Spektator. Jaargang 16
(1986-1987)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stijlkenmerken: ‘facta’ of gezichtsbedrog?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderzoek1. Opzet, werkwijze en materiaalHoewel stijlonderzoek in de loop der tijden volgens verschillende stijlopvattingen en methoden, en met verschillend materiaal en doelstellingen heeft gewerkt, is in vele gevallen toch een gemeenschappelijke noemer aan te wijzen: of het nu één tekst, een bepaalde auteur, een epoche of een bepaalde tekstsoort betreft, of het doel nu een vergelijkend of historisch onderzoek, een literaire interpretatie, of een functionele verklaring is, vrijwel altijd speelt de vraag een rol in hoeverre manieren van talige vormgeving zich onderscheiden, waardoor ze gekenmerkt en waaraan ze herkenbaar zijn. Ook in dit onderzoek staat deze vraag centraal. Toegespitst op literair | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proza luidt ze hier: in hoeverre onderscheiden lezers intuïtief en/of bewust verschillen en overeenkomsten in manieren van schrijven van verschillende auteurs en hoe komt eventuele herkenning tot stand? Voor lezers die het experiment zelf willen beproeven, zijn in het aanhangsel de teksten mèt instructie, maar zonder nadere gegevens over de auteurs afgedrukt. Pas helemaal aan het eind worden de oplossing en gegevens over herkomst van het materiaal toegevoegd. Gekozen werden vier Nederlandstalige schrijvers uit de 20ste eeuw, die allen in het voormalige Nederlands-Indië vertoefd en daarover geschreven hebben: Louis Couperus, Maria Dermôut, Bep Vuijk en A. Alberts. Uit verschillende van hun romans en verhalen die zich in Nederlands-Indië afspelen, werden twee series tekstfragmenten samengesteld: één reeks van huisbeschrijvingen en één reeks van gesprekken met onderhandelingskarakter. De reeksen bestonden elk uit 5 fragmenten waaronder 2 van dezelfde auteur, nl. Dermôut. Door de inhoudelijke overeenkomst werd vergelijking van de talige vormgeving mogelijk. Aan de informanten werd een van de series voorgelegd met de vraag welke fragmenten volgens hen van dezelfde auteur zouden kunnen zijn en met het verzoek hun keuze te beargumenteren. Er werd geen beperkend aantal genoemd, zodat eventueel ook 3 tot 5 teksten aan dezelfde schrijver konden worden toegeschreven of de teksten over 2 schrijvers konden worden verdeeld. Wél werd aangeduid dat de thematiek van de fragmenten overeenkomst vertoonde en dat er geen fragmenten uit eenzelfde werk bij waren. Aangezien informanten in een (quasi-)experimentele setting, als ze daarin niet getraind zijn, vaak minder spontaan en genuanceerd reageren en verbaliseren dan in een alledaagse situatie werd tot de volgende methode besloten: in informele huiselijke sfeer werd aan twee informanten, beiden bekenden zowel van elkaar als van de proefleider, gevraagd om direct na lezing van de teksten met elkaar over hun keuzes te overleggen en te discussiërenGa naar eind4. De proefleider mocht niet actief aan het gesprek deelnemen, alleen zo nodig de discussie stimuleren of om aanvullende informatie vragen. De gesprekken werden op cassettes opgenomen en getranscribeerdGa naar eind5. Resultaat waren ca. 60 protocollen (d.w.z. ca. 120 informanten), waarvan ongeveer de helft over de huisbeschrijvingsfragmenten en de helft over de gespreksfragmenten. De gevoerde gesprekken hadden een duur variërend tussen ca. 5 minuten en ca. 30 minuten, met een doorsnee van 10 à 15 minuten. Dit artikel is alleen gebaseerd op het materiaal van de gespreksfragmenten. Deze teksten hebben een geheel eigen karakter door het naast elkaar voorkomen van ‘vertellerstekst’ (die tekstgedeelten die aan de vertelinstantie zijn toe te schrijven = VT) en ‘persoonstekst’ (die tekstdelen die gedacht of gesproken worden door personages in de tekst = PT). Er zijn zowel kwalitatief als kwantitatief talloze variatie-mogelijkheden in het samenspel van vertellers- en persoonstekstGa naar eind6. Zoals zal blijken, worden dergelijke varianten ten dele ook door informanten als stilistische indicatoren opgevangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Algemene kwantitatieve uitkomstenUitgangspunt in het onderzoek waren de vragen in hoeverre de teksten als van verschillende auteurs herkenbaar waren en in hoeverre het mogelijk was de juiste fragment-combinatie te vinden. Aanknopingspunt voor de beantwoording van die vragen was een kwantitatieve analyse van de gemaakte combinaties. Daartoe werden alle gekozen combinaties waarmee de protocollen besloten, geteld. Kwamen de discussianten geheel niet tot een uitspraak (dit kwam vrijwel niet voor), dan viel het protocol uit. Kwamen de discussianten tot verschillende conclusies, dan werden de keuzes van beiden opgenomen. Combinaties van 3 fragmenten (van meer dan 3 kwamen niet voor) werden opgelost in 3 combinaties van twee: abc → ab + bc + ac, die alle 3 werden opgenomen. Het resultaat staat in Tabel 1. Dezelfde gegevens, geordend naar volgorde van percentage, zijn te vinden in Tabel 2. De gegevens zijn afkomstig uit 31 protocollen (= 62 informanten).
