Spektator. Jaargang 16
(1986-1987)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Historische en literairhistorische verandering tussen struktuur en evenement
| |
[pagina 68]
| |
evolutie wordt op elk historisch moment als ‘dynamische synchronie’ toegankelijk, pas na lange tijd wordt zij tot een diachronie, die overeenkomt met onze gewone voorstellingen van evolutie. In het strukturalisme wordt derhalve het centrum van de literairhistorische vraagstelling overgebracht van de analyse van individuele werken naar de analyse van systemen die als gehelen de werken overkoepelen. Met behulp van begrippen uit de strukturele linguistiek heeft men daarom geformuleerd, dat de analyse niet op het niveau van de ‘parole’ - het niveau van de individuele werken - maar op het niveau van de ‘langue’ - het niveau van strukturele gehelen - zou moeten plaatsvinden. Nadeel van dergelijke opvattingen is dat zij de bijzondere kenmerken van literairhistorische processen uit het oog verliezen; want in laatste instantie is de verifikatie van deze processen toch alleen maar via de individuele werken mogelijk. Het is maar moeilijk voorstelbaar hoe een geschiedenis van de literatuur zonder voortdurende terugkoppeling naar de individuele werken geschreven zou kunnen worden. Niet alleen omdat de ‘inhoud’ van de geschiedenis zich in de individuele werken konkretiseert, maar ook en vooral omdat het individuele werk toch meer is dan alleen exponent van een ontwikkeling op een hoger, resp. dieper niveau. Literatuurgeschiedenis is daardoor gekarakteriseerd dat individuele werken haar stimuleren en op gang houden. In ieder geval lijkt mij een beslissing zonder meer ten gunste van het systeem eenzijdig. Ook de strukturalistische ‘langue’ lost het probleem van de literatuurgeschiedenis als specifiek historisch probleem nog niet op. Wil men de geschiedenis van de literatuur als de geschiedenis der literaire langues schrijven, die boven een literaire immanentie uitgaat, dan is het zaak om een brug te slaan tussen literaire en niet-literaire langues; de twee moeten op een of andere manier korreleren. Om het nogmaals vanuit de gedachtengangen van de Russische formalisten te formuleren: men kan konstateren, dat konventionalisering, automatisering en slijtage van literaire middelen tot hun aflossing en vervanging door nieuwe leidt, zodat de esthetische funktie hersteld wordt; toch kan men nauwelijks uit deze zuiver interne literaire veranderingen verklaren, waarom zeer bepaalde nieuwe middelen gekozen worden, deze en geen andere. Felix Vodicka's in de geest van de Russische formalisten gesproken zin: ‘Das Prinzip des Gegensatzes ist die bewegende Kraft der Literaturgeschichte in allen Wendepunkten ihrer Entwicklung’Ga naar eind2, beperkt de mogelijkheden van verandering niet alleen ten onrechte tot kontrasten, en laat niet alleen alle niet-literaire mogelijke oorzaken van veranderingen buiten beschouwing, maar voldoet vooral ook niet als verklaring ten behoeve van de historische-feitelijke verandering, die zich in niet herhaalbare, historisch eenmalige vormen uitspreekt, wat hijzelf trouwens toegeeft. Zinvol lijkt het derhalve de benaderingswijze te veranderen en b.v. te proberen niet meer primair van literairhistorische veranderingen uit te gaan - b.v. de slijtage van bepaalde vormen -, maar van historische veranderingen en te vragen of literatuur niet door dergelijke veranderingen eveneens verandert. Historische verandering zou dan literairhistorische verandering tot gevolg hebben. Veranderingen in het literaire systeem, konkreet geworden in het individuele werk, zouden dan een soort symptoom zijn van | |
[pagina 69]
| |
een op handen zijnde of reeds voltrokken wijziging van de historie. Zoals zal blijken, leidt ook een dergelijke aanzet tot resultaten die maar gedeeltelijk aan het gestelde probleem kunnen voldoen. In ieder geval lijkt het zinvol bij de geschiedwetenschap te rade te gaan en b.v. te vragen wat een ‘historisch keerpunt’ is. Van dergelijke keerpunten zou dan mogelijkerwijs invloed op de literatuurgeschiedenis uitgaan. Hier echter ontmoet de literatuurwetenschapper moeilijkheden die hem uit zijn eigen discipline reeds bekend zijn. Gedurende de afgelopen decennia werd binnen de geschiedwetenschap een diskussie gevoerd die in menig opzicht op die in de literatuurwetenschap lijkt. Met het literatuurwetenschappelijke begrippenpaar ‘systeem - individueel