Spektator. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herinterpretatie: voorwaarden en effecten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afzonderlijke woorden gebeurt, met andere woorden dat het proces in kwestie nu juist geen ‘regel’ is en dus niet produktief. Dat er lexicale processen bestaan zal wel niemand tegenspreken. Zoals ook hieronder zal blijken, wordt de vraag naar de consequentie daarvan echter niet vaak gesteld. Een van de consequenties is dat men zich bij elke verandering moet afvragen of men met een lexicaal dan wel met een grammaticaal proces te maken heeft. Is men zich daarvan niet bewust, dan loopt men het risico verschijnselen door middel van regels, d.i. als grammaticale processen te beschrijven, terwijl ze in feite een lexicaal, d.w.z. een incidenteel, in plaats van een ‘regel’-matig karakter hebben (zie sectie 3). Het type taalverandering dat we in dit artikel willen bespreken is herinterpretatie. Hieronder verstaan wij de verzameling veranderingen die tot gevolg hebben dat taalvormen (of categorieën van taalvormen) een andere grammaticale status verwerven. Onze stelling ten aanzien van herinterpretatie is dat veranderingen van dit type niet begrepen kunnen worden als men talen uitsluitend in hun hoedanigheid van regelsystemen ziet; het zijn juist de andere aspecten van taalstructuur die zowel het ontstaan als het effect van herinterpretatie verklaren. Het startpunt van herinterpretatie ligt volgens onze opvatting altijd in de output: het is de output die zodanige eigenschappen moet vertonen dat een herinterpretatie voor de hand ligt. Om een voorbeeld te geven: een participium zal nooit geherinterpreteerd worden als voorzetsel - bv. gedurende, gezien, etc. - indien het niet in de output op typische voorzetselplaatsen voorkomt. Hiermee hebben wij de conditio sine qua non voor herinterpretatie gegeven, maar nog niets gezegd over de richting die de verandering vervolgens neemt, noch over het effect dat zij heeft op overige delen van het taalsysteem. Ten aanzien van de richting zullen wij betogen dat deze sterk beïnvloed kan worden door factoren van paradigmatische aard. Deze zijn voor een belangrijk deel taalspecifiek: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herinterpretatie vertoont de neiging zich aan te sluiten bij karakteristieke trekken van het taalsysteem waarin zij optreedt, hetgeen impliceert dat veel gevallen van herinterpretatie beschouwd kunnen worden als een verdere uitbouw van de ‘language-specific system adequacy’ (cf. Dressler, 1986). Met betrekking tot het effect op het regelsysteem van een taal kunnen we alleen een negatieve conclusie aanbieden, namelijk dat de eenvoud van het regelsysteem als geheel nauwelijks een rol blijkt te spelen. Anders gezegd en zoals hieronder ook zal blijken: herinterpretatie kan leiden tot aanzienlijke complicaties in taalsystematisch opzicht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De ‘inwoonstersnamen’ in synchronische beschrijvingenVan alle mogelijkheden die het hedendaags Nederlands biedt om vrouwelijke persoonsnamen te vormen, is de categorie van wat wij voorstellen te noemen ‘inwoonstersnamen’ - type: Amsterdamse - ongetwijfeld de meest bizarre. Afgezien van het feit dat deze categorie als een tamelijk recente innovatie wordt beschouwd, zijn er weinig details over het ontstaan ervan bekend. De meeste studies van de Nederlandse inwoonstersnamen stemmen echter hierin overeen dat zij deze formaties in verband brengen met de substantivering van adjectieven. Aangezien dit laatste verschijnsel een vanouds bekend grammaticaal proces is, wordt de vorming van inwoonstersnamen als Amsterdamse gewoonlijk beschouwd als een jonge ontwikkeling uit dit oude patroon. Kenmerkend nu voor veel beschrijvingen van de inwoonstersnamen in hedendaags Nederlands is dat de nauwe band tussen de inwoonstersnamen en de substantivering van adjectieven, ook als een synchronische realiteit wordt gezien. In concreto houdt dit in, dat alle formaties onder (1) beschouwd worden als gesubstantiveerde adjectieven op -e (NB (1) pretendeert geen volledige opsomming te zijn van alle subtypen inwoonstersnamen die kunnen worden onderscheiden).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de formaties onder (1) als gesubstantiveerde adjectieven te beschouwen drukken dergelijke beschrijvingen de hypothese uit dat deze woorden (grotendeels) dezelfde systematiek vertonen als gesubstantiveerde adjectieven zoals die onder (2):
Op twee van deze beschrijvingen, die van deze ‘identiteitshypothese’ met betrekking tot de formaties onder (1) en die onder (2) uitgaan, willen we nader ingaan, te weten Schultink (1962) en Sassen (1979). Op de keper beschouwd is er in Schultinks benadering geen sprake van gesubstantiveerde adjectieven, in de betekenis van woorden die geen adjectief meer zijn maar substantief zijn geworden. Schultink begint met de vaststelling dat in:
geen transpositie van oude naar de klasse der substantieven heeft plaatsgevonden. Oude is adjectief gebleven; er is in (3) en soortgelijke gevallen sprake van ‘woordgroepen met een open plaats’. Op die open plaats kan steeds een substantief worden ingevuld; welk substantief wordt bepaald door de context. Echter, als zo'n in te vullen substantief niet uit de context afgeleid kan worden, zoals in (4):
en zelfs ook als de woorden in kwestie in de handwoordenboeken apart als substantief zijn opgenomen (hetgeen het geval is met alle woorden onder (2)), beschouwt Schultink ze nog steeds als adjectieven. Het feit dat er meervouden van deze woorden gevormd worden (armen, bejaarden enz.) geldt volgens Schultink slechts als bewijs van overgang naar de klasse der substantieven in die variëteiten van het Nederlands waarin de meervouds-n ook werkelijk gerealiseerd wordt. Echter, voor de variëteiten waarin de -n niet uitgesproken wordt (en die, volgens Schultink 1962, dus in feite geen meervoud op -(e)n hebben), is er geen aanleiding om van transpositie naar de substantieven te spreken. De morfologische valentie van de woorden in kwestie geeft daar zijns inziens in elk geval geen aanleiding toe.Ga naar eindnoot3 In overeenstemming nu met zijn opvatting over oude in (3), sterke en zwakke in (4) en woorden als arme en bejaarde onder (2), beschouwt Schultink ook de inwoonstersnamen van het type Amsterdamse als adjectieven op -e. De formaties in kwestie kunnen weliswaar, net als sterke en zwakke, zelfstandig gebruikt worden, maar morfologisch gezien zijn het naar zijn mening nog steeds adjectieven. Uiteraard wordt deze analyse geconfronteerd met het probleem dat er een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
systematisch betekenisverschil is tussen de woorden onder (1) en die onder (2). Alle woorden onder (1) hebben immers als gemeenschappelijk betekeniskenmerk dat zij vrouwelijke personen aanduiden terwijl de woorden in (2) niet specifiek op vrouwen betrekking hebben. Schultink geeft hiervoor de volgende verklaring: de specifieke vrouwelijke betekenis van Amsterdamse etc. is het gevolg van de invloed, binnen het synchronische systeem, van het feit dat er parallelle mannelijke/gemeenkunnige inwonersnamen bestaan. Het feit dat Duitse, Engelse en Spaanse uitsluitend inwoonsters noemen is volgens Schultink dus enkel en alleen het gevolg van het bestaan van resp. Duitser, Engelsman en Spanjaard. De ironie is dat Schultinks poging om de woorden onder (1) en die onder (2) in één generaliserende beschrijving onder te brengen nu juist duidelijk laat zien dat de inwoonstersnamen een geval apart vormen. Immers alleen voor deze formaties geldt dat zij een dergelijke systematische invloed op hun betekenis van parallelle formaties ondergaan.Ga naar eindnoot4 De analyse van Sassen (1979) stemt in één belangrijk opzicht met die van Schultink overeen: ook Sassen beschouwt de formaties onder (1) en die onder (2) als produkten van één en hetzelfde morfologisch procédé. In tegenstelling tot Schultink, echter, beschouwt Sassen beide groepen woorden wél als getransponeerd naar de klasse der substantieven. Dit wordt door Sassen uitgedrukt door de volgende woordvormingsregel, die zowel de inwoonstersnamen van het type Amsterdamse als gesubstantiveerde adjectieven van het type arme genereert:
