| |
| |
| |
Aankondiging en bespreking
Letterkunde
Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw. Twaalf verkenningen. W. van den Berg, Peter van Zonneveld (red.). Utrecht. HES, 1986. 296 p. ƒ31.
In Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw zijn twaalf artikelen gebundeld die, om de samenstellers te citeren, ‘een representatief beeld (geven) van het literairhistorisch onderzoek op het terrein van de negentiende eeuw, dat in het laatste decennium werd verricht’. De bundel werd dan ook gepresenteerd op een congres ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Werkgroep 19e eeuw. Het woord ‘representatief’ suggereert wellicht dat het hier gaat om een onpersoonlijk, neutraal overzicht van tien jaar neerlandistieke activiteit op het gebied van de negentiende eeuw. Bij nadere beschouwing blijkt deze indruk onjuist.
Ten eerste blijkt niet het hele decennium, maar slechts de laatste vijf jaar vertegenwoordigd; als ik het goed zie, dateert het oudste artikel uit 1981. Sommige bijdragen verschijnen nu in het jaar van eerste publikatie reeds in boekvorm, en er zijn zelfs enkele niet eerder gepubliceerde artikelen opgenomen. Met andere woorden: Van den Berg en Van Zonneveld hebben zich welbewust de mogelijkheid ontzegd terug te vallen op door de tijd gewaarmerkte ‘classics’. Ze hebben echter zo'n gelukkige greep gehad, dat de bundel wel eens het karakter zou kunnen krijgen van een zichzelf waarmakende voorspelling: enkele van de bijdragen zullen zeker ‘klassiek’ worden.
In de tweede plaats blijkt de keuze mede ingegeven door een persoonlijke visie op de recente geschiedenis van de literair-historische activiteit. Niet langer, aldus de redacteuren, gaat het er om, ‘de canon van hooggewaardeerde werken chronologisch te presenteren’; de aandacht is verschoven naar ‘wat men zou kunnen noemen een niet-evaluerende beschrijving van de totale communicatie-situatie, waarbinnen de literatuur wordt geproduceerd en gerecipieerd’. Deze accentverschuiving wordt toegeschreven aan ‘onder meer de semiotiek, de literatuursociologie en de receptietheorie’. Van dit nieuwe type onderzoek wil de bundel een overzicht geven.
Het is een boeiend panorama geworden. Bijdragen over het literaire genootschapsleven (W. van den Berg), de leesbibliotheek (B. Luger), de boekhandel (J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt) en het leesgezelschap (P. van Zonneveld) leggen vooral de nadruk op de activiteiten van negentiende-eeuwse ‘leken’ en/of recipiënten. Vervolgens komt het accent meer op de (semi-)professionals en/of producenten te liggen, in bijdragen over de uitgever (B.P.M. Dongelmans), de almanak (T. Jacobi), het dagblad (K. Korevaart), de criticus (O. Praamstra), de auteur op voordrachtentournee (N. Maas) en verschillende vormen van werkelijkheidsuitbeelding (M.H. Schenkeveld). De bundel besluit met beschouwingen over het editeren van brieven (G.J. Vis) en over het huidige bestand - of liever, gebrek - aan verantwoorde tekstedities (M. Mathijsen). Zeker niet het minst belangrijke onderdeel is tenslotte het aan de bundel toegevoegde overzicht van de voornaamste publikaties uit de periode 1976-1986 (H. Eijssens en P. van Zonneveld).
