Spektator. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ER als akkusatief en -LING als ergatief suffix in een Zuidbrabants dialekt
|
a. | Slaapt zij (S)? vs. * Slaapt haar (S)? |
b. | Slaat zij (A) hem (P)? vs. *Slaat haar (A) hem (P)? |
In een ergatieve konstruktie krijgen S en P eenzelfde kenmerking, maar A een andere, vgl. Nederlandse nominalizaties als:
a. | het huilen van de kinderen (S) |
b. | de evakuatie van de vluchtelingen (P) door de soldaten (A) |
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt al dat eenzelfde taal zowel ergatieve als akkusatieve strukturen kan vertonen. Kennelijk geldt dit voor de meeste talen. De graad van akkusativiteit of ergativiteit kan echter sterk variëren. Een meerderheid van talen blijkt, zoals overigens ook het Nederlands, overwegend akkusatief te zijn. Voor ons betoog belangrijk is de konstatering dat akkusativiteit blijkt samen te gaan met ongemarkeerde (prototypische en frekwente) strukturen, ergativiteit daarentegen met gemarkeerde (niet-prototypische) strukturen. Deze tendens geldt op alle grammatikale niveaus: syntaxis, flektie, derivatie.
Vanuit deze taaltypologische invalshoek wordt nu een poging ondernomen om de valentie van de derivationele suffixen -er en -ling te beschrijven.
1. Het suffix -er als deverbale substantiefvormer
We stellen hier interessante verschillen vast tusen het Zuidbrabantse dialekt en de standaardtaal.
1.1. Het suffix -er in het Tildonks
De verdeling van de allomorfen van het suffix -er in het Tildonks loopt min of meer parallel met die in het Nederlands,Ga naar eindnoot2 vgl.
Ndl. | -er | = | Tild. | -/ər/ of -/r/Ga naar eindnoot3 |
-der | = | -/dər/Ga naar eindnoot4 | ||
-aar | = | -/e.r/ |
We gaan nu na van welk soort werkwoorden het achtervoegsel -er substantieven vormt.
1.1.1. Afleidingen van intransitieve verba
Een meerderheid van -er-nomina is afgeleid van intransitieve verba. Enkele voorbeelden mogen volstaan:
op | -/ər/ | : | werk-ər | ‘werker’; trɑ.v-ər ‘trouwer’; stiŋk-ər ‘stinker’ |
op | -/r/ | : | drɔə-r | ‘draaier’ (vakman) |
op | -/dər/ | : | ke.-dər | ‘keerder’; te.-dər ‘teerder’ (feestvierder) |
op | -/e.r/ | : | tɑfəl-e.r | ‘taffelaar’ (knoeier, treuzelaar) |
1.1.2. Afleidingen van transitieve verba
Hier dient nagegaan of de -er-afleiding het objekt van het onderliggende werkwoord overerft en op welke wijze dit gebeurt.Ga naar eindnoot5
Overigens dringt zich een onderscheid op tussen optioneel transitieve en verplicht transitieve verba.
a) Optioneel transitieve verba.
Deze werkwoorden worden per definitie nu eens transitief, dan weer intransitief gebruikt. De -er-afleiding erft blijkbaar in de eerste plaats de intransitieve valentie van het onderliggend verbum. In dat geval is er in feite geen verschil met nominalizeringen uit intransitieve werkwoorden:
op | -/ər/ | : | eit-ər ‘eter’; driŋk-ər ‘drinker’ |
op | -/r/ | : | mɔə- r ‘maaier’ |
op | -/dər/ | : | ɔbdin-dər ‘opdiener’ |
op | -/e.r/ | : | be.dəl-e.r ‘bedelaar’ |
Overerving van de transitieve valentie van het werkwoord impliceert de overname van het lijdend voorwerp in de nominalizering. In het Nederlands vindt
de erving van het objekt op een morfologische of op een syntaktische manier plaats: het objekt verschijnt hetzij als linkerlid in een verbaal kompositum, hetzij in een postnominale PP met van (Booij 1986b: 4; Hoekstra 1986: 52), bv.
a. | morfologisch | : | vlees-eter |
b. | syntaktisch | : | eter van vlees |
Het syntaktische type kent grotere mogelijkheden omdat in de PP alle mogelijke NPs kunnen optreden, terwijl het morfologische type alleen een generisch nomen toelaat,Ga naar eindnoot6 vgl.