werk’ komt het geschiedwetenschappelijke begrippenpaar ‘struktuur - evenement’ overeen. Sinds de afkeer van de historiografie van de 19e eeuw, die zich vooral op evenementen en reeksen van evenementen georiënteerd heeft, en dan voornamelijk op politieke, militaire en diplomatieke evenementen, heeft de geschiedwetenschap in de tweede helft van de 20e eeuw zich op het onderzoek van historische processen gekoncentreerd, die zich over lange tijdperken uitstrekken, de zogenaamde struktuurgeschiedenis. Struktuurgeschiedenis omvat aanzienlijk meer dan alleen politiek gebeuren. Zij probeert veeleer om politieke, sociale, kulturele, ekonomische, mentale, geografische en klimatologische realiteiten als konstitutieve elementen van een zich als geheel presenterende historische werkelijkheid met elkaar te integreren. Het doel is een ‘histoire totale’ die als een integratieve geschiedenis het bijzondere binnen omvattende en funderende samenhangen op zijn plaats weet te zetten. Daarbij moet er op gelet worden dat het begrip struktuur in de geschiedwetenschap niet als buitentemporele eenheid of absolute konstante begrepen wordt. In tegenstelling tot vele niet-historische definities is ‘stuktuur’ door een element van het procesmatige, van het veranderlijke gekenmerkt. Struktuur is daarom geen tegenstelling van proces, beiden worden veeleer als bij elkaar horende verschijnselen van de lange duur tegenover het gebeuren op korte termijn, tegenover het evenement, geplaatst. In Fernand Braudels artikel La longue durée kan men lezen: Pour nous, historiens, une structure est sans doute assemblage, architecture, mais plus encore une réalité que le temps use mal et véhicule très longuement. Certaines structures, à vivre longtemps, deviennent des éléments stables d'une infinité de générations: elles encombrent l'histoire, en gênent, donc en commandent l'écoulement. D'autres sont plus promptes à s'effriter. Mais toutes sont à la fois soutiens et obstacles. Obstacles, elles se marquent comme des limites...dont l'homme et ses expériences ne peuvent guère s'affranchir. Songez à la difficulté de briser certains cadres géographique, certaines réalités biologiques, certaines limites de la productivité, voire telles ou telles contraintes spirituelles: les cadres mentaux, aussi, sont prisons de longue durèe.Ga naar eind3 Deze duurzame strukturen, die bijna autonoom lijken, ondermijnen, begrepen als dominerende krachten van de geschiedenis, niet alleen het koncept van de evenementgeschiedenis, maar brengen bovendien het evenement als historische kategorie überhaupt in gevaar. En dat is problematisch omdat met het evenement, dat als resultaat van menselijk willen en handelen gedefinieerd moet worden, ook de invloed van de mens op | |
[pagina 70]
| |
de afloop van geschiedenis geannuleerd zou kunnen worden. Tot welke konsequenties dit kan leiden, heeft Greimas getoond. Hij is van mening dat men in de geschiedenis zoals in de taal diepte- en oppervlakteverschijnselen zou moeten onderscheiden. Historische gebeurtenissen zouden dan als verschijnselen van de oppervlakte volgens bepaalde regels door de dieptestruktuur ‘gegenereerd’ worden. Zij zouden daarom slechts in een bepaalde hoeveelheid maar vooral ook alleen binnen een bepaalde variatie mogelijk zijn. En menselijk handelen zou zich alleen binnen de door de struktuur gegeven voorwaarden kunnen verwerkelijken.Ga naar eind4 Het probleem van de geschiedenis en van de historische verandering zou op deze manier volledig los komen te staan van de evenementen en zou zich alleen op de veranderingen binnen de (diepte) struktuur koncentreren. Dergelijke rigide opvattingen stuiten echter op veel bezwaren. Het is moeilijk te accepteren dat menselijk handelen door dergelijke koncepten uit de geschiedenis verwijderd en in het beste geval tot een uitvoerend reageren in het kader van algemene kondities gereduceerd wordt. Geschiedenis dreigt, begrepen als bovenindividuele struktuur, als plaats en produkt van menselijk handelen opgeheven en in de nabijheid van wetten geplaatst te worden, die zich onafhankelijk van de mens voltrekken. Het is bovendien zeer problematisch aan te nemen dat evenementen inderdaad zuiver als resultaten van strukturen gezien mogen worden en zonder enige invloed op het verloop van de lange processen blijven. Anderzijds, wil men een dergelijke invloed van evenementen beschrijven, dan is er een zeer zorgvuldige definitie van gebeurtenis nodig; evenement, gebeurtenis mag niet eenvoudig met historische, mogelijkerwijs zeer opvallende voorvallen in de geschiedenis gelijkgesteld worden. En zeker mag de reeks van deze evenementen niet tot de struktuur verklaard worden. | |
