Spektator. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Aeneis, Divisiekroniek en GysbreghtGa naar eindnoot*
| |
[pagina 398]
| |
In 1932 heeft H. Bruch een gedegen onderzoek gepubliceerd over de historische bronnen van de Gysbreght. Hij kwam tot de conclusie dat Vondel zijn gegevens vooral heeft ontleend aan de Hollands-Zeeuws-Utrechtse kroniek van Wouter van Gouthoeven en de historische bechrijving van Amsterdam door Johan Pontanus.Ga naar eindnoot4 De kroniek van Van Gouthoeven verscheen in 1620 en is in 1636 herdrukt. Diens relaas is voor een belangrijk deel bijna letterlijk gecompileerd uit de in 1517 voor het eerst gedrukte divisiekroniek van Cornelius Aurelius en de kronieken van Johannes de Beke en Willem Heda. Daaraan voegde Van Gouthoeven geslachtstabellen van adellijke families, topografische beschrijvingen en naamlijsten van gezagsdragers en geleerden toe, alsmede fragmenten uit enkele andere kronieken. Hij liet irrelevant geachte passages weg, zoals Aurelius' inleidende gedeelte, dat over de Trojaanse oorlog ging. Deze inleiding maakte wel deel uit van alle eerdere bewerkingen van de divisiekroniek, zoals de editie van Ellert de Veer uit 1591. Evenals vroegere uitgaven van Aurelius' omvangrijke werk was het boek van De Veer min of meer hét standaardwerk over de Hollandse gechiedenis.Ga naar eindnoot5 Hierbij kan worden opgemerkt dat De Veer en Van Gouthoeven Vondel ten aanzien van de moord op Floris V in ongeveer gelijke bewoordingen bijna hetzelfde voorhielden. Het door Van Gouthoeven toegevoegde fragment van Lodewijk van Velthem heeft Vondel niet gebruikt; de verwijzing naar de twijfels over het Van Velzenverhaal heeft hij niet gevolgd, en de geschiedenis van Gozewijn kon hij in Pontanus vinden, evenals het verhaal over het beleg van Amsterdam. Als men hierbij bedenkt dat Vondel in 1620 al over de dertig was, dan kan aangenomen worden dat hij als historisch belangstellende evengoed De Veer heeft kunnen gebruiken - waarmee ik niet zeggen wil dat hij de kroniek van Van Gouthoeven niet heeft bestudeerd. Hij heeft deze echter niet in diens terzijdestelling van Aurelius' Trojeverhaal gevolgd. Wat Troje aangaat heeft de dichter De Veer of een van de voorafgaande edities van de divisiekroniek gebruikt, waarbij het er voor ons niet toe doet welke. Alle Trojestukken zijn gelijk, op misschien een enkel, ondergeschikt detail na. Ik acht mij dus gerechtigd voor mijn betoog uit de editie-De Veer te citeren.
De Veer vermeldt dat Troje drie maal is verwoest. Eerst onder Laomedon, dan onder Priamus en tenslotte in de tijd van Marius. Hij begint exemplarisch: Soo sullen wy hier alleen verclaren die sake des Oorlochs / op dat men toe een eeuwighe memorie weten mach / datter dickwils bysonder onder die Edelen / van een cleyn voncken / een groot vier coemt / ende wat quaet datter uut overspel gecomen is. Het verhaal van de tweede verwoesting is inhoudelijk voor ons niet van belang. Het vervolg is echter door zijn tweeledigheid interessant. De overgebleven Trojanen verspreiden zich daarin over heel Europa, waar zij tal van steden stichten. Rome wordt niet vermeld, Londen bijvoorbeeld wel. De translatio imperii ontbreekt en met de verwoeste stad was het ook niet afgelopen: Nochtans is die stadt van Troyen even wel in corter tijt / na haer destructie / weder gerepareert ende opghemaect / door Hectors sonen (...) ende is wederom tot zijn eerste fleur ghecomen / ende hebbense met grooter glorien beseten (...).Ga naar eindnoot6 | |
[pagina 399]
| |
De exemplarische uitleg aan het begin en dit tweeledige einde kunnen aan de Gysbreght gerelateerd worden. In Vondels treurspel legt Gijsbrecht uit dat de oorlog uit Floris' geile borst en diens beknotting van de adel is voortgekomen (v. 112-115), hetgeen in Vondels ‘Kort begrip’ in omgekeerde volgorde wordt herhaald (r. 3-5); de verschijning van Machtelt in Badelochs droom en de herhaling van de geschiedenis, als Floris' bastaard Haemstee Machtelts dochter Klaeris onteert, neemt daarbij alle twijfel weg over de oorzakelijke hiërarchie van deze twee elementen. Bij Aurelius en De Veer verlaten de overgebleven hoofdrolspelers het toneel om overal elders Troje uit te zaaien; ik sluit niet uit dat Vondel hier op doelt als hij het aloude Troje te Amsterdam herboren laat worden, voordat dit tijdelijk ten onder gaat (Voorspel, v. 16-17). Aardig is te vermelden dat Aurelius en De Veer de Trojaanse verstrooing met de uittocht uit Egypte vergelijken, en dat dit beeld na het verschijnen van Rafaël ook bij Broer Peter opkomt. (v. 1867-1868) Een andere parallel is dat het verwoeste Troje door Hectors zonen weer wordt opgebouwd en dat in Amsterdam de burgemeesters en de drie maal twaalf raden deze taak toebemeten krijgen.
Aurelius en De Veer hechten een exemplarische waarde aan Trojes ondergang: Het gheschiet dickwils / uuter dispositien ende ordinantie Gods / dat des eens verderffenisse / is eens anders welvaren / dwelcke wy nu mercken mogen uuter destructien van Troyen. Also waer dat een Volc ende Nacie vergaet / daer spruytet ende wasset weder een ander volck / op dat die menschen nergens hen in verheffen en sullen / ofte glorieren / dan alleen inden vader der lichten / dat is God almachtich / van den welcken comen alle goede gaven / ende volmaecte ghiften / die voormaels totten Propheet Samuel gesproken heeft / seggende: Ick make groot den genen die my glorificeren / ende soo wie wij versmaden /die sullen ondedel ende altijt versmaet wesen. Ende langhe tijt ook hier na / totten Propheet Daniel ghesproken heeft: Ick ben die / die tijden ende outheden metten beloop des werelts verwandele / ic transfereer ende oversette die Rijcken ende landen / ende geefse ende constitueerse weder / alst ende wient my belieft. Ic ben alleen die Heere / die altijt blijvet.’Ga naar eindnoot7 Aurelius en De Veer halen dus 1 Samuel 2, 30 en Daniël 2, 21-22 aan. Het lijkt mij dat met name de tekst uit Daniël in relatie tot de Gysbreght kan worden gebracht, en in het bijzonder met de woorden van Rafaël, die in Holland het nodige laat komen en gaan. (v. 1829-1838) Daniël sluit ook aan bij Vergilius' Fatum. Vondel heeft volgens mij dan ook geen geheel nieuwe, christelijke gedachte in het middelpunt van de Gysbreght geplaatst, maar een door de historiografie afgeschreven exemplum nieuw, ander leven gegeven. |
|