Spektator. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betekenis als factor bij produktiviteitsverandering
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk dat een gedetailleerde bespreking van de in (1) geformuleerde vragen de reikwijdte van een artikel verre te buiten gaat. Toch hoop ik dat de in dit artikel vervatte discussie enig licht op deze vragen zal werpen, daar ik me met een type taalverandering zal bezighouden dat zowel de verandering van produktief naar improduktief (cf. 1a) als de verandering van improduktief naar produktief (cf. 1b) behelst (alhoewel de laatste verandering veel minder gedetailleerd zal worden besproken, maar cf. Van Marle, i.v.). Dit type taalverandering, dat heeft plaatsgegrepen in de geschiedenis van het morfologische systeem van vele talen en dat wel (weinig precies) als de verdringing van het ene proces door het andere te boek staat, kan als volgt worden geschematiseerd:
Merk op dat de precieze relatie tussen fase II en fase III onduidelijk is. Sommigen hangen de idee aan dat de volgorde is zoals hierboven is aangegeven, d.w.z. het improduktief worden van proces A wordt geacht vooraf te gaan aan het ontstaan c.q. de toename in prominentie van proces B. Anderen, daarentegen, menen dat de volgorde precies omgekeerd is, wat impliceert dat het improduktief worden van proces A als het resultaat wordt gezien van het ontstaan c.q. de toenemende prominentie van het nieuwe proces B. Ik kom op deze kwestie hieronder nog terug. In het resterende deel van dit artikel zal ik de taalverandering die in geschematiseerde vorm in (2) is weergegeven benaderen aan de hand van de volgende drie vragen die m.i. essentieel zijn, willen we greep krijgen op de diachronische dimensie van morfologische produktiviteit:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Van produktief naar improduktief2.0. Een verschuiving in het stelsel van de deverbale adjectieven in het Nederlands: de ondergang van de categorie op -lijk en de opkomst van de categorie op -baarDe drie vragen geformuleerd in (3) zullen aan de orde worden gesteld aan de hand van een verandering die zich in het derivationeel stelsel van het Nederlands heeft voltrokken en die zou kunnen worden gekarakteriseerd als de ondergang van de categorie van deverbale adjectieven op (in informele notatie) -lijk als produktief ‘woord-type’ (cf. Van Marle, 1985: 97 e.v.) en de opkomst van de categorie op -baar in diens plaats (cf. respectievelijk wens-elijk vs. bestuur-baar). Hieronder zal nog blijken dat t.a.v. de notie ‘in diens plaats’ enige reserve in acht moet worden genomen (en zie ook 2.3.). Afgaand op hun betekenis kunnen de deverbale adjectieven op -lijk in drie sub-typen worden onderverdeeld, hetgeen impliceert dat de deverbale adjectieven op -lijk in semantisch opzicht een tamelijk heterogeen karakter aan de dag leggen. Taeldeman, die recentelijk een interessante studie aan enkele facetten van de formaties op -lijk en -baar wijdde, associeerde deze typen met de labels ‘object’, ‘force’ en ‘experience’ (cf. Taeldeman, 1985). Een voorbeeld van het eerste type (‘object’), dat steeds correspondeert met een passieve parafrase, is beminn-elijk, een voorbeeld van het tweede type (‘force’), dat steeds correspondeert met een actieve parafrase, is aantrekk-elijk, terwijl een voorbeeld van het - vrij zeldzame - derde type (‘experience’) veranderlijk is: bij dit laatste sub-type hoort een parafrase die gebruik maakt van de notie ‘ondergaan’. Daar de met deze sub-typen samenhangende semantische diversiteit van de deverbale formaties op -lijk in het vervolg van dit artikel niet verder ter sprake zal komen, volsta ik met bovenstaande samenvatting en verwijs ik naar Taeldeman (1985) en Van der Putten (1986) waar juist op dit aspect van de formaties op -lijk wordt ingegaan (en zie in dit verband ook oudere studies als Te Winkel, 1851-52: 164 e.v.; Poot, 1885 en Stoett, 1895a-b). Zoals spoedig zal blijken speelt ook in de nu volgende beschouwing de semantische diversiteit van de formaties op -lijk een cruciale rol, maar de hieronder te bespreken semantische diversiteit hangt samen met krachten van een geheel andere orde, wat onder meer blijkt uit het feit dat deze krachten niet kunnen worden gekarakteriseerd met gebruikmaking van case-labels als ‘object’, etc. Merk op dat de formaties op -baar in die zin van de woorden op -lijk verschillen, dat zij, een enkele geïsoleerde formatie daargelaten, slechts met één case-label kunnen worden geassocieerd, te weten: ‘object’. Dit impliceert dat de betekenis van de adjectieven op -baar steeds d.m.v. een passieve parafrase kan worden gekarakteriseerd. Met andere woorden: de categorie op -baar kan als de opvolger van de categorie op -lijk worden gezien, maar dan wel als een ‘gedeeltelijke’ opvolger, daar de categorie op -baar alleen met díe formaties op -lijk overeenkomt die een ‘object’ interpretatie hebben. Zie verder 2.3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. Push