Uit deze opgave van de inhoud blijkt zonneklaar dat inderdaad vele facetten van wat de samenstellers noemen ‘het totale literaire bedrijf’ in de negentiende eeuw voorwerp van huidig onderzoek vormen. Wel signaleren Van den Berg en Van Zonneveld een aantal desiderata: onderzoek naar wijzigingen in poëticale opvattingen, onderzoek naar de rol van de tijdschriften, de relatie tussen dichtkunst en welsprekendheid en die tussen literatuur en andere kunstvormen, de invloed van filosofische en levensbeschouwelijke uitgangspunten en de rol van de buitenlandse literatuur in Nederland. Natuurlijk valt dit rijtje nog uit te breiden (zelf mis ik de boekdrukkerij als relevante schakel in de keten van producent naar recipiënt), maar dat doet hier
| |
| |
minder ter zake. Interessanter is de vraag in hoeverre dit alles kenmerkend is voor de nieuwere literair-historische benadering die de samenstellers hebben aangeduid. Men kan zich bijvoorbeeld afvragen of het editeren van teksten wel behoort tot de aspecten die, zoals de redacteuren het uitdrukken, ‘tot voor kort als minder relevant werden beschouwd’. Bovendien lijkt het mij niet onmogelijk dat sommige auteurs er zelf enigszins verbaasd van hebben opgekeken, dat hun sinds jaar en dag bestaande voorliefde voor het werk van één bepaalde auteur, hun biografische interesse of hun hartstocht voor het curieuze literaire detail, nu te duiden blijken als semiotische, literatuur-sociologische en receptietheoretische pogingen inzicht te verschaffen in een totale communicatiesituatie. Mijns inziens weerspiegelt de bundel in feite een compromis tussen neutrale representativiteit enerzijds, en een meer programmatische aandacht voor een nieuw type literatuurgeschiedenis anderzijds. Dit liberale standpunt heeft overigens geleid tot fascinerende resultaten, doordat in deze bundel auteurs van zeer verschillende richtingen als het ware gedwongen worden met elkaar te communiceren, al was het maar in de geest van de lezer.
Parallel aan de accentverschuiving qua onderzoeksterrein valt uit de bijdragen aan deze bundel ook een verschuiving qua onderzoeksmethodiek af te leiden. De redacteuren wijzen hier terloops op, wanneer ze over de artikelen zeggen: ‘Stuk voor stuk thematiseren en problematiseren zij aspecten van het literaire bedrijf die tot voor kort als minder relevant werden beschouwd. Als zodanig presenteren zij geen afgeronde onderzoeksresultaten, maar hebben zij een verkennend en tot nader onderzoek stimulerend karakter.’ Thematiseren, problematiseren, verkennen, stimuleren - het zijn allemaal termen die wijzen op een accentverschuiving van feit naar theorie, van antwoord naar vraag. Tot vrij recent was in menig onderzoek naar de negentiende-eeuwse literatuur nauwelijks iets van een probleemstelling te bespeuren; werd er wel een expliciete probleemstelling geformuleerd, dan riep deze vaak onstuitbaar de herinnering op aan Bomans' bekende beschrijving van de Dickens-fellowship: ‘Waar was Dickens op 27 augustus van het jaar 1852? Precies, dat willen wij nu eens weten.’ Het is dan ook frappant om te zien hoeveel aandacht sommige artikelen in deze bundel besteden aan het formuleren van bredere theoretische vragen, het ontrafelen van methodologische problemen en het aangeven van manieren om de kloof tussen vraag en antwoord te dichten.
Soms lijkt deze kloof onoverbrugbaar. B. Luger zinspeelt hierop door zijn bijdrage ‘Wie las wat in de negentiende eeuw?’ te beginnen met de ironische opmerking: ‘Mijn antwoord op deze aan mij gestelde vraag luidt als volgt: de heer W.J. Heijligers las in de laatste weken van april 1838 het eerste deel van Edward Bulwer-Lyttons Rienzi, de laatste der tribuuns, dat twee jaar tevoren bij uitgeverij Ballot te Deventer verschenen was.’ In het vervolg van zijn artikel schetst hij echter een methodologisch kader dat de ironie ontstijgt en laat hij zien hoe vraag en antwoord dichter bij elkaar te brengen zijn. Van veel belang is in dit verband ook het verslag van Kloek en Mijnhardt over hun onderzoek naar boekaanschaf in Middelburg, al was het alleen maar omdat de auteurs meedelen gebruik te zullen maken van de computer voor de verwerking van gegevens uit dit ‘mammoetproject’. Helaas moeten ze zich wat dit betreft beperken tot de opmerking ‘Op dit moment wordt hiervoor de programmatuur ontwikkeld’. Het is te hopen dat deze programmatuur niet alleen ontwikkeld maar ook afgedrukt wordt, en wel in het tijdschrift De Negentiende Eeuw. Hopelijk kan over tien jaar, bij de samenstelling van een nieuwe bundel, gekozen worden uit een ruim aanbod van artikelen over het gebruik van de computer door de literatuur-historicus.