Historisch evenement en literair werkDenkbaar is echter, dat bepaalde evenementen reakties losmaken, die op lange termijn ook tot een verandering van de struktuur bijdragen. Dit doen zij dan niet in eerste plaats op grond van hun feitelijkheid, maar vanwege de betekenis, die hun, deels reeds door de tijdgenoten en de deelnemers aan de gebeurtenis, wordt toegekend. Het evenement als zodanig hoeft van geen enkele historische virulentie te zijn, zelfs dan niet, wanneer het opvallende historische data markeert. Het evenement veroorzaakt dus als evenement nog geen verandering in de geschiedenis. Verandering komt pas - als zij tot stand komt - door toekenning van betekenis, door de interpretatie van diegenen tot stand, die zich door het evenement geraakt voelen en daaruit konsequenties trekken. Vaak is men pas terugkijkend ervan overtuigd dat het evenement de konsequenties teweeg heeft gebracht. Konsequenties uit een evenement trekken betekent zijn handelen veranderen. En deze verandering van handelen zou tenslotte een verandering van de struktuur mogelijk maken. Men kan zich b.v. afvragen of niet sinds het midden van de jaren zeventig van onze eeuw een verandering van een proces te konstateren valt, dat sinds ca. tweehonderd jaar gedomineerd heeft, een proces, in de woorden | |
[pagina 71]
| |
van Arnold Gehlen, waarin exacte wetenschap, techniek en industriële exploitatie hebben samengewerkt.Ga naar eind5 Sinds ongeveer tien jaar zijn er bepaalde aanwijzingen, dat de dominantie van deze struktuur gebroken zou kunnen zijn, in ieder geval heeft de fascinatie door wetenschap en techniek aanzienlijk aan kracht ingeboet, wordt steeds vaker geëist, dat wij van de onvoorwaardelijke verwerkelijking van het technisch en wetenschappelijk mogelijke zouden moeten afzien. Daaruit zou een handelen kunnen voortkomen dat een reeds lang werkend proces in een andere richting zou kunnen dirigeren. Wil men een tijdstip van dit mogelijk keerpunt zoeken, een evenement noemen, dan zou men op de oliecrisis van 1973 kunnen wijzen. Uiteraard is dit evenement niet het enige signaal. De Europese en Amerikaanse studentenrevolte van 1968, de publikaties van de Club van Rome zijn in deze samenhang niet minder sprekende getuigen. De eigenlijke impulsen echter, voorzover zij tot een nieuwe oriëntatie van het politieke, ekonomische en maatschappelijke handelen in de kapitalistische landen hebben geleid, werden vermoedelijk door de belevenis van de oliecrisis veroorzaakt. Bepaalde historische gebeurtenissen kunnen op deze manier gezien worden als produkten van omvattende strukturen en tegelijk als momenten die verandering van juist deze strukturen zouden kunnen inleiden. De oliecrisis van 1973 is niet alleen het mogelijke begin van nieuwe ontwikkelingen, maar is zonder twijfel, ja zelfs in de eerste plaats het resultaat van een geschiedenisstruktuur van lange duur. In deze dubbele funktie onderscheidt zich het evenement van de oliecrisis van andere, b.v. van het in zekere zin veel spektaculairder overkomende evenement van de ruimtevluchten. Dit komt bijna overeen met een in de zin van Greimas gegenereerd produkt door een struktuur, waarin techniek, wetenschap en industrialisering de meest belangrijke faktoren zijn. Ziet men het evenement op deze manier dan kan het perspektieven bieden ten aanzien van de problemen van de historische verandering. Het evenement wordt in direkte afhankelijkheid van grote strukturen begrepen, maar is in staat om juist daardoor hun tijdelijkheid zichtbaar te maken. Zonder evenement zouden de strukturen als starre, onveranderlijke gegevens verschijnen. Toch is dit niet de enige waarde van zo'n definitie van evenement. Het feit dat het historische evenement pas door de eraan toegekende betekenis historische werkingskracht verkrijgt, verleent het een hermeneutische status, die zijn oorspronkelijke konsistentie als het ware te boven gaat. Als een movens van de geschiedenis kan het evenement pas als begrepen, als geïnterpreteerd evenement optreden, als een gebeuren, dat door de tijdgenoten en/of latere generaties als ingrijpend betekenisgebeuren opgevat wordt. Dat het evenement als hermeneutische kategorie begrepen kan worden, lijkt nu juist voor de literatuurwetenschapper belangrijke relaties tussen de geschiedenis van de geschiedenis en de geschiedenis van de literatuur open te leggen. Hans Robert Jauss heeft dan ook de analogie tussen het literaire werk en het historische evenement nadrukkelijk geaccentueerd.Ga naar eind6 Beiden zouden geen onveranderlijke, objektieve, en voor alle tijden geldige | |