a. | morfologisch | : | ?* rauwvleeseter |
b. | syntaktisch | : | eter van rauw vlees, eter van vlees dat niet gekookt is, enz. |
Ondanks de grotere mogelijkheden van het syntaktische type konstateren we dat het Tildonks dit type mist. Blijkbaar geldt dat niet alleen bij -er-nominalizaties: erving van komplementen is bij de meeste soorten deverbatieven uitgesloten,Ga naar eindnoot7 aldus Tildonks:
a. | vlees-eter, bier-drinker, metser-diender (opperman) |
b. | *eter van rauw vlees |
*drinker van zwaar bier | |
*diender van metsers | |
c. | *het eten van rauw vlees |
*de mishandeling van kinderen | |
*de hoop op een beter leven, enz. |
b) Verplicht transitieve verba.
Een nominalizatie uit een verplicht transitief werkwoord impliceert normaal het verplichte optreden van het objekt (behoudens gevallen van lexikalizatie. ellips, enz.: Booij 1986b). Voor het Tildonks houdt dit in dat het objekt morfologisch gerealizeerd moet worden:Ga naar eindnoot8
op | -/ər/ | : | vlɔ-mɔ.kər ‘velomaker’ (fietsenmaker), maar niet: *mɔ.kər ‘maker’ |
op | -/e.r/ | : | filmste.r-bəwɔndəre.r ‘filmsterbewonderaar’, maar niet: *bəwɔndəre.r ‘bewonderaar’ |
Deze beschrijving van het suffix - er in het Tildonks leidt tot de konklusie dat we te maken hebben met een akkusatief suffix: het vormt subjektsnamen uit transitieve en intransitieve werkwoorden.
1.2. Het suffix -er in het Nederlands
Terwijl het dialekt een ‘zuivere’ en behoudende toestand te zien geeft, mogen we voor het Nederlands van een geëvolueerde en gekompliceerde situatie gewagen. Volgens Moortgat & Van der Hulst (1981: 20-21) zijn er-afleidingen polyfunktioneel. De funkties die hier worden aangevoerd, zijn: subjektsnaam
(bv. speler), objektsnaam (bv. bijsluiter), instrumentsnaam (bv. opener), gebeurtenisnaam (bv. treffer), kausatiefnaam (bv. giller). De auteurs vermengen hier echter het syntaktische met het semantische niveau. Als we het bij het syntaktische vlak houden, blijven alleen subjektsnamen en objektsnamen over, aangezien men instruments-, gebeurtenis- en kausatiefnamen als een soort subjektsnamen kan beschouwen. Voor Knopper (1984), Booij (1986 a,b) en Hoekstra (1986) zijn -er-afleidingen te zien als subjektsnamen: het suffix -er ‘binds whatever θ-role is linked to the subject position of the base verb’ (Booij 1986a: 507). De notie subjekt wordt daarbij gehanteerd als ‘a grammatical notion, not a semantic or logical one’ (ibid.). Dit laatste impliceert echter niet dat het om het oppervlaktesubjekt zou gaan. Overigens heeft Booij (1986a: 512-514) het over de in oppositie met subjektsnamen staande kategorie ‘logical-object’-namen, zoals bijsluiter, aanrader, meezinger, inruiler, rokertje, krijgertje. In het spoor van Knopper (1984: 126) tracht Booij (1986a: 513) zulke formaties als infrekwent, onproduktief en onsystematisch af te doen. Niettemin wordt de hypotese geopperd dat de ‘objektsnamen’ afgeleid zouden zijn van medio-passieve verba; bv. inruiler gaat dan terug op een lezing van inruilen zoals gebruikt in ‘deze auto ruilt goed in’. Op deze wijze zouden dan toch weer subjektsnamen tot stand komen. De auteur is evenwel zelf niet zo gelukkig met deze oplossing omdat de parafrazes niet te best slagen en ook vanwege het bestaan van objektsnamen op -aar als gijzelaar en martelaar, die zeker niet van medio-passiva zijn afgeleid. Op hun beurt worden deze gevallen als marginaal terzijde geschoven. Dit lijkt gerechtvaardigd voor de derivaties op -aar, echter niet voor die op -er. N.a.v. een eerdere versie van Booij (1986a) heeft Taeldeman (1986: noot 20) een paar bedenkingen geuit die m.i. voor de uiteindelijke versie van Booijs artikel nog steeds gelden: ‘(a) bij de meeste objektiefafleidingen op -er(bv. bijsluiter, aanrader, doordenker, overgooier) is zo'n mediopassieve lezing uitgesloten en (b) Booij (...) beschouwt deze objektief-afleidingen als een onproduktieve kategorie, maar Vossen (1982) konstateert dat de meeste van die woorden precies van deze eeuw dateren. Staan we hier niet eerder aan het begin van een produktiviteitsgroei?’ Inderdaad wijst ook het feit dat deze niet-subjektsnamen in het Tildonks ontbreken, in de richting van een innovatie in de standaardtaal. Het ziet er dan ook naar uit dat een terugkeer naar een soort van polyfunktionaliteitstesis (cf. Moortgat & Van der Hulst 1981) onvermijdelijk is. Als we ons baseren op de syntaktische valentie, moeten we niet alleen rekening houden met subjekts- en objektsnamen, maar ook nog met andere gevallen (vgl. Boon 1972: 94). Daarbij krijgen we af te rekenen met prepositionele valenties. Dit illustreren we met de parafrazering van een aantal -er-nomina.