change of drag change?Ik zal de hierboven besproken verschuiving in het derivationeel stelsel van het Nederlands bespreken door eerst in te gaan op vraag (3b). Om maar met de deur in huis te vallen, in het onderhavige geval is het m.i. buitengewoon onaannemelijk om ervan uit te gaan dat het oorspronkelijke proces op -lijk door het nieuwe, opkomende woord-type op -baar ter zijde is geschoven. Als deze veronderstelling juist is, dan kan de conclusie dus niet anders zijn dan dat de categorie op -lijk is ‘uitgestorven’. Deze, ongetwijfeld vrij stellige, uitspraak aangaande de verhouding tussen het improduktief worden van de categorie op -lijk en de opkomst van die op -baar is gebaseerd op het feit dat ook in de moderne dialecten van het Nederlands - net als in de standaardtaal - de categorie op -lijk improduktief is geworden, maar dat er in tenminste veel, zo niet alle dialecten - anders dan in de standaardtaal - van een produktieve opvolger geen sprake is.Ga naar eindnoot1 Anders gezegd, de categorie op -baar als produktief woord-type is vooral typerend voor de standaardtaal; in de dialecten is deze categorie op z'n best marginaal, wat impliceert dat er van produktiviteit in de regel geen sprake is. De implicatie van het voorafgaande is duidelijk: als gevolg van het feit dat de categorie op -lijk in de dialecten eveneens improduktief is geworden zonder dat er sprake is van een - produktieve - opvolger, kunnen we niet anders concluderen dan dat de ondergang van de categorie in kwestie aan ‘interne’, d.i. de systematiek van de categorie zelf betreffende, oorzaken moet liggen. Immers, daar een opvolger ontbreekt kan deze niet als oorzaak van de improduktiviteit van de categorie op -lijk worden aangemerkt. De categorie op -lijk lijkt dus te zijn ‘uitgestorven’ en niet te zijn verdrongen, terwijl alleen in de standaardtaal de ‘open plaats’ die deze categorie heeft achtergelaten weer door een produktief woord-type is opgevuld (nl. door de categorie op -baar). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. De oorzaak van de improduktiviteit van de categorie op -lijkHet is duidelijk dat we nu dienen over te gaan tot de beantwoording van de vraag die betrekking heeft op de oorzaken van de ‘ondergang’ van de categorie op -lijk, d.i. vraag (3a). De centrale claim van dit artikel is nu, dat de oorzaak van de overgang van produktief naar improduktief die de categorie op -lijk heeft ondergaan, gezocht moet worden in de betekenis van deze categorie (cf. beneden voor een preciezere formulering). Met andere woorden, ik neem het standpunt in dat de semantische eigenschappen van een morfologische categorie het vermogen van deze categorie om aan nieuwvormingen ten grondslag te liggen, kunnen aantasten. De implicatie van dit standpunt is overigens wel dat de beantwoording van vraag (3c) nog aan noodzakelijkheid wint, daar het anders volledig een mysterie blijft hoe het mogelijk is dat een bepaalde categorie improduktief wordt, terwijl diens opvolger er wél in slaagt produktief te worden. In het volgende betoog hoop ik, aan de hand van de deverbale afleidingen op -lijk, aannemelijk te maken dat morfologische categorieën hun produktiviteit kunnen verliezen als gevolg van hun semantische eigenschappen.
Een van de meest in het oog springende eigenschappen van de deverbale | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
adjectieven op -lijk die nog steeds deel uitmaken van de hedendaagse woordenschat is - de eens zo produktieve deverbale categorie op -lijk heeft een omvangrijk residu achtergelaten -, dat veel van deze formaties een ‘niet-letterlijke, figuurlijke’ betekenis hebben (cf. Te Winkel, 1855: 253; Poot, 1885: 117; Stoett, 1895: 295). D.w.z. naast de semantische diversiteit die ik heb aangestipt in sectie 2.0., hebben ook andere factoren aan de semantische heterogeniteit van de formaties op -lijk bijgedragen en naar mijn overtuiging zijn het deze laatste factoren die een doorslaggevende rol hebben gespeeld bij het verloren gaan van de produktiviteit van de deverbale adjectieven op -lijk. Met betrekking tot deze niet-letterlijke betekenissen die zo veel deverbale adjectieven op -lijk ten toon spreiden, ga ik uit van de volgende hypothese: Het veelvuldig voorkomen van niet-letterlijke betekenissen bij de deverbale adjectieven op -lijk is het rechtstreekse gevolg van een specifieke eigenschap van de categoriale betekenis, d.i. de ‘core meaning’, van de adjectieven in kwestie, te weten het feit dat deze adjectieven inherente eigenschappen aanduiden van het object waar zij betrekking op hebben.Ga naar eindnoot2 Naar mijn mening is het deze - al in Te Winkel (1855: 254)Ga naar eindnoot3 geobserveerde, maar in veel latere publicaties veronachtzaamde - eigenschap van de afleidingen op -lijk, die ten grondslag ligt aan het veelvuldig optreden van niet-letterlijke betekenissen en de bijgevolg grote semantische heterogeniteit van de formaties in kwestie