| |
| |
| |
Vlamers en Belgiërs
De status van de adjectivische suffixen -en, -s, en -isch
Kees-Jan Backhuys, Mieke Trommelen en Wim Zonneveld
0. Inleiding
Eén van de aantrekkelijke kanten van het model van de Lexicale Fonologie zoals ontwikkeld voor het Engels door Kiparsky (1982) op basis van het oorspronkelijke inzicht van Siegel (1974) is, dat het de samenhang probeert te verklaren die er in die taal is tussen de klemtooneigenschappen van affixen en hun combinatiemogelijkheden. Het fameuze onderscheid tussen ‘klasse I’ en ‘klasse II’ affigering komt aan de ene kant tot uiting in het verschil tussen, respectievelijk, ‘klemtoongevoelig’ en ‘klemtoonneutraal’, maar aan de andere kant voorspelt het model tegelijkertijd dat klasse I affixen altijd zullen optreden ‘binnen’ klasse II affixen. Een voorbeeld is het gedrag van de Engels suffixen -ian en -ism (zie Kiparsky (1983)): beide hechten aan aan nomina, de eerste met klemtoonverschuiving, de tweede klemtoonneutraal, cf. Mendélian vs. Méndelism. Bij het uitproberen van de combinatiemogelijkheden van deze twee suffixen, blijkt dat Mendélianism een correct Engels woord is, en *Méndelismian (of Mendelísmian) niet. Deze voorspelling volgt uit het lexicale model dat het onderscheid tussen klasse I en klasse II maakt.
In Zwarts (1975) en Booij (1977) zijn pogingen gedaan het model van Siegel toe te passen op het Nederlands, maar het succes daarvan is daarna sterk in twijfel getrokken door Schultink (1980). Cruciaal voor de analyse van het Engels is dat klemtoongevoeligheid geen eigenschap op zich is, maar wordt gevangen door de klemtoonregels voor ‘ongelede’ woorden, terwijl die situatie zich in het Nederlands niet voordoet. Schultink laat zien dat een groot deel van het klemtoongedrag van Nederlandse affixen eerder samenhangt met hun morfologische categorie. Eén groep suffixen houdt zich weliswaar systematisch aan de klemtoonregels voor ongelede woorden (ze zijn meestal klemtoondragend en van ‘Romaanse’ oorsprong: Amerik-áan, fam-éus, figur-éer, etc.), maar daarnaast is er een niet onaanzienlijke (van oorsprong ‘Germaanse’) groep waarvoor geldt dat nominaliserende suffixen ‘klemtoonneutraal’ zijn, en adjectiviserende ‘generally’ (aldus Schultink) ‘klemtoonaantrekkend’. Beneden in (1a) en (1b) staan een aantal voorbeelden uit beide laatste klassen:
(1) |
(a) nominaliserend, klemtoonneutraal |
|
|
|
-schap |
martelaarschap |
vijandschap |
bondgenootschap |
|
-ing |
opmerking |
navolging |
voorstelling |
|
-je |
oorzaakje |
vijandje |
wieldopje |
|
-sel |
afgietsel |
voorzetsel |
uitwerpsel |
|
-(en)aar |
eindhovenaar |
utrechtenaar |
antwerpenaar |
|
-er |
uitdager |
navolger |
bijsluiter |
| |
| |
(1) |
(b) adjectiviserend, klemtoonaantrekkend |
|
|
|
-ig |
vijandig |
armoedig |
aandachtig |
|
toevallig |
voorspoedig |
nalatig |
|
-lijk |
oorspronkelijk |
inzichtelijk |
uitzonderlijk |
|
toeschietelijk |
onmenselijk |
voorwaardelijk |
|
-baar |
doordringbaar |
uitvoerbaar |
toelaatbaar |
|
navolgbaar |
aanvechtbaar |
voorstelbaar |
|
-end |
kenmerkend |
toegevend |
aanvallend |
|
uitdagend |
innemend |
opwindend |
|
-zaam |
mededeelzaam |
opmerkzaam |
(on)herbergzaam |
Met name de aanwezigheid in het Nederlands van de laatste groep suffixen veroorzaakt een opmerkelijk verschil tussen deze taal en het Engels: deze suffixen zijn klemtoongevoelig (althans zeker niet klemtoonneutraal), maar ondergaan evident niet de klemtoonregels voor ongelede woorden. Dit doet Schultink concluderen dat het Siegel-model maar moeilijk op het Nederlands van toepassing lijkt te zijn.
Opmerkelijk met betrekking tot het bovenstaande is volgens ons niettemin een observatie die in Schultinks artikel wat onderbelicht blijft. De teneur van het Siegel-model is om een verband te leggen tussen klemtoongedrag en affixvolgorde, en in die zin zijn het Nederlands en het Engels wel degelijk vergelijkbaar. Het uitermate productieve nominaliserende suffix -heid bijvoorbeeld (een klemtoonneutraal suffix dat lid is van type (1a)), is gesubcategoriseerd voor adjectieven (zwakheid, roodheid, gladheid, corruptheid, jaloersheid, etc.), en kan tegelijkertijd voorkomen achter de onder (1b) genoemde adjectiviserende suffixen.
Schultink's artikel dateert natuurlijk van vóór de ontwikkeling van de Kiparskyaanse Lexicale Fonologie, maar in termen van dit laatste model lijkt de laatste observatie te wijzen op een indeling van het lexicon waarbij een nivo waarop adjectivische suffixen worden aangehecht voorafgaat aan het nivo voor aanhechting van nominaliserende suffixen, waarbij op eerstgenoemd nivo ook nog een regel van klemtoonaantrekking werkzaam is (hoe dat verschijnsel ook verder geanalyseerd wordt). In globale termen gesproken wordt daarmee voorspeld dat, aan de ene kant, nominaliserende suffixen wel kunnen aanhechten aan gesuffigeerde adjectieven, maar dat de omgekeerde weg is uitgesloten, juist voor die adjectivische suffixen die (ook) gesubcategoriseerd zijn voor nomina (zie bijv. dierlijk, persoonlijk, eeuwig, etc., en een aantal voorbeelden in (1b)).