trekker | : | iets waaraan je trekt |
trapper | : | iets waarmee je trapt |
loper | : | iets waarop je loopt (o.m.) |
kleerhanger | : | iets waaraan je kleren hangt |
afknapper | : | iets waarop je afknapt |
instapper | : | iets waar je in stapt |
Verder zijn er nog gevallen waarbij een -er-derivatie een soort nomen actionis oplevert:
slippertje: de aktie van het ‘slippen’ (ongemerkt wegsnappen enz.)
In feite heeft in dit (marginale) patroon een neutralizatie van de valentie-opposities plaats: in de parafraze wordt geen participant aan de aktie vermeld.
Tenslotte zijn er nog de kausatiefnamen zoals giller (wat doet gillen), lachertje (wat doet lachen), enz. De verantwoording daarvan zal eerder in de semantische dan in de syntaktische komponent gezocht moeten worden.
We staan hier dus voor een aantal uitbreidingen van het akkusatieve suffix -er tot gemarkeerde valenties. Overigens blijkt de participant aan het gebeuren waarnaar de afleiding verwijst, meestal een inanimaat tema of inanimate patiens te zijn, een kategorie die eveneens gemarkeerd is in relatie tot de prototypisch animate en agentieve participant bij de subjektsnamen. Het samen optreden van ongemarkeerde (prototypische) kategorieën in een bepaald taalelement en van de gemarkeerde tegenhangers in een ander element lijkt typisch te zijn voor natuurlijke taal (Mayerthaler 1980; Van Langendonck 1987). De verschillende taalelementen hebben hier echter wel eenzelfde suffix gemeen. Dit verschijnsel kan op zijn beurt verklaard worden door het binnen de gemarkeerdheidsteorie geldende principe dat de vorm van een ongemarkeerde kategorie uitgebreid kan worden tot de funktie van de gemarkeerde tegenhanger (zie o.m. Greenberg 1966). In ons geval krijgt de vorm van het ongemarkeerde akkusatieve suffix -er ook niet-akkusatieve funkties te vervullen.
Dergelijke extensies van ongemarkeerde kategorieën zijn niet dwingend, getuige het ontbreken van zo'n extensie bij het Tildonkse suffix -er. Anderzijds worden extensies echter onmogelijk geacht bij gemarkeerde kategorieën. Hieronder zal blijken dat deze prediktie inderdaad opgaat voor het gemarkeerde ergatieve suffix -ling, zowel voor standaardtaal als dialekt.
2. Het suffix -ling
Het Tildonkse achtervoegsel -ling vertoont dezelfde allomorfie als de Nederlandse pendant:Ga naar eindnoot9 -/liŋ(k)/ na een grondwoord op -/r/; overigens -/əliŋ(k)/. We beperken ons tot deverbatieven:
op | -/liŋ(k)/ | : | sxe.r-liŋ(k) ‘scheerling’ (scheersel) |
op | -/ə liŋ(k)/ | : | sxɔ.f-əliŋ(k) ‘schafeling’ (schaafsel) |
Taeldeman (1986:noot 1) wijst erop dat afleidingen op -ling in Zuidnederlandse dialekten iets vaker naar zaken verwijzen dan in het Nederlands. Dat wordt voor het Tildonks bevestigd. Globaal beschouwd is -ling echter in beide idiomen onproduktief (geworden). In het Tildonks lijkt dit suffix zelfs met uitsterven bedreigd.Ga naar eindnoot10
2.1.