[pagina 72]
| |
betekenis bezitten, maar een horizon van mogelijke betekenissen; hun betekenispotentieel zou door latere beschouwers verschillend gekonkretiseerd kunnen worden. Maar zo dankbaar men voor deze analogie kan zijn, voor het ontwerp van een literairhistorisch konkept biedt zij toch niet meer dan relatieve waarde. Want nieuw licht valt door deze analogie niet op het literaire werk en de literatuurgeschiedenis, maar op het historisch evenement. Jauss' analogie toont aan, dat ook gegevens die oorspronkelijk niet als mogelijke zinwerelden zijn ontstaan, maar die uit de betekenisindifferente kausaliteit van het feitelijke zijn voortgekomen, pas bij een hermeneutische benadering hun funktionele betekenis laten zien. Als vergelijkbare, de geschiedenis konstituerende krachten kan men daarom literaire werken en historische evenementen niet zien. Want de struktuurveranderingen van de literatuurgeschiedenis laten zich niet met bepaalde individuele werken verbinden, zelfs niet met zo opvallende data zoals het verschijnen van Goethe's Werther, Flauberts Madame Bovary of James Joyce's Ulysses. De kategorie van het individuele werk voldoet niet om keerpunten in de literatuurgeschiedenis te markeren, hoewel vanzelfsprekend van individuele werken innoverende impulsen kunnen uitgaan. Over het algemeen gaan nieuwe perioden zich via een ensemble van individuele werken manifesteren. En het teruggaan naar het ‘begin’ van een literairhistorische periode leidt meestal niet verder dan tot het wijzen op het eerste verschijnen van bepaalde vormen, strukturen of thema's, niet echter tot het zichtbaar maken van een begin in de betekenis van het historisch evenement, dat een censuur aangeeft. Daarmee is uiteraard niet gezegd, dat bepaalde werken niet achteraf uit het ensemble van die werken gelicht worden, die een innovatie in de literatuurgeschiedenis zouden hebben ingeleid. Dergelijke werken verkrijgen dan een zekere representatiewaarde of symboolwaarde, die hen in de ogen van velen tot de individuele intitiatoren van een nieuwe ontwikkeling maakt. Maar ook dit laat het individuele werk nog geen pendant van het historisch evenement worden. Bovendien kan men zich afvragen of literatuurhistorische veranderingen principieel door individuele literaire werken tot stand kunnen worden gebracht zoals historische veranderingen door historische evenementen. De in een literair werk verschijnende afwijking van de traditie wordt als zodanig nog niet tot een element dat voor innovatie zorgt. Hier moet toch waarschijnlijk weer een verbinding met het nietliteraire aangenomen worden, wanneer dit werkelijk zo zou zijn. De literatuurgeschiedenis kent talloze voorbeelden van werken, die afwijkingen van het geldige kontemporaine literaire systeem laten zien, zonder dat van hen enige innovatie is uitgegaan. En nog iets verzet zich tegen de analogie van het historisch evenement en het literaire werk in hun functie voor historische ontwikkelingen. Het historisch evenement is primair het produkt van konstellaties die door dominante strukturen gegeven zijn, ook wanneer deze konstellaties konkreet en uitsluitend het resultaat van menselijk handelen zijn. Evenementen vinden in het verlengde van de geschiedenis plaats, niet in afwijking ervan. Hun vernieuwende kracht ontstaat pas als gevolg van het feitelijke gebeuren, ontstaat door de door hen veroorzaakte handelingsinitiatieven. Anders staat | |
[pagina 73]
| |
het met het literaire werk. Die werken, die als literairhistorisch evenement zouden kunnen gelden, hebben de breuk met de geschiedenis als het ware reeds voltrokken, in hen heeft het nieuwe reeds vorm en uitdrukking gevonden. Zij zijn daarom niet alleen initiatoren van nieuwe ontwikkelingen, maar in hen is - in tegenstelling tot historische evenementen - de verandering, begrepen als afkeer van heersende systemen, reeds een feit geworden. In deze werken heeft zich veranderend en veranderd menselijk handelen reeds gerealiseerd.