en, in het verlengde hiervan, de uiteindelijke ondergang van deze categorie als produktief woord-type. Alvorens nader op deze kwestie in te gaan, wil ik eerst de notie ‘inherente eigenschap’ kort toelichten. Zonder te willen stellen dat het hier een probleemloze notie betreft,Ga naar eindnoot4 zou ik in dit verband onder ‘inherente eigenschappen’ die eigenschappen willen verstaan die rechtstreeks voortvloeien uit de geaardheid (‘het wezen’) van het object waar het adjectief betrekking op heeft en die hiermee bijgevolg onvervreemdbaar verbonden zijn. Zo duiden adjectieven als aanbiddelijk of beminnelijk geen toevallige, aan situatie en context gebonden eigenschappen aan: aanbiddelijk of beminnelijk ben je (en wel altijd), of je bent het niet. Adjectieven als de zojuist genoemde hebben dus betrekking op onvervreemdbare, d.i. ‘het wezen’ van de personen in kwestie betreffende, eigenschappen. Bezie ook ongeneselijk voor een formatie op -lijk die gecombineerd is met een element van negatie: een ongeneselijke ziekte is een ziekte die als kenmerkende eigenschap heeft dat genezing onmogelijk is, tot welke medicijnen of artsen men ook zijn toevlucht neemt. D.w.z. ook hier gaat het om een ‘het wezen’ van de zaak in kwestie betreffende eigenschap. Uit deze - toegegeven, zeker niet waterdichte - precisering van de notie ‘inherente eigenschap’ vloeit voort, dat vele deverbale adjectieven op -lijk niet of niet gemakkelijk combineerbaar zijn met zinsneden als ‘onder de gegeven omstandigheden’, ‘op dit moment’, etc.: zinnen als een onder de gegeven omstandigheden aanbiddelijk kind, een op dit moment beminnelijk man of een onder de gegeven omstandigheden ongeneselijke ziekte zijn semantisch afwijkend. Kinderen, mannen en ziekten die resp. aanbiddelijk, beminnelijk en ongeneselijk zijn, zijn dat namelijk onder alle omstandigheden.Ga naar eindnoot5 Met het feit dat de adjectieven op -lijk inherente eigenschappen aanduiden hangt samen, dat de mens als een de handeling beïnvloedende factor a.h.w. buiten spel wordt gezet. M.i. moet Te Winkels juiste constatering dat bij de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
formaties op -lijk ‘het werkelijk ondergaan der werking geheel in de schaduw treedt’ daar bij deze woorden primair ‘het wezen der zaak’ centraal wordt gesteld (Te Winkel, 1855: 255), in dit perspectief worden gezien. Bezie in dit verband nog eens de hierboven al besproken gevallen aanbiddelijk, beminnelijk en ongeneselijk waar, i.t.t. aanbidbaar, beminbaar en ongeneesbaar, de feitelijke, door de mens te ondernemen/beïnvloeden handeling volledig op de achtergrond blijft. Zo is bij een beminnelijk man van een feitelijk beminnen in de regel geen sprake. Vergelijk verder ook het door Te Winkel ter sprake gebrachte onuitblusselijk, cf. het onuitblusselijk vuur der hel waarbij aan het feitelijk blussen door niemand wordt gedacht, met onuitblusbaar waar de onmogelijkheid om de handeling te verrichten juist centraal staat. (Voor verdere opmerkingen m.b.t. de formaties op -baar, cf. sectie 2.3.) Uitgaande van de bovenstaande hypothese betreffende de categoriale betekenis van de deverbale adjectieven op -lijk, kunnen drie onafhankelijke krachten worden onderscheiden die inwerken op de betekenis van de deverbale adjectieven op -lijk en die direct aangrijpen op het feit dat deze formaties betrekking hebben op inherente eigenschappen. Deze krachten, die m.i. verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor verreweg het grootste gedeelte van de niet-letterlijke betekenissen die de deverbale adjectieven op -lijk ten toon spreiden, zijn de volgende:
Hieronder ga ik in het kort op de zojuist genoemde krachten in, waarbij in acht moet worden genomen dat Diks nu tien jaar oude constatering dat ‘[p]rocesses of semantic change are notoriously diverse and difficult to classify’ (Dik, 1977: 283) nog steeds van kracht is:Ga naar eindnoot6 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IAdjectieven die inherente eigenschappen aanduiden van het object waar zij betrekking op hebben, drijven gemakkelijk weg van de betekenis van het onderliggende werkwoord als gevolg van het feit dat deze adjectieven er zich heel goed toe lenen om te worden geassocieerd met de implicatie van het feit dat de eigenschap die zij aanduiden een onvervreemdbaar onderdeel is van het zelfstandig naamwoord waar zij betrekking op hebben. Het is duidelijk dat deze associatie een inferentie impliceert van de zijde van de taalgebruiker, waarbij zowel de betekenis van het adjectief in kwestie als zijn of haar kennis van de wereld een rol spelen. Het is immers deze niet-talige kennis van de wereld die bepalend is voor de implicaties die een op een inherente eigen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schap betrekking hebbend adjectief a.h.w. oproept. Bezie de volgende voorbeelden (die verschillende gradaties laten zien van het op de achtergrond raken van de letterlijke betekenis): M.b.t. de