Tabel 1
Tabel 2
Hieruit blijkt dat de juiste combinatie de hoogste score behaalt, maar dat dit geen al te vanzelfsprekende zaak is. Dit houdt in dat een zekere mate van herkenbaarheid van Dermôuts manier van schrijven aanwezig is. Opvallend is verder dat beide fragmenten van Dermôut relatief vaak met de tekst van Vuijk zijn gecombineerd. Daaruit zou men kunnen concluderen dat Vuijk en Dermôut stilistisch dichter bijeen liggen dan de andere auteurs. De teksten van Alberts en vooral Couperus zijn naar verhouding in weinig keuzes te vinden. Dat zou er aanvullend op wijzen dat zij eerder als individueel zich onderscheidend herkend worden. Als eerste uitwerking leek verder een classificatie van de argumenten en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het verzamelen van die argumenten die tot de ‘juiste’ dan wel tot onjuiste keuzes leidden voor de hand te liggen. Het bleek echter al spoedig dat dit minder dankbaar was dan het leek. Vaak zijn de argumenten aan de contekst in het protocol gebonden; sommige argumenten worden op verschillende manieren ingezet, waarbij eenzelfde argument de ene keer ter motivering van de juiste, de andere keer van een onjuiste keuze dient; soms komt eenzelfde argument de ene keer bij het ene, de andere keer bij een ander fragment voor. Bij het uitzeven van die ‘stijlkenmerken’ waarover grote consensus bestaat, zou de rijkdom aan variaties en tegenstrijdigheden wegvallen die juist karakteristiek is voor het materiaal. Daarom werd gekozen voor een meer contekst-betrokken analyse van één kernargument dat in vrijwel alle protocollen optreedt, maar op verschillende manieren en in verschillende contekst, nl. het argument lengte. Lengte (‘lang’ - ‘kort’) wordt vooral i.v.m. zinslengte genoemd, maar soms ook ter karakterisering van tekstdelen en stijl als geheel, waarbij de relatie met de zinslengte toch meespeelt (deze kwestie komt nog nader aan de orde). Hoewel men zou denken dat iets als zinslengte eenvoudig meetbaar en niet voor meerduidigheid vatbaar isGa naar eind7, bleek gebrek aan overeenstemming bij de informanten op het tegendeel te wijzen. Bij nadere beschouwing is er sprake van een zekere relativiteit van ‘kort’ en ‘lang’ die samenhangt met een heel complex van teksteigenschappen en de waarneming daarvan. Dit aspect bood aanknopingspunten voor onze in de inleiding geschetste doelstelling: opsporing en analyse van het samenspel van teksteigenschappen in hun simultaaneffect op lezers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. ‘Kort’ en ‘lang’; kwantitatieve gegevensUit het totaal van 31 protocollen werden at random 10 protocollen gekozen die een juiste combinatie bevatten, en 10 zonder juiste keuze. In 19 van deze protocollen bleek het argument ‘lengte’ een rol te spelen. Een inventarisatie van de plaatsen waarin lengte expliciet als eigenschap van een bepaalde tekst genoemd werd, leverde de gegevens op in Tabel 3.
Tabel 3
Alleen geteld zijn de expliciete bewoordingen ‘kort’ en ‘lang’ met hun modificaties als ‘niet...’, ‘niet zo...’, ‘tamelijk’, e.d. Niet meegerekend zijn verwante woorden als ‘uitgebreid’, ‘kortaf’, etc. (deze zijn bij de kwalitatieve | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
analyse wel betrokken). Niet opgenomen zijn voorts ongewijzigde herhalingen door dezelfde informant en directe overname/herhaling door de discussiepartner. Opvallend is dat bij geen enkele tekst gehele overeenstemming bestaat of de zinslengte of de stijl als geheel als lang dan wel als kort is te kenmerken. In een aantal gevallen wordt opgemerkt dat er zowel lange als korte zinnen zouden voorkomen. De diversiteit is het grootst bij (r) en (m), maar is ook bij (z) duidelijk aanwezig. Bij (x) schijnt men meestal tot dezelfde conclusie te komen, evenals bij (o). Hoe zijn deze verschillen in overeenstemming te verklaren? Als we even vasthouden aan de idee dat (zins)lengte een zuiver kwantitatief gegeven is, dan zijn theoretisch enkele verklaringen denkbaar. Mogelijk is ten eerste dat de variatie in zinslengte een rol speelt. Hiervoor zijn de ‘zowel-als’-reacties een indicatie. Denkbaar is ook dat bij deze fragmenten verschillen in de VP-PT-relatie van invloed zijn. Ter vergelijking met de uitspraken van de lezers volgen in Tabel 4 de betreffende kwantitatieve gegevens van de teksten. Berekend zijn op grond van de eerste 10 zinnen, geteld van punt tot punt: de gemiddelde zinslengte in woorden (X), de standaardafwijking s (statistische grootheid die de variatie in de zinslengte uitdrukt), en de gemiddelde lengte van de zinnen en stukken zin in de vertellerstekst resp. persoonstekst.