Tot slot nog het volgende. Wanneer een tendens tot thematisering en problematisering wordt gesignaleerd, rijst al spoedig het beeld van volstrekt abstracte, theoretische beschouwingen, vervat in een huiveringwekkend vakjargon. Gelukkig echter is daarvan in deze bundel geen sprake. Op het inhoudelijke niveau wordt de basis van de artikelen als vanouds gevormd door gedegen en inventief bronnenonderzoek, dat in veel gevallen een schat aan nieuwe gegevens en uitgangspunten heeft opgeleverd. Voor de presentatie van die gegevens geldt dat een aantal van deze artikelen over literatuur zelf een zeer leesbare,
| |
| |
boeiende vorm van literatuur is. Een bijkomend voordeel hiervan is, dat dit de bundel geschikt maakt voor een breder publiek dan alleen de vakgenoten. Kennelijk heeft ook de uitgever hiermee rekening gehouden; de prijs is alleszins redelijk.
G.J. Johannes
| |
Medelingen
Ta de Fryske syntaksis. Lêzingen fan 'e Syntaksisdei fan it Taalkundich Wurkferbân fan 'e Fryske Akademy op 7 april 1984, foarrôfgien troch in oersjoch fan 'e stúdzje fan 'e Fryske syntaksis en in bibliografy; besorge troch Siebren Dyk en Jarich Hoekstra. Ljouwert: Fryske Akademy, 1987. 116 p. [prijs niet vermeld].
De uitgave van deze bundel weerspiegelt de groeiende belangstelling voor de grammatica van het Fries, zowel nationaal als internationaal. Het Fries heeft lange tijd meer in de belangstelling gestaan van sociolinguisten die belangstelling hebben voor tweetaligheids problemen. De grammatica van het Fries zou op zich weinig afwijken van die van het Nederlands. Met de uitgave van deze bundel willen de redacteuren laten zien, dat dit niet zonder meer het geval is, en dat de grammatica van het Fries meer aandacht verdient.
Het boekje begint met een overzicht van verschijnselen uit de Friese syntaxis, geschreven door de redacteuren, en gecompleteerd door een bibliografie. Vervolgens worden de vier lezingen afgedrukt die in 1984 zijn gehouden, te weten: Jan Popkema ‘Inkelde opmerkings oer Fryske en Nederlânske syntaksis’, Ger (men) de Haan, ‘De syntacticus als frisist’, C. van Bree, ‘Hebben en datiefconstructies in het Friese (en Nederlandse) taalgebied’, en tenslotte Geart fan der Mear, ‘êê no ja, och, wat si'k sizze, ju (tussen gjalp en taal)’, een artikel dat handelt over Friese interjecties.
| |
O. Vandeputte, H. Tromp, J.I. Cadiñanos.
El Neerlandés. La lengua de veinte millones de neerlandeses y flamencos. [1.a reimpresión. Rekkem:] Stichting Ons Erfdeel, 1987. 62 p. Ill. ƒ18, -
Dit boekje is de Spaanse bewerking van een inleidend boekje over het Nederlands waarvan de Nederlandse versie destijds al in dit tijdschrift aangekondigd is. Met behulp ervan kan men nu zijn of haar Spaanstalige relaties inlichten over de geschiedenis van het Nederlands en de sprekers ervan. Zoals destijds vermeld, gaat het boekje vooral over de externe geschiedenis van het Nederlands. Het is dus geen boekje met grammaticale informatie.
| |
H. Heukels.
Woordenboek der Nederlandse volksnamen van planten (1907). Opn. uitg. met een inl. van H.T.J.M. Brok. Biografie P. Smit. Utrecht: Kon. Ned. Natuurhistorische Vereniging, 1987. CXXI, VIII, 332 p. ƒ52,50 [over te maken op giro 13028 t.n.v. Bureau KNNV te Hoogwoud o.v.v. auteur en titel].