Hiermee is wel verantwoord dat zowel arme als Amsterdamse persoonsnamen zijn geworden, echter nog niet dat Amsterdamse en zijn soortgenoten, in tegenstelling arme, een specifiek vrouwelijke betekenis hebben.Ga naar eindnoot5 In de wijze waarop Sassen dit betekenisverschil tussen (1) en (2) verantwoordt, is een tweede verschil te constateren tussen zijn analyse en die van Schultink. Anders dan Schultink, relateert Sassen het betekenisverschil aan een verschil in morfologische structuur tussen de twee groepen woorden. Dit wordt tot stand gebracht door een synchronische herstructureringsregel, die toegepast op Amsterdamse dit effect zou hebben:
Aangezien vrijwel uitsluitend de inwoonstersnamen voor deze herstructureringsregel in aanmerking komen, komt de uitzonderlijke plaats van deze categorie in Sassens analyse nog sterker tot uiting dan bij Schultink, die immers de bijzondere betekenis van deze categorie als een puur semantische aangelegenheid ziet. Het essentiële verschil tussen Sassens en Schultinks opvatting is, dat Sassen, in tegenstelling tot Schultink, ervan uitgaat dat woorden als Amsterdamse, Chileense e.a. echte substantieven zijn die een element -se bevatten. Dit element | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft echter slechts een secundaire status: het wordt niet rechtstreeks door een woordvormingsregel geïntroduceerd, maar ontstaat pas door een (synchronische) herstructureringsregel. Dit artikel is niet de geschikte plek om de status van synchronische herstructureringsregels in het algemeen te bespreken. Wij zijn het met Sassen eens dat inwoonstersnamen met behulp van een suffix -se worden gevormd. In onze opvatting is dit -se echter niet slechts een produkt van een synchronische herstructurering maar maakt het deel uit van de verzameling ‘normale’ affixen in het hedendaagse Nederlands. Wij twijfelen er niet aan dat herinterpretatie en aansluitend herstructurering heeft plaatsgevonden, maar volgens ons is deze ontwikkeling thans reeds zover gevorderd, dat in hedendaags Nederlands de vorming van inwoonstersnamen op -se een op zichzelf staand morfologisch procédé is. In dit artikel willen wede - in onze visie - diachronische ontwikkelingen bekijken die hiertoe hebben geleid. We verwachten namelijk dat deze een licht kunnen werpen op de algemene condities waaronder herstructurering, als type van taalverandering, kan optreden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De inwoonstersnamen als op zichzelf staand patroonDe algemeen gedeelde opvatting dat inwoonstersnamen op -se in diachronisch opzicht ontstaan zijn uit adjectieven op -e, is ongetwijfeld juist. De ontwikkeling moet, naar ons inzicht, als volgt worden gereconstrueerd:
Het is niet noodzakelijk dat (II) en (III) opeenvolgende fasen zijn in de ontwikkeling; het is goed denkbaar dat zij twee gelijktijdig optredende facetten van één proces van herinterpretatie vertegenwoordigen.
Om nu aan te tonen dat deze ontwikkeling ertoe heeft geleid dat de inwoonstersnamen in het hedendaags Nederlands een op zichzelf staand patroon vormen, moeten we in de eerste plaats laten zien dat zij inderdaad substantieven zijn geworden, dat wil zeggen kenmerken van substantieven vertonen die hen onderscheiden van oude in (3) en sterke en zwakke in (4), maar die zij wel delen met de eveneens gesubstantiveerde formaties van het type arme, bejaarde (cf. (2)). In tweede instantie moeten wij aantonen dat er kenmerkende verschillen zijn tussen de inwoonstersnamen en de andere ‘voormalige adjectieven’, met andere woorden dat formaties van het type Amsterdamse zich óók los gemaakt hebben van woorden van het type arme, bejaarde. Wij zullen daarom eerst een aantal semantische, morfologische en syntactische kenmerken bespreken op grond waarvan zowel de woorden onder (2) als die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder (1) als substantieven beschouwd moeten worden, in tegenstelling tot de weliswaar min of meer zelfstandig gebruikte, maar adjectief gebleven woorden als oude, sterke, en zwakke (in (3) en (4)). Daarna zullen we ingaan op het verschil tussen de woorden in (1) en de woorden in (2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SemantiekSubstantivering van adjectieven houdt ten aanzien van de betekenis van de betreffende woorden twee nauw met elkaar samenhangende ontwikkelingen in: de interpretatie wordt onafhankelijk van contextuele en situationele aanwijzingen en er vindt betekenisspecialisatie plaats. Terwijl adjectieven als oude, sterke en zwakke, afhankelijk van de gebruikssituatie, gebruikt en geïnterpreteerd kunnen worden als verwijzing naar een niet-afgrensbare verzameling ‘zelfstandigheden’ (fietsen, huizen, flessen, personen, vrouwen, etc.), is bij de tot substantief geworden woorden telkens één van deze talloze mogelijke interpretaties tot inherent element van de betekenis geworden. Zowel bejaarde als Amsterdamse voldoen aan het criterium voor substantivering zoals dat door Paul is geformuleerd: ‘sobald nun die Unterstützung durch die Situation für das Verständnis entbehrlich ist, so ist auch das Wort nicht mehr als ein Adj. zu betrachten, sondern als wirkliches Substantivum’ (Paul, 1920: 322). Er zijn in semantisch opzicht ook zeer belangrijke verschillen tussen de inwoonstersnamen en de andere ex-adjectieven, maar die komen verderop ter sprake. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Morfologische valentieMet Schultink zijn wij van mening dat meervoudsvorming een bewijs is van overgang naar de klasse van substantieven. Zowel van de woorden onder (2) als die onder (1) kunnen meervouden gevormd worden: armen, bejaarden, Amsterdamsen, Chileensen. Echter, het bestaan van deze meervouden op -n is wellicht niet een geheel overtuigend argument, niet zozeer vanwege de reden die Schultink noemt, als wel vanwege het feit dat ook niet-gesubstantiveerde adjectieven als oude, sterke en zwakke - althans in geschreven taal - een - n krijgen als zij verwijzen naar personen die niet door een zelfstandig naamwoord worden genoemd.Ga naar eindnoot6 Bezie:
Significant is daarom vooral het voorkomen van meervouden op -s, zoals het door Schultink aangehaalde Groenes, voorts (jonge en oude) klares en Amsterdamses.Ga naar eindnoot7 Een andere mogelijkheid die tot de morfologische valentie van de gesubstantiveerde adjectieven behoort en die deze woorden als substantieven kenmerkt, is prefigering met ex-. Terwijl * ex-oude, * ex-sterke en * ex-zwakke onmogelijk zijn, is ex-Tsjechoslowaakse, dat wij aantroffen in de Volkskrant van 4-7-1980, p. 17, even gewoon als ex-man of ex-president. In dit opzicht lijken de inwoonstersnamen de overige gesubstantiveerde adjectieven qua substantivering enigszins voor te zijn: ex-gelovige en ex-wilde bijvoorbeeld klinken nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat ongewoner dan ex-Amsterdamse (zie ook hieronder), al zijn ze o.i. zeker beter mogelijk dan * ex-zwakke. Geheel binnen de mogelijkheden van normaal taalgebruik valt daarentegen weer ex-Groene voor ‘een voormalig lid van de milieubeschermingspartij’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Syntactische valentieOok in syntactisch opzicht hebben de woorden onder (1) en (2) mogelijkheden die zij delen met substantieven en die hen onderscheiden van adjectieven. Men zie het gebruik van Amsterdamse en geleerde in (8); beide woorden klinken in deze context heel gewoon en kunnen onmiddellijk geïnterpreteerd worden:
De tegenhanger met een adjectief op de plaats van Amsterdamse/geleerde is onmogelijk of in elk geval uiterst afwijkend:
Geert Booij attendeerde ons ook op het volgende: substantivisch gebruikte adjectieven kunnen heel wel in combinatie optreden met adverbia als erg of zeer; tot substantief geworden adjectieven laten deze combinatie echter niet toe. Vergelijk respectievelijk (10) en (11):
(waarin bejaarde als ‘bejaard persoon’ moet worden opgevat en Amsterdamse als inwoonstersnaam). Wij zijn ervan overtuigd dat verder onderzoek meer verschillen in syntactische valentie tussen de categorieën van Amsterdamse en geleerde enerzijds en min of meer zelfstandig gebruikte adjectieven anderzijds aan het licht zal brengen.
