde variabelen kan namelijk blijken in hoeverre de theorie een voorspellend karakter heeft en of er geen andere factoren zijn die de resultaten kunnen beïnvloeden.
Ik heb duidelijk proberen te maken dat canononderzoek waarin de literaire communicatiesituatie centraal staat, afbakening van verschillende canons ten opzichte van elkaar mogelijk maakt. Met behulp van canonindicatoren heb ik een model beschreven waarmee een canon, de literair-kritische canon, empirisch kan worden onderzocht. Dit kan op kwantitatieve wijze geschieden, door de samenstelling van de canon met behulp van indicatoren uit literaire recensies af te leiden. Op basis van de kwantitatieve gegevens, kan het onderzoek vervolgens worden uitgebreid met kwalitatieve gegevens, door analyse van de argumentatiestructuren van de literaire recensies. Hiermee kunnen de verwachtingen van de criticus ten aanzien van het leespubliek en het canoniserend effect van zijn uitspraken worden beschreven. Het hier beschreven model voor de analyse van de literair-kritische canon zou gebruikt kunnen worden voor verder onderzoek. De indicatoren kunnen van toepassing zijn op andere receptiedocumenten, zoals essays en bloemlezingen, waarbij de samenstelling van die canon kan worden vergeleken met die van de dagbladkritiek. Te verwachten is dat de ‘essayistische’ canon behoudender, met meer klassieke schrijvers is samengesteld dan de literair-kritische canon. In veel gevallen zijn de besproken schrijvers in essays al in het canoniseringsproces opgenomen waardoor de referenties betrekking hebben op al verder gecanoniseerde schrijvers. Toepassing van de indicatoren op literatuurgeschiedenissen zal vermoedelijk een nog behoudender beeld opleveren. | ||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||
Waarschijnlijk wordt het aantal mogelijke toepassingen van de indicatoren of het model groter, naarmate er meer onderzoek mee wordt uitgevoerd. Vragen naar het selectieproces in de literaire kritiek, de rol van de criticus in het canoniseringsproces, de literaire kritiek als smaakmaker voor het publiek zijn vragen die empirische onderbouwing behoeven. Op die manier kan niet alleen de canonproblematiek, maar de waardering van literatuur in het algemeen in maatschappelijk perspectief worden geplaatst. | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||
|
|