Dit woordenboek van de bioloog Heukels is een belangrijke bron van informatie over de lokale benamingen van Nederlandse planten. Vandaar dat dit boek is herdrukt onder redactie van een medewerker van het P.J. Meertens-instituut. Daarnaast is de oorspronkelijke tekst verrijkt met een biografie van Heukels.
| |
Koen Jaspaert.
Statuut en structuur van standaardtalig Vlaanderen. Leuven: Universitaire pers, 1986. VI, 230 BF 950, -
Deze Belgische dissertatie, verdedigd aan de Katholieke Universiteit Leuven heeft als onderzoeksvraag of er in Vlaanderen een taalvariëteit als standaardtaal wordt (h)erkend die onafhankelijk is van de standaardtaal in Nederland. Deze vraag wordt door de schrijver bevestigend beantwoord aan de hand van de analyse van ruim 600 interviews. Bij de theoretische interpretatie van de gevonden taalverhoudingen maakt Jaspaert gebruik van de ‘markt’-theorie van Pierre Bourdien.
| |
Publikaties van het Instituut voor Algemene Taalwetenschap.
Verschenen is nummer 53:
Peter Bakker: Autonomous Languages: Signed and Spoken Languages created by children in the light of Bickerton's Language Bioprogram Hypothesis.
| |
| |
U kunt deze publikatie bestellen door overmaking van ƒ 9,50 (waarvan ƒ 1, - administratie- en verzendkosten) op girorekening nr. 5032250 t.n.v. Vakgroep Algemene Taalwetenschap, Amsterdam onder vermelding ‘bestelling publ. nr. 53’.
Voor België is betaling ook mogelijk met een internationale postwissel gericht aan: Instituut voor Algemene Taalwetenschap, Spuistraat 210, Amsterdam, Holland.
Vermeldt op Uw postwissel a.u.b. ‘bestelling publ. 53’.
| |
Jaarboek 1985 van het I.N.L.
De Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie heeft een overzicht doen verschijnen van de werkzaamheden van genoemd instituut in de vorm van een jaarboek van 57 pagina's onder redactie van A. van der Veen. Naast de jaarverslagen van met name de afdeling Woordenboek der Nederlandse Taal en de afdeling Thesaurus bevat dit jaarboek een artikel van M. Trommelen, getiteld ‘Morfologie van alledag’. Het adres van het secretariaat van de stichting is: Postbus 9515, 2300 RA Leiden.
| |
Selectie van spellingleerstof
Onlangs is verschenen de dissertatie van Mw. E. Hendrix, getiteld Leerstof voor spelling: hulpmiddel of kwelling? Een analyse van de spellingleerstof in tien methoden voor het basisonderwijs en van een centrale toets. In dit proefschrift, verdedigd aan de R.U. Leiden, analyseert de auteur de keuze van de instructiewoorden bij spelonderwijs in termen van hun frequentie van voorkomen in Nederlandse corpora van volwassenen- en kindertaal. Veel methoden blijken instructiewoorden te hanteren van lage frequentie. De dissertatie is uitgegeven in eigen beheer en kan verkregen worden door ƒ49,50 (incl. verzendkosten) over te maken op giro 3829328 van Mw. E. Hendrix te Rotterdam.
| |
Millennium, tijdschrift voor middeleeuwse studies
Eind november 1987 is het eerste nummer verschenen van Millennium, tijdschrift voor middeleeuwse studies. Millennium wil een spiegel zijn van de mediëvistiek in Nederland en Vlaanderen. De redactie, bestaande uit zes studenten en jonge onderzoekers, probeert dat op drie manieren te bereiken.