Met deze verschillen op semantisch, morfologisch en syntactisch terrein hebben wij voldoende aangetoond, dat zowel Amsterdamse als geleerde en hun respectieve soortgenoten inderdaad substantieven zijn geworden en zich los hebben gemaakt van de adjectieven waaruit zij - historisch gezien - zijn ontstaan. Daarmee staan we nu voor de taak te laten zien dat de inwoonstersnamen onder (1) niet meer kunnen worden beschouwd als een speciaal geval van de gesubstantiveerde adjectieven op - e waartoe arme en de overige woorden onder (2) behoren. Het verschil tussen de woorden onder (1) en die onder (2) komt niet zozeer tot uiting in verschillen in morfologische en syntactische kenmerken. Er is uiteraard wel een duidelijk verschil in betekenis: alleen de woorden onder (1) zijn inherent <+ vrouwelijk>. Op zichzelf hoeft dat niet voor iedereen doorslag- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevend te zijn: we hebben gezien dat én Schultink én Sassen toch een manier vonden om dit betekenisverschil te verantwoorden maar voor het overige de twee groepen woorden als ‘morfologisch identiek’ te beschouwen. Het betekenisverschil tussen de twee groepen woorden is echter geen op zichzelf staand verschijnsel, het komt voort uit het feit dat substantivering van adjectieven op - e een proces is met een geheel ander karakter dan de vorming van inwoonstersnamen. Immers, terwijl het substantief worden van adjectieven typisch een incidenteel karakter heeft en daarom een lexikaal proces genoemd moet worden, is de vorming van inwoonstersnamen in alle opzichten een systematisch grammaticaal proces. Op het verschil tussen de twee soorten processen willen we hieronder nader ingaan.
Het substantief worden van adjectieven op - e is duidelijk een incidenteel proces, iets wat van tijd tot tijd gebeurt met afzonderlijke adjectieven. Deze tot substantief geworden adjectieven vormen, wat wij zullen noemen een transpositionele categorie. Op basis van deze woorden kan incidenteel nieuwvorming plaatsvinden, d.w.z. een verbogen adjectief kan zelfstandig als aanduiding van een zelfstandigheid gebruikt gaan worden en dus overgaan naar de klasse der substantieven. Het is niet moeilijk omstandigheden te bedenken die zouden kunnen leiden tot substantivering van bijvoorbeeld bijzondere, gefrustreerde en vierkante. Maar er is geen sprake van dat er een produktieve regelmatige woordvormingsregel is die van ieder adjectief een substantief maakt. Het proces heeft een typisch-lexicaal, woord-voor-woord karakter. In overeenstemming daarmee is het feit dat gesubstantiveerde adjectieven in semantisch opzicht geen morfologische categorie vormen. Een morfologische categorie is gekenmerkt door een specifiek gemeenschappelijk betekenismoment. De mate van specificiteit is weliswaar moeilijk precies aan te geven, maar déze voorwaarde moet in elk geval gesteld worden: dat het categoriale betekenismoment ‘concreter’, ‘minder vaag’ is dan het betekeniselement dat alle woorden van eenzelfde woordklasse gemeen hebben (zie Van Marle 1985: 144-145). De betekenissen van de gesubstantiveerde adjectieven op - e zijn dermate onvoorspelbaar dat er niet zo'n specifiek categoriaal betekenismoment in aangewezen kan worden. Weliswaar zijn alle onder (2) genoemde woorden persoonsnamen en lijken deze ook buiten de daar gegeven voorbeelden te domineren,Ga naar eindnoot8 maar dit kan wellicht verklaard worden uit het feit dat wij in ons taalverkeer relatief vaak behoefte hebben aan namen voor categorieën van personen. Maar jonge en klare zijn voorwerpsnamen, schermbloemigen en katachtigen namen van categorieën van respectievelijk planten en dieren. Een semantische karakterisering van gesubstantiveerde adjectieven op - e kan niet veel preciezer worden dan: ‘iemand of iets gekenmerkt door ADJECTIEF’, wat in feite neerkomt op de constatering dat deze woorden aan adjectieven gerelateerde substantieven zijn. En vanwege het incidentele karakter en vanwege de onvoorspelbaarheid van de betekenissen geloven wij niet in het bestaan van een woordvormingsregel zoals Sassen die geeft (regel 5), waarmee van adjectieven door toevoeging van - e persoonsnamen worden gevormd. Volgens ons is er sprake van impliciete transpositie van verbogen adjectieven naar de klasse der substantieven. Het gemeenschappelijke vormkenmerk - e is dus niet te danken aan het transpositieproces, maar aan het feit dat het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbogen adjectieven zijn die dit proces hebben ondergaan. Dat dit een lexicaal proces is, komt ook nog tot uiting in de naar ons idee bestaande verschillen in de mate van substantief zijn tussen de verschillende woorden van dit type: zo zijn voor ons gevoel bejaarde en geleerde veel meer substantief dan bijvoorbeeld wilde.Ga naar eindnoot9 Tegenover het incidentele (‘sporadische’) en wat de betekenisontwikkeling betreft onvoorspelbare karakter van substantivering van adjectieven op - e, staat het volstrekt systematische karakter van de vorming van inwoonstersnamen. Dit is geen proces dat van tijd tot tijd een nieuw woord oplevert, maar een procédé dat een in principe niet telbare categorie van woorden definiert. De betekenis van die woorden is ook niet onvoorspelbaar, maar in het procédé zelf geheel vastgelegd. Om een voorbeeld van Sassen (1979) te gebruiken, (de) Maarwolde(n): de aardrijkskundige naam is niet geheel te reconstrueren uit de worden als inwoonster van het (niet-bestaande) Maarwold (of eventueel Maarwolde(n): de aardrijkskundige naam is niet geheel te reconstrueren uit de inwoonstersnaam). De inwoonstersnamen van het type Amsterdamse vormen in alle opzichten duidelijk een morfologische categorie, met een specifiek categoriaal betekenismoment.Ga naar eindnoot10 Aan dit essentiële verschil tussen de woorden uit (1) en die uit (2), of beter: tussen de processen