Tabel 4
Enkele van deze gegevens blijken inderdaad mogelijke verklaringen van de tegengestelde reacties aan te bieden. Opvallend is de afwijkende standaarddeviatie van (z), die aantoont dat er verhoudingsgewijs sterke verschillen in zinslengte optreden. De indruk van de lezer zou kunnen variëren al naar gelang hem meer de korte of de lange zinnen opvallen. Deze mogelijkheid blijkt zich inderdaad voor te doen, zoals het volgende discussifragment aantoont:Ga naar eind8 1.9Ga naar eind8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch is deze verklaring alleen voor fragment (z) acceptabel, de verschillen bij (m) en (r) zijn er niet mee verklaard. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de zinslengte verhoudingsgewijs noch lang noch kort is en afhankelijk van de lezer als lang dan wel kort wordt ingeschat. Dit zou dan moeten gelden voor tekst (r) en eventueel ook voor (x), daar deze het dichtst bij de middelste waarde liggen. Voor (r) zou deze verklaring inderdaad kunnen gelden, daar het fragment bijna even vaak als kort en als lang werd getypeerd. Maar merkwaardig is dan dat de consensus over (x) zo groot is, hoewel (x) qua gemiddelde zinslengte niet ver afstaat van (r). Ik kom hier later op terug. Een derde verklaring is te vinden in de verhouding van VT en PT. Ook indien vertellerstekst en persoonstekst qua interpunktie binnen één zin vallen, vormt de overgang ertussen mogelijk een soort breekpunt, dat de waarneming van de zinslengte beïnvloedt. Als de lengte van VT en PT aanmerkelijk verschilt, is het mogelijk dat de lezer al naar gelang zijn aandacht of interesse vooral het ene of het andere waarneemt. Dat dit inderdaad het geval kan zijn, blijkt ook uit sommige protocollen. Het volgende fragment is daarvan een voorbeeld: 11.19 Informant 2 is zo gefixeerd op de lange VT-zinnen dat hij de redenering van informant 1 zelfs in het tegendeel omdraait. Informant 2 ziet het standpunt van zijn discussiepartner wel, maar richt zich bewust op de (korte) PT-zinnen. Deze verklaring van de verschillen in lengte-indrukken kan in principe opgaan voor de fragmenten (z) en (m), beide van Dermôut, waar de PT-delen aanmerkelijk korter zijn dan de VT-delen, en bij Vuijk (r), waar het omgekeerde (!) het geval is. Opmerkelijk is overigens dat bij beide fragmenten van Dermôut het verschil (VP-PT) elkaar dicht benadert: 11.6 bij (z) en 10.3 bij (m); bij Vuijk is het verschil behalve omgekeerd ook kleiner: - 7.3. Het geringe verschil bij Alberts en de afwezigheid ervan bij Couperus zouden een reden kunnen zijn dat de inschattingen daarvan bijna eensluidend zijn. Aan te nemen is dat deze kwantitatieve verhouding, die een soort ritme aangeeft, van invloed is op de stilistische intuïtie van de lezers. Samengevat zijn dus op grond van de kwantitatieve gegevens mogelijke verklaringen gevonden voor de uiteenlopende inschattingen van de zinslengte: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hieruit blijkt dat de indruk van de zinslengte verschillende oorzaken kan hebben en dus niet met een vaste, meetbare grootheid in de tekst correspondeert. Na deze in eerste instantie theoretisch gevonden verklaringen voor de verschillen in de lengte-indrukken zal ik in het volgende nader op het materiaal ingaan om te onderzoeken of er nog andere factoren van invloed zijn op de globale lengte-indrukken en om te analyseren in hoeverre de lengte-indrukken karakteristiek zijn voor de verschillende auteurs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. ‘Kort’ en ‘lang’; kwalitatieve analyseBij het lezen van een tekst ontstaat veelal een globale indruk van de manier waarop die tekst geschreven is. Het verwerkingsproces van de opeenvolging van talige verschijningsvormen verdicht zich in een impressie van het geheel, een intuïtief beeld van de ‘stijl’ van de tekst. Sterk in het oog springende tekstkenmerken daargelaten, zal een doorsnee lezer meestal niet direct in staat zijn om de samenstelling en oorsprong van zo'n indruk naar tevredenheid te achterhalen. Vaak is het zelfs moeilijk om de totale indruk bevredigend te verwoorden zoals dat dikwijls met intuïties en gevoelsmatige indrukken het geval is. In de protocollen vinden telkens weer pogingen plaats tot globale karakterisering enerzijds en tot reconstructie van de indrukken anderzijds. Ik zal door analyse van enkele protocol-fragmenten proberen deze processen te demonstreren en zal daarbij laten zien hoe ook lengte-indrukken telkens een andere kleur kunnen hebben. In het volgende protocol-fragment zijn de informanten het min of meer met elkaar eens en zoeken ze gezamenlijk naar adequate weergave van hun impressies. Beide informanten gaat het hier vooral om een karakterisering van (x) en (m), waartussen zij overeenkomsten vermoeden. In de loop van het gesprek concentreren zij zich vooral op (x). III. 