Voor de literatuurgeschiedenis ligt de vruchtbaarheid van de analogie tussen historisch evenement en literair werk niet in de eerste plaats in hun hermeneutische status, maar in het feit, dat beide de geschiedenis konkretiseren, dat beide strukturen en struktuurveranderingen, resp. systemen en systeemveranderingen in hun historiciteit toegankelijk kunnen maken - ook wanneer deze toegankelijkheid in vele gevallen pas in de hermeneutische terugblik van de historicus of literairhistoricus verschijnt. | |
Historische strukturen, mentaliteiten en literaire veranderingDe analogie tussen historisch evenement en literair werk is geen geschikte basis voor het onderzoek naar samenhangen tussen historische en literairhistorische veranderingen. Meer succes t.a.v. de verklaring van deze samenhangen zou nu de analyse van de analogie tussen historische strukturen en literaire systemen kunnen beloven. Een stap in deze richting zou vanuit de sociale geschiedenis gedaan kunnen worden, voornamelijk vanuit een perspectief zoals dit duidelijk geworden is in het onderzoek van de ‘histoire des mentalités’ van de Franse ‘Annales’ - historici. Hierbij is het echter noodzakelijk dat men verder gaat dan de herkenning van bepaalde mentale inhouden in het literaire werk; dat men probeert tot een vereniging van literatuur en mentaliteitsstruktuur te komen, literatuur niet eenvoudig in het verlengde van de mentaliteiten ziet. Daaraan schort niet eenvoudig in het verlengde van de mentaliteiten ziet. Daaraan schort het m.i. tot nu toe zeer duidelijk bij de Franse mentalisten. Mentaliteiten zijn te begrijpen als bovenindividuele, algemene disposities, waarin socio-ekonomische verhoudingen een even grote rol spelen als geesteshoudingen of waardeoordelen. Mentaliteiten zijn het resultaat van bepaalde kollektieve voorstellingssystemen, die de werkelijkheid, de geschiedenis, de kultuur, maar ook de ervaringen en kennis van het allerdaagse leven, en de overgeleverde beelden van het leven en van de wereld struktureren. Zij produceren gedrag, reakties en handelingen, die samen bepaalde habituele houdingen vormen, zoals reeds Erwin Panofsky heeft geschreven.Ga naar eind7 Mentaliteiten blijken relatief koherente, langdurige en stabiele ‘interiorisierte Konzentrate des sozialen Lebens’ te zijn.Ga naar eind8 Omdat mentaliteiten belangrijke bestanddelen van het sociaal-kulturele leven zijn, mag men ervan uitgaan dat ook de literatuur, in ieder geval het systeem waarin de individuele werken zijn opgenomen, door heersende mentaliteiten mede gevormd wordt. De via mentaliteitsgeschiedenis vatbare levensmodellen en disposities zullen daarom ook in bepaalde patronen van de literaire systemen herkenbaar zijn. | |
[pagina 74]
| |
Maar ook hier bestaan natuurlijk vele problemen. In het algemeen is het niet zo dat maatschappijen door maar één mentaliteit bepaald worden. In de regel beschikken de verschillende sociale groeperingen, lagen, klassen over afzonderlijke, voor hen karakteristieke mentaliteiten. Anderzijds is het weer niet zo dat de verschillende mentaliteiten overeenkomen met de verschillende groeperingen. Mentaliteiten overlappen elkaar, dwars door sociale strukturen heen. Hier is derhalve altijd een preciese historische differentiatie noodzakelijk. Dit heeft uiteraard ook konsequenties voor de poging om mentaliteiten en literatuur op elkaar te betrekken. Verschillende, gelijktijdige mentaliteiten zouden met verschillende literaire systemen kunnen stroken, zonder dat men eenvoudig kan bepalen welke met elkaar korreleren. Men moet er ook rekening mee houden dat de totaliteit van alle mentaliteiten niet overeenkomt met de literatuur. Het is mogelijk dat bepaalde mentaliteiten of mentaliteitsvariaties geen echo in de literatuur vinden. Denkbaar zijn tenslotte ook ongelijktijdigheden tussen mentaliteit en literatuur. Niettemin heeft het onderzoek van de Franse ‘Annales-groep’ aangetoond, dat het mogelijk is voor bepaalde historische perioden algemene, dominante, gedrag en handelen van de mensen dirigerende, kollektieve infrastrukturen te beschrijven, die als algemene profielen mogen gelden. Zij zouden de basis kunnen vormen van waaruit het onderzoek naar de relatie tussen mentaliteit en literatuur begonnen zou kunnen worden. Een van de nog het makkelijkst te vatten overeenkomsten tussen mentaliteitsdisposities en literaire basispatronen verschijnt vermoedelijk in de telkens virulente literaire genresystemen.Ga naar eind9 Zij worden zichtbaar, zodra men literaire genres niet als autonome fenomenen begrijpt, maar als korrelaten van niet-literaire orde- en indelingssystemen. Tot het karakter van een heersende mentaliteit behoort, dat via haar - zonder dat de tijdgenoten zich ervan bewust hoeven te zijn - werkelijkheid wordt geordend, volgens bepaalde principes, waarden, hierarchieën wordt gestruktureerd, en in genres wordt opgedeeld. Iedere maatschappij moet realiteit klassificeren; zonder