die aan beide groepen woorden ten grondslag liggen (de vorming van inwoonstersnamen en de substantivering van adjectieven), kunnen twee conclusies verbonden worden. Ten eerste: het is niet waar dat - zoals Schultink stelt - de inwoonstersnamen, in het synchronisch systeem van het hedendaags Nederlands, hun specifiek vrouwelijke betekenis te danken zouden hebben aan het feit dat er parallelle mannelijk/ gemeenkunnige inwonersnamen bestaan. Er kan immers niet gezegd worden dat er al een inwonersnaam Maarwoldenaar (of Maarwolder) ‘bestaat’, hoogstens dat sprekers uit het bestaan van een woord Maarwoldse zullen afleiden dat er ook wel een woord Maarwoldenaar (of Maarwolder) gevormd zal kunnen worden. Ten tweede: Sassens voorstel om de inwoonstersnamen te genereren met behulp van regel (5) (dezelfde regel die ook gesubstantiveerde adjectieven op - e van het type arme, geleerde verantwoordt) om ze vervolgens een zodanige herstructurering te laten ondergaan dat ze het suffix - se bevatten, faalt. Het substantief worden van adjectieven is, zoals we hierboven hebben laten zien, een lexicaal proces, de vorming van inwoonstersnamen op - se een zo goed als mechanisch toepasbare, morfologische regel. Het ‘produkt’ van deze tweede regel is vele malen ‘groter’ dan dat van de eerste regel, waardoor het letterlijk onmogelijk is de tweede regel te formuleren als een herstructurering van de output van de eerste regel. We ontkomen niet aan de conclusie dat het hedendaags Nederlands een morfologisch procédé heeft, dat rechtstreeks inwoonstersnamen op -se genereert en dat niet vereenzelvigd kan worden met het tot substantief worden van adjectieven op -e. De formulering ‘we ontkomen niet aan...’ hebben we gekozen omdat het bestaan van deze woordvormingsregel de grammatica van het Nederlands in een aantal opzichten complex en zelfs grillig maakt. Zou men de inwoonstersnamen op een of andere wijze wél van adjectieven op -e kunnen afleiden, dan zag de grammatica van het Nederlands er als geheel waarschijnlijk eenvoudiger uit. Maar naar onze mening kán dat niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat maakt de diachronische ontwikkeling die tot het ontstaan van dit morfologische patroon heeft geleid, nu juist zo interessant; immers, een ‘eenvoudig’ geval van simplificatie of generalisatie is het zeker niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Bij het ontstaan van de inwoonstersnamen op -se4.1 Een algemene conditie voor herinterpretatieEssentieel voor de herinterpretatie van de van oorsprong substantivisch gebruikte adjectieven van het type Amsterdamse is naar onze mening, dat deze adjectieven in syntactische posities kunnen voorkomen waarin zij niet of nauwelijks van ‘echte’ substantieven zijn te onderscheiden. Bezie bv. (12) en (13) die dit o.i. duidelijk maken:
Zin (13) illustreert dat een substantivisch gebruikt adjectief als Amsterdamse in zinsverband, vooral wanneer het deel uitmaakt van het predicaat en wanneer het wordt voorafgegaan door een lidwoord, in hoge mate lijkt op een zelfstandig naamwoord. Naar onze mening vormt een situatie als hierboven aangeduid, waarin sprake is van twee in structureel opzicht duidelijk te onderscheiden constructies die ‘aan de oppervlakte’ een sterke overlap vertonen - en die bijgevolg dus zeer gemakkelijk kunnen worden verward -, a.h.w. een conditio sine qua non voor het in werking treden van herinterpretatie. Tegelijkertijd moet echter worden benadrukt dat het ook niet meer is dan dat: een dergelijke situatie biedt niet (zonder meer) de verklaring voor het feit dat de herinterpretatie ook daadwerkelijk plaatsheeft, terwijl een dergelijke situatie al evenmin de richting verklaart waarin de herinterpretatie zich voltrekt. Cruciaal voor de feitelijke herinterpretatie die de van oorsprong substantivisch gebruikte adjectieven van het type Amsterdamse hebben ondergaan is, dat zij niet alleen in posities kunnen optreden waarin zij gemakkelijk met ‘echte’ substantieven kunnen worden verward - d.i. dat er sprake is van een situatie waarin de taalgebruiker alternatieve analyses kan opstellen t.a.v. het taalgebruik waarmee hij of zij wordt geconfronteerd -, maar dat de nieuwe structuur ook gemakkelijk inpasbaar moet zijn in het algemene systeem. Met dit laatste betreden we het terrein van wat in de literatuur bekend staat als de ‘language-specific system adequacy’. M.b.t. dit laatste wordt veelal verondersteld dat er sprake is van een tendentie om deze taal-specifieke systeemkenmerken verder uit te bouwen of te vervolmaken. Uit het voorafgaande vloeit voort dat wij ervan uitgaan dat er sprake is van een complexe verzameling van diverse factoren die bepalen of, en zo ja, in welke richting een herinterpretatie zich zal voltrekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Herinterpretatie: een samenspel van universele en taalspecifieke factorenT.a.v. de herinterpretatie van substantivisch gebruikte adjectieven van het type | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdamse als inwoonstersnamen, lijken de volgende taal-specifieke, op de adekwaatheid van het systeem betrekking hebbende factoren van belang:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het systeem waarin de hierboven beschreven herstructurering heeft geresulteerd, kan worden gekarakteriseerd als een stelsel van parallelle afleiding, wat wil zeggen dat zowel de inwoners- als de inwoonstersnamen van dezelfde basis worden afgeleid. Zowel het ongemarkeerde Amsterdamm-er als het gemarkeerde Amsterdam-se hebben Amsterdam als morfologisch uitgangspunt. In dit opzicht is het derivationele stelsel voor de afleiding van inwonersnamen identiek aan bv. de - zeer produktieve - vorming van deverbale persoonsnamen op -er en -ster. Bezie bv. zwemm-er en zwem-ster die beide zwemmen als vertrekpunt hebben (Van Marle, 1985: hfdst. 8).
