Spektator. Jaargang 15
(1985-1986)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermdAankondiging en besprekingLetterkundeR.F.M. Marres.De vertelsituatie en de hoofdmotieven in de Anton Wachtercyclus van S. Vestdijk. [Amsterdam:] Huis aan de drie grachten, 1983 [= 1984].[VII,] 303 p. (Kritische studies.) (ook verschenen als proefschrift R.U. Leiden) ƒ 42,50. Het mag gerust een wat merkwaardige situatie genoemd worden dat een halve eeuw verstrijken moest sinds het verschijnen van Terug tot Ina Damman eer deze, toch een der meest gelezen en gewaardeerde romans uit onze literatuur, tesamen met de later gepubliceerde maar zowel ervóór als erna gesitueerde romans, tesamen met hun achten de zogenaamde Anton-Wachtercyclus vormend, onderwerp werden van een academisch proefschrift. Wat daarvan ook de oorzaak zij - de omvang en veelkantigheid van Vestdijks oeuvre dat nu eens detailstudies uitlokte, dan weer te vroege en al te globale generalisaties, maar misschien ook de schijnbare eenvoud in structureel opzicht - het is er ten slotte van gekomen. Het proefschrift waarop R.F.M. Marres op 28 April 1983 te Leiden bij Prof. H. Gomperts pronoveerde bevat drie omvangrijke hoofdstukken. Ruwweg: (1) een analyse van de vertelsituatie, er inleiding van (2) een onderzoek naar de moieven en ten slotte (3) een motivering van het ronanpsychologisch onderzoek als intrinsieke benaderingswijze. Het inleidende hoofdstuk is, aldus Marres, nodig voor de interpretatie van de uitlatingen van Anton, m.a.w. voor het antwoord op de vraag of we alles wat Anton denkt en zegt als waar dienen te aanvaarden. Marres behandelt eerst het personale t.o.v. het auctoriële vertellen, dan de relatie tussen auteur en verteller en vervolgens de meer algemene uitspraken in de roman, dus hoe de auteur zich impliciet manifesteert buiten de protagonist om, zoals hoe hij het meedenken en -kijken met Anton verlaat voor blikken in het innerlijk van de andere personages die onkenbaar zijn voor Anton. Voortlezend in dit logisch opgebouwde hoofdstuk krijgt de lezer steeds brokken reflectie over de betreffende problematiek voorgezet, zoals bijvoorbeeld op dit punt aangeland, een excursie over het begrip ‘alwetende verteller’. Deze werkwijze maakt het boek tot een combinatie van een bespreking van romantheoretische vraagstukken en een analyse van de roman(reeks) in kwestie. De heldere weergave van die problematiek onder vermijding van diepzinnig vakjargon - een van de verdiensten van dit boek - maakt dat voor vruchtbaar gebruik van deze dissertatie recente lectuur van de Anton Wachtercyclus eerder een vereiste is dan diepgaande kennis van de romantheorie. Dat laatste immers verwerft men en passant, zij het zeker niet spelenderwijs in het boek zelf, bij wijze van spreken dan. Het aantrekkelijke van deze wisselwerking is dat twijfelgevallen - ‘demarcatieproblemen’, noemt Marres ze - de theoretische uiteenzettingen niet weinig verlevendigen en soms goed dienst doen om al te stellige opvattingen van deze of gene theoreticus te kunnen relativeren. Enigszins frivool opgevat zou men dit eerste hoofdstuk als een Ik heb al een boek voor gevorderden kunnen zien. Marres' zorgvuldige lectuur brengt zelfs enkele inkonsekwenties van Vestdijk aan het licht en een enkele keer gaat de jonge doctor zo ver een alternatieve tekst voor te stellen, waarmee Vestdijk had kunnen voorkomen uit zijn rol te vallen. Meestal heeft Marres een gelukkige hand in zijn discussie met de theorie of met andere interpretatoren, al lijkt me bijvoorbeeld de vraag (p. 51) | |
[pagina 394]
| |