betekenis van een adjectief als aantrekkelijk geldt, dat de betekenis van het werkwoord dat aan dit adjectief ten grondslag ligt enigzins op de achtergrond is geraakt. In veel gevallen (bv. een aantrekkelijke man/vrouw) is de betekenis immers primair ‘knap, mooi’. Op dezelfde wijze is ook de betekenis van verleiden op de achtergrond geraakt bij verleidelijk, dat zich in bepaalde gevallen (bv. een verleidelijk voorstel) tot ‘attractief’ heeft ontwikkeld en min of meer hetzelfde geldt voor aanlokkelijk/verlokkelijk waarvan de betekenis zich eveneens tot ‘attractief’ heeft ontwikkeld, terwijl de betekenis van de (tamelijk ongebruikelijke) werkwoorden aanlokken en verlokken vrijwel volledig op de achtergrond is geraakt. Een standaardvoorbeeld van deze ontwikkeling dat een veel verder gevorderd stadium van semantische ‘drift’ laat zien is tenslotte onberispelijk. De betekenis van dit adjectief heeft zich ontwikkeld tot ‘perfect’; de relatie met het werkwoord berispen is volledig verdwenen. Iets soortgelijks geldt voor rekkelijk ‘toegevend, inschikkelijk’, maar ook ‘verdraagzaam, niet dogmatisch’, dat zich qua betekenis volledig van het werkwoord rekken heeft losgemaakt. Het is duidelijk dat het mechanisme dat aan de hierboven geïllustreerde semantische ontwikkeling ten grondslag ligt een specifieke interpretatie veronderstelt van de formaties op -lijk op basis van onze kennis van de wereld. Iemand of iets die/dat als zijn/haar inherente eigenschap heeft dat hij/zij/het aantrekkelijk is, is - gegeven ons wereldbeeld - in de regel ook knap/mooi. Op dezelfde manier is iemand/iets die/dat als zijn/haar inherente eigenschap heeft dat hij/zij/het nooit kan worden berispt - alweer gegeven ons wereldbeeld - ‘perfect’. In al deze gevallen wordt de implicatie van het feit dat de door het adjectief aangeduide eigenschap een inherente eigenschap is, direct aan het adjectief zelf toegeschreven. Ten gevolge hiervan geraakt de oorspronkelijke, letterlijke betekenis, d.i. de betekenis die direct samenhangt met het aan het adjectief ten grondslag liggende werkwoord, in meer of mindere mate op de achtergrond (terwijl de band met het werkwoord uiteindelijk zelfs geheel kan verdwijnen). Anders gezegd, de adjectieven in kwestie drijven weg van de betekenis van hun basis als gevolg van wat in Dik (1977) de ‘semanticization of extra-semantic information’ wordt genoemd,Ga naar eindnoot7 terwijl het juist de core meaning van de adjectieven op -lijk is - d.i. het feit dat de eigenschappen waar deze adjectieven betrekking op hebben als inherent worden voorgesteld - die deze afgeleide implicatie a.h.w. oproept. Het incorporeren van deze afgeleide implicatie in de betekenis van het adjectief zelf veronderstelt dus een ‘versmelting’ van de woordbetekenis en de door onze kennis van de wereld bepaalde, ‘logische’ implicaties van deze woordbetekenis. Geert Booij attendeerde mij erop dat, binnen het in Andersen (1973) geschetste framework, de bovenstaande gevallen van incorporatie van de afgeleide implicatie in de betekenis van het adjectief zelf, misschien wel een geval van abductie (zie noot 7) representeren op het terrein van de woordbetekenis. Dit zou cognitieve, ten minste ten dele met onze kennis van de wereld samenhangende, regels veronderstellen van het type: ‘mooi impliceert aantrekkelijk’ Een abductieve redenering is nu, wanneer men vervolgens deze regel koppelt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan een geobserveerd ‘resultaat’ (d.i. aan ‘iets dat aantrekkelijk is’) en dan de gevolgtrekking maakt dat dit dan ook wel mooi zal zijn (cf. Andersen, 1973: 775). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIHet feit dat de adjectieven op -lijk betrekking hebben op inherente eigenschappen ligt mogelijkerwijs ook aan het feit ten grondslag dat aan deze formaties zo gemakkelijk ‘modale lezingen’ kunnen worden toegekend. Zoals in Stoett (1895a) al werd opgemerkt heeft een aantal van deze afleidingen niet zonder meer betrekking op louter mogelijkheden, maar veel adjectieven op -lijk lijken veeleer uit te drukken dat ‘de handeling behoort, dient verricht te worden, ook wel dat zij wenschelijk is’ (Stoett, 1895a: 295). Deze formaties hebben dus vooral betrekking op (veelal morele) verplichtigingen (ook: Taeldeman, 1985). Zoals gezegd, m.i. speelt ook bij deze semantische ontwikkeling de ‘core meaning’ van de woorden in kwestie een centrale rol, hetgeen niet wil zeggen dat ieder werkwoord zich even gemakkelijk voor een dergelijke ‘modale’ lezing leent. Zoals Lyons m.b.t. tot Engelse formaties op -able al aanstipte, zijn het vooral de werkwoorden die een ‘evaluation’ uitdrukken waarbij deze ontwikkeling waarneembaar is (Lyons, 1977: 532). Een voorbeeld: als iets (bv. een bepaald type gedrag) als inherente eigenschap heeft dat het (onder alle omstandigheden!) voor verwerping in aanmerking komt (d.i. verworpen kan worden), dan is het slechts een kleine stap om het waardeoordeel