Niet alleen op kwantitatief vlak, maar ook op kwalitatief vlak, vormt het suffix
-ling een tegenpool van -er. Konden we -er als (primair) akkusatief karakterizeren, dan moet -ling (in het Nederlands en het Tildonks) veeleer als ergatief beschouwd worden. Dit achtervoegsel lijkt immers de P-funktie te vervullen bij transitieve verba, en de S-funktie bij intransitieve of intransitief gebruikte werkwoorden.Ga naar eindnoot11 Laten we de drie soorten afleidingen nader bekijken aan de hand van Tildonkse voorbeelden.
a) -ling bij transitieve werkwoorden.
De volgende animate en inanimate P-namen op -ling kunnen nog als Tildonks beschouwd worden:
a. | Animate P-namen op -ling.
bekeerling, dopeling, vormeling, huurling, beschermeling, vondeling, verstoteling, boreling. |
b. | Inanimate P-namen op -ling.
scheerling (scheersel), schafeling (schaafsel), pikkeling (hoeveelheid graan in één keer ‘gepikt’ = afgemaaid), zageling (zaagsel), rapeling (wat opgeraapt is). |
In verband met deze P-namen rijst de vraag of ze af te leiden zijn van de objektsvalentie van het aktieve werkwoord dan wel van de subjektsvalentie van de passieve pendant. Op het eerste gezicht zijn beide oplossingen ekwivalent: alle onderliggende verba kunnen zowel met het objekt in het aktief als met het overeenkomstige subjekt in het passief gekonstrueerd worden. Men zou echter kunnen betogen dat P-namen op -ling van een passieve pendant van het verbum moeten worden afgeleid, aangezien niet-passiveerbare transitieve werkwoorden zoals krijgen, hebben, bezitten, verwonderen, verbazen geen -ling- afleiding krijgen. Toeval is hier echter niet uit te sluiten; daarenboven zijn tests met nieuwe formaties onmogelijk geworden vanwege de onproduktiviteit van het suffix.Ga naar eindnoot12 Er zijn anderzijds (in het Nederlands) een aantal -ling-formaties afgeleid uit de passieve variant van het (sterke) werkwoord: onderworp-eling, verschov-eling, bore-ling, vond-eling, got-eling, verwonn-eling, overwonn-eling. In feite hebben we hier te maken met derivatie uit stammen en niet uit woorden: elementen als onderworp- komen niet voor als ‘free form’. Voor de Wordbased Hypothesis is dit nog geen ramp, aangezien de minder rigide versie stelt dat derivatie uit stammen wel toegelaten moet worden bij onproduktieve afleiding (Scalise 1984: 74). Aan de andere kant zien we dat andere -ling-namen afgeleid zijn van aktieve werkwoordsvormen, o.m. zend-eling, aannem-eling, giet-eling. Hier zou men kunnen argumenteren dat de ongemarkeerde stam van het werkwoord als basis genomen wordt. De ongemarkeerde kategorie (aktieve stam) heeft zich dan uitgebreid tot een gemarkeerde (passieve) funktie. Deze stelling is des te plausibeler omdat er parallelle gevallen te signaleren zijn: de aktieve vorm wordt ook gebruikt voor de zgn. medio-passieve funktie (bv. het boek verkoopt goed). We zouden dus kunnen poneren dat -ling-namen van zowel het type zendeling als het type vondeling teruggaan op de subjektsvalentie van een passieve konstruktie:Ga naar eindnoot13
vondeling : x wordt/ is gevonden |
zendeling : x wordt/is gezonden |
b) -ling bij intransitieve werkwoorden.
Er zijn in het Tildonks maar weinig -ling-formaties bij intransitieve verba: nakomeling, loteling, mislukkeling, inwijkeling, afstammeling, zuigeling, vluchteling. In het Nederlands is de lijst wat langer, allicht dankzij het woordenboek (cf. Del'haye & Hermans 1987).
Men kan zich afvragen wat de beperkingen zijn op -ling-derivatie uit intransitiva (voor zover dat bij zo'n onproduktieve kategorie zinvol is). We kunnen alleen (negatief) konstateren dat de relevante verzameling verba geen gemeenschappelijke features lijkt te hebben. Het zijn bv. lang niet allemaal ‘ergatieve’ werkwoorden (in de zin waarin de generatieve grammatika deze term gebruikt, zie o.m. laatst Van der Putten 1986).Ga naar eindnoot14 Met name liggen niet-ergatieve verba ten grondslag aan de volgende Nederlandse afleidingen: slapeling, zwerveling, muiteling, loteling, zwiereling, smekeling, afhangeling, verstekeling, krakeling, zuigeling.
c) -ling bij optioneel transitieve werkwoorden.