Omdat nominale samenstellingsvorming in het lexicale model eveneens relatief laat plaatsvindt, kan het bovenstaande over adjectivische suffixen in feite nog verder gegeneraliseerd worden: deze suffixen kunnen niet achter gelede nomina, gesuffigeerd noch samengesteld. Volgens Van Beurden (1987), waar een aanzet wordt gegeven tot een lexicaal model van het Nederlands, kloppen beide voorspellingen tot op zeer grote hoogte met de feiten. (Zij behandelt ook ‘samenstellingsachtige’ adjectivische suffixen zoals -achtig en -loos, en de merkwaardige combinatie -schapp-elijk, waarop we hier niet zullen ingaan; wij verwijzen de lezer naar haar tekst, en naar een aantal opmerkingen beneden).
| |
| |
Dit artikel is geschreven in het grotere kader van het onderzoek naar ‘de Lexicale Fonologie’ van het Nederlands. Dit betekent niet dat we hier in detail zullen schetsen hoe die er volgens ons uitziet (onze ideeën daarover zijn verre van volledig uitgewerkt), maar op grond van het bovenstaande is een bruikbare schets de volgende:
Lexicale Fonologie van het Nederlands |
|
|
Nivo 1: |
ongelede woorden |
- woordklemtoon |
|
(zie sectie 3 beneden) |
|
Nivo 2: |
toevoeging van |
- klemtoonaantrekkend |
|
adjectivische suffixen |
|
|
Nivo 3: |
toevoeging van |
- klemtoonneutraal |
|
nominaliserende suffixen |
|
|
latere nivo's |
- samenstelling |
|
|
- inflectie |
|
In dit artikel rapporteren we over onderzoek naar het gedrag van drie adjectiviserende suffixen die bij oppervlakkige beschouwing zich niet volgens de door het model gemaakte voorspellingen gedragen. Het gaat hierbij om de adjectivische suffixen -en, dat voorkomt achter ‘stofnamen’ (wollen, fluwelen, granieten, etc.); -s, dat voorkomt in aardrijkskundige adjectieven (Japans, Grieks, Amerikaans); en -isch, dat voorkomt in adjectieven zoals programmatisch, demonisch en alfabetisch. We zullen laten zien dat elk van deze drie adjectiven zijn eigen eigenaardigheden heeft (die bij oppervlakkige beschouwing niet samenhangen), maar dat ze grijpbaar zijn en met elkaar in verband kunnen worden gebracht onder de ruwe visie van het lexicale model van het Nederlands zoals boven geschetst. In de volgende drie secties zullen we de genoemde suffixen behandelen in de bovengegeven volgorde.
| |
1. -en
De eigenaardigheden van het adjectivische suffix -en kunnen als volgt worden beschreven. In het kader van het bovenstaande observeren we met name het volgende onverwachte gedrag:
(a) |
het laat in samengestelde stofnamen klemtoon ongemoeid; |
(b) |
het kan niet gevolgd worden door nominaliserend -heid. |
En in tegenstelling tot normale adjectivische suffixen creëert het daarnaast adjectieven die:
(c) |
uitsluitend attributief kunnen worden gebruikt; |
(d) |
geen trappen van vergelijking nemen; |
(e) |
niet congrueren met betrekking tot morfologisch geslacht. |
| |
| |
De eigenschap in (a) kan worden geïllustreerd aan de hand van de voorbeelden in (2). Daar is -en toegevoegd aan een samengestelde stofnaam, maar klemtoonverschuiving is uitgesloten (bakstenen is goed Nederlands, maar alleen met klemtoon op de eerste lettergreep).
(2) |
een bakstenen huis |
een badstoffen jas |
|
een lamswollen trui |
een golfkartonnen doos |
|
een kunstzijden blouse |
een stortbetonnen vloer |
Hoewel attributieve positie op zich vaak initiële klemtoon op adjectieven veroorzaakt (het dóófstomme meisje, het ábnormale gedrag, etc.; zie bijv. Visch & Kager (1984) voor deze Nederlandse pendant van ‘iambic reversal’), is het onwaarschijnlijk dat het gebrek aan prefinale klemtoon in (2) daaraan geweten moet worden: klemtoonverschuiving naar links ‘vanaf’ een adjectivisch (klemtoonaantrekkend) suffix, wat hier nodig zou zijn, geeft over het algemeen een heel slecht resultaat (een aandáchtig gehoor en een oorsprónkelijke opmerking tegenover *áándachtig en *óórspronkelijk in deze context), of is hooguit optioneel (zoals bij -end: een kénmerkend aspect is volgens ons ongeveer even goed als een kenmérkend aspect). De grammaticaliteit van bákstenen en de ongrammaticaliteit van *baksténen, etc. staan volgens ons echter volstrekt buiten kijf, waardoor de verplichte beginklemtoon in (2) dus niet aan verschuiving geweten kan worden.
Het zou misschien niet moeilijk zijn het gebrek aan klemtoonaantrekking door -en in (2) te beschrijven via een uitzonderingskenmerk, maar dit is niet de bedoeling van het lexicale model. Het lijkt veel interessanter de feiten van (2) te beschrijven via de gebruikelijke wegen die in lexicale nivo-analyses openstaan, en -en op te vatten als een suffix dat niet op het adjectivische nivo wordt aangehecht. Logischerwijs laat dat twee plaatsen van aanhechting open, namelijk vóór of na het adjectivische nivo, en onafhankelijke evidentie laat ons zien dat de tweede optie moet worden gekozen.
Boven hebben we al gesignaleerd dat echte adjectivische (klemtoonaantrekkende) suffixen over het algemeen niet aanhechten achter gelede nomina; we zeggen ‘over het algemeen’ omdat een kleine groep samenstellingen wel degelijk vóór deze suffixen kan optreden, zij het dat dit proces niet productief is. Deze groep heeft twee soorten eigenschappen, semantische en morfologische: semantisch gezien vallen ze in specifieke klassen (waaronder bijvoorbeeld ‘abstracta’), en morfologisch gezien missen ze de anderszins voor samenstellingen zo karakteristieke eigenschap van ‘recursiviteit’. Men denke hierbij aan feiten als hartstochtelijk, noodzakelijk, denkbeeldig, taalkundig, en enkele van de met voorzetsels gevormde nomina die al voorkwamen in (1b), zoals inzicht-elijk, toevall-ig, etc. Dit doet vermoeden dat deze nomina gevormd worden op een ‘diep’ nivo van het lexicon (dus niet op het reguliere en ‘late’ samenstellingsnivo), en met name voordat adjectivische suffixen worden aangehecht (zie verder voor dit soort ‘diepe’ samenstellingsvorming Paulissen & Zonneveld (1987)).
Het verschil tussen de zojuist besproken abstracte samenstellingen, en de samenstellings-input van het stofnamen-suffix -en is opvallend. De stofnamen die kunnen voorkomen met -en, kunnen wel degelijk recursief zijn, en produc- | |
| |
tief worden gevormd, wat er sterk voorpleit dat zij ontstaan uit reguliere en dus late, samenstellingsvorming. In (3) geven we een aantal voorbeelden:
(3) |
een pijnboomhout-en tafel |
een natuurbaksten-en tuinhuisje |
|
een schildpadpapier-en kalender |
een fabriekskunstzijd-en blouse |
|
etc. |
|
De keuze tussen ‘vroeg’ of ‘laat’ voor -en als niet-adjectivische aanhechter mag dan niet onmiddellijk uit zijn klemtoongedrag volgen, late aanhechting volgt wel degelijk uit de in (3) geïllustreerde eigenschap. Bovendien zullen we in de volgende sectie laten zien dat om onafhankelijke redenen (nl. om het gedrag van -s te verklaren) zo'n ‘late aanhechtingsplaats’ onafhankelijk gemotiveerd is in de grammatica van het Nederlands. Tenslotte is deze veronderstelling compatibel met de boven onder (b) genoemde eigenschap, namelijk dat -en niet gevolgd kan worden door het nominaliserende suffix -heid, zie daarvoor (4).