dergelijke klassificaties zou realiteit chaotisch blijven. Genres zijn derhalve instrumenten, met behulp waarvan oriëntaties mogelijk worden, zij zijn middelen waardoor het alledaagse en het niet-alledaagse als betekenisvol, geordend en zinvol kunnen worden ervaren. Realiteit is derhalve, ook daar waar zij b.v. tegenover de literatuur gesteld wordt, altijd een bewerkte, gestruktureerde, o.a. door de genres gestruktureerde realiteit. Men zou kunnen zeggen dat een netwerk van genres de werkelijkheid struktureert. En dit netwerk produceert ook de uitgangskonstellaties voor het literaire genresysteem. In de eerste instantie worden plaats, betekenis en rol van de literatuur in de werkelijkheid door de systemen van indeling en kodificering vastgelegd. Vaak vormt literatuur een eigen genre. Tijdens het socialisatieproces worden de leden van de sociale gemeenschappen bekend gemaakt met de geaccepteerde en toegepaste attitudes en werkelijkheidsstrategieën. En via hen wordt ook aan de literatuur de haar toekomende plaats toegewezen. Binnen het literaire systeem ordenen de genres het grote gebied van de literatuur min of meer overeenkomstig met de buiten de literatuur geldende interpretaties van wereld en werkelijkheid. | |
[pagina 75]
| |
Genres representeren derhalve voor de lezer - vaak ook voor de auteur - een inventaris van mogelijke en zinvolle literaire houdingen, van mogelijke en vaak beproefde literaire reakties op werkelijkheid. Zij scheppen en representeren bepaalde verwachtingen, zij sturen literaire produktie en receptie in richtingen, die als bekend gelden. Zoals in de niet-literaire bestaat ook in de literaire genresystemen een interne regeling, een soort werkverdeling volgens welke de bijzondere genres gerealiseerd worden. Een dergelijk synchroon genresysteem vertegenwoordigt als geheel de telkens geldige stand van zaken t.a.v. de konventionele literaire interpretatie van de werkelijkheid. Dit systeem moet niet als een uitsluitend formeel systeem begrepen worden, maar ook als één, dat inhoud en betekenis representeert. Juist in zijn semantische dimensies artikuleren zich algemene, ook nietliteraire klassifikaties van werkelijkheid die in het literaire systeem als het ware binnendringen. De genresystemen heb ik als voorbeeld genomen. Er zijn andere gebieden waar men soortgelijke verschijnselen kan observeren. Van belang is een benadering van het literaire systeem vanuit historische en socio-kulturele gegevens en de daardoor vatbare historische verankering van dit systeem. De op deze manier zichtbaar wordende dependentie van literaire en nietliteraire, historische echter te identificeren strukturen zou ook een toegang mogelijk kunnen maken tot de redenen en oorzaken van veranderingen van literaire systemen. Verandering van literaire systemen zou dan in verbinding met veranderingen van mentaliteitsstrukturen plaatsvinden. Met de verandering van een mentaliteit verandert in eerste instantie de plaats van literatuur, die haar in de mentaliteit toevalt. En daaruit komen dan weer veranderingen binnen het bijzondere literaire systeem tot stand. Een dergelijke benadering zou niet alleen de verandering als zodanig vanuit een historisch perspektief kunnen staven, maar ook het historisch nieuwe wederom als historisch gefundeerd kunnen beschrijven. Niet alleen de oorzaak van de verandering zou zichtbaar worden, maar ook het waarom van de in en met de verandering verschijnende nieuwe vormen, thema's en kunstmiddelen. Ter adstruktie misschien nogmaals een blik op de genres. Voor de aflossing van de heroische tragedie door het burgelijk treurspel in de 18e eeuw zou men niet alleen kunnen aantonen, waarom de haute tragédie niet meer strookt met de zich etalerende, nieuwe mentaliteiten, maar ook waarom het burgelijk treurspel met zijn voor deze tijd typische kenmerken ontstaat, met deze kenmerken en niet met de kenmerken van het burgelijk treurspel van na 1800. Zichtbaar zou op deze manier de historiciteit worden, de historische konditionering van de literaire systeemverandering als zodanig. Literatuurgeschiedenis zou zo meer kunnen presenteren dan alleen de beschrijving van de sequentie van historische stadia, zij zou ook de historiciteit van deze sequentie kunnen weergeven. Maar - ofschoon ik een dergelijke aanpak die literaire verandering uit het oogpunt van de mentaliteitsveranderingen wil verklaren, vruchtbaar acht, daarmee kan men toch maar een deel van literatuurhistoriche werkelijkheid en haar veranderingen in de greep krijgen. Er is een uitbreiding en toespitsing nodig, wil men de historiciteit begrijpen die alle literairhistorische verandering fundeert. Noodzakelijk zijn probleemstellingen die verder reiken | |
[pagina 76]
| |