dat in dit werkwoord besloten ligt dusdanig te interpreteren dat dit gedrag ook díent te worden verworpen. Vandaar dat bv. een verwerpelijk gedrag niet een gedrag is dat verworpen kán worden maar een gedrag dat verworpen móet worden. Op dezelfde manier is een verachtelijke houding een houding die men wel ‘moet’ verachten en een wenselijke ontwikkeling een ontwikkeling die men wel ‘moet’ wensen. Met andere woorden, ook al speelt bij de hier ter discussie staande semantische ontwikkeling de lexicale waarde van het grondwoord een belangrijke rol, het feit dat adjectieven op -lijk geen toevallige, aan context en situatie gebonden eigenschappen uitdrukken is m.i. eveneens van cruciale betekenis: de ‘behoort, dient’-interpretatie ligt immers vooral voor de hand wanneer het gaat om constante, het wezen der zaak regarderende eigenschappen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIVeel adjectieven op -lijk hebben een metaforische lezing die het beste kan worden gekarakteriseerd in termen van de parafrase ‘bij wijze van spreken’. Deze semantische ontwikkeling treedt alleen op bij adjectieven op -lijk die in combinatie met een element van negatie worden gebruikt (in de standaardtaal is dit gewoonlijk het prefix on-). Deze combinatie van een adjectief op -lijk en het prefix on- vertegenwoordigt een heel prominent morfologisch patroon: er zijn veel adjectieven op -lijk die gebruikelijker zijn met dit prefix dan zonder, terwijl er zelfs adjectieven op -lijk zijn die uitsluitend in combinatie met on-voorkomen (Taeldeman, 1985). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oorzaak van het ontstaan van deze metaforische lezingen is, dat - alweer, gegeven onze kennis van de wereld - in veel gevallen het ‘inherente eigenschap’ karakter van de afleidingen op -lijk wel heel slecht aansluit bij de combinatie van (a) de woordbetekenis van het onderliggende werkwoord en (b) het element van negatie. Anders gezegd, het feit dat deze adjectieven betrekking hebben op inherente eigenschappen harmonieert niet altijd goed met (a) de andere betekenisaspecten van de formaties van het type on-WERKWOORDSTAM-lijk en (b) onze - niet-linguïstische - kennis van de wereld. Vergelijk:
Al de hierboven genoemde adjectieven hebben afgeleide, metaforische lezingen die het beste getypeerd kunnen worden met gebruikmaking van de parafrase ‘bij wijze van spreken’. In het verlengde hiervan hebben deze adjectieven zich ontwikkeld tot adjectieven die primair een - hoge - graad aanduiden. Bezie bv. ondraaglijk (‘hevig’) (een ondraaglijke pijn), onmetelijk (‘immens’) (een onmetelijke afstand), onuitputtelijk (‘zeer groot, enorm’) (onuitputtelijke vreugde), onuitsprekelijk (‘zeer groot, enorm’) (onuitsprekelijk verdriet) en onvergetelijk (‘fantastisch’) (een onvergetelijke dag). Ook deze laatste ontwikkeling, d.i. die van ‘bij wijze van spreken’ interpretatie naar pure graadaanduiding, heeft een verdere verwijdering van de betekenis van het onderliggende werkwoord tot gevolg.Ga naar eindnoot8
In het hierboven staande heb ik drie krachten besproken die alle drie hetzelfde effect hebben: de afname van de semantische doorzichtigheid van de deverbale afleidingen op -lijk. Naar mijn mening is het de werking van deze drie krachten die verantwoordelijk kan worden gesteld voor de ‘ondergang’ van de categorie op -lijk als produktief woord-type: ten gevolge van een specifieke eigenschap van hun core meaning traden, onafhankelijk van elkaar, drie de semantische doorzichtigheid aantastende krachten in werking met als resultaat een grootschalige semantische diversiteit in de bestaande woorden op -lijk. Daar het een welbekend feit is dat ‘productivity goes hand in hand with semantic coherence’ (Aronoff, 1976: 45),Ga naar eindnoot9 lijkt het niet al te gewaagd van de veronderstelling uit te gaan dat het deze semantische diversiteit op lexicaal niveau (zie hieronder) is, die ten grondslag ligt aan het uiteindelijke verlies van produktiviteit van de categorie van deverbale adjectieven op -lijk. Dit laatste verdient nog enige nadere discussie. Aronoff vervolgt de hierboven geciteerde opmerking namelijk met de woorden dat ‘we have no real evidence as to which of these (nl. “productivity” of “semantic coherence”, JvM) is primary, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