(4) |
*de (bak)stenen-heid van het huis |
|
*de (lams)wollen-heid van de trui |
|
*de (kunst)zijden-heid van de blouse |
|
*de (bad)stoffen-heid van de jas, |
|
etc. |
Aanhechting van -en als -heid al gepasseerd is, beschrijft de data van (4), maar de verklaring van deze data kan net zo goed elders liggen, namelijk in een combinatie van eigenschappen (b), (c) en (d). Want onafhankelijk van het gedrag van -en kent de Nederlandse grammatica adjectieven die deze drie eigenschappen ook tegelijkertijd bezitten, zoals huidig, voormalig, bepaald, zeker, etc.; zie hiervoor de feiten onder (5).
(5) |
de huidige president |
een bepaalde vraag |
|
*de huidig-heid van de president |
*de bepaald-heid van de vraag |
|
*de huidig-ere president |
*een bepaald-ere vraag |
|
*de president is huidig |
*de vraag is bepaald |
Het gaat hier om (minstens) de semantische klassen van ‘tijdsaanduidende’ adjectieven, en adjectieven ‘van onbepaalde aanduiding’, maar de suggestie die we hier doen is dat de stoffelijke adjectieven op -en ook een klasse met deze samenvallende eigenschappen vormen, en daarom hetzelfde gedrag vertonen:
(6) |
de houten tafel |
het stenen huis |
|
*de houten-heid van de tafel |
*de stenen-heid van het huis |
|
*de houten-ere tafel |
*het stenen-ere huis |
|
*tafel is houten |
*het huis is stenen |
Tenslotte: als we (5) en (6) met elkaar vergelijken, zal het duidelijk zijn dat eigenschap (e) van -en adjectieven, namelijk hun gebrek aan inflectie in attributieve positie, niet uit het lidmaatschap van zo'n semantische klasse kan worden afgeleid. Niettemin bestaat ook voor dit gedrag een onafhankelijke
| |
| |
verklaring. Zoals (7) laat zien vertonen alle Nederlandse adjectieven eindigend op -en, geleed of ongeleed, deze karakteristiek:
(7) |
de rode deur |
- de open/gesloten deur |
- de houten deur |
|
een rode deur |
- een open/gesloten deur |
- een houten deur |
|
de rode deuren |
- de open/gesloten deuren |
- de houten deuren |
|
het mooie kleed |
- het effen/gewassen kleed |
- het wollen kleed |
|
een mooi kleed |
- een effen/gewassen kleed |
- een wollen kleed |
|
de mooie kleden |
- de effen/gewassen kleden |
- de wollen kleden |
Het doet er niet zo toe of we deze situatie wijten aan een ‘fonologische regel’ van schwa-deletie, of dat inflectie-schwa van het begin af aan al niet wordt toegevoegd na -en, maar het feit dat het niet gebeurt is in elk geval verre van uniek voor stoffelijke adjectieven. (De enige ons bekende uitzondering is het ‘onbepaald hoofdtelwoord’ verscheidene dat, om wat voor reden dan ook, nooit inflectieloos voorkomt).
| |
2. -s
Het adjectiviserende suffix -s komt frequent voor in zogenaamde ‘samenstellende afleidingen’, d.w.z. het staat dan achter twee leden die samen niet een bestaande samenstelling vormen, maar het geheel heeft tegelijkertijd een klemtoonpatroon dat voldoet aan de voorwaarde die geldt voor de klasse adjectivische suffixen, namelijk ‘klemtoonaantrekkendheid’. Enkele voorbeelden met dit -s zijn de volgende:
(8) |
groot-s |
snaak-s |
speel-s |
|
plat-vloer-s |
achter-bak-s |
goed-lach-s |
|
onder grond-s |
wijd-been-s |
buiten-gaat-s |
|
klein-steed-s |
recht-streek-s |
hard-leer-s |
We laten hier in het midden hoe de morfologische analyse van deze constructie er in detail uitziet (dat is een weerkerend probleem in de Nederlandse morfologie), maar observeren wel dat het klemtoonaantrekkende uiterlijk van -s hier door de bank genomen (d.w.z. gegeven een toepasselijke semantiek) gepaard met de mogelijkheid om de adjectieven van (8) te laten volgen door nominaliserend -heid.
We concluderen hieruit dat voor onze doeleinden -s beschouwd kan worden als een ‘klemtoonaantrekkend’ suffix.
Deze regelmaat met betrekking tot -s wordt echter doorbroken in één situatie: als -s volgt op een geografisch zelfstandig naamwoord vallen twee eigenaardigheden samen:
(a) |
het laat het klemtoonpatroon van de basis ongemoeid; |
(b) |
het kan niet gevolgd worden door nominaliserend -heid. |
Taalfeiten die deze eigenaardigheden illustreren zullen zometeen gegeven worden (zie resp. (11) en (14) beneden), maar ondertussen zal men ze
| |
| |
herkennen als dezelfde die werden geobserveerd onder (a) en (b) bij de behandeling van het suffix -en boven, en voor een deel zullen onze oplossingen dan ook hetzelfde karakter dragen. Om dat te kunnen uitwerken, geven we nu eerst een korte uiteenzetting over de vorming van geografische adjectieven met -s in het Nederlands.
In het grote merendeel van de gevallen worden in het Nederlands geografische adjectieven gevormd, niet op basis van de naam van stad, streek of land, maar op basis van de mannelijke inwoner hiervan. Hoe eigenaardig deze mannelijke inwoner ook wordt gevormd, het adjectief is de toevoeging van -s hierachter. We illustreren dit in (9):
(9) |
Finland |
- Fin(s) |
Zwitserland |
- Zwitser(s) |
|
Zeeland |
- Zeeuw(s) |
Friesland |
- Friez(s) |
|
Denemarken |
- Deen(s) |
Noorwegen |
- Noor(s) |
|
Twente |
- Twent(s) |
Zweden |
- Zweed(s) |
|
Groot-Brittanië |
- Brit(s) |
Wallonië |
- Waal(s) |
|
Bulgarije |
- Bulgaar(s) |
Turkije |
- Turk(s) |
|
Amerika |
- Amerikaan(s) |
Bretagne |
- Breton(s) |
|
Italië |
- Italiaan(s) |
Napels |
- Napolitaan(s) |
|
Chili |
- Chileen(s) |
Madrid |
- Madrileen(s) |
|
China |
- Chineez(s) |
Bali |
- Balineez(s) |
|
Libanon |
- Libaneez(s) |
Portugal |
- Portugeez(s) |
|
Rome |
- Romein(s) |
Argentinië |
- Argentijn(s) |
In een aantal gevallen is vorming van het adjectief op grond van de mannelijke basis onontkoombaar, namelijk wanneer geen geografische aanduiding voor handen is. Men denke daarbij aan gevallen als Germaan(s), Jood(s), Hottentot(s), Moor(s), Indiaan(s), Eskimo(os), etc.