Het bovenstaande kan als volgt worden samengevat. Een conditio sine qua non voor herinterpretatie is, dat een grammatica een ‘output’ genereert die door de taalgebruikers op meer dan één wijze kan worden geanalyseerd, d.i. waaraan verschillende structuren kunnen worden toegekend. Vooral interessant zijn die gevallen waarin sprake is van twee in structureel opzicht duidelijk verschillende patronen die ‘aan de oppervlakte’ een overlap vertonen. Ten aanzien van de vraag of de herinterpretatie werkelijk zal plaatsvinden en zo ja, in welke richting deze zich zal ontwikkelen is het van cruciaal belang - en dit is een tweede algemeen principe - in hoeverre de voor herinterpretatie in aanmerking komende formaties in het bestaande systeem kunnen worden geïntegreerd. Het is niet ondenkbaar dat er naast de hierboven vermelde twee factoren nog een derde factor van algemene aard bij herinterpretatie een rol speelt. Deze factor zou dan betrekking hebben op de semantische systematiek van de formaties in kwestie. Uit recent morfologisch onderzoek blijkt, dat de semantische eigenschappen die gelede woorden aan de dag leggen nogal verschillend kunnen zijn (zie ook hierboven). Heel in het algemeen gesteld lijkt het zó te zijn, dat de verschillende ‘woordtypen’ (Van Marle, 1985: hfdst. 3) in hoge mate kunnen variëren t.a.v. de specifiekheid van de met hen geassocieerde betekenis. Deze observatie bracht Booij ertoe om een klasse van gelede woorden te onderscheiden met suffixen die een louter betrekking stichtende functie hebben (Booij, 1987; 1988), d.i. als kenmerk hebben dat zij, semantisch gezien, niet méér doen dan een relatie aanbrengen tussen het afgeleide woord en het grondwoord. De precieze invulling van deze betrekking is niet gespecificeerd, maar afhankelijk van allerlei andere factoren, hetgeen impliceert dat de eigen betekenisbijdrage van deze categorieën weinig pregnant is.Ga naar eindnoot11 Booij observeert nu dat het dit type formaties is waarbij herstructurering, naar verhouding, op grote schaal voorkomt en hij laat niet na om in dit verband ook op -se te wijzen (cf. Booij, 1987): de adjectieven op -s (cf. Amsterdam-s) vormen een haast prototypisch voorbeeld van een dergelijke, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
louter betrekking stichtende, categorie. De semantische ‘vaagheid’ van deze formaties heeft, na de herinterpretatie, plaats gemaakt voor een veel specifiekere betekenis. De betekenisbijdrage van het nieuwe suffix -se in de inwoonstersnamen van het type Amsterdamse is immers verre van vaag maar juist heel pregnant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Herinterpretatie en de consequenties voor het synchrone systeem5.1. Een uniformerende analyse op -seIn het voorafgaande hebben wij ons voornamelijk beperkt tot een geval als Amsterdamse, dat naar onze mening a.h.w. het prototype van de inwoonstersnamen representeert. Kenmerkend voor dit type formaties is, dat hier niet alleen sprake is van herinterpretatie, nl. de categoriale overgang van substantivisch gebruikt adjectief tot ‘echt’ substantief, maar dat deze herinterpretatie gepaard gaat met herstructurering: het qua suffixcomplex in oorsprong tweeledig gestructureerde Amsterdams-e is overgegaan in de qua suffixcomplex éénledig gelede afleiding Amsterdam-se. Het zijn deze formaties waarbij de parallellie met de neutrale inwonersnamen het duidelijkst is: net zoals het neutrale Amsterdamm-er een rechtstreekse denominale afleiding op -er is van Amsterdam, zo is het vrouwelijke Amsterdam-se dat op -se. Eenzelfde parallellie tussen de inwoners- en de inwoonstersnamen zien we ook bij bijv. Alkmaar-der vs. Alkmaar-se en Tilburg-enaar vs. Tilburg-se: in al deze gevallen hebben de inwoonstersnamen op -se hetzelfde grondwoord als hun neutrale tegenhangers op -er, -der of -enaar. Naar onze mening vertegenwoordigen de hierboven ter sprake gebrachte formaties het levende systeem van het hedendaags Nederlands: het is dit systeem dat van kracht is bij de afleiding van nieuwe inwonersnamen van Nederlandse toponiemen. Dat de inwoonstersnamen op -se daadwerkelijk rechtstreeks van plaatsnamen afgeleid kunnen worden, wordt o.i. verder aannemelijk gemaakt door de, uit morfologische experimenten afkomstige, inwoonstersnaam Nijmegen-se (naast het adjectief Nijmeegs): de meest voor de hand liggende interpretatie van Nijmegen-se is o.i. die waarin -se geacht wordt direct aan Nijmegen te zijn aangehecht.
Hoe systematisch de afleiding van Nederlandse plaatsnamen ook is, dit mag ons niet de ogen doen sluiten voor het feit dat de afleiding van niet-Nederlandse plaatsnamen zich veelal bij lange na niet volgens dezelfde - regelmatige - lijnen voltrekt. Essentieel voor veel van deze formaties is namelijk dat hier o.i. wel sprake is van herinterpretatie - d.w.z. ook deze in oorsprong substantivisch gebruikte adjectieven zijn substantieven geworden -, maar deze herinterpretatie kan, anders dan bij de afleidingen van Nederlandse toponiemen, bij lange na niet altijd op eenzelfde transparante wijze aan een herstructurering van de klankvorm worden gekoppeld. Anders gesteld, ook bij de inwoonstersnamen die een niet-Nederlandse plaatsnaam als vertrekpunt hebben is er sprake van herinterpretatie; problematisch is echter hun morfologische bouw.Ga naar eindnoot12
Bezie bv. de formaties in (1b), type Chileense, Deense, etc. Qua semantiek en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
valentie sluiten zij zich aan bij een formatie als Amsterdamse (cf. sectie 3), d.w.z. ook zij hebben een zelfstandige betekenis en ook zij hebben (een deel van) de valentie-eigenschappen van echte nomina. Alleen al vanwege deze overeenkomsten is het aantrekkelijk om ook deze formaties op te vatten als formaties op -se. Op grond van (1b) is het echter eveneens duidelijk dat deze inwoonstersnamen niet de exacte parallellie met hun neutrale pendanten vertonen waarvan sprake is bij de afleidingen van inheemse plaatsnamen. Gaan we ervan uit dat we ook hier te maken hebben met formaties op -se, dan staat ons slechts één weg open om deze formaties te analyseren, nl. als formaties op -se die op basis van hun neutrale pendant zijn geformeerd. De afleiding van deze inwoonstersnamen loopt dus niet parallel aan de afleiding van de neutrale inwonersnamen, maar de inwonersnamen vormen hier het vertrekpunt voor de vorming van de inwoonstersnamen. Is de verhouding tussen Amsterdamm-er en Amsterdam-se dus vergelijkbaar met die tussen zwemm-er en zwem-ster (zowel het eerste als het tweede duo hebben dezelfde basis, te weten Amsterdam resp. zwemm-en), de verhouding tussen Deen en Deense is volgens deze zienswijze veel meer vergelijkbaar met die tussen boer en boer-in, prins en prins-es of dominee en dominee-se: in al deze gevallen heeft de vrouwelijke persoonsnaam de neutrale pendant als uitgangspunt. Eenzelfde structurering kan ook aan Chileense, Provençaalse, Tibetaanse, Turkse en Zwitserse worden toegekend. Ook in gevallen van het type Deense kan de categoriale herinterpretatie dus vrij gemakkelijk aan een herstructurering van de oorspronkelijke formatie worden gekoppeld. Anders dan bij de representanten van het ongemarkeerde type (i.c. Amsterdamse) resulteert dit echter niet in een parallelle afleiding van de vrouwelijke en de niet-vrouwelijke inwonersnamen (Amsterdamm-er naast Amsterdam-se, beide afgeleid van Amsterdam), maar leidt het hier tot een morfologisch systeem waarin de inwoonstersnaam de inwonersnaam als basis heeft. Dat de sprekers van het modern Nederlands soms daadwerkelijk deze relatie leggen wordt o.m. bevestigd door de volgende, uit morfologische experimenten afkomstige, inwoonstersnamen: Nijmegenaar-se en Zaankanter-se.Ga naar eindnoot13