or even as to whether they are really distinct matters’ (ibid.: 45). Naar mijn overtuiging is de relatie tussen produktiviteit en semantische coherentie echter niet zo onduidelijk als Aronoff doet voorkomen: naar mijn mening moet semantische coherentie worden gezien als een voorwaarde voor morfologische produktiviteit. Dit impliceert dat alle categorieën die produktief zijn gekenmerkt móeten zijn door semantische coherentie, terwijl het tegenovergestelde in het geheel niet het geval hoeft te zijn. Met andere woorden, morfologische categorieën die semantisch coherent zijn, zijn niet noodzakelijkerwijs produktief. Dit laatste wordt treffend geïllustreerd door de categorie van vrouwelijke persoonsnamen op -in die in het modern Nederlands beslist improduktief is (Van Marle, 1985: 50f.). Voorbeelden van de categorie zijn bv. boer-in, held-in, leeuw-in, etc. die alle de vrouwelijke pendant zijn van boer, held en leeuw. Alle formaties op -in sluiten zich bij het zojuist geïllustreerde patroon aan, wat impliceert dat de semantiek van de formaties op -in buitengewoon transparant is en dat de semantische coherentie van de categorie op -in groot is. Toch moet deze categorie zonder meer improduktief worden genoemd, hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in het stilistisch opzicht zeer ongewone karakter van de - incidentele - nieuwvormingen die soms kunnen worden aangetroffen (zoals het door cabaretier Freek de Jonge geformeerde spinn-in ‘vrouwelijke spin’, zie verder Van Marle, 1985: 50 ff.). Een ander voorbeeld dat deze relatie tussen produktiviteit en semantische coherentie illustreert en dat dichter bij de in dit stuk centraal staande formaties op -lijk staat, is de deverbale afleiding op -ig (bv. roerig, treurig, woelig) en -achtig (babbelachtig, vergeetachtig). Beide processen beschouw ik met respectievelijk Schultink (1962: 90) en Booij (1979: 49) als improduktief, terwijl er - net als bij de vrouwelijke formaties op -in - van semantische diversiteit weer geen sprake is.Ga naar eindnoot10 Uit mijn hierboven geformuleerde hypothese t.a.v. de relatie tussen produktiviteit en semantische coherentie volgt, dat als de semantische coherentie van een morfologische categorie wordt aangetast, dat dan de produktiviteit van deze categorie ook zal worden aangetast. Dit nu is precies wat er m.i. met de categorie van deverbale adjectieven op -lijk lijkt te zijn gebeurd: de semantische diversiteit op lexicaal niveau (d.i. dat van de zgn. ‘bestaande’ woorden) die het gevolg was van de drie krachten die op de betekenis van de woorden in kwestie inwerkten, deed de semantische systematiek op morfologisch niveau (de ‘core meaning’) vervagen,Ga naar eindnoot11 en het is op basis van deze overwegingen dat ik de volgende hypothese formuleer: Produktieve categorieën kunnen improduktief worden wanneer hun semantische coherentie wordt aangetast, met dien verstande dat:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cruciaal voor een goed begrip van het hier centraal staande voorbeeld is bovendien, dat de krachten die ten grondslag liggen aan de semantische diversiteit van de bestaande formaties op -lijk voor een belangrijk deel betrekking hebben op onze niet-taalkundige kennis, terwijl het een specifieke eigenschap van de core meaning van de formaties was die als aangrijpingspunt voor deze krachten fungeerde. Volgens deze zienswijze is de semantische diversiteit van de adjectieven op -lijk dus het gevolg van een ‘botsing’ tussen hun systematische semantische eigenschappen (de core meaning) enerzijds en onze - niet-linguistische - kennis van de wereld anderzijds.Ga naar eindnoot12 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Evidentie door latere morfologische ontwikkelingenZoals hierboven al is aangegeven is de ‘open plaats’ die de eens zo produktieve categorie op -lijk heeft achtergelaten in de standaardtaal ingenomen door de categorie op -baar, althans voor zo ver het om de formaties op -lijk gaat die een ‘object’ lezing hebben (zie: 2.0.). Deze - oorspronkelijk vrij marginale - categorie heeft zich ontwikkeld tot een produktief morfologisch procédé in de standaardtaalGa naar eindnoot13 en de categorie op -baar kan dan ook als de natuurlijke opvolger van (een ‘gedeelte’ van) de categorie op -lijk worden beschouwd (cf. Kempen, 1969: 434): beide categorieën hebben immers betrekking op het welbekende type adjectief waarvan de categoriale betekenis in termen van de parafrase ‘het vermogen om te worden ge-WERKWOORDSTAM-d’ kan worden gekarakteriseerd (al had de categorie op -lijk ook andere lezingen, zie 2.0.). 2.0.). Nadere inspectie leert echter dat in dit verband enig nader commentaar op zijn plaats is, vooral m.b.t. de vraag hoe het mogelijk is dat de categorie op -baar produktief is geworden terwijl diens voorganger, de categorie op -lijk, om semantische redenen is uitgestorven. In het kort komt dit commentaar op het volgende neer: De morfologische categorie op -baar verschilt van haarvoorganger, de categorie op -lijk, in dit opzicht, dat de oorzaak van de semantische diversiteit die typerend is voor de formaties op -lijk afwezig is in de formaties op -baar. In concreto, de adjectieven op -baar duiden geen inherente eigenschap aan van het object waar zij betrekking op hebben. Dit andere karakter van de formaties op -baar komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat deze adjectieven, anders dan hun pendanten op -lijk (zie 2.2. hierboven), heel gemakkelijk met zinsneden als ‘onder de gegeven omstandigheden’, ‘op dit moment’, etc. gecombineerd kunnen worden. D.w.z. semantisch gezien