Een eclatante uitzondering op de regel dat -s volgt op de man wordt echter gevormd door die gevallen waarin de mannelijke inwoner wordt gevormd met het nominaliserende suffix -er. Hierbij doen zich twee typen gevallen voor: als de geografische aanduiding eindigt op -ië, eindigt het corresponderende adjectief op -isch, zie (10),
(10) |
Australië |
- Australiër |
- Australisch |
Gallië |
- Galliër |
- Gallisch |
|
Kaukasië |
- Kaukasiër |
- Kaukasisch |
Tunesië |
- Tunesiër |
- Tunesisch |
|
Indonesië |
- Indonesiër |
- Indonesisch |
Lybiër |
- Lybiër |
- Lybisch |
|
Normandië |
- Normandiër |
- Normandisch |
Namibië |
- Namibiër |
- Namibisch |
en in de resterende -er gevallen eindigt het adjectief op -s, zie (11):
(11) |
Nederland |
- Nederlander |
- Nederlands |
Duitsland |
- Duitser |
- Duits(s) |
|
buitenland |
- buitenlander |
- buitenlands |
Suriname |
- Surinamer |
- Surinaams |
|
Oostenrijk |
- Oostenrijker |
- Oostenrijks |
Berlijn |
- Berlijner |
- Berlijns |
|
Henegouwen |
- Henegouwer |
- Henegouws |
Litauen |
- Litauer |
- Litaus |
|
Lissabon |
- Lissabonner |
- Lissabons |
Japan |
- Japanner |
- Japans |
Onder (11) bevinden zich in de drie linkerkolommen precies die gevallen waaruit blijkt dat -s de klemtoon van het grondwoord ongemoeid laat.
| |
| |
We zullen nu twee dingen doen: in de eerste plaats zulen we (10) en (11) reduceren tot het patroon van (9), waardoor alle bovenstaande voorbeelden gevallen zullen zijn van de toevoeging van -s (na de mannelijke inwoner), en in de tweede plaats zullen we aangeven waarom -s niet-klemtoonaantrekkend is in geografische adjectieven, en dat combineren met de onmogelijkheid voor -heid om achter dit suffix op te treden.
Een mogelijkheid die zich in grammaticale analyse altijd voordoet is om uitzonderingen uitzonderingen te laten. In het geval van geografische adjectieven zouden we dus de uitzonderlijke positie van adjectieven corresponderend met -er-inwoners kunnen accepteren, en ons met andere zaken gaan bezighouden. Interessanter is natuurlijk om te verklaren waaróm nu juist deze klasse zich vreemd gedraagt, en onze ideeën daarover lopen als volgt. Stel dat we ook voor (10) en (11) volhouden dat volgens de regel van het Nederlands adjectivische -s wordt toegevoegd achter de man. We leiden dan morfologisch ‘tussenliggende’ representatie af die er, respectievelijk, uit zien als in (12)
(12) |
/australi-er-s/A |
/nederland-er-s/A |
Zoals te zien is kunnen nu de oppervlakterepresentaties van de adjectieven worden afgeleid uit deze tussenliggende vormen door -er- te verwijderen (te ‘kappen’), waarbij men zich in de van -iër afgeleide vormen vooral niet moet laten misleiden door de spelling: ‘-isch’ wordt immers wel degelijk uitgesproken als het hier afgeleide ‘ies’ (hoeveel verwarring spelling hier kan wekken blijkt bijvoorbeeld uit Geerts e.a. (1984), waar op p. 1226 twee verschillend gespelde adjectieven (Helsinkisch en Helsinkies) worden gegeven, blijkbaar behorend bij de twee verschillend beklemtoonde varianten van Helsinki).
Dat dit een niet overdreven fantasievol voorstel is blijkt uit twee dingen. In de eerste plaats voldoet het voorgestelde kappings-proces precies aan de criteria daarvoor opgesteld in Aronoff (1976:88), nl. ‘(a) truncation rule deletes a designated stem-final morpheme before a designated suffix’. In de tweede plaats is er taalspecifieke evidentie voor de hier benodigde regel die blijkt uit het volgende bijna overbekende paradigma, waarin de generalisatie wordt geïllustreerd dat in het Nederlands vrouwelijke persoonsaanduidingen worden gevormd door toevoeging van een vrouwelijk suffix na een (al of niet geleed) woord met een mannelijke interpretatie.
(13) |
voogd-es |
- vriend-in |
- astronaut-e |
|
wandel-aar-ster |
- verover-aar-ster |
- beoefen-aar-ster |
|
minn-ar-es |
- dien-ar-es |
- zond-ar-es |
|
winkel-ier-ster |
- avontur-ier-ster |
- herberg-ier-ster |
|
schol-ier-e |
- passag-ier-e |
|
|
leer-ling-e |
- bekeer-ling-e |
- klooster-ling-e |
|
fluit-ist-e |
- social-ist-e |
- notul-ist-e |
|
dans-er-es |
- eis-er-es |
- zang-er-es |
|
zwemm--ster |
- deelneem--ster |
- reizig--ster |
Deze regelmaat gaat overal op, behalve, zoals in de laatste regel te zien is, bij een combinatie van -er-ster. Om toch de gewenste generalisatie te handhaven werd door Schultink (1978) een analyse voorgesteld die het morfeem -er kapt
| |
| |
voor -ster. De door ons gevolgde redenering is in feite precies dezelfde, en we zouden hier ook graag suggereren dat de door ons benodigde kappingsregel dezelfde regel is: -er verdwijnt voor de beide suffixen -ster en -s.