In de eerste plaats beweegt Millennium zich op wetenschappelijk niveau. Het tijdschrift bevat gedegen artikelen, die ook de interesse kunnen opwekken van lezers buiten het strikte vakgebied van de auteur. Bij het waken over het gehalte van de artikelen wordt de redactie ter zijde gestaan door een wetenschappelijke adviesraad. Studenten en jonge wetenschappers worden uitdrukkelijk uitgenodigd in Millennium te publiceren. Naast artikelen zullen ook recensies en ingezonden berichten als congresaankondigingen in Millennium verschijnen.
In de tweede plaats is Millennium interdisciplinair van opzet. Geschiedenis, kunst, literatuur, filosofie, theologie en recht van de hele periode tussen 500 en 1500 komen in het tijdschrift aan bod. Zowel de redactie als de wetenschappelijke adviesraad zijn dan ook interdisciplinair van samenstelling.
In de derde plaats is Millennium nederlandstalig en richt het zich op het hele nederlandse taalgebied ten aanzien van zowel het lezerspubliek als mogelijke contribuenten.
Het eerste nummer heeft de volgende inhoud:
- | redactioneel |
- | Peter J.A. Nissen, Een millennium van verlangen (bij de omslagillustratie) |
- | Lex Bosman, Een reliekhouder in twee dimensies. De afbeeldingen van een Byzantijns dubbelkruis |
- | W. Dupré, Nikolaas van Kues |
- | Miriam Verstappen, Beatrijs en de minne |
- | Mayke de Jong, Amerikaanse mediaevistiek in de jaren tachtig |
- | Jan van Laarhoven, John of Salisbury's Entheticus maior en minor. Een ‘naeprologie’ bij een nieuwe editie |
- | recensies |
- | mededelingen |
Het eerste nummer is te bestellen door overmaking van ƒ 9, -/ BF 165 op girorekening 459460 van Millennium te Nijmegen. Met ingang van 1988 zijn jaarabonnementen (twee nummers) verkrijgbaar voor ƒ 18, -/ BF 330, steunabonnementen voor ƒ 30, -/ BF 550. Voor
| |
| |
meer informatie kan men terecht bij Redactie Millennium, Thomas van Quinostraat 3, 6500 HK Nijmegen.
Redactie: I.P. Bejczy, drs. M.J.A. van den Brandt, drs. G.H.M. Claassens, dr. A.M. Koldewey, A.M. de Leeuw, drs. P.J.A. Nissen.
Wetenschappelijke Adviesraad: prof. dr. H.A.G. Braakhuis, prof. dr. A.A. MacDonald, prof. dr. J.P. Gumbert, drs. M.J.J.P. Heijkant, prof. dr. E.M.V.M. Honée, prof. dr. R. Jansen-Sieben, prof. dr. M.B. de Jong, prof. mr. O. Moorman van Kappen, prof. dr. E.M. Mulder, prof. dr. W. Prevenier, dr. H.A. Tummers, dr. P.W.M. Wackers, prof. dr. A.G. Weiler, prof. dr. A. Welkenhuysen
| |
Vijfde nationaal congres dyslexie 14 en 15 juni 1988
Dinsdag 14 en woensdag 15 juni 1988 vindt in de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs te Utrecht het vijfde Congres Dyslexie plaats. Dit vijfde congres, georganiseerd door de Stichting Dyslexie, beoogt de wetenschappelijke kennis en de praktijk-kennis over dyslexie bij elkaar te brengen, om zo tot uitwisseling van kennis en ervaring te komen.
Het congres is bedoeld voor zowel wetenschappers die zich met onderzoek over dyslexie bezighouden, als dyslectici zelf, ouders van dyslectische kinderen, leerkrachten in het gewoon en speciaal onderwijs, leraren in het voortgezet onderwijs, docenten aan pedagogische academies, hulpverleners van schooladviesdiensten enz.