Evenmin ‘ergatief’ zijn uiteraard de optioneel transitieve verba die de basis vormen voor de -ling-formaties beginneling, biechteling, boeteling, volgeling, leerling (Ndl. en Tildonks).Ga naar eindnoot15 Het ziet ernaar uit dat het suffix -ling alleen de intransitieve valentie van het onderliggende verbum realizeert; m.a.w. -ling laat geen overerving van het objekt toe. Dit is dan een geval waarbij ‘properties of the affix take precedence over those of the stem’ (Jensen 1985: 80). Deze inperking van de valentie blijkt uit de volgende konstatering. Noch in het Nederlands noch in het Tildonks kan het objekt in een -ling-afleiding geïnkorporeerd worden, vgl.
a. | zonden biechten | vs. | *zondenbiechteling |
b. | Frans leren | vs. | *Fransleerling |
c. | ketters volgen | vs. | *kettersvolgeling |
Zoals boven uiteengezet, beschikt het Nederlands (i.t.m. het Tildonks) over een tweede middel voor objektserving, nl. de aanhechting van een PP. Hier stellen we een gelijkaardige ongrammatikaliteit vast als bij de komposita:Ga naar eindnoot16
a. | *een biechteling van zonden |
b. | *een leerling van Frans |
c. | *een volgeling van ketters |
2.2.
Voor het Nederlands zowel als voor het Zuidbrabantse dialekt komen we op grond van de voorafgaande diskussie tot de konklusie dat -ling een ergatief suffix is: het vormt enkel P-namen (vondeling) en S-namen (mislukkeling; biechteling).
Voor taalsystemen als het Nederlands en het Tildonks kunnen we deze constraint op een meer specifieke wijze herformuleren: het suffix -ling vormt subjektsnamen uit intransitieve werkwoordsstammen, ongeacht of deze nu aktief (mislukkeling; biechteling) of passief zijn (vondeling).Ga naar eindnoot17 Deze laatste formulering is niet alleen meer taalspecifiek, maar lijkt ook te verklaren waar-
om niet-passiveerbare verba geen -ling-afleiding toestaan of toegestaan hebben (zie boven).
Een formele karakterizering op basis van ergativiteit gaat typischerwijze gepaard met een semantische kenmerking op basis van de semantische rol patiens (Plank 1979). Binnen het raamwerk van Jackendoff (1972) is de notie ‘theme’ aangewezen. Inderdaad worden -ling-formaties door Taeldeman (1986: 88) als tema-woorden gezien.Ga naar eindnoot18
In termen van de gemarkeerdheidsteorie dringt zich nu het besluit op dat -ling als ergatieve patiens-naam gemarkeerd is t.o.v. de akkusatieve agens-naam -er. Daarmee hangen nog een aantal verschijnselen samen die -er en -ling verder differentiëren.
a) De vormen -er/-der/-aar van de ongemarkeerde kategorie ‘nomen agentis’ hebben zich uitgestrekt tot de funktie van de gemarkeerde patienskategorie (cf. bijsluiter, martelaar) of nog andere gemarkeerde kategorieën (cf. trekker, instapper; giller), althans in het Nederlands. Bovendien wordt de vorm van de ongemarkeerde kategorie soms gebruikt in geval van neutralizatie (type slippertje). Van de gemarkeerde kategorie daarentegen valt geen extensie te verwachten naar de ongemarkeerde pendant toe. Het derivationele gedrag van het suffix -ling is in overeenstemming met deze voorspelling. Een uitbreiding naar een akkusatieve, prototypisch agentieve funktie is voor -ling kennelijk niet weggelegd: er zijn geen -ling-formaties die een transitief subjekt noemen. Meteen ontbreekt ook de echte agens, d.i. de agens die een patiens beïnvloedt of beheerst. De agentiviteit die potentiële transitieven als beginneling, volgeling, biechteling laten zien, is dan ook aan de zwakke kant (zie ook Taeldeman 1986: 81). Tenslotte zijn mij bij -ling-formaties geen gevallen van neutralizatie van de valentie bekend.