Deze analyse stelt ons in staat nu het niet-klemtoonaantrekkend karakter van -s te combineren met zijn onvermogen om gevolgd te worden door -heid. Zie voor dit laatste de ongrammaticale feiten in (14):
(14) |
*Henegouwsheid |
*Waalsheid |
|
*Bretonsheid |
*Litausheid |
|
*Madrileensheid |
*Napolitaansheid |
|
*Libaneesheid |
*Argentijnsheid |
De aanname dat -s achter persoonsvormend -er kan worden aangehecht betekent in onze termen dat het een ‘late aanhechter’ is, namelijk (pas) beschikbaar is na het nivo van toevoeging van een nominaliserend en klemtoonneutraal suffix. Dit houdt twee dingen in: als -s pas beschikbaar is ná nominaliserende en klemtoonneutrale suffixen kan -heid niet volgen op -s(vandaar de taalfeiten in (14)), en is -s geen klemtoonaantrekkend suffix. Uit dit laatste volgt dat geografisch adjectiviserend -s een ander suffix moet zijn dan het ‘gewoon adjectiviserende’ (en vaak samenstellend afleidende) -s, dat beide diagnostische eigenschappen immers wel bezit: het voldoet aan de condities van klemtoonaantrekking, en kan optreden voor -heid. Interessant in dit verband is een mild acceptabele vorm van het type (14), die ons van verscheidene kanten is gesuggereerd: amerikaansheid. De oplossing hier voor is naar onze mening de volgende: dit woord heeft geen letterlijke geografische interpretatie, maar omschrijft een houding van een bepaald type. Het optredende suffix -s is dan ook niet het geografische -s, maar het gewoon adjectiviserende, gevoegd achter de als ongeleed tellende stam amerikaan. Dit wordt gemakkelijk gemaakt doordat deze stam eindklemtoon heeft, een feit dat compatibel is met de klemtoonaantrekkendheid van dit laatste suffix.
Merk tenslotte op dat het onvermogen van -s om door -heid te worden gevolgd niet kan worden geweten aan een combinatie van eigenschappen (b), (c) en (d) uit de vorige sectie, d.w.z. aan het lidmaatschap van een klasse die exclusief attributief optreedt, zoals bij huidig, bepaald en wollen. In de eerste plaats kunnen geografische adjectieven op -s ook predicatief optreden (eigenschap (c)), en in de tweede plaats missen ze de andere typische eigenschap (d) die op dit lidmaatschap zou wijzen, namelijk het onvermogen om trappen van vergelijking te vormen: zie * huidiger, * bepaalder en * wollener versus Waalser, Bretonser en Nederlandser. ‘Late aanhechting’ van geografisch -s geeft ons ook een tweede (adjectivisch) suffix met deze eigenschap, naast -en van stoffelijke adjectieven.
Uit de hier behandelde patronen kan de lezer nu ook zelf afleiden dat Belgen eigenlijk Belgiërs moeten heten, en Vlamingen eigenlijk Vlamers.
| |
3. -isch
Het adjectivische suffix -isch staat bekend als een reguliere klemtoonaantrekker, zie de feiten onder (15):
| |
| |
(15) |
algebra |
- algebra-isch |
alfabet |
- alfabet-isch |
|
alcohol |
- alcohol-isch |
drama |
- drama(t)-isch |
|
proza |
- proza-isch |
programma |
- programma(t)-isch |
|
babylon |
- babylon-isch |
aroma |
- aroma(t)-isch |
|
demon |
- demon-isch |
napoleon |
- napoleon(t)-isch |
|
ion |
- ion-isch |
apostel |
- apostol-isch |
|
orator |
- orator-isch |
cholera |
- choler-isch |
Hiernaast vertoont het echter wel eigenschap (b) van de suffixen -en en -s:
(b) |
het kan niet gevolgd worden door nominaliserend -heid. |
De lezer kan ditzelf uitproberen door achter de voorbeelden in (15) het suffix -heid te plaatsen. In het tot nu toe gepresenteerde model zijn deze eigenschappen incompatibel, en we zullen er beneden een verklaring voor moeten zoeken. Hierbij zullen we net als in de vorige sectie rekening moeten houden met het feit dat ook adjectieven op -isch zowel attributief als predicatief voorkomen, en de normale trappen van vergelijking hebben.
Behalve dit is er uit de literatuur bekend (Booij (1977)) dat -isch een aantal unieke eigenschappen bezit, met name de volgende:
(i) |
het begint met een ‘volle’ vocaal, wat een eigenschap is van ‘Romaanse’ suffixen, en uniek voor een klemtoonaantrekkend suffix; |
(ii) |
het hecht aan aan Romaanse stammen in plaats van Germaanse; |
Het suffix -isch kan echter niet Romaans zijn, omdat het
(iii) |
niet ‘telt als ongeleed’, daar het geen hoofdklemtoon heeft op zijn superzwaar rijm. |
Eigenschap (i) wordt relevant bij vergelijking van de data in (1b) aan de ene kant, en die in (15) en (16) aan de andere.
(16) |
incident-eel |
agent-uur |
motor-iek |
|
Rom-ein |
norm-aal |
meteor-iet |
|
seren-iteit |
journal-ist |
select-ief |
|
morf-eem |
interess-ant |
project-iel |
|
clown-esk |
profit-eur |
log-ies |
Eigenschappen (ii) en (iii) kunnen beide worden afgelezen aan (15), in vergelijking met (16), speciaal de rechterkolom, waarin we Romaanse ie-initiële suffixen hebben opgenomen (die alle hoofdklemtoon dragen).
We zullen nu eerst deze drie eigenschappen nader beschouwen, en daarna terugkomen op de onmogelijkheid van * -isch-heid. Met name zullen we beargumenteren dat alle drie genoemde eigenaardigehden volgen uit één aanname over de manier waarop -isch in het lexicon is gerepresenteerd. Deze argumentatie wordt ingeleid door een korte uiteenzetting over het klemtoongedrag van ongelede (of als zodanig tellende ‘gelede Romaanse’) woorden.
Een hier relevante selectie van de klemtoonpatronen van het Nederlands is de volgende (zie voor verdere uitwerking bijv. Kager & Zonneveld (1986) en Kager, Visch & Zonneveld (1987)):
| |
| |
(a) |
finale klemtoon: |
|
kameel, citroen, jaloers, paleis, esculaap, abrikoos, anakoloet, insect, serpent, kompost, impuls, variant, perkament, apocalyps; |
(b) |
prefinale klemtoon: |
|
(i) |
agenda, fiasco, canasta, aorta, inferno, mallorca, propaganda, |
|
(ii) |
pijama, mimosa, tornado, martini, januari, calimero, ravioli; |
(c) |
pre-prefinale klemtoon: |
|
panama, kolibrie, primula, domino, sinaï, cleopatra, deposito. |
Klemtoon wordt niet toegekend aan klinkers of aan lettergrepen, maar aan ‘rijmen’, d.w.z. het deel van de lettergreep dat de klinker bevat en de eventueel daarop volgende medeklinker(s). Eindklemtoon is de regelmaat als het laatste rijm meer dan twee segmenten bevat, zie (a), d.w.z. ‘superzwaar’ is. Prefinale klemtoon is de regelmaat als het laatste rijm -VV is, en het voorlaatste -VC-(d.w.z., ‘zwaar’ is), zie (bi). Prefinale klemtoon komt ook voor als zowel het laatste als het voorlaatste rijm -VV is (d.w.z. allebei zijn ze ‘licht’, zie (bii)), maar dan kan klemtoon ook op het derde rijm van rechts vallen (zie (c)). Het verschil tussen deze laatste twee gevallen wordt gemaakt door te zeggen dat in het laatste geval het laatste rijm van het woord ‘extrametrisch’ is, d.w.z. onzichtbaar voor klemtoontoekenning.