Verreweg het meest problematisch is de categorie (1c), type Aziatische, Engelse, etc. Ook nu hebben we naar onze mening van doen met onmiskenbare gevallen van herinterpretatie - d.w.z. ook de gevallen onder (1c) vertonen de semantische eigenschappen en valentie van echte substantieven - maar, en sterker nog dan bij de gevallen onder (1b), het is weer de interne structuur van de formaties in kwestie die problemen oplevert. Anders dan bij de gevallen onder (1b) - en natuurlijk (1a) - kan voor de formaties onder (1c) veel moeilijker een denominale afleiding op -se worden gemotiveerd: isoleren we in een formatie als Aziatische een element -se, dan houden we immers niet zonder meer een nominale stam over.Ga naar eindnoot14 Omwille van de semantische en de op de morfologische en syntactische valentie betrekking hebbende overeenkomsten ligt het in zekere zin voor de hand om de onder (1c) ter sprake gebrachte formaties zoveel mogelijk eenzelfde morfologische status toe te kennen als de formaties uit (1a) en (1b), d.w.z. ook hen te bezien als formaties op -se. Nemen we dit idee als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgangspunt, dan zou de hiervolgende analyse in overweging kunnen worden genomen. Gaan we ervan uit dat het suffix -se van de inwoonstersnamen van het ongemarkeerde type, d.i. Amsterdamse, geprojecteerd wordt op alle overige inwoonstersnamen, dan moeten we de formaties uit (1c) beschouwen als deadjectivisch. D.w.z. een formatie als (gespeld) Aziatische moeten we volgens deze redenering opvatten als Aziatisch-se, een (gespeld) Duitse als Duits-se, een (gespeld) Engelse als Engels-se, een (gespeld) Israelitische als Israelitisch-se, etc.Ga naar eindnoot15 Het is deze - voor het overgrote deel uit uitheemse formaties bestaande - groep die de geringste mate van integratie in het nominale stelsel van het Nederlands heeft ondergaan: volgens de hier voorgestelde analyse zouden de formaties in kwestie een adjectivisch vertrekpunt hebben, terwijl voor de inwoonstersnamen uit de categorieën (1a) en (1b) een nominaal vertrekpunt beargumenteerd kan worden. De betekenis van de formaties uit (1c) zou dan als volgt kunnen worden gekarakteriseerd: ‘vrouwelijke bewoner van de plaats c.q. het gebied waar de ADJECTIVISCHE BASIS BETREKKING OP HEEFT’.Ga naar eindnoot16,Ga naar eindnoot17 Wij wijzen er met nadruk op dat, gegeven deze deadjectivische interpretatie van de formaties in (1c), het onderscheid tussen (1c) en (1b) veel minder scherp is dan hierboven steeds werd gesuggereerd en dat een stringente scheiding van beide patronen bijgevolg rijkelijk gekunsteld lijkt. Met name veel aan niet-Nederlandse toponiemen gerelateerde inwoonstersnamen uit (1b) - zoals Chileense, Provençaalse en Tibetaanse - kunnen heel gemakkelijk worden opgevat als deadjectivische formaties op -se. Zoals Aziatische (type c) kan worden opgevat als Aziatisch-se, zo kunnen genoemde formaties immers heel goed worden geanalyseerd als Chileens-se, Provençaals-se en Tibetaans-se. Nemen we dit gegeven serieus, dan kan het niet anders worden opgevat dan als een indicatie van het feit dat er, althans in potentie, sprake is van een aantal elkaar overlappende afleidingspatronen, hetgeen impliceert dat veel van de hier ter sprake gebrachte inwoonstersnamen voor ‘multiple analysis/generation’ in aanmerking lijken te komen.Ga naar eindnoot18 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2. Bedenkingen bij een uniformerende analyse op -seDe hierboven gesuggereerde analyse van de drie typen inwoonstersnamen in (1) - type (1a): Amsterdamse; type (1b): Chileense, Deense; type (1c): Aziatische, Engelse - draagt een uniformerend karakter, d.w.z. op grond van overeenkomsten in betekenis en valentie wordt het in de prototypische gevallen (type 1a) gemakkelijk isoleerbare suffix -se getransponeerd naar de twee andere categorieën. D.w.z. alle inwoonstersnamen worden geacht het suffix -se te bevatten. Het is duidelijk dat deze exercitie het meest problematisch is in het geval van de formaties van het type (1c) en de verwante formaties van het type (1b). Wij willen bepaald niet verhullen dat ook wij zelf grote twijfels hebben ten aanzien van de houdbaarheid van de hierboven geschetste analyse van deze - veelal uitheemse - inwoonstersnamen. Keren we daarom nog eens terug naar de historische ontwikkelingen die zo'n complexe synchronische neerslag hebben, te weten: (1) de herinterpretatie van substantivisch gebruikte adjectieven als ‘echte’ substantieven en (2) de herstructurering van de (qua suffixcomplex) van oorsprong méér gelede formaties tot éénledige - ‘directe’ - afleidingen op -se. Zoals we in het voorafgaande hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezien is het eerste proces - dat we als primair beschouwen - bij lange na niet beperkt tot inwoonstersnamen. Allerlei substantivisch gebruikte adjectieven hebben de herinterpretatie tot ‘echt substantief’ ondergaan, zoals wilde, bejaarde, klare, katachtige, schermbloemige, etc. Het is o.i. boven alle twijfel verheven dat de inwoonstersnamen- native of niet - eveneens dit proces hebben ondergaan. Wat er bijzonder aan de inwoonstersnamen is, is dat zij a.h.w. verzelfstandigd zijn. Anders dan alle overige, tot substantief geworden adjectieven - deze vormen een transpositionele categorie op -e (zie hierboven) - hebben de inwoonstersnamen zich van dit patroon afgesplitst: zij vormen een afzonderlijke - produktieve - morfologische categorie met zowel een eigen semantische als een eigen formele systematiek (zie sectie 3). Met dit alles is echter nier gezegd dat alle inwoonstersnamen zich - in dezelfde mate - van hun ‘transpositionele’ soortgenoten hebben afgesplitst. Nemen we het feit serieus dat diachronische ontwikkelingen in de regel een geleidelijk karakter vertonen, dan is dat zelfs vrij onaannemelijk. Voor de formaties van het type (1a), die grotendeels zijn geformeerd op basis van inheemse plaatsnamen, geldt o.i. dat de afsplitsing het verst is gevorderd. De inwoonstersnamen op -se vormen de exacte parallel van hun neutrale tegenhangers op -er (-der) of -enaar. Het is heel goed denkbaar dat veel van de inwoonstersnamen van de typen (1b) en (1c) een veel minder vergevorderd stadium van afsplitsing vertegenwoordigen. Natuurlijk, sommige tot het type (1b) behorende formaties zoals Deense, Turkse en Zwitserse kunnen heel gemakkelijk op de hierboven aangegeven wijze geanalyseerd worden, te weten als formaties op -se die de neutrale inwonersnaam (Deen, Turk en Zwitser) als uitgangspunt hebben. Zoals we hebben gezien is er sprake van tenminste enige externe evidentie voor een dergelijke analyse. Maar voor andere hierboven tot de categorie (1b) gerekende formaties - vooral op de uitheemse plaatsnamen betrekking hebbende! - lijkt een dergelijke analyse tamelijk geforceerd, terwijl een dergelijke analyse bij het type (1c) domweg onmogelijk is. Zonder te willen stellen dat de projectie van -se op de uitheemse leden van (1b) en op de categorie (1c) volstrekt onmogelijk is, dient o.i. wel benadrukt te worden dat een ‘genuanceerdere’ versie van de synchronische systematiek van deze formaties op zijn minst voor de hand ligt. Waar het bovenstaande op neerkomt is, dat het uitheemse leden van (1b) en de leden van (1c) in bepaalde opzichten nog veel dichter bij de tot substantief geworden substantivisch gebruikte