b) Een ander blijk van de ongemarkeerdheid van -er tegenover -ling is het grotere aantal allomorfen bij -er: -der/-aar (en in het Tildonks bovendien -r); -ling heeft in beide idiomen slechts één variant: -eling. Inderdaad geven ongemarkeerde kategorieën t.a.v. hun gemarkeerde tegenhangers een meer gediversifieerde allomorfie te zien (Greenberg 1966).
c) Met de eerder negatieve konnotaties van -ling (Taeldeman 1986: 82) kontrasteert de eerder positieve of tenminste neutrale bijklank van -er (vgl. paren als beginner - beginneling; volger - volgeling; vluchter - vluchteling). Ook dit fenomeen kunnen we in het bredere kader van de gemarkeerdheidsteorie onderbrengen: gemarkeerde kategorieën zijn erg vatbaar voor het ontwikkelen van negatieve konnotaties (Mayerthaler 1980). Wanneer een morfeem daarmee besmet wordt, kan dit gemakkelijk leiden tot de verdwijning ervan. Dat is blijkbaar met -ling aan het gebeuren.
3. Konklusies
Het is vruchtbaar gebleken om vanuit taaluniversele of taaltypologische begrippen zoals akkusativiteit en ergativiteit resp. gemarkeerdheid de valentie (en zelfs de allomorfie) van derivationele suffixen te beschrijven. De tendens naar extensie van ongemarkeerde kategorieën verklaart het bestaan van niet-subjektsnamen op -er in het Nederlands, maar laat ook toe dat een ander idioom, nl. het Tildonks, diezelfde extensie mankeert. Bovendien wordt de strikte
ergativiteit van -ling in beide taalvarianten begrijpelijk aangezien het hier om een gemarkeerde kategorie gaat.
Op het semantische vlak zien we dat akkusativiteit gepaard gaat met prototypische agentiviteit, maar ergativiteit met prototypisch tema- of patiens-karakter. Aldus wordt recht gedaan aan het m.i. plausibele heuristische principe van de isomorfie tussen vorm en betekenis, dat o.m. in Booij (1986a) wordt gehuldigd.
Op een meer taalspecifiek niveau kunnen we de -ling-afleiding ook karakterizeren als een subjektsnaam bij (aktief of passief) intransitieve werkwoorden, wat tot een sterkere generalizatie blijkt te leiden. De vraag rijst dan of het begrip oppervlaktesubjekt ook dienstig kan zijn voor de kenmerking van -er-namen. Gevallen als bijsluiter en martelaar (in het Ndl.) zouden dan geen afwijkingen meer vormen. Maar ook dan blijven nog onverklaarde derivaties bestaan, zoals de types krijgertje, instapper (geen passief),Ga naar eindnoot19 trekker, trapper (prepositionele valentie), giller, lachertje (kausatieven), slippertje (geen valentie).
Er rest me nog op te merken dat dit artikel allerminst een exhaustieve behandeling van de valentie van -er en -ling bevat. Dat geldt uiteraard nog meer voor de semantische dan voor de syntaktische valentie. Nagenoeg alleen deze laatste was hier aan de orde.
Bibliografie
Booij, G.E., 1986a. Form and meaning in morphology: the case of Dutch ‘agent nouns’ Linguistics 24, 503-517. |
Booij, G.E., 1986b. ER als vormer van subjectsnamen: de verhouding tussen morfologie en syntaxis. Glot 9, 1-14. |
Boon, R., 1972. -er-afleiding in Modern Nederlands: synchronische analyse en inleidend onderzoek. KU Leuven, Dept. Linguïstiek, lic.-verhandeling. |
Comrie, B., 1978. Ergativity. In: Lehmann, W.P., ed. Syntactic Typology (Austin: University of Texas Press), 329-394. |
Del'haye, I. & Hermans, I., 1987. Een syntactische beschrijving van de afleidingen op -ling. KU Leuven, Dept. Linguïstiek, skriptie. |
Dixon, R.M.W., 1979. Ergativity. Language 55, 59-138. |
Greenberg. J.H., 1966. Language Universals, with special reference to feature hierarchies. Den Haag: Mouton. |
Hoekstra, T., 1986. Overerving bij nomina agentis. Glot 9, 42-56. |
Jackendoff, R.S., 1972. Semantic interpretation in generative grammar. Cambridge/Mass.: M.I.T |