Tot nu toe hebben we vermeden om te praten over de rol van de schwa. Hiervoor wordt in Kager & Zonneveld (1986) een analyse gegeven, met als uitgangspunt de volgende empirische observatie: bij schwa in de laatste lettergreep ligt hoofdklemtoon er altijd onmiddellijk voor. In (17) staan een aantal relevante voorbeelden links, en wordt rechts de manier gegeven waarop zij door Kager & Zonneveld worden behandeld.
(17) |
|
oppervlakte |
Kager & Zonneveld fonologisch |
|
|
kadaster, helicopter |
...as-ter,...op-ter |
...ast-er,...opt-er |
|
elixer, karakter |
...ik-ser,...ak-ter |
...iks-er,...akt-er |
|
|
amandel, salamander |
...an-del,..an-der |
...and-el,...and-er |
|
gendarme, november |
...ar-me,...em-ber |
...arm-e,...emb-er |
|
|
jujube, papaver |
...uu-be,...aa-ver |
...uub-e,...aav-er |
|
artikel, examen |
...ii-kel,...aa-men |
...iik-el,...aam-en |
Een idee dat in genoemd artikel van deze auteurs wordt uitgewerkt (op grond van onafhankelijke motivatie) is dat, fonologisch gezien, een finaal rijm met schwa ‘extrametrisch’ is, en dat het eraan voorafgaande rijm alle medeklinkers bevat die onmiddellijk aan de schwa voorafgaan. Dit maakt deze voorlaatste rijmen tegelijkertijd superzwaar en finaal, waardoor ze de hoofdklemtoon van het woord vangen. Deze theorie doet nu een voorspelling over slechts één mogelijke situatie waarin hoofdklemtoon niet onmiddellijk voor schwa zal vallen: als een woord eindigt op een opeenvolging van lange vocaal en schwa zonder interveniërende medeklinker(s), ontstaat een situatie zoals in de voorbeelden beneden:
| |
| |
(18) |
|
oppervlakte |
Kager & Zonneveld |
|
|
betuwe, veluwe |
...uu-e,...uu-e |
idem |
|
terriër, patriciër |
...ii-er,...ii-er |
idem |
|
Kaukasië, Italië |
...ii-e,...ii-e |
idem |
Er zijn in deze gevallen geen medeklinkers om de prefinale lettergreep te verzwaren, en VV wordt (net als in panama) voor het extrametrische rijm overgeslagen, met als resultaat hoofdklemtoon op de derde lettergreep van rechts.
Heel frequent onder dit laatste type zijn natuurlijk, zoals (18) laat zien, de geografische namen op -ië(zie ook (9) en (10)). Het gaat hier om een suffix dat voorkomt in Romaanse woorden die, zoals blijkt, volstrekt regelmatig passen in het klemtoonsysteem voor de ongelede woordenschat: klemtoon ligt op de derde lettergreep van rechts als het woord eindigt op -VV. We kunnen dit ook nog iets anders omschrijven. Het suffix -ië valt volstrekt buiten het systeem van klemtoonaantrekkende suffixen; toch heeft het altijd klemtoon onmiddellijk voor zich, niet omdat het klemtoon aantrekt, maar door de aard van het Nederlandse klemtoonsysteem.
Het komt ons voor dat uit deze redenering onmiddellijk de hypothese volgt die alle eigenaardigheden van het suffix -isch dekt. Men herinnere zich dat het er om gaat dat (i) dit suffix zelf een Romaans uiterlijk heeft; (ii) het aanhecht aan Romaanse stammen; (iii) het geen hoofdklemtoon heeft op zijn superzwaar rijm. Gegeven het bovenstaande is belangrijk dat -isch niet alleen geen hoofdklemtoon draagt, maar die onmiddellijk voor zich heeft, iets wat tot nu toe in de literatuur werd geanalyseerd door -isch in de klasse klemtoonaantrekkende adjectivische suffixen te plaatsen. De hypothese die dit conflict oplost is dat -isch net zo'n suffix is als -ië, dat wil zeggen een onderliggende vorm heeft die zodanig gestructureerd is dat klemtoon vlak voor het suffix ligt, maar dan via de klemtoonregels voor ongelede (en Romaans gelede) woorden. Die onderliggende vorm is /-iiəs/. We suggereren hiermee dat de verhouding tussen de beide kolommen in (19) dezelfde is, en dat alle taalfeiten daar hun klemtoon krijgen via de ‘ongelede’ klemtoonregels.
(19) |
proza |
- proza-isch |
kwestie |
- kwesti-eus |
|
algebra |
- algebra-isch |
serie |
- seri-eel |
|
alcohol |
- alcohol-isch |
familie |
- famili-air |
|
programma |
- programma(t)-isch |
regio |
- regio(n)-aal |
|
demon |
- demon-isch |
carnaval |
- carnaval-esk |
Hoofdklemtoon ligt op de superzware eindsyllaben in de rechterkolom, en op de derde syllabe van rechts in de linkerkolom door de onderliggende vorm /-iiəs/. Die onderliggende vorm, merken we en passant op, vertoont grote overeenkomst met wat in het Engels aan de oppervlakte komt in het vergelijkbare adjectivische suffix -ious (-i:əs) van bijvoorbeeld mélody-melódious, rébel-rebéllious, bíle-bílious, cóurage-courágeous, etc. Daarnaast zijn we ons natuurlijk bewust van het feit dat deze stap ons verplicht om aan te geven hoe de relatie tussen de Nederlandse onderliggende vorm en zijn schwa-loze oppervlaktevariant wordt gelegd, maar op deze kwestie zullen we aan het eind
| |
| |
van deze sectie terugkomen. We behandelen nu eerst het tweede deel van het uitzonderlijk gedrag van het suffix -isch, namelijk zijn onvermogen om gevolgd te worden door -heid. We zullen laten zien dat de zojuist gekozen onderliggende vorm een belangrijke rol speelt in dat verschijnsel, en ons de gelegen heid biedt een verklaring te formuleren die onmogelijk is zolang we -isch beschouwen als een klemtoonaantrekkend suffix.