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informant 2 zoekt in beurt 4 naar een passende uitdrukking ter karakterisering van (x) en noemt de stijl ervan ‘stotend’. Het zoeken naar een omschrijving blijkt uit het gerekte ‘duuuh’ en de voorzichtige inkleding d.m.v. ‘hedging’ (‘nogal’). Dit blijkt kenmerkend voor het geven van globale karakteriseringen. Vrijwel altijd zijn deze voorafgegaan of omgeven door zoek- of onzekerheidssignalen als aarzelingen, pauzes, hedging, herhaling, zelfcorrectie, of modificatie. Dit is bijv. ook te zien in beurt 5/7 en beurt 12. Een verklaring hiervoor lijkt mij in de samenstelling van globale indrukken te liggen. Indrukken zijn gebaseerd op waarneming van tekst (kenmerken). De cognitieve waarnemings- en verwerkingsprocessen gaan echter gepaard met emotieve reacties. In een globale karakterisering probeert men als het ware beide aspecten gelijktijdig te vangen. Men probeert zowel te refereren naar als tekst-intern waargenomen kenmerken, als naar de belevingskwaliteiten die (daardoor zouden) zijn opgeroepen. Het is aannemelijk dat een dubbele verwijzing op verschillende niveaus i.h.a. meer tijd en moeite kost dan hetzij alleen een evaluatie (‘vind ik slechte stijl’) of alleen een verwijzing naar een teksteigenschap (‘korte zinnen’). ‘Stotende stijl’ heeft duidelijk deze dubbele functie. Dit blijkt ook uit de opsplitsing in het verdere verloop van het protocol. De informant tracht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerst zijn indruk te reconstrueren door deze aan de volgende teksteigenschappen toe te schrijven:
Hoewel de informant uitgaat van overeenkomsten tussen (m) en (x) voert hij deze overeenkomst uiteindelijk alleen terug op de kortheid van de PT. De indruk van kortheid gaat voor beide fragmenten op, maar de indruk van (x) blijkt nog op een specifieke manier gekleurd te zijn. Zoals ook uit het tweede stuk van het protocolfragment te zien is en zoals de karakterisering ‘stotend’ al aangaf, heeft de informant een wat negatief gevoel t.a.v. (x). Gezamenlijk zoeken de informanten naar verdere karakterisering en proberen ze de oorzaken te achterhalen, echter zonder tot een afsluitende conclusie te komen. Naast de afwisseling van de VT en de PT en de herhaalde structuur daarvan wordt als vagere oorzaak nog genoemd het niet overeenkomen van de dialoog met conventionele compositie van dialogen in boeken in het algemeen. Uit het geheel kunnen we opmaken dat de kortheid van (x) hier niet alleen een kwantitatieve aangelegenheid is, maar kwalitatief gekleurd is door een samenspel van andere eigenschappen dan alleen zinslengte en verdeling, in dit geval de afwisselingsfrequentie van VT en PT, en de herhaling van de structuur daarin. Met andere woorden: lengte-indrukken kunnen niet alleen verschillende kwantitatieve oorzaken hebben zoals in 3. werd aangetoond, maar ook uit andere tekstkwaliteiten voortkomen, die de lengteindruk mogelijk versterken en het gevoelsmatige aspekt ervan bepalen. De verschillende kleuring blijkt vaak vooral uit de globale karakteriseringen die met uitspraken over lengte direkt (d.w.z. in direkt causaal verband genoemd) of indirekt (in dezelfde contekst, doch niet syntaktisch) verbonden zijn. Uitdrukkingen als ‘afgekapt’, ‘zakelijk’, ‘afstandelijk’, ‘functioneel’, ‘concreet’, ‘kortaf’, ‘koud’, ‘snel’, ‘strak’ etc. in verband met ‘kort’, ‘overdadig’, ‘beschrijvend’, ‘plastisch’, ‘Indisch’, ‘impressionistisch’, ‘hoogdravend’, ‘Homerisch’ e.d. in verband met ‘lang’, weerspiegelen zowel de karakteristieken als een zekere gevoelsmatige nuance daarvan. De genuanceerdheid van de indrukken verschilt soms van lezer tot lezer. Bracht in het bovenstaande fragment één informant zelf verschil aan in de kortheidsindrukken, hoewel hij juist overeenkomsten wilde beredeneren, in het volgende voorbeeld zijn verschillende niveau's van nuancering gebonden aan de twee verschillende informanten: IV. 9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in dit fragment wordt zichtbaar hoe de informanten proberen algemene karakteriseringen te geven (‘afgekapt’, ‘anders’, ‘deftiger’, ‘ouder’, ‘snel’, ‘zakelijk’, ‘kortaf’) en hun indrukken pogen te reconstrueren door naar teksteigenschappen te verwijzen (beurt 9, 12, 14, 17, 18). Inf.2 heeft een globale indruk van kortheid zowel bij (x) als bij (o), die hij daarom aan dezelfde auteur toeschrijft. Kwantitatief op de zinslengte herleid zou dit niet onmogelijk zijn: de gemiddelde zinslengte van beide fragmenten verschilde immers niet sterk (zie Tab. 4), en over de kortheid van beide bestond een grote concensus (Tab. 3). Toch heeft de globale indruk van kortheid bij beide fragmenten meer oorzaken dan de zinslengte alleen. De kortheid bij (o) wordt geaccentueerd