dan parallellisme tussen literatuur en mentaliteit. Ik bedoel probleemstellingen, die gericht zijn op dat wat vaak - en onduidelijk - de esthetische funktie van literatuur genoemd wordt. Ik wil het voorzichtig formuleren en zeggen dat literaire werken iets kunnen evoceren wat niet overeenkomt met geldige mentaliteiten, dat zij over semantische aspekten beschikken, die niet in mentaliteitsgegevens vertaald kunnen worden. Literatuur kan reaktie op werkelijkheid, ook op mentaliteitswerkelijkheid zijn. Naast overeenkomsten met de mentaliteiten zouden daarom semantische ‘afwijkingen’ kunnen optreden. Deze semantische gegevens zijn in zekere zin kontigent, d.w.z. vanuit de mentaliteiten gezien toevallig, niet voorspelbaar. Kortheidshalve spreek ik daarom van de kontigente semantieken, die men in de literaire werken kan vinden. En deze kontigente semantieken worden niet via de correspondenties tussen mentaliteits- en literatuursystemen toegankelijk, omdat zij juist door een soort reaktie op deze systemen ontstaan en daarom verder reiken dan deze. De analogieën tussen mentale en literaire strukturen omvatten alleen maar grondpatronen, algemene kaderdisposities. Met behulp daarvan zijn echter de bijzondere, de niet-reproduktieve elementen van het individuele werk als ook van het literaire systeem niet traceerbaar. Als esthetisch fenomeen is het burgelijk treurspel van de de 18e eeuw niet alléén reproduktie van bepaalde thema's, die in de mentaliteit van de tijd te vinden zijn, zoals het ideaal van het gezin, de eis van openbare erkenning van burgelijke deugden en prestaties, de weergave van het private als verwerkelijking van de humaniteit. In het burgelijk treurspel komen ook van begin af aan de grenzen, de onvolledigheden en de gevaren van deze idealen en postulaten tot uitdrukking, de daarin aanwezige zwakheden en beperkingen worden zichtbaar; zij doen het nieuwe, binnen en buiten de literatuur vehement verdedigde maatschappelijke en maatschappijkritische koncept als een van binnenuit beperkt koncept verschijnen. Het literaire werk, maar in het geheel ook de reeks van literaire werken, evoceert op deze manier iets anders dan door de historische mentaliteit wordt omvat. Dit echter, zonder van deze historische mentaliteit losgemaakt te zijn. Literatuur blijft aan de geschiedenis verbonden, ook daar, waar zij op het eerste gezicht, gezien vanuit de historische feitelijkheid, met kontingente reakties boven haar uit lijkt te gaan. Want beslissend is, dat de kontingente semantieken niet tijdloos, ahistorisch, zijn, maar in de historiciteit opgenomen. Werkelijk kontingent zijn ze alleen in een beperkte betekenis, namelijk vanuit het konkrete perspectief van de mentaliteits- en geschiedenisstrukturen, omdat zij door deze niet logisch of kausaal verklaarbaar zijn. Vanuit een ander gezichtspunt zijn ze echter met deze strukturen verbonden, zij het ook niet in hun direkte verlengde. Zij funktioneren en rechtvaardigen zich alleen in relatie met deze strukturen, worden door hen teweeggebracht en zijn op hen gericht. De in deze semantieken verschijnende ‘weerstand’ tegen geschiedenis is ondanks alle inhoudelijke openheid toch steeds een beperkte, is ook alleen als historisch omlijnde weerstand zinvol. De semantische openheid is geen oneindige openheid, die naar believen gevuld zou kunnen worden, maar een relatieve, die zich telkens in konkreet historische konteksten konstitueert. En deze konteksten zijn de historische mentaliteiten en strukturen. | |
[pagina 77]
| |
Als historisch en esthetisch verschijnsel presenteert literatuur zich op deze wijze in een dubbele historiciteit. Haar historiciteit gaat niet op in kenmerken die vanuit historische strukturen en mentaliteiten vatbaar worden; zij omvat als het ware een tweede dimensie, die weliswaar van de strukturen en mentaliteiten niet los te maken, maar met hen niet identiek is. En voor het ontstaan en de verklaring van literairhistorische verandering is deze dubbele historiciteit van centrale betekenis. De historiciteit van de tweede dimensie namelijk schept op grond van de relatieve kontingente semantieken potentiële ruimten van verandering. Deze doen voorwaarden voor verandering ontstaan die niet hoeven samen te vallen met de voorwaarden van de eerste dimensie - verandering van het literaire systeem in verbinding met historische strukturen. Weliswaar niet noodzakelijker - maar mogelijkerwijs kunnen hierdoor literaire innovaties optreden, zonder dat historische strukturen veranderen. Het bestaan van de kontingente semantiek is de konditie ervoor, dat er breuken tussen literatuur en geschiedenis ontstaan, waarvoor in de geschiedenis geen direkte aanleidingen te vinden zijn, maar die literairhistorisch zeer duidelijk te konstateren zijn. Dergelijke breuken of diskontinuïteiten verschijnen uiteraard niet bij elk werk en op elk moment. In principe zijn zij echter altijd mogelijk. En dat betekent dat literairhistorische verandering ook dan kan optreden wanneer vanuit de geschiedenis ervoor geen aanleiding lijkt te bestaan. Maar dit betekent wederom niet, dat deze verandering niet toch uit historische oorzaken