adjectieven staan dan de veel dieper in het nominale stelsel doorgedrongen native inwoonstersnamen van het type Amsterdamse. Niet wat betreft hun betekenis - Provençaalse of Aziatische is even gemakkelijk ‘direct’ interpreteerbaar als Amsterdamse - en evenmin wat betreft hun (morfologische en syntactische) valentiekenmerken, maar wel wat betreft hun derivationale ‘verankering’ in het systeem. Anders gezegd, formaties als Provençaalse (1b) en vooral Aziatische en Engelse (1c) sluiten qua betekenis en qua valentie aan bij Amsterdamse c.s., maar qua derivationele systematiek liggen zij nog dicht bij de tot substantief geworden formaties op -e als wilde, klare, etc. Volgens de zojuist ontvouwde redenering zouden veel van de - vooral uitheemse - inwoonstersnamen qua synchronische systematiek dus a.h.w. ‘tussen’ de inwoonstersnamen van het type Amsterdamse enerzijds en de getranspositioneerde adjectieven van het type wilde, klare anderzijds inzitten. Misschien schuiven ook zij in de toekomst verder in de richting van hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prototypische pendanten - en dit zou dan kunnen volgens die hierboven geschetste herinterpretatie van Aziatische als Aziatisch-se maar momenteel zijn ons geen argumenten bekend ter ondersteuning van een dergelijke - uniformerende - analyse van de uitheemse inwoonstersnamen van het Nederlands, hetgeen impliceert dat de formaties in kwestie o.i. het beste kunnen worden opgevat als deadjectivische formaties op -e!Ga naar eindnoot19 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3. Uniformerende of niet-uniformerende taalbeschrijving?In het voorafgaande hebben wij drie ‘uniformerende beschrijvingen’ van de inwoonstersnamen de revue laten passeren, te weten:
Het zal duidelijk zijn dat we de houdbaarheid van alle drie de analyses twijfelachtig vinden. De grootste generalisatie wordt bereikt door (a); inwoonstersnamen worden hierin niet als aparte categorie opgevat. Als we uitsluitend op de uiterlijke vorm van de inwoonstersnamen letten, dan is zo'n analyse à la Schultink/Zonneveld de verkieslijkste: alle vormen worden correct afgeleid, zonder dat men zijn toevlucht hoeft te nemen tot synchronisch werkende herstructureringsprincipes en zonder dat men tot een ‘aanvechtbare’ analyse van b.v. Aziatische als Aziatisch + se hoeft over te gaan. Deze analyse heeft echter zijn prijs: zij verantwoordt niet de typisch substantivische valenties van de woorden in kwestie noch het specifieke betekeniselement < vrouwelijk > van díe zelfstandig gebruikte adjectieven die van geografische namen zijn afgeleid. De uniformering die deze analyse bereikt is alleen voor wat betreft het genereren van de juiste vormen correct, maar in semantisch/morfologisch opzicht is het duidelijk een overgeneralisatie: zij brengt onder één noemer wat zonder twijfel twee verschillende categorieën zijn. Analyse (b), die van Sassen, is hybride van aard: zij genereert de inwoonstersnamen met behulp van dezelfde regel die van adjectieven persoonsnamen maakt, maar doet recht aan het specifieke karakter van de inwoonstersnamen door middel van een synchronische herstructureringsregel die in de zo ontstane woorden een suffix -se, met het betekeniselement < vrouwelijk >, afgrenst.Ga naar eindnoot20 Tegen deze analyse hebben wij het bezwaar ingebracht dat het substantief worden van niet-geografische adjectieven, zoals arme, wilde en katachtige een typisch lexikaal (woord-voor-woord) werkend proces is, met in semantisch opzicht onvoorspelbare uitkomst, terwijl de inwoonstersnamen een produktieve, morfologische categorie vormen met een systematisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaald betekeniskenmerk. Ook Sassens uniformerende beschrijving is dus mislukt, drukt een o.i. onjuiste generalisatie uit. Dit was voor ons de reden om af te zien van een beschrijving die de inwoonstersnamen synchronisch beschouwt als gesubstantiveerde adjectieven. Deze uniformering doet o.i. geen recht aan het feit dat de inwoonstersnamen zich verzelfstandigd hebben tot een aparte morfologische categorie. Wij hebben in sectie 3 en 4 argumenten gepresenteerd voor een beschrijving die de inwoonstersnamen afleidt met een ‘gewoon’ suffix -se (d.w.z. niet een suffix dat pas door een synchronische herschrijvingsregel ontstaat). Vervolgens hebben wij, op onze beurt, de mogelijkheden onderzocht van een uniformerende beschrijving, zij het op kleinere schaal, te weten (c): een beschrijving die alle inwoonstersnamen met behulp van dit suffix -se afleidt. We brengen in herinnering dat onze argumenten voor het aannemen van een aparte woordvormingsregel die met behulp van -se inwoonstersnamen genereert, voor het overgrote deel betrekking hadden op inheemse inwoonstersnamen, met Amsterdamse als prototype. Voor formaties als Aziatische hebben we geen argumenten gepresenteerd; de analyse met gebruikmaking van -se (Aziatisch + se) is enkel en alleen een extrapolatie van de analyse van Amsterdamse als Amsterdam + se. Zoals uit 5.1. er 5.2. is gebleken, is deze uniformering binnen de categorie der inwoonstersnamen echter ook niet onproblematisch. In elk geval dwingt zij ertoe om van een woordvormingsregel uit te gaan die, met betrekking tot vele buitenlandse geografische namen, niet de geografische naam zelf maar het bijbehorende adjectief als basis neemt. Een dergelijke beschrijving lijkt eerder voort te komen uit een zucht tot uniformering dan uit een zorgvuldige weging van empirische argumenten. Ook binnen de categorie der inwoonstersnamen blijkt een uniformerende beschrijving dus geen juist beeld op te leveren. Een uniformerende analyse van de Nederlandse inwoonstersnamen is kennelijk niet inzichtelijk. De analyses van Schultink, Zonneveld en Sassen brengen een generalisatie tot uitdrukking die, zoals we in 3 gesteld hebben, de diachronische ontwikkeling recht doet. Als beschrijving van de thans bereikte toestand in het Nederlands schieten deze analyses echter tekort; het proces is verder voortgeschreden dan hun beschrijving laat zien, het Nederlands van nu heeft een produktieve woordvormingsregel die met behulp van het suffix -se inwoonstersnamen vormt. Alle inwoonstersnamen op deze manier genereren lijkt vooralsnog echter geforceerd. De generalisatie die de analyses (a) en (b) tot uitdrukking brengen, zijn niet meer van toepassing op het hedendaagse Nederlands; een generalisatie à la (c) is in ieder geval nog niet op het hedendaagse Nederlands van toepassing (zie noot 19). Wie zweert bij zo groot mogelijke generalisaties zal moeten kiezen tussen (a), (b) of (c). Wie echter geïnteresseerd is in veranderingen die taalsystemen kunnen ondergaan, zal in zekere zin niet anders verwachten dan dat een systeem, op weg van (a) naar (c), in een bepaald deel al toestand (c) heeft bereikt, in een ander deel nog in toestand (a) verkeert. Dit geldt o.i. voor respectievelijk de inheemse inwoonstersnamen van het type Amsterdamse en uitheemse inwoonstersnamen van het type Aziatische. De diachronische ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat het Nederlands van nu een categorie van inwoonstersnamen heeft die qua semantiek en valentie homogeen is, maar derivationeel in twee of drie typen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiteenvalt: afgeleid met -se van de geografische naam (Amsterdamse), afgeleid met -e van het geografische adjectief (Aziatische) en - zij het op vrij bescheiden schaal - mogelijk als tussencategorie: afgeleid met -se van de mannelijke/gemeenkunnige inwonersnaam (Turkse).