door het ontbreken van VT en de frequente beurtwisseling tussen de sprekende personages. Dit gaat gepaard met het gebruik van pers. voornaamwoorden, vooral 1ste en 2de persoon, in de PT. Het ontbreken van VT en de frequente beurtwisseling worden regelmatig in de protocollen genoemd in de contekst van de zinslengte. De kortheid van (x) wordt daarentegen geaccentueerd door de afwisseling van VT en PT en de zich herhalende structuur daarin, waartoe ook het herhalen van persoonlijke voornaamwoorden en namen in de VT behoort. Inf.2 karakteriseert beide fragmenten als kort en zakelijk en herleidt beide kortheidsindrukken op dezelfde oorzaken. Uit beurt 9 en 13 blijkt bijv. hoe hij niet onderscheiden heeft dat de frequentie van de pers. voornaamwoorden en namen verschillend is gesitueerd. Inf.1 ontkent weliswaar niet de kortheid van (o), maar heeft een anders getinte indruk, die hij als ‘deftiger’ en ‘ouder’ karakteriseert en die hij aan het gebruik ‘mooie woorden’ toeschrijft. Tekst (x) specificeert hij als ‘kortaf’. Ook uit dit voorbeeld wordt duidelijk hoe lengte-indrukken min of meer genuanceerd kunnen zijn ingekleurd. Het is juist deze inkleuring die karakteristiek is voor de stijlen van de auteurs, en die misschien ook pas de aandacht vestigt op het lengteaspekt. Overheerst de pure (kwantitatieve) lengte-indruk zoals bij inf.2, dan kan dit tot de verkeerde combinatie van (x) en (o) leiden, een combinatie overigens die vaker en wel met dezelfde motivering voorkomt (vgl. Tab. 1/2). Met de geanalyseerde voorbeelden is tegelijkertijd meer duidelijkheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschaft over de oorzaken voor het feit dat over de kortheid bij de fragmenten (x) en (o) een zo grote consensus bestond, een vraag die met name voor (x) in vergelijking met (r) was blijven staan. Er is namelijk duidelijk geworden dat de kortheidsnuance van (x) wellicht een discriminerend kenmerk is voor de stijl van (x). Hebben nu de lengte-indrukken, behalve bij het herkennen van de individualiteit van (x) en (o), ook bijgedragen tot het herkennen van de stijl van (z) en (m), en dus tot het maken van de juiste combinatie? Controle van de 10 protocollen waarin door één of beide informanten een juiste keuze werd gemaakt, levert een bevestigend antwoord op: In 6 protocollen wordt het argument van de lengte direkt aangedragen bij de juiste combinatie, in nog eens 3 protocollen wordt het aangeduid d.m.v. andere uitdrukkingen dan ‘kort’ en ‘lang’. Slechts in 1 protocol ontbreekt verwijzing naar de lengte geheel. Hebben ook deze lengte-indrukken een eigen kleur? Opvallend is dat bij deze fragmenten, evenals bij (r) de aandacht impliciet of expliciet uitgaat naar hetzij de VT, hetzij de PT. Dit wijst op de herkenbaarheid van het kwantitatieve verschil daartussen (vgl. Tab. 4). De karakterisering en reconstruktie van de lengte-indruk richt zich vaak op een van beide. Bij de PT wordt de lengte-indruk door een paar informanten met de inhoud van de teksten in verband gebracht. Uit de gesproken taal blijkt een toon over te komen die als karakteristiek voor de verhouding tussen de personages geïnterpreteerd wordt. Zij (in totaal 8 informanten) zien in deze toon, gekenmerkt door kortheid en veelal gekarakteriseerd als ‘kortaf’, de kolonialistische verhouding weerspiegeld: V. 16 In een enkel geval werken de informanten deze machtverhouding verder uit. Zij wijzen erop dat in een aantal fragmenten de uiterlijke macht van de blanke onderhuids in conflict komt met een ongrijpbare macht van de inlander. Enkelen aarzelen of (r), soms ook (x), om deze reden bij (m) of (z) gevoegd kunnen worden. De weinigen die nu de vermenging van vrije indirekte vormen en direkte vormen in de PT bij (z) en (m) zien, blijken hier eerder tot de goede keuze te komen. De scheiding van PT en VT is bij (x) zeer duidelijk en wordt door de meeste informanten in enige vorm vermeld. Bij (z), (m) en (r) is de scheiding minder clean, en spelen graden van inbedding mee. In het volgende protocolfragment trachten de informanten op die manier een beslissing te nemen of ook (r) bij (z) en (m) behoort: VI. 15 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het argument van de zinslengte van de PT lijkt niet geheel voldoende om (z) en (m) bij elkaar te brengen. De relatie met de VT en de vormen van weergeven van de PT zijn hier onderscheidend t.o.v. (o), (x) en (r). Het is misschien ook juist deze afwisseling van direkte en vrije indirekte redevormen, die de toon in (z) en (m) kleurt die in verschillende protocollen als ‘kortaf’ wordt gekenschetst. Daarnaast wekt de VT van (z) en (m) vaak juist de indruk van lengte. In de meeste protocollen wordt ter karakterisering de uitdrukking ‘beschrijvend’ gebruikt. Een aantal informanten verwijst bij de reconstruktie