voortkomt. Zij kan teweeg gebracht worden door historische situaties, waarin geschiedenis in de zin van Fernand Braudel in verstarde strukturen ‘geblokkeerd’ is, de integratie van nieuwe ervaringen in de heersende mentaliteitssystemen onmogelijk is en de literatuur daardoor naar nieuwe, de beproefde overschrijdende semantieken zoekt. Verleidelijk maar voorbarig zou de konclusie zijn, dat literatuur historische verandering zou anticiperen, en op historische verandering vooruit zou lopen. In de kontingente semantiek is namelijk geen historische toekomst opgeslagen. Dat kan reeds daarom niet het geval zijn, omdat deze semantieken geen geformuleerde of formuleerbare inhouden bevatten, maar zich alleen als tegenontwerpen, als open tegenbeelden artikuleren. Wat zij laten zien, zijn de grenzen en beperkingen van de historische strukturen inclusief hun mentaliteiten. Wat zij aan semantische komplexen oproepen, is op ervaringen en belevenissen gebaseerd, die zich aan de kategorieën van de mentaliteiten onttrekken. Wat zij echter aankondigen is de veranderlijkheid, de tijdelijkheid van historische strukturen, van de strukturen, die zich op den duur tijdens langzame processen van verandering of door met geweld bereikte keerpunten, aan nieuwe levens- en werkelijkheidsgegevens moeten aanpassen. Het potentieel van anticipatie van literatuur is niet als konkrete voorafbeelding te begrijpen, maar als principiële mogelijkheid tot verandering, die in relatie staat tot niet-literaire strukturen. Om dezelfde redenen zou men literatuur miskennen, wanneer men zou aannemen dat in literaire werken op bepaalde historische evenementen vooruitgelopen zou worden, vooral op evenementen die, omdat zij menselijk handelen beïnvloeden, ook historische strukturen en mentaliteiten veranderen. | |
[pagina 78]
| |
Literatuur loopt niet vooruit op historische veranderingen of zelfs belangrijke gebeurtenissen. Wat zij kan doen is hooguit veranderingen aankondigen, maar aankondigen dan in de betekenis van: opmerkzaam maken op verstarrende strukturen en daaruit mogelijkerwijs voortkomende verandering. Direkte relaties tussen literaire verandering en historische evenementen worden hooguit als naderhand zich konstituerende konstrukties zichtbaar. Deze relaties zijn in waarheid altijd tot stand gekomen via de strukturen en de mentaliteiten. Literaire innovaties kunnen ook optreden zonder dat in hun nabijheid historische gebeurtenissen van grote werking te vinden zijn. Ook daar waar historische en literairhistorische verandering in de tijd dicht bij elkaar liggen, is hun raakvlak in de hen beiden funderende historische struktuur te zoeken en niet in hun wederzijdse afhankelijkheid. De literairhistorische verandering in de 18e eeuw is ook zonder Franse Revolutie historisch verklaarbaar. Zij behoeft geen sanktie, ook geen sanktie achteraf door de revolutie. In zekere zin is de literaire verandering in de 18e eeuw een logisch, haast noodzakelijk resultaat van historische gegevens, namelijk van de absolutistische maatschappijorde en de tot haar behorende mentaliteiten, die niet meer opgewassen waren tegen nieuwe levensrealiteiten. De Franse Revolutie is daarentegen geenszins een noodzakelijk resultaat van de historische struktuur, ook niet wanneer men de revolutie als een direkt gevolg van de crisis van het Ancien Régime beschouwt. Voor de literatuurgeschiedenis en haar evoluties heeft het historische evenement hooguit de waarde van een additief bewijs, dat illustreert, maar niet verklaart, waarom literairhistorische veranderingen optreden. Het is niet makkelijk, zo niet onmogelijk, evenementen te noemen, die veranderingen in de literatuur veroorzaakt zouden hebben, zonder dat literairhistorische veranderingen daarvóór of gelijktijdig te konstateren vallen. Daarom is het problematisch om literairhistorische veranderingen in bepaalde gebeurtenissen te funderen. Dit geldt voor de Franse Revolutie evenzeer als voor de talrijke ingrijpende evenementen in de 20e eeuw. Eerste en Tweede Wereldoorlog, Russische Revolutie, dekolonisatie - men kan zich afvragen of deze en andere evenementen, die de wereld waarlijk hebben veranderd, de literaire evolutie van de 20e eeuw meer dan alleen in de marge hebben beinvloed. Er zijn stemmen, die van een ‘stationaire toestand’ van de moderne kultuur en kunst spreken, van hun toestand van ‘eindeloze duur’.Ga naar eind10 Kunst en literatuur van de 20e eeuw zouden weliswaar buitengewoon inventief zijn, wanneer het om variaties van reeds beproefde modellen gaat, maar ingrijpende veranderingen, zoals uit vroegere tijden bekend zijn, zouden ontbreken. Hoe men daarover ook mag denken, één ding wordt in dergelijke opvattingen zeer duidelijk: de ingrijpende gebeurtenissen van onze eeuw, die misschien de wereld sinds mensenheugenis op de meest verreikende wijze veranderd hebben, zouden van weinig invloed op de gang van de literatuurgeschiedenis geweest zijn. |
|