De opzet van het congres zal breed zijn met als titel:
Dyslexie in het basis- en het voortgezet onderwijs.
Wat is dyslexie
Dyslexie is het niet kunnen (leren) lezen, ondanks een normale intelligentie, voldoende inspanningen op school en het feit dat het kind op school en thuis evenveel aandacht krijgt als andere kinderen. Dysorthografie is het niet kunnen (leren) zuiver schrijven. Geschat wordt dat zo'n tien procent van alle leerlingen problemen hebben met lezen en schrijven. Deze problemen manifesteren zich bij de aanvang van het leren lezen en schrijven en vormen voor veel kinderen een onoverkomelijke hindernis. Verwijzing naar speciaal onderwijs is dan onvermijdelijk. Bij het onderwijs van Nederlands en vreemde talen in het voortgezet onderwijs - nog eerder door de invoering van het Engels op de basisschool - blijkt het dyslectisch zijn een lastig probleem welke tot in de volwassenheid voortduurt en een bron van ergernis blijft.
Congres
Tijdens het congres wordt uiteengezet welke de principes van de behandeling (orthodidactiek) behoren te zijn en welke opvattingen de toets van de wetenschappelijke kritiek kunnen doorstaan. Tijdens een praktijkgerichte informatiemarkt en postersessies zal de deelnemer geïnformeerd worden over wat er beschikbaar is aan directe en praktische hulp ten behoeve van dyslectici.
Inschrijving
De inschrijving voor dit vijfde Congres Dyslexie start eind januari 1988 middels inschrijffolders. De inschrijving sluit op 15 maart 1988.
| |
Internationale Conferentie Behoud en Verlies Minderheidstalen
Leeuwenhorst Congres Centrum, Noordwijkerhout 30 augustus - 2 september 1988.
Vanaf 30 augustus 1988 tot en met 2 september 1988 zal in het Leeuwenhorst Congres Centrum te Noordwijkerhout een internationale conferentie worden georganiseerd met als titel: International Conference on the Maintenance and Loss of Ethnic Minority Languages. De Nederlandse, Duitse en Belgische Verenigingen voor Toegepaste Taalwetenschap zijn ingegaan op een advies van de UNESCO om onder auspiciën van de AILA (Association Internationale de Linguistique Appliqúe) een internationale wetenschappelijke conferentie te organiseren over dit thema. Momenteel bestaat er zowel vanuit politieke als vanuit wetenschappelijke richting grote belangstelling voor dit thema. Taalpolitiek gezien raakt het thema centrale vragen als streven naar pluralisme of streven naar integratie van ethnische minderheidsgroepen. Wetenschappelijk ge- | |
| |
zien gaat de interesse uit naar de maatschappelijke factoren die van invloed zijn op taalbehoud of taalverlies. Tenslotte gaat de aandacht ook uit naar de vormgeving van het onderwijs in de taal en cultuur van ethnische minderheidsgroepen.
De inhoud van de conferentie bestaat uit drie hoofdstromen:
- | Linguistische aspecten van taalbehoud en taalverlies |
- | Taalpolitieke aspecten van taalbehoud en taalverlies |
- | Onderwijskundige aspecten van taalbehoud en taalverlies |
De conferentie is bedoeld voor wetenschappers, onderwijsbegeleiders en beleidsmedewerkers.
Een eerste aankondigingsfolder en inlichtingen zijn verkrijgbaar bij:
Katholieke Universiteit Nijmegen
Instituut voor Toegepaste Taalkunde
Mevr. Elly Kersjes
Postbus 9103
6500 HD Nijmegen
Tel. 080 - 512159
| |
Cultuurnormen en waardenconflicten
‘De Belgische NFWO-contactgroep “Tekst en geschiedenis” zal op een zaterdag in november 1988 aan de Universitaire Instelling Antwerpen een literair-sociologisch symposium organiseren rond cultuurnormen en waardenconflicten in het literair bedrijf. Er komen thema's aan bod als institutionele aspecten van de literatuurbeschouwing, de verhouding tussen het klassieke literaire forum en de massamedia, sociaalculturele waardenpatronen in schrijverspoëtica's. Dat in een theoretisch perspectief en/of toegepast op het vlak van de Nederlandstalige letteren (19e en 20e eeuw).
