Ter inleiding
Taalbeheersing ontwikkelt zich. Van een onderwijsvak dat vooral gevoed werd door nobele intenties, is het in pakweg 15 jaar uitgegroeid tot een nieuwe tak van taalwetenschap, met eigen leerstoelen, een vakvereniging (VIOT), een vaktijdschrift (Tijdschrift voor Taalbeheersing) en congressen. Momenteel wordt het vak taalbeheersing aan alle Nederlandse universiteiten beoefend en de beoefenaren hebben een volwaardig aandeel in de onderzoeksactiviteiten.
Na een korte periode van navelstaren en discussies over object en doelstelling is de richtingenstrijd inmiddels een beetje geluwd. De scherpe kantjes zijn er wel vanaf en de onderzoekers proberen inhoudelijk voordeel te trekken uit de concurrentie door de eigen positie duidelijker te articuleren. De appreciatie van elkaars werk uit zich daarbij niet alleen in onderscheidingsdrift, maar ook in het adapteren van bruikbare inzichten. Het beeld van de tweedeling tussen een op de praktijk georiënteerde Utrechtse school en een theoretisch geïnteresseerde Amsterdamse is dan ook karikaturaal geworden.
Dit beeld klopt ook al niet meer doordat zich ook in andere plaatsen sterke taalbeheersingsafdelingen gevormd hebben. Dit is bijvoorbeeld te zien aan de dissertaties die in de jaren tachtig verschenen zijn. Naast de Amsterdamse proefschriften van Van Eemeren, Grootendorst, Haft-van Rees en Meuffels en de Utrechtse van Van den Hoven, Schellens en Verhoeven, zijn er ook de dissertaties van Bax en Ensink (Groningen), Braet (Leiden), Renkema (VU, Tilburg) en Springorum (Nijmegen). Deze publikaties laten goed zien dat onderlinge beïnvloeding gelukkig niet is uitgebleven.
Wie een beeld probeert te geven van het taalbeheersingsonderzoek dat in Nederland tegenwoordig zoal verricht wordt, kan zich niet meer tot de vertegenwoordigers van een paar universiteiten beperken: al het genoemde promotie-onderzoek werkt door in wat er verder gebeurt. Wij hebben bij de samenstelling van dit nummer aan de diversiteit recht proberen te doen. Om de lezer die het Tijdschrift voor Taalbeheersing niet dagelijks ter hand neemt een representatief idee te geven van het doorsnee taalbeheersingsonderzoek, laten wij uiteenlopende onderwerpen en typen onderzoek aan bod komen, die behandeld worden door voorstanders van verschillende benaderingen van diverse universiteiten.
Steehouder en Jansen uit Twente gaan het ‘taalverkeersprobleem’ van het schrijven van instructieve voorlichtingsteksten te lijf. Hun technologische benadering sluit aan bij de door Drop geïnitieerde taalbeheersingstraditie. Naast schrijven - ‘tekstproduktie’ in het moderne jargon - is ook lezen en alles wat daarmee samenhangt - ‘tekstverwerking’ - bij taalbeheersing object van onderzoek, waarbij vaak wordt samengewerkt met psychologen. Peeck uit Utrecht is zo'n psycholoog die al jarenlang een rol speelt in het taalbeheersingsonderzoek. Hier gaat hij in op de rol van plaatjes bij het verwerken en onthouden van teksten.
Mondelinge communicatie komt aan de orde bij de Groninger Bax. Uitgaande