Kenmerkend voor het hierboven bepleite standpunt is dat we ervan uitgaan dat niet alle inwoonstersnamen eenzelfde mate van integratie in het derivationele stelsel van het Nederlands ten toon spreiden. Naar onze mening is dit een directe reflex van de geleidelijkheid van de historische processen die aan de categorie van inwoonstersnamen ten grondslag liggen: als gevolg van herinterpretaie hebben de verschillende typen inwoonstersnamen zich in verschillende mate van de gesubstantiveerde adjectieven afgesplitst. Deze geleidelijkheid treffen we ook elders aan, en wel op het terrein van de betekenis. Sassen (1979) besteedt - terecht - aandacht aan andere typen gesubstantiveerde adjectieven die betrekking hebben op vrouwen (zie ook noot 13), en in dit verband komt hij ook te spreken over woorden als inheemse, roomse en melaatse (ibid: 36). In tegenstelling tot de inwoonstersnamen, maar ook tot de woorden van het type ketterse, kafferse etc. (zie noot 13), zo stelt Sassen, zijn inheemse, roomse en melaatse gemeenkunnig als gevolg van het feit dat een mannelijke pendant ontbreekt. Naar onze mening is dit laatste nog maar de vraag. Ongetwijfeld zijn er contexten te bedenken waarin genoemde woorden een gemeenkunnige interpretatie hebben (b.v. de melaatsen werden in barakken ondergebracht; of in bepaalde kringen bleef men spreken van roomsen), maar juist in het enkelvoud rijzen er problemen. Zo vinden we zinnen als? hij is een melaatse,??? hij is een roomse of ??? hij is een inheemse, in verschillende mate, semantisch afwijkend, hetgeen zou impliceren dat voornoemde formaties hun gemeenkunnig karakter aan het verliezen zijn. Ook deze uit adjectieven voortgekomen substantieven op [s∂] laten een beweeglijkheid zien waaraan een uniformerende analyse geen recht doet. Van hoe meer verschijnselen men abstraheert - betekenis, valentie, paradigmatiek, etc. -, des te gemakkelijker het wordt om een generaliserende analyse op te stellen. Het meer algemene belang van de Nederlandse inwoonstersnamen is vooral hierin gelegen dat deze formaties duidelijk maken dat het maken van dergelijke abstracties ook zijn prijs heeft, te weten een beperkt inzicht in zowel de synchronische systematiek als in de diachronische ontwikkelingen (herinterpretatie) die hieraan ten grondslag liggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Herinterpretatie: voorwaarden en effectenOok al hebben we in het voorafgaande slechts één geval van herinterpretatie besproken, toch blijkt het mogelijk om op basis van dit ene geval een aantal condities voor herinterpretatie op te stellen. Voor we, bij wijze van besluit, tot de opsomming van deze algemene condities overgaan, willen we echter eerst nog benadrukken dat een theorie over herinterpretatie van een bepaald type moet zijn. Deze theorie moet namelijk het concrete taalgebruik als uitgangspunt nemen en deze theorie moet zich richten op de strategie die taalgebruikers hanteren bij de analyse en interpretatie van het hun aangeboden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalmateriaal. Als gevolg van het feit dat het aangrijpingspunt van herinterpretatie in de ‘output’ van de grammatica ligt, moet een theorie over herinterpretatie zich eveneens op de output richten. Wij gaan ervan uit dat herinterpretatie gestuurd wordt door een aantal universele condities. Maar juist als gevolg van het feit dat het startpunt van herinterpretatie niet in het regelsysteem is gelegen, vormen de principes van Universal Grammar zoals de generatieve taaltheorie die tracht op te sporen en te definiëren een onvoldoende basis voor de verklaring van herinterpretatie. Deze principes hebben immers geen betrekking op de output van een grammatica en zij hebben al evenmin betrekking op de strategieën en mechanismen die taalgebruikers bij de interpretatie van taaluitingen hanteren. Kortom, een theorie over herinterpretatie moet een aantal principes specificeren die betrekking hebben op eigenschappen van de output en de manier waarop taalgebruikers deze output analyseren. Met dit als uitgangspunt kunnen, op grond van de herinterpretatie van -se, de volgende principes worden geformuleerd:
Naast deze condities en sturende factoren die bij herinterpretatie een rol spelen willen we tot slot ook nog stilstaan bij de mogelijke taalstructurele effecten. Zoals hierboven is uiteengezet is o.i. de meest realistische analyse van de synchrone systematiek van de inwoonstersnamen die waarin sprake is van 3 sub-patronen, waarvan twee op - se en een op - e. Voor de inwoonstersnamen die een Nederlandse geografische naam als uitgangspunt hebben, lijkt directe afleiding op -se het meest voor de hand te liggen. Directe afleiding op -se, maar nu op basis van de neutrale inwonersnaam, kan worden aangenomen voor (een beperkt aantal) formaties als Deense, Turkse etc. Voor de grote groep uitheemse inwoonstersnamen, tenslotte, lijkt het ons het meest realistisch om deze formaties qua semantiek en valentiekenmerken op één lijn te stellen met de overige inwoonstersnamen, maar niet qua derivationele systematiek. Qua bouw sluiten deze formaties nog veel meer aan bij de tot substantief getransponeerde adjectieven van het type wilde en klare. In dit geval hebben we dus te maken met inwoonstersnamen op - e. Als het bovenstaande juist is, dan kunnen we hier de volgende algemene conclusies aan verbinden. In de eerste plaats laat dit voorbeeld zien dat herinterpretatie gepaard kan gaan met betrekkelijk grootschalige ondoorzichtigheid. Vooral de afbakening van het tweede en het derde type inwoonstersnamen is weinig scherp. In de tweede plaats illustreert het hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besproken geval van herinterpretatie treffend, dat deze vorm van taalverandering tot een grotere complexiteit van de grammatica kan leiden en wel in die zin dat een van oudsher uniform patroon - nl. substantivering - uiteen kan vallen in een aantal sub-patronen, die bovendien nog een zeer verschillende status hebben (te weten lexicaal naast morfologisch). Een derde conclusie is, dat herinterpretatie kan leiden tot een in het oog springende discrepantie tussen vorm en betekenis: in het hedendaags Nederlands wordt de notie ‘inwoonstersnaam’ door zowel - se als - e tot uitdrukking gebracht. Al deze vanuit taalsystematisch oogpunt negatieve effecten van de herinterpretatie en herstructurering van de formaties in kwestie zijn echter begrijpelijk, wanneer we voor ogen houden dat de oorsprong van de taalverandering in kwestie in het geheel niet in het regelsysteem van het Nederlands lag, maar in de vanuit taalsytematisch oogpunt vrij onverwachte neveneffecten van dit regelsysteem in de output. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|