zijn een onder de gegeven omstandigheden ongeneesbare ziekte of een op dit moment onuitblusbaar vuur in het geheel niet afwijkend: ziekten die ongeneesbaar zijn, kunnen dat heel wel onder bepaalde omstandigheden zijn en een vuur kan heel goed op een bepaald moment onuitblusbaar zijn. Uit bovenstaande claim volgt, dat de drie krachten die inwerken op het ‘inherente eigenschap’ aspect van de formaties op -lijk, niet - of niet op dezelfde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijze - kunnen inwerken op de adjectieven op -baar, daar het voor deze krachten essentiële aangrijpingspunt in de laatste formaties afwezig is. M.i. wordt deze voorspelling door de volgende feiten ondersteund: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVoor zo ver ik weet is het verschijnsel dat hierboven de incorporatie van de afgeleide implicatie is genoemd (kracht 1), in de formaties op -baar niet of nauwelijks aanwezig. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIVoor zo ver ik weet is bij de formaties op -baar de opkomst van modale lezingen (in het bijzonder (morele) verplichtingen) ten hoogste slechts incidenteel aanwezig (kracht 2).Ga naar eindnoot14 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIWat betreft de derde kracht, de ‘bij wijze van spreken’ interpretatie, liggen de zaken echter anders, daar dit type lezing ook bij de formaties op -baar kan worden aangetroffen (zij het, zo is mijn indruk, op minder grote schaal). Net zoals dit het geval was bij de woorden op -lijk, treedt de ‘bij wijze van spreken’ interpretatie uitsluitend op bij die adjectieven op -baar die in combinatie met een element van negatie worden gebruikt (in de standaardtaal in de regel on-). In zekere zin is het niet verbazingwekkend dat deze ‘bij wijze van spreken’ interpretatie ook bij adjectieven op -baar kan worden aangetroffen. Metaforische lezingen kunnen immers aan allerlei soorten woorden - zowel gelede als ongelede - worden toegekend en het is niet duidelijk waarom de formaties op -baar zich hieraan zouden onttrekken. Van meer belang lijkt mij echter het feit dat het optreden van de ‘bij wijze van spreken’ interpretatie bij de woorden op -baar niet zonder meer identiek is aan het optreden van deze interpretatie bij de formaties op -lijk. Adjectieven op -baar die de ‘bij wijze van spreken’ interpretatie toestaan, staan in de regel namelijk óók een letterlijke interpretatie toe en het is precies dit laatste waarin zij verschillen van de door de ‘bij wijze van spreken’ interpretatie gekenmerkte formaties op -lijk: deze laatste formaties staan immers in de regel een letterlijke lezing in het geheel niet meer toe. Bezie formaties als onafwendbaar, onbetaalbaar en onuitroeibaar die het bovenstaande m.i. treffend illustreren. In de regel wordt aan deze formaties de ‘bij wijze van spreken’ interpretatie toegekend. Deze interpretatie staat echter een letterlijke lezing in het geheel niet in de weg. De bliksem kan onafwendbaar worden genoemd, gezondheid en geluk kunnen als onbetaalbaar worden gekenschetst, terwijl een bepaalde ziekte - gegeven de medische stand van zaken op een bepaald moment - als onuitroeibaar te boek kan staan. Waar dit op neerkomt is, dat aan adjectieven van het type on-WERKWOORDSTAM-baar de ‘bij wijze van spreken’ interpretatie kan worden toegekend, maar dat de taalgebruikers, anders dan bij de tegenhangers op -lijk, niet tot deze interpretatie worden ‘gedwongen’.Ga naar eindnoot15 Zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, is de letterlijke interpretatie - d.i. de interpretatie die rechtstreeks voortvloeit uit de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
core meaning van de formaties in kwestie - altijd mogelijk. De oorzaak van het feit dat de taalgebruikers niet tot deze ‘bij wijze van spreken’ interpretatie worden gedwongen zal inmiddels duidelijk zijn: de formaties op -baar geven géén inherente eigenschap aan van het object waar zij betrekking op hebben.Ga naar eindnoot16 Op basis van de bovenstaande feiten concludeer ik dat ik met de hierboven geformuleerde hypothese t.a.v. de oorzaak van het improduktief worden van de categorie van deverbale adjectieven op -lijk ten minste op het goede spoor zit: ten gevolge van een eigenschap van hun core meaning en in combinatie met onze kennis van de wereld ontwikkelden de adjectieven op -lijk op grote schaal ‘niet-letterlijke’ betekenissen - iets waar de taalgebruikers a.h.w. toe werden gedwongen - en het is de hieruit voortvloeiende semantische diversiteit op het lexicale vlak die uiteindelijk leidde tot de improduktiviteit van de categorie in kwestie. Dit resulteert dan in de volgende hypothese m.b.t. wat traditioneel als de ‘verdringing’ van morfologische categorieën te boek staat: De ‘verdringing’ van morfologische categorieën: een hypothese