Jensen, J.T., 1985. A lexical theory of morphology. Acta Linguistica Academiae Scientiarum Hungaricae 35, 71-83. |
Knopper, R., 1984. On the morphology of ergative verbs and the polyfunctionality principle. In: Bennis, H. & Lessen Kloeke, W.U.S. van, eds. Linguistics in the Netherlands 1984. Dordrecht: Foris, 119-128. |
Langendonck, W. van, 1987. Markedness, prototypes and language acquisition. In: Beheydt, L., ed. Langage enfantin ( =Cahiers de l'Institut de Linguistique de Louvain 13/1-2), 41-78. |
Marle, J. van, 1985. On the paradigmatic dimension of morphological creativity. Dordrecht: Foris. |
Mayerthaler, W., 1980. Ikonismus in der Morphologie. Zeitschrift für Semiotik 2, 19-37. |
Moortgat, M. & Hulst, H. van der, 1981. Geïnterpreteerde morfologie. Glot 4, 179-214. Ook in: Knopper, R., red. Woordstruktuur. Dordrecht: Foris, 17-52. |
Moravcsik, E., 1978. On the distribution of ergative and accusative patterns. Lingua 45, 233-279. |
Plank, F., 1979. Ergativity, syntactic typology and universal grammar: some past and present viewpoints. In: Plank, F., ed. Ergativity. Towards a theory of grammatical relations. London: Academic Press, 3-36. |
Putten, Fr. van der, 1986. Deverbal adjectives: grammatical or thematic relations? In: Beukema, Fr. & Hulk, A. eds. Linguistics in the Netherlands 1986. Dordrecht: Foris, 179-188. |
Randall, J., 1984. Grammatical information in word structure. Quaderni di Semantica 5, 313-330. |
Scalise, S., 1984. Generative Morphology. Dordrecht: Foris. |
Swiggers, P., 1984. Nominale derivatie met -es in het Leuvens. Taal en Tongval 36, 67-69. |
Taeldeman, J., 1986. Nederlandse deverbatieven op -(e)ling. Linguistica Antverpiensia 20, 79-91. |
Vossen, J., 1982. Het suffix -er in Nederlandse deverbatieven. R.U. Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling. |
- eindnoot1
- Ikzelf ben ‘native speaker’ van dit Zuidbrabantse dialekt (gesproken in de deelgemeente Tildonk (P 21) van de fusiegemeente Haacht), maar ik heb uiteraard de hulp ingeroepen van een drietal andere, niet of minder door het ABN beïnvloede dialektsprekers. Ik dank ze hierbij van harte. Mijn dank gaat ook naar Karel Van den Eynde, Willy Smedts en Geert Booij, die kommentaar leverden bij een eerdere versie van deze paper.
- eindnoot2
- Ik laat de vrouwelijke pendant van -er met zijn ingewikkelde allomorfie hier onbesproken. Vgl. Van Marle (1985), Swiggers (1984).
- eindnoot3
- -/r/ treedt op na klinker, bv. /drɔə-ər/ > [drɔər] ‘draaier’.
- eindnoot4
- -/dər/ treedt op na een stam eindigend op r, l, n, voorafgegaan door een volle klinker; bij een stam op -r valt echter die -r weg, als gevolg van een algemene fonologische regel die r deleert tussen volle klinker en koronaal, vgl. /ke.r-dər/ > [ke.dər] ‘keerder’; /mɔ.l-dər/ > [mɔ'ldər] ‘maalder’; /ɔpdi.n-dər/ > [ɔbdindər] ‘opdiener’. In de laatste twee voorbeelden vindt tevens de bekende vokaal verkorting vóór (bepaalde) konsonantenklusters plaats.
- eindnoot5
- Voor een uitvoerige diskussie van de notie ‘overerving van argumentstruktuur’ zie o.m. Booij (1986b) en Hoekstra (1986).
- eindnoot6
- Men zal dan ook veeleer de uitdrukking vleeseter aantreffen dan het wat rare eter van vlees: het is onekonomisch om een zwaardere konstruktie te gebruiken als er een lichtere voorhanden is. Bovendien drukt de syntetische konstruktie een syntetisch begrip uit, d.i. een ‘Gestalt’.
- eindnoot7
- Een spreker van het Tildonks is hier aangewezen op omschrijvingen, bv. Ndl. een eter van rauw vlees= Tild. ene die rauw vlees eet; enz. Het Nederlands gaat selektiever te werk en houdt rekening met de aard van het deverbatief, vgl. eter van rauw vlees vs. *etende van rauw vlees. Zie overigens Booij (1986b).