Zoals boven geconstateerd naar aanleiding van (1b) kunnen de standaard Nederlandse adjectivische (en klemtoonaantrekkende) suffixen (-lijk, -ig, -end, -baar en -zaam) gemakkelijk gevolgd worden door nominaliserend - heid. In de literatuur wordt -isch deze groep genomen, maar zoals geconstateerd naar aanleiding van (15) creëert dit een probleem met betrekking tot het ontbreken van de volgorde * -isch-heid. Dit op zich is al een reden om -isch buiten de groep klemtoonaantrekkende suffixen te houden, maar dan hebben we nog net als eerder de keuze om -isch ‘vroeg’ of ‘laat’ aan te hechten. Onze klemtoonanalyse wijst er op dat -isch, in tegenstelling tot -en en -s een vroege aanhechter is, en daarmee tot de Romaanse woordenschat behoort, maar het probleem is daarmee nog niet opgelost: het Romaanse lexicon op zich is wel degelijk input voor nominalisatie met -heid, zoals de voorbeelden in (20) laten zien.
(20) |
scrupuleus-heid |
fanatiek-heid |
*prozaisch-heid |
|
melodieus-heid |
uniek-heid |
*algebraisch-heid |
|
harmonieus-heid |
grotesk-heid |
*alcoholisch-heid |
|
brutaal-heid |
clownesk-heid |
*programmatisch-heid |
|
radicaal-heid |
nonchalant-heid |
*aromatisch-heid |
|
punctueel-heid |
interessant-heid |
*demonisch-heid |
|
sentimenteel-heid |
depressief-heid |
*alfabetisch-heid |
|
studentikoos-heid |
passief-heid |
*napoleontisch-heid |
In de lexicale fonologie wordt dit gevangen door Romaanse woordvorming te ‘ordenen’ voor het nivo waarop nominaliserende (en klemtoonneutrale) suffixen worden toegevoegd, dus de verklaring voor * -isch-heid moet nog steeds elders gezocht worden.
Wat nu opvalt is het volgende. In feite heeft in het Nederlands -heid twee voor ons nu relevante typen input van, in lexicale termen, ‘voorafgaande’ nivo's: (i) adjectieven van het ongelede-cum-geleed/Romaanse nivo: zwak-heid, rood-heid, jaloersheid resp. melodieus-heid, interessant-heid; en (ii) adjectieven gevormd met klemtoonaantrekkende suffixen: vijandig-heid, oorspronkelijk-heid, mededeelzaam-heid (en een aantal hier irrelevante typen input, waaronder veel ‘gelexicaliseerde verleden deelwoorden’, zie bijv. genegenheid, beperktheid, etc.). Omdat we -isch buiten type (ii) geplaatst hebben, laten we die nu verder buiten beschouwing. Maar type (i) heeft een belangrijke empirische karakteristiek: alle Romaanse (‘als ongeleed tellende’) adjectivische suffixen (behalve -isch) hebben zware lettergrepen, en er zijn nagenoeg geen echt ongelede (meer-syllabische) adjectieven zonder finale hoofdklemtoon (zie Trommelen (1987) voor dit punt; we zijn ons natuurlijk bewust van adjectieven met schwa in de laatste lettergreep (sjofel-heid, proper-beid); het zal duidelijk zijn dat deze hier ‘tellen’ als hadden ze finale hoofdklemtoon).
| |
| |
Het samenvallen van deze eigenschappen van Nederlandse adjectieven zorgt er voor dat de input van -heid voor zover die komt uit type (i) vrijwel gegarandeerd finale klemtoon heeft. Als we finale klemtoon nu inderdaad formuleren als een absolute conditie op toevoeging van -heid bij type (i)-input volgt hieruit een empirische voorspelling in onze analyse: nomina op * -isch-heid zijn even slecht als nomina waarin -heid voorkomt na de schaarse Nederlandse adjectieven zónder eindklemtoon. Dit klopt als we de formaties in de rechterkolom van (20) vergelijken met die in de twee linkerkolommen van (21). Merk op dat adjectieven zonder eindklemtoon vaak op een klinker eindigen, maar dat dit niet de bron is van hun ongrammaticaliteit:
(21) |
*prima-heid |
*sexy-heid |
ambigu-heid |
|
*lila-heid |
*happy-heid |
blasé-heid |
|
*indigo-heid |
*tipsy-heid |
promiscu-heid |
Met andere woorden: een hypothese kan prima, juist, correct of ambigu zijn, maar we kunnen alleen maar spreken van de juistheid, correctheid of ambiguheid van een hypothese en niet van zijn * primaheid.
Het behoeft misschien enige nadruk dat de hier gegeven analyse van zowel het gedrag van -isch als dat van -heid slechts formuleerbaar is in de door ons ontwikkelde analyse van het eerste suffix. Zolang -isch als een klemtoonaantrekkend suffix wordt beschouwd, kan niet verklaard worden waarom het niet kan worden gevolgd door -heid, want klemtoonaantrekkende suffixen kunnen wél door -heid gevolgd worden. Zolang -isch als een Romaans suffix sec wordt beschouwd, hebben we nog steeds geen verklaring voor de ongrammaticaliteit van * -isch-heid, want Romaanse suffixen kunnen door -hied worden gevolgd. Pas als we aannemen dat -isch de onderliggende vorm heeft die door zijn klemtoongedrag wordt gedicteerd (nl. /-iiƏs/), kan de aanhechtings-conditie op -heid worden geformuleerd zoals we hier hebben gedaan, met (21) als onafhankelijke evidentie. We verwerpen daarmee ook een oplossing die simpelweg zegt dat het nominaliserende suffix -heid het adjectivische suffix -isch niet in zijn input mag hebben, juist omdat het verband met de taalfeiten in (21) dan niet wordt gelegd.
Tot slot van deze sectie gaan we nog in op de vraag hoe de door ons gekozen onderliggende vorm voor -isch kan leiden tot zijn oppervlaktevariant. Het zou daarbij aanzienlijk helpen als onafhankelijke evidentie zou kunnen worden gevonden in andere ‘onderliggende vormen’ waarin schwa voorkomt in een vergelijkbare omgeving, en daaruit ook moet verdwijnen. Een van de verschijnselen waaraan wij dan denken is het volgende.