van die indruk naar het aantal adjectieven, de cumulatieve zinsbouw, de bijzinnen of zelfs de woordlengte. Daarbij springt klaarblijkelijk vooral de eerste zin van (z) in het oog, zodat dit argument eerder als individuele karakterisering van (z) geldt dan ter verklaring van de combinatie van (z) en (m). Pas achteraf, als de keuze al gemaakt is, wordt dit argument ter ondersteuning nog wel aangevoerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Samenvatting en conclusieWat aanvankelijk een oppervlakkige, kwantitatieve karakterisering leek, bleek bij nader inzien een noemer te zijn voor indrukken van verschillende herkomst. Ook indien lengte-indrukken bij de reconstruktie door de lezers zelf eenvoudig aan de zinslengte worden toegeschreven, wordt uit de kwantitatieve vergelijking van de teksten (par. 3) en uit het geheel van de protocollen (par. 4) duidelijk dat ‘korte’ en ‘lange’ zinnen niet zonder meer korte en lange zinnen zijn. De indrukken van lengte worden opgeroepen door een samenspel van verschillende factoren in de tekst in wisselwerking met de waarneming en verwerking door de lezer. Sommige teksten hebben de mogelijkheid in zich om als kort en als lang te worden gezien, bij andere wordt een van beide mogelijk geaccentueerd door andere teksteigenschappen. Juist die andere eigenschappen, zoals in onze fragmenten de afwisseling van VT en PT, beurtwisseling tussen de gesprekspartners, herhaling, afwisseling van direkte en vrije indirekte rede, mate van inbedding van de PT in de VT, en andere aspecten van de zinsbouw, geven de lengte-indrukken een specifieke kleur die intuïtief de stilistische onderscheiding van de verschillende auteurs voor een deel mogelijk maakt. Uit de hier verkregen gegevens is mijns inziens duidelijk gebleken dat men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stijlkenmerken niet zonder meer kan vangen in een opsomming van Facta, maar dat, ook wanneer men denkt met een aanwijsbaar fenomeen te maken te hebben, de waarneming ervan mogelijk afhankelijk is van andere eigenschappen in de tekst. Ik denk dat het een vruchtbare ontwikkeling van stilistisch onderzoek zou betekenen als men niet blijft staan bij het detecteren van markante teksteigenschappen en stilistische indrukken, maar als men tevens probeert te achterhalen waaróm bepaalde eigenschappen als zodanig worden waargenomen en waardóór bepaalde indrukken ontstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanhangsel: TekstenAan de informanten werden de volgende 5 tekstfragmenten voorgelegd met de vraag welke teksten volgens hen door een zelfde auteur geschreven konden zijn. Zij werden voorts verzocht om gelijkenissen en verschillen in manieren van schrijven met hun discussiepartner die dezelfde opdracht had, te bespreken. Er werd bij gezegd dat bij elkaar behorende fragmenten niet uit hetzelfde werk waren zodat het zoeken naar inhoudelijke samenhang geen zin had. Ook werd de informatie verstrekt dat de teksten alle in Indonesië spelen.
De gegevens over de teksten volgen aan het eind van het aanhangsel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekst 1Charles was die dag laat op zijn kantoor. Het werd bijna avond toen buiten adem een dikke Chinees aan kwam lopen in zijn flapperende zwartzijden broek en kabaai met grote zakken links en rechts, zijn dunne haarvlecht met een streng rode koordzijde erdoorheen in een wrongetje op het achterhoofd. Er werd wel niet gevochten, maar er gold het oude voorschrift: na acht uur, na de avondtaptoe in de kazerne, mocht geen schip, geen prauw meer uitvaren naar open zee. De Chinees vroeg Charles zelf te spreken, al buigende, verlegen lachende, in zijn krom Maleis, of meneer het niet zo kon schikken, voor één keer maar, hij was niet klaargekomen met de lading, zijn contract, Singapore, alle schade! Of zijn schip dan voor deze ene keer na acht uur uit mocht varen. Meneer kende hem toch! Eén keer...Met een roodzijden zakdoek in de rechterhand wiste hij voordurend het zweet van zijn gezicht, ‘Eén keer maar!’ en tegelijk met zijn linkerhand tastend in zijn linker kabaaizak, haalde hij een van veertjes gevlochten sigarenkoker te voorschijn, legde hem op de schrijftafel neer, schoof hem iets naar Charles toe. Het was een witte. Charles keek hem aan. ‘Baba, wat is dat nu? Waarom vraag je zo iets van mij; na acht uur, poekoel boem, niet meer uitvaren en afgelopen. Vandaag jij, morgen een ander. Nee, het spijt me,’ en hij stond op uit zijn stoel, bleef even naast zijn schrijftafel staan rechtop in zijn witte gesteven kleren. ‘Het spijt me werkelijk’, en tegelijk nam hij ook zo met zijn linkerhand de sigarenkoker van de tafel en liet hem in zijn linkerjaszak glijden, hij was de ander aan blijven kijken. ‘Dag baba,’ zie hij toen, en nog eens: ‘Het spijt me’, en ging