Wie met een lezing van ± 20 min. aan dit congres wil deelnemen, stuurt een briefje met een beknopte onderwerpsomschrijving vóór 22 januari e.k. naar: UIA - Dept. Germaanse Filologie, t.a.v. Frank Joostens, Universiteitsplein 1, B-2610 ANTWERPEN. Tel. 03 / 828.25.28 t. 296.’
| |
Paul de Man (Antwerpen 1919 - New Haven 1983)
Universitaire Instelling Antwerpen 24-25 juni 1988
Paul de Man werd in 1919 in Antwerpen geboren. Hij overleed in New Haven in december 1983. De Universitaire Instelling Antwerpen en de interdisciplinaire werkgroep Tekst & Geschiedenis (N.F.W.O.) organiseren een tweedaags congres om zich over dit ‘traject’ te buigen en te onderzoeken of (en hoe) De Mans land van herkomst invloed uitoefende op zijn latere carrière en hoe die carrière dan weer het Amerikaanse literair-kritische bedrijf beïnvloedde (en nog steeds beïnvloedt). Zowel ‘biografische’ als ‘kritische’ bijdragen zijn welkom. De voertaal is Engels. Gelieve ‘abstracts’ en ‘papers’ te sturen naar:
organisatie Paul de Man (Antwerpen 1919 - New Haven 1983)
Universitaire Instelling Antwerpen
Department Germaanse filologie
Universiteitsplein 1
B-2610 Wilrijk
| |
Werkgroep XVIIe Eeuw
In tegenstelling tot een vorige mededeling zal het congres van de Werkgroep XVIIe eeuw niet op 8 en 9 september, maar wel op 22 en 23 september 1988 plaatshebben.
| |
Eerste ‘Driejaarlijkse Prijs De Franse Nederlanden’
1. | De Redactie van het jaarboek ‘De Franse Nederlanden/Les Pays-Bas Français’, uitgegeven door de Vlaams-Nederlandse ‘Stichting Ons Erfdeel’, stelt een ‘Driejaarlijkse Prijs De Franse Nederlanden’ in. |
2. | Gevraagd wordt een oorspronkelijke studie op maatschappelijk, cultureel of taalkundig terrein die betrekking heeft op de Franse Nederlanden ná 1960, of een studie inzake betrekkingen van Vlaanderen en Nederland met de Franse Nederlanden gedurende diezelfde periode. |
3. | Deze driejaarlijkse prijs bedraagt 50.000 BF of ƒ 3.000, -. De bekroonde studie wordt in
|
| |
| |
| het jaarboek ‘De Franse Nederlanden/Les Pays-Bas Français’ gepubliceerd. De eerste prijsuitreiking heeft plaats in 1990 en de bekroonde studie wordt gepubliceerd in het 15e jaarboek. |
4. | De jury bestaat uit de redactieleden van het jaarboek: Jozef Deleu (voorzitter), Dirk van Assche (secretaris), Frits Niessen, Jacques Fermaut, Michiel Nuyttens, Francis Persyn, Erik Vandewalle, Dirk Verbeke. Tegen de beoordeling van de jury is geen beroep mogelijk. |
5. | De studie moet in het Nederlands gesteld zijn. De minimale lengte ervan is 6.000 woorden, de maximale lengte 10.000 woorden. De inzenddatum is 1 juli 1989. |
6. | De teksten dienen in vijfvoud toegezonden te worden aan Stichting Ons Erfdeel, Murissonstraat 260, 8530 Rekkem, België. |
7. | Door hun inzending verklaren de auteurs zich akkoord met dit reglement. |
|
|