- eindnoot8
- Deze situatie in het dialekt kan problemen opleveren voor de Word-based Hypothesis in de generatieve morfologie: het element maak kan als een woord beschouwd worden, de afleiding maker is echter veeleer een stam dan een woord. Het wordt nog problematischer als we weten dat samenstellingen met maker produktief zijn, terwijl de WBH stelt dat produktieve derivatie het woord (en niet de stam) als basis heeft.
- eindnoot9
- Een vrouwelijke tegenhanger (zoals Ndl. -linge) ontbreekt in het Tildonks.
- eindnoot10
- Dit wordt nog enigszins afgeremd door de ontlening van woorden uit de standaardtaal in de kerkelijke of de onderwijssfeer: bekeerling, dopeling, vormeling, boeteling, biechteling, leerling, enz.
- eindnoot11
- Vgl. Engels -ee (Comrie 1978: 390; Moravcsik 1978: 268).
- eindnoot12
- Anders is het gesteld met het produktieve suffix -baar, dat door Van der Putten (1986) als ‘object-modifying’ wordt beschouwd. M.i. kan men voor de derivatie uit transitiva beter spreken van ‘passive-subject-modifying’ omdat alleen passiveerbare verba een -baar-afleiding toelaten, vgl. verkrijgbaar enz. vs. * krijgbaar, * hebbaar, * bezitbaar, * verwonderbaar, * verbaasbaar. (Voor-baar-formaties uit intransitiva, zie noot 14.
- eindnoot13
- Man kan overwegen om ook de zgn. objektsnamen op -er(bijsluiter, martelaar) als passief-subjektsnamen te behandelen. Hiermee zou wel een grotere generalizatie bereikt worden in de beschrijving van -er-formaties. Daarmee zijn echter nog niet alle probleemgevallen opgeruimd. Bovendien stuiten we ook op metodologische moeilijkheden. En zijn tot op heden geen passieve stammen gesignaleerd in -er-formaties. Tenslotte is er vanuit de generatieve morfologie het bijkomende bezwaar dat de oppervlaktestruktuur geen rol kan spelen in de morfologische komponent. (Dat laatste bezwaar geldt natuurlijk ook voor mijn voorstel om -ling-namen als vondeling en zendeling als passief-subjektsnamen te beschouwen).
- eindnoot14
- Volgens Van der Putten (1986) zijn de intransitiva die voor -baar-adjektieven een basis vormen, ergatief. Hier zijn echter tenminste de volgende uitzonderingen te noemen: leven (leefbaar), schijnen (schijnbaar), kosten (kostbaar), danken (dankbaar), vloeien (vloeibaar), branden (brandbaar).
- eindnoot15
- Vluchten (vluchteling) is intransitief in het Tildonks, maar optioneel transitief in het Nederlands. - De enige (Ndl.), maar verouderde formatie die uit een verplicht transitief verbum voortkomt, is bezetteling.
- eindnoot16
- In koerante bouwsels als een leerling van Kristus of een volgeling van Marx hebben we kennelijk niet te maken met overerving van het objekt. De PP heeft hier eerder het statuut van de PP in bv. een apostel van Kristus of een discipel van Marx.
- eindnoot17
- Waarschijnlijk geldt een gelijkaardige karakterizatie voor afleidingen uit het verleden deelwoord (vgl. geslaagde; getroffene) evenals voor -sel-afleidingen (vgl. bezinksel; baksel; zie anderzijds Knopper 1984). Adjektieven op -baarvertonen een parallel patroon: ze modificeren m.i. het oppervlaktesubjekt van een intransitief gebruikte verbale basis (vgl. dankbaar, ontplofbaar; toelaatbaar; zie anderzijds Van der Putten 1986). Comrie (1978: 390) en Moravcsik (1978: 268) noemen Eng. -able een ergatief suffix.
- eindnoot18
- -ling is daardoor volledig te vergelijken bij het Engelse -ee. het wordt niet alleen als ergatief beschouwd (zie boven), maar ook als een tema-naam (Randall 1984; Taeldeman 1986, noot 22).
- eindnoot19
- Gevallen als krijgertje en instapper zijn misschien weg te redeneren door ze te beschouwen als afgeleid van resp. krijg en instap. De -er-namen zijn dan geen deverbatieven, maar denominatieven. Overigens horen de beide nomina in dezelfde betekenissfeer en stijl thuis als hun afleidingen.