het kantoor uit. Buiten stond een oppas met zijn helmhoed en stok te wachten, reikte hem die aan en kwam eerbiedig een eind achter hem aan met zijn portefeuille met paperassen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekst 2De volgende morgen reed ik het erf van de Taronggi's op. Een verlegen jonge man waarschijnlijk de aanstaande Taronggi IV, zei mij, dat Taronggi III op zijn kantoor was en hij bracht mij er zelfs heen, maar hij ging niet mee naar binnen. Taronggi III zat achter zijn bureau op een luie stoel te schommelen. Ik kom U eens bezoeken, zei ik. Wat wilt U drinken? vroeg Taronggi III. Graag een kopje koffie, zei ik. De koffie werd binnengebracht door een verlegen jonge vrouw. Dit is mijn oudste schoondochter, zei Taronggi III, niet onvriendelijk. Ik maakte een buiging voor de kroonprinses. Zij helpt mijn vrouw, zei Taronggi III. De kroonprinses lachte, maar nog altijd even verlegen. Ik kom eens over de kapok, zei ik. Hohoho, lachte Taronggi III. Mijn chef is bang, dat er te weinig wordt uitgevoerd, zei ik. Hohoho, lachte Taronggi III. Achter het bureau hing een groot schilderij van een man in een soort zeeroverscostuum. Hij droeg een gladde rode doek om het hoofd geknoopt en hij had gouden ringen in zijn oren. Taronggi III zag, dat ik naar het schilderij keek. Mijn grootvader, zei hij. Uit Tarragona. Ik dacht: Ik kan niet zeggen, dat ik wel eens in Tarragona ben geweest. Dat zou volgens de dokter de manier zijn geweest, om met Taronggi II zaken te doen. Maar met Taronggi III zou dit wel eens anders kunnen zijn. Taronggi II was natuurlijk nooit zelf in Tarragona geweest en hij zou het wel eens onaangenaam kunnen vinden dat iemand, die pas op de eilanden kwam kijken, meer van zijn familiestamland zou afweten dan hij. Ik zei dus: Ik hoor, dat Uw familie van ouds uit Tarragona komt. Ik was heel tevreden over dit van ouds en Taronggi III ook. Taronggi III lachte: Hohoho! Ik zei: Uw grootvader is zeker geen zeeman geweest. Handelaar, zei Taronggi III. Handelaar en reder. Uw grootvader heeft zeker ook in kapok gehandeld, zei ik. Hohoho, lachte Taronggi III. Zullen de kapokprijzen binnenkort gaan stijgen? vroeg ik. Dat is moeilijk te zeggen, zei Taronggi III. Sommigen verwachten een stijging en anderen een daling. Het is niet te zeggen. Koopt U nog veel kapok? vroeg ik. We zouden het werkelijk graag willen weten, mijn chef en ik. Het is de vraag, of het de moeite waard is, om nog kapok op te kopen, zei Taronggi III. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekst 3- Heeft u heimwee? Bevalt Indië u niet langer, bevalt Laboewan u niet meer, waar wij u allen op de handen dragen...? U oordeelt over Indië verkeerd. Probeer eens het goede in te zien. - Ik heb het geprobeerd. - Gaat het niet langer? - Neen... - U is te verstandig om niet het goede van dit land te zien. - U heeft dat land te lief om onpartijdig te zijn. En ik kan ook niet onpartijdig zijn. Maar zeg mij de goede dingen. - Waarmee zal ik beginnen. Het goede, wat men kan doen als ambtenaar voor land en volk, en dat in voldaanheid terugslaat op onszelve. Het heerlijke, mooie werken voor dat land | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dat volk: het vele en harde werken, dat hier vol een leven vult...Ik spreek niet van al het bureauwerk van uw man, die secretaris is. Maar ik spreek hem later, als hij assistent-resident is! - Hoe lang moet dat nog duren...! - Het ruime materiële leven dan? - Waaraan de witte mieren knagen. - Dat is vals vernuft, mevrouw... - Wel mogelijk, resident. Alles is ontstemd in en om mij, mijn vernuft, mijn piano, en mijn arme ziel. - De natuur dan? - Ik voel mij er zo niets in. De natuur overweldigt me en eet me op. - Uw eigen werkkring? - Mijn werkkring...een van de goede dingen van Indië. - Ja. Ons, materiële mensen van praktijk, nu en dan eens te bezielen met uw geest. - Resident, wat een komplimentjes! Is dat alles om de toneeluitvoering! - En met die geest goed te doen aan moeder Staats? - Zou ik geen goed kunnen doen in Europa? - Zeer zeker, zeide hij kort. Ga maar naar Europa, mevrouw. Word in Den Haag maar lid van Armenzorg; met een blikje op uw deur en een rijsdaalder...in de hoeveel tijd? Zij lachte. - Nu wordt u onrechtvaardig. Ook in Holland wordt veel goed gedaan. - Maar voor één ongelukkige doen wat wij, wat u nu doen zal...wordt dat ooit in Holland gedaan? En zeg mij niet, dat hier minder wordt armoe geleden. - Dus...? - Dus is er hier veel goeds voor u. Uw werkkring. Het werken voor anderen, materieel en moreel. Laat Van Helderen niet te veel met u dwepen, mevrouw. Hij is een charmante jongen, maar te literair in zijn maandelijkse controle-rapporten. Ik zie hem daar aankomen en ik moet weg. Dus ik reken op u? - Geheel en al. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekst 4En het zou ook niet blijven gaan zoals vroeger en alle veranderingen kwamen kort op elkaar, de een na de ander. Eerst, op een avond laat nog, vroeg Oerip ontslag. De oude Oerip, wat ging zij beginnen? Papa praatte nog met haar, en mama ook, maar zij luisterde niet, zij zei zelfs niet uit beleefdheid ‘misschien’, alleen botweg ‘neen’. Was het om Boeyoeng? ‘Neen.’ Werd zij te oud? ‘Neen.’ Voelde zij zich niet langer thuis op het grote huis? Neen, dat was het niet. Hield zij dan niet meer van Riek? ‘De grote juffrouw houdt nu van anderen,’ maar dat was het niet, dat gaf niets. ‘Is er dan wat anders?’ ‘Neen, er is niets anders.’ Alles met dat vijandige donkere gesloten gezicht. En toen zij kwam groeten - na zoveel jaren - had zij nog datzelfde onbewogene. ‘Dag grote meneer, dag grote mevrouw, dag grote juffrouw,’ en met een afgemeten stem, ‘geluk voor die blijven.’ Dag Oerip, geluk voor die gaan.’ Anders niet, alleen de nichtjes Assi en Nèng, die zij ook nog met zich meenam, stonden tegen elkaar aangedrukt hardop te huilen. En kort na haar vertrek was ineens de oude koetsier er weer. alsof iemand hem geroepen had. Boeyoeng trok zijn staatsiekleren nog eens aan en ging naar papa om te zeggen dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oude koetsier weer beter was en dat hij nu zeker wel gaan kon. Papa kreeg een driftbui. Boeyoeng was de beste koetsier die zij ooit gehad hadden, waren zij met z'n allen gek geworden? Boeyoeng liet de stortvloed van woorden over zich heengaan, hij zelf zei niet veel. Alleen op het eind toen papa hem toeriep: ‘En wat wil je? Je bent niet eens van hier, je kent hier geen mens, waar wil je heen?’ zei hij langzaam: ‘Neemt u het mij niet kwalijk meneer, ik wilde u ook nog om reisgeld vragen, ik wilde teruggaan naar...naar...naar mijnheer.’ En weer dezelfde aarzelende stem: ‘Ik had gedacht...misschien, bij mij thuis...in mijn land, op Sumatra...misschien...’ Toen viel Papa uit, en zijn stem trilde. ‘Kijk me aan Boeyoeng, meneer is dood - dood - dat weet je toch!’ Boeyoeng keek hem niet aan. ‘Jazeker,’ zei hij rustig. ‘Boeyoeng weet het wel, zeker is mijnheer dood.’ Meer zei hij niet, er viel ook niets meer te zeggen, en papa gaf hem zijn reisgeld. Hij was ook niet meer komen groeten en zij hadden hem ook niet weg zien gaan, geen van allen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekst 5Abdoellah zag hem van terzijde aan. Hij was gewend op zijn hoede te zijn voor handelaars, maar deze man was geen handelaar, hoewel hij handel dreef. Ineens zei hij ronduit: ‘Waarom gaat u geen hout kappen op Tasela, mijnheer? Ik kan u alle mogelijke hulp verlenen. Er is nergens bijverdienste voor mijn mensen. De negeriekassen zijn allemaal leeg. Over twee maanden moet er belasting betaald worden en er zijn geen contanten onder de bevolking. Hadji Saleh wil een kapvergunning aanvragen om op Tandjong Ajam te gaan kappen. Ik kan het hem moeilijk weigeren, want hij is getrouwd met de jongste dochter van mijn moeders oudste zuster, maar ik zie hem niet graag daar. Ik heb al genoeg te stellen met zijn damarperkara's. Ik wou dat ik alle Arabieren uit mijn regentschap kwijt kon raken, ze misbruiken de godsdienst om zaken te doen, ik heb nog liever Chinezen.’ Hajo lachte. ‘Staat er veel hout op Tandjong Ajam?’ ‘Minstens duizend kubiek tot de grote bocht van de Barabaai. Waarom gaat u niet eens kijken?’ ‘Hoe staat het met de afscheep?’ ‘Makkelijk mijnheer. Een strand zoals hier, maar zonder riffen. U kunt er in de westmoesson zonder gevaar afschepen. In de droge tijd staat de Timor Laut recht op de kust, maar van december tot mei kan de boot er komen.’ ‘En mijn werkvolk?’ ‘Er liggen twee kampongs vlak bij elkaar, Bara en Way Honid, de mensen zullen voor u werken mijnheer!’ Hajo zette beide ellebogen op tafel en steunde zijn hoofd in de handen. Hij voelde zijn opwinding stijgen, snel omhoog lopend als malariakoorts. De regent prees zijn waar ijverig aan. ‘Er is kort hout voor sleepbanen en atap om loodsen van te bouwen, geen moerassen, weinig muskieten en veel wild in de heuvels.’ ‘Je verlakt me!’ zei Hiligens ongewoon grof, als laatste tegenweer: ‘Waarom gaat u niet mee om te kijken? Morgenavond gaat de prauw van Teng-An terug.’ ‘Ik zou als alles is zoals je mij vertelt ook naar Ambon moeten.’
Tekst 1 = z, uit: M. Dermôut (1888-1962), ‘Toetie’ (in: Verzameld werk, Querido 1970). Tekst 2 = x, uit: A. Alberts (1911-0000), ‘Het huis van de grootvader’ (in: ‘De Eilanden’, van Oorschot, 6de dr. 1983). Tekst 3 = o, uit: L. Couperus (1863-1923), ‘De Stille Kracht’ (L.J. Veen, 13de dr. 1974). Tekst 4 = m, uit: M. Dermôut, ‘Nog pas gisteren’ (in: Verzameld werk, Querido 1970). Tekst 5 = r, uit: Bep Vuijk (1905-0000), ‘Het hout van Bara’ (in: Verzameld werk, Querido 1972). |
|