of er sprake is van ironie bij Anton of van koele distantie tussen verteller en personage (vlgs. Oversteegen) een schijnprobleem ontstaan uit de verwaarlozing van de factor ‘autobiografie’. Anders gezegd: zijn die gevallen waarin Anton zelfkennis demonstreert en die waarin de verteller kennis toont van Antons innerlijk voor de ‘alwetende lezer’, die zich van dat autobiografische bewust is, niet van dezelfde aard. M.a.w. in feite draait het dan om het ogenblik waarop Anton (= S. Vestdijk) tot zelfinzicht komt als belevende of als vertellende instantie. Op dezelfde wijze behandelt de auteur na het auctoriële vertellen het personale en de Erlebte Rede. Steeds weer: eerst de theoretische aspecten, daarna de verschijningsvormen in de cyclus. In het tweede hoofdstuk - eerder afzonderlijk verschenen - komen zoals al gemeld de motieven aan de orde. Tegen de bespreking van de angsten en de diverse vlucht- en afweerreacties van Anton en tegen de behandeling van de liefde in al zijn verschijningsvormen alsmede de vriendschap op zich heb ik nauwelijks bezwaren, maar de theoretische verantwoording eraan voorafgaand vind ik niet bijzonder sterk. De cruciale bladzijden zijn 93 tot 95 en de vraag die aan de orde is, luidt in welke zin hier van motieven gesproken kan worden. De reden waarom Marres ervan afziet analoog aan Blok van ‘compositiemotieven’ te spreken, lijkt me bij een roman(reeks) als deze zeer begrijpelijk. Zulke motieven wijzen immers op een ietwat kunstmatige vormgeving, op kunstgrepen van de romancier als arrangeur. Iets voor Couperus bijvoorbeeld. Maar juist omdat Marres op p. 93 al heeft aangegeven dat het onderwerp van de cyclus het leven van de jongen en de student Anton Wachter is en dat dientengevolge (dit causale woord is van mij. B.L.) er nauwelijks ‘valt uit te maken wat het thema van de reeks is’, is er in mijn ogen dan ook eigenlijk niet van motieven sprake, anders dan in psychologisch opzicht voor zover de jongen Anton bepaalde de psycholoog opvallende trekken vertoont. Marres geeft er boven een willekeurige keuze van verhaalmotieven (in de terminologie van Blok) de voorkeur aan te spreken van abstracte motieven. Accoord, maar het feit dat angst, liefde en vriendschap als motieven worden opgevat, omdat ‘ze in vele vormen en variaties optreden’ is mij weer te gratuit. Het zijn eerder aspecten en afgeleiden van het karakter van Anton. Samengevat: de verhulde autobiografie die de reeks vormt - van de puberteit via adolescentie naar de keuze voor het kunstenaarsschap - verzet zich m.i. tegen de aanwijzing van abstracte motieven als structuurelementen in de romancyclus.Ga naar eindnoot* Interessant bij de bespreking van Antons angsten zijn overigens de parallellen die Marres trekt met Vestdijks ‘gemankeerde proefschrift’ Het wezen van de angst. In het laatste hoofdstuk verdedigt Marres zijn psychologiserende benaderingswijze tegen het mogelijke verwijt van Wellek & Warren als zou het hier niet om een intrinsieke analyse gaan. Dit hoofdstuk is door R. van der Paardt in Forum der Letteren (25:4; dec. 1984) terecht het leerzaamste gedeelte van het proefschrift genoemd. Hij sprak zelfs de wens uit tot omwerking en afzonderlijke uitgave bij wijze van een ‘algemeen oriënterend boekje over literatuur en psychologie’. Ik sluit me graag bij die wens aan, ook al vanwege de vele zijpaden die Marres inslaat naar andere literatuur als Een nagelaten bekentenis. Bij dit derde hoofdstuk vergeet men bijna bezig te zijn met de lectuur van een proefschrift over de Anton-Wachtercyclus. Ik besef dat deze laatste uitspraak er een is die tevens enige kritiek op het boek als gehecl inhoudt. Inderdaad is de dwingende samenhang tussen de drie samenstellende delen niet de sterkste kant van het boek. De zelfstandige publicatie van een deel ervan wijst al in dezelfde richting. B. Luger |
|