Onder de klemtoonaantrekkende suffixen vinden we twee ‘fonotactische’ patronen: ze hebben als hun klinker een schwa ( -lijk, -ig, -end), of ze zijn van de vorm -baar/ -zaam. Het suffix -s, dat zich qua klemtoongedrag in deze groep bevindt (zie (8)), past hier niet in, maar kan tot het eerste type worden teruggebracht door een onderliggende vorm /-əs/ aan te nemen. Onafhankelijke evidentie voor deze stap volgt uit die afleidingen met -s waarin het zelfstandig naamwoord dat onmiddellijk aan dit suffix voorafgaat, behoort tot een van de volgende twee groepen. Het is óf een zelfstandig naamwoord dat
| |
| |
‘verlenging in open lettergrepen’ toelaat: slaags, speels, grootscheeps, tweedaags, buitengaats, etc. (net als in de meervouden op -en, en voor -ig zoals in overbodig, overspelig); de verlenging van de stamklinker wordt dan veroorzaakt door de schwa van het suffix. Of het is een zelfstandig naamwoord dat zelf eindigt op schwa, en voor -s zijn schwa verliest, zoals: weids, buitenaards, wederzijds, etc.; de deletie van de stam-finale schwa kan dan geweten worden aan de schwa van het suffix, via de regel die toch al benodigd is voor bijv. vredig, armoedig, evenredig, eenzijdig, en vele andere gevallen waarin schwa onmiddellijk voorafgaat aan en vocaal-initieel suffix (zie Zonneveld 1978: 59vv.). Hoewel we toegeven dat verder onderzoek naar deze verschijnselen gewenst is, lijkt deze uiteenzetting er toch op te wijzen dat een schwa-deletieregel met als rechter context s toch al deel uitmaakt van de Nederlandse grammatica.
| |
4. Conclusies
In het bovenstaande hebben we drie ‘recalcitrante’ adjectivische suffixen onder de loep genomen. Ze konden als recalcitrant worden aangemerkt om de volgende redenen. Nederlandse adjectivische suffixen behoren óf tot de ‘Romaanse’ groep (die zich qua klemtoon gedragen als onderdeel van ongelede woorden), óf de ‘niet-Romaanse’ groep klemtoonaantrekkende suffixen. De door ons behandelde suffixen kwamen hiermee op twee manieren in conflict: -en en -s omdat ze noch Romaans noch klemtoonaantrekkend zijn, en -isch omdat het allebei tegelijk lijkt te zijn. Deze conflicten hebben we opgelost door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Lexicale Fonologie daarvoor biedt, en van de in dat model gehanteerde argumentatiewijze, die een verband probeert te leggen tussen fonologisch en morfologisch gedrag, in ons geval klemtoonverschijnselen en combinatiemogelijkheden van affixen. We concluderen dat -en en -s relatief ‘laat’ aangehechte suffixen zijn, en dat -isch een echt Romaans suffix is. De schets van de Lexicale Fonologie en Morfologie die we in de inleiding van dit artikel hebben gegeven, moet daarom worden aangepast als beneden:
|
Lexicale Fonologie van het Nederlands |
|
Nivo 1: |
|
ongelede woorden |
- |
o.a. klemtoon als boven |
|
(waaronder adjectieven op -isch) |
|
|
Nivo 2: |
|
toevoeging van |
|
- |
klemtoonaantrekkend |
|
adjectivische suffixen |
|
|
Nivo 3: |
|
toevoeging van |
|
- |
klemtoonneutraal |
|
nominaliserende suffixen |
|
|
|
latere nivo's: |
- samenstellingsvorming |
|
|
- ‘late’ adjectivering met -s en -en |
|
- inflectie |
|
Wij menen dat dit model wordt ondersteund door de in dit artikel geleverde evidentie.
| |
| |
*Het onderzoek van de eerste auteur werd gesteund door de Stichting Taalwetenschap, die wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek (ZWO, projektno. 300-164-010). Het onderzoek van de tweede auteur was mogelijk door een senior fellowship van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Wij zijn dankbaar voor opmerkingen op een eerste versie van het bovenstaande van Lisan Van Beurden, Jan Don, René Kager en Ellis Visch, en voor commentaar geleverd door een aantal aanwezigen op de Gentse Morfologiedagen.
| |
Bibliografie
Aronoff, M., 1976. Word Formation in Generative Grammar, MIT Press, Cambridge, Mass. |
Beurden, L. Van, 1987. ‘Playing Level with Dutch Morphology’, in F. Beukema and P. Coopmans (eds.) Linguistics in the Netherlands 1987, Foris Publications, Dordrecht. |
Booij, G.E., 1977. Dutch Morphology; a Study of Word Formation in Generative Grammar, Foris Publications, Dordrecht. |
Geerts, G. et al., 1984. Algemene Nederlandse Spraakkunst, Wolters Noordhoff, Groningen. |
Kager, R. and W. Zonneveld, 1986. ‘Schwa, Syllables and Extrametricality in Dutch’, Ms. Rijksuniversiteit Utrecht, te verschijnen in The Linguistic Review. |
Kager, R., E. Visch en W. Zonneveld, 1987. ‘Nederlandse Woordklemtoon; Hoofdklemtoon, Bijklemtoon, Reductie, Voeten’, Ms. Rijksuniversiteit Utrecht, te verschijnen in Glot. |
Kiparsky, P., 1982. ‘From Cyclic Phonology to Lexical Phonology’, in H. v.d. Hulst and N. Smith (eds.) The Structure of Phonological Representations, Part 1, Foris Publications, Dordrecht. |
Kiparsky, P., 1983. ‘Word-Formation and the Lexicon’, in F. Ingemann (ed.) 1982 Mid-America Linguistics Conference Papers, Dept. of Linguistics, University of Kansas. |
Paulissen, D. and W. Zonneveld, 1987. ‘Compound Verbs and the Adequacy of Lexical Morphology’, Ms. Rijksuniversiteit Utrecht, te verschijnen in M. Everaert, A. Evers, R. Huybregts and M. Trommelen (eds.) Morphology and Modularity, Foris Publications, Dordrecht. |
Schultink, H., 1978. ‘Ambassadrice contra Masseuse; Afgeleid, (+vrouwelijke), Nederlandse Nomina en hun Beschrijving’, De Nieuwe Taalgids 71. |
Schultink, H., 1980. ‘Boundaries, Wordclasses, and the Accentuation of Derived Words in Dutch’, in W. Zonneveld, F. van Coetsem, and O.W. Robinson (eds.) Studies in Dutch Phonology, Nijhoff, The Hague. |
Siegel, D., 1974. Topics in English Morphology, Ph. D. diss. MIT. |
Trommelen, M., 1987. ‘Lettergreepstruktuur en Woordkategorie’, Ms. Rijksuniversiteit Utrecht/KNAW, aangeboden aan De Nieuwe Taalgids. |
Visch, E. and R. Kager, 1984. ‘Syllable-Weight and Dutch Wordstress’, in H. Bennis and W.U.S. van Lessen Kloeke (eds.) Linguistics in the Netherlands 1984, Foris Publications, Dordrecht. |
Zonneveld, W., 1978. A Formal Theory of Exceptions in Generative Phonology, Foris Publications, Dordrecht. |
Zwarts, F., 1975. ‘-Aar, -arij, -sel, en -te’. Tabu 6. |
|
|