De conclusie van het bovenstaande is duidelijk: vaak zonder enige nuancering gehanteerde, op diachronische ontwikkelingen betrekking hebbende noties als ‘opvolger’, ‘voorganger’, ‘verdringing’, etc. verdienen nadere precisering en studie. Met dit artikel heb ik gepoogd genoemde noties te problematiseren en ik hoop duidelijk te hebben gemaakt dat deze noties nadere reflectie verdienen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Enkele verdere perspectievenIn het voorafgaande is betoogd dat de ondergang van de categorie op -lijk als het gevolg moet worden gezien van de semantische diversiteit op lexicaal niveau - d.i. in de bestaande woordenschat - die, op haar beurt, weer het gevolg is van de onverenigbaarheid van de semantische eigenschappen van de afleidingen op -lijk enerzijds met onze kennis van de wereld anderzijds. Het is duidelijk dat deze hypothese m.b.t. de ondergang van de categorie op -lijk als een produktief woord-type van het Nederlands veronderstelt, dat het van cruciaal belang is voor de produktiviteit van morfologische categorieën hoe zij zich verhouden tot het lexicaal niveau. Het is immers deze relatie die bepaalt hoe transparant - en coherent - de semantische systematiek van een gegeven woord-type is. Het bovenstaande verdient enig nader commentaar, al was het alleen maar vanwege het welbekende feit dat veel produktieve categorieën op lexicaal niveau een aanzienlijke semantische diversiteit ten toon spreiden, terwijl er geen sprake is van een algemene tendentie die inhoudt dat al deze categorieën hun produktiviteit (dreigen te) verliezen. Een prototypisch voorbeeld van een morfologische categorie die op lexicaal niveau een grote diversiteit aan de dag | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legt zonder dat er sprake is van een neiging tot improduktiviteit is - in veel talen - de categorie van deverbale ‘subject namen’ (traditioneel veelal aangeduid met de term nomina agentis) (cf. Dressler, 1980, 1986; Booij, 1986). In Booij (1986) wordt beargumenteerd dat de subject namen in het modern Nederlands de volgende polysemie ten toon spreiden: personal agent-impersonal agent - instrument (waarvoor geldt dat de personal agent als de prototypische, d.i. minst gemarkeerde, interpretatie van de subject namen wordt beschouwd). Naar Booijs mening zijn de hierboven genoemde categorieën niet linguïstisch van aard, maar dragen zij een conceptueel karakter. Kenmerkend nu voor de polysemie van de deverbale subject namen is, dat de hiermee geassocieerde semantische diversiteit m.i. fundamenteel verschilt van de semantische diversiteit waardoor de deverbale adjectieven op -lijk worden gekenmerkt. Deze verschillen betreffen het volgende:
Het is dit verschil tussen de deverbale adjectieven op -lijk en de modern Nederlandse subject namen dat mij er in het bovenstaande van heeft weerhouden om de term polysemie te gebruiken m.b.t. de eerste groep woorden. Naar mijn mening vertonen de adjectieven op -lijk namelijk geen polysemie. ‘Zuivere’ polysemie tast m.i. namelijk de semantische doorzichtigheid van de woorden in kwestie niet aan, daar polysemie m.i. vooral moet worden gezien als het - regelmatige - resultaat van de inwerking van een (of meer?) conceptue(e)l(e) schema('s) op de categoriale betekenis van een bepaald(e) (groep) woord(en), met als resultaat dat de verschillende lezingen, door middel van zgn. extension rules, regelmatig uit de grondbetekenis kunnen worden afgeleid. De grondbetekenis als zodanig blijft echter steeds behouden. Op grond van deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overweging zouden we de hypothese kunnen formuleren dat échte polysemie de relatie tussen het morfologische en het lexicale vlak niet aantast. Het is duidelijk dat we op basis van deze hypothese zicht kunnen krijgen op het feit waarom morfologische categorieën als de subject namen in het modern Nederlands, ongeacht hun semantische diversiteit, er in het geheel niet toe neigen om hun produktiviteit te verliezen, terwijl de categorie van deverbale adjectieven op -lijk nu juist wel vanwege de semantische diversiteit op lexicaal niveau haar produktiviteit heeft verloren. Alleen de semantische diversiteit van de laatste categorie tast de systematiek tussen het morfologische en het lexicale niveau aan, daar deze semantische diversiteit - anders dan bij de categorie van de subject namen - geen geval is van polysemie. Het is boven iedere twijfel verheven dat de bovenstaande opmerkingen m.b.t. de diverse typen semantische diversiteit die morfologische categorieën ten toon kunnen spreiden, een nog zeer voorlopig karakter dragen.Ga naar eindnoot17 Wel hoop ik aannemelijk te hebben gemaakt dat deze opmerkingen samenhangen met een type onderzoek - nl. het onderzoek naar semantische diversiteit en de mechanismen die hieraan ten grondslag liggen - dat van cruciaal belang is, willen we greep krijgen op de semantische eigenschappen van gelede woorden en op de effecten die deze eigenschappen kunnen hebben, zowel in synchroon als in diachroon opzicht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|