Spektator. Jaargang 15
(1985-1986)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lucebert en zijn lezers. Over de receptie van Lucebert in interpretaties
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij stelden ons ten doel om na te gaan hoe Lucebert-gedichten worden geanalyseerd en geïnterpreteerd in beschouwingen gewijd aan een afzonderlijk gedicht van Lucebert. Dit impliceert dat recensies van de gedichtenbundels of (recente) literatuurgeschiedenissen (zoals R.L.K. Fokkema's Het komplot der Vijftigers uit 1979) niet tot het onderzochte materiaal behoordenGa naar eindnoot5. Ons materiaal bestond zodoende uit 39 artikelen van 28 verschillende auteurs, handelende over 25 gedichten. De lijst van bestudeerde artikelen is als Bijlage aan dit artikel toegevoegd. Om tot een uniforme beschrijving van dit materiaal te komen, hebben wij de artikelen op vier punten bevraagd.
In dit artikel zullen wij geen volledige en gedetailleerde verantwoording geven van onze bevindingen. Over punt 4, dat hier niet verder aan de orde zal komen, kunnen wij opmerken dat er binnen ons corpus teksten slechts in zeer geringe mate, en dan nog voornamelijk op detailpunten, wordt gereageerd op of verwezen naar andere beschouwingen. Alleen de nog te bespreken visser van ma yuan-polemiek tussen Walrecht en Van de Watering vormt hierop een uitzondering. Wij bepalen ons hier tot het bespreken van slechts vier auteurs: Cornets de Groot, Jessurun d'Oliveira, Walrecht en Van de Watering. Zij hebben zich uitvoerig bezig gehouden met de poëzie van Lucebert en doen dat, misschien met uitzondering van Jessurun d'Oliveira, nog steeds. Jessurun d'Oliveira kan ons inziens evenwel niet ontbreken wegens zijn ‘spraakmakende’ bijdragen aan het tijdschrift Merlyn. Zoals wij nog zullen zien, lijkt zijn specifieke manier van analyseren en interpreteren van (Lucebert-)gedichten school te hebben gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Beschouwingen en interpretaties van Lucebert-gedichten2.1 De zestiger jaren zijn voor de Lucebert-receptie vruchtbaar geweest. Dat geldt ook voor het type interpretatie-artikelen dat wij selecteerden, dus de aan een afzonderlijk gedicht gewijde studiesGa naar eindnoot6. Auteurs als Cornets de Groot, Jessurun d'Oliveira, Walrecht en Van de Watering hielden zich vanaf het einde van de vijftiger jaren met de poëzie van Lucebert bezig. In tegenstelling tot de meeste auteurs uit ons onderzoek die, voor zover wij konden nagaan, slechts één artikel schreven over een gedicht van Lucebert, schreven zij over meer dan één Lucebert-gedicht. Hun namen komen eveneens voor in discussies over op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gors, ik tracht op poëtische wijze, alsmede in de fameuze polemiek rond visser van ma yuanGa naar eindnoot7. Daarmee kunnen wij nog niet zeggen, dat dit viertal representatief is voor de gehele groep auteurs die over Lucebert-gedichten schreef. Wij zullen echter zien dat hun werkwijzen typerend zijn voor de toegepaste werkwijze van analyseren en interpreteren. De door ons geselecteerde auteurs hielden zich - dat kan ook uit de Bijlage worden opgemaakt - in elk geval bezig met díe Lucebert-gedichten, die in het algemeen van interpretatoren de meeste aandacht kregen. De artikelen over visser van ma yuan, op het gors, ik tracht op poëtische wijze, het orakel van monte carlo, de schoonheid van een meisje en school der poëzie vormen het grootste deel van het totale corpus teksten (21 van de in totaal 39 artikelen). Voor ons derhalve een reden temeer om de bespreking van onze resultaten tot de vier genoemde auteurs te beperken.
2.2. Het weergeven van aanpak en uitwerking van de interpretaties bergt het gevaar in zich deze aspecten uit de context van de artikelen te lichten. Wij hebben dat trachten te ondervangen door te kijken naar de doelstellingen van de auteurs met hun beschouwingen, alsook door uitspraken over poëzie - in de ruimste zin - te registreren. Men dient daarbij te bedenken, dat er aan de beschouwingen verschillende doelstellingen ten grondslag kunnen liggen. Het is wel mogelijk om een aantal van die doelstellingen op te sommen, maar dat mag niet de suggestie wekken, dat die doelstellingen strikt zijn te scheiden of dat ze steeds expliciet worden gegevenGa naar eindnoot8. Zo wil Van de Watering in ‘Sectie op een visser’ aantonen, dat visser van ma yuan ‘een (zij het miniatuur) kunstwerk van ongewoon gehalte’ is. Hij komt vervolgens met een (structuur)analyse en een betekenisanalyse. Walrecht wil in ‘Vivisectie op een visser’ laten zien, dat de interpretatie van Van de Watering onjuist is, en hij geeft aansluitend een eigen interpretatie. Wij hebben de indruk gekregen dat men slechts zelden één doelstelling heeft met de interpretatie en dat er dus nevendoelstellingen meespelen. Bovendien is men lang niet altijd even duidelijk over zijn bedoelingen, en zelfs als dat wel het geval is, kan er toch nog sprake zijn van andere, niet geëxpliciteerde bedoelingen. De uitvoerige analyse van het orakel van monte carlo dient voor Cornets de Groot kennelijk om aan te tonen, dat Lucebert zich in en met dit gedicht keert tegen Willem Kloos, zijn werk en zijn ideeën, maar zich tegelijk toch ook plaatst in een tot Kloos terug te voeren poëtische traditie. Een andere keer zegt Cornets de Groot te willen nagaan hoe bij Lucebert de vorm de inhoud bepaalt. Hij gaat er namelijk van uit dat het typerend is voor Lucebert (of voor poëzie in het algemeen? - dat wordt niet geheel duidelijk in zijn ‘Taal voor ontschooldlen’), dat de ‘deformatie’ de ‘inhoud’ bepaalt. Cornets de Groot vindt dan ook dat de lezer het spelletje van Lucebert moet meespelen: de lezer moet niet afgaan op het aanbod aan woorden zonder meer, hij moet letten op het ontstaan van reeksen en vervolgens nagaan welke betekenissen worden ‘gecreëerd’. In horror zou ‘het witte kappersruit’ in r.3 voor de reeks ‘spiegels’ (r.4) - ‘over-kamt’ (r. 7) - ‘bleke tanden’ (r. 8) - ‘strooien haar’ (r. 18) - ‘tondeuze’ (r. 20) zorgen. En zelfs herinnert ‘razer’ in r. 21 Cornets de Groot aan ‘razor’. De doelstelling van Jessurun d'Oliveira bij zijn analyse van op het gors houdt eveneens verband met zijn opvatting over het lezen van poëzie. De lezer moet deelnemen aan het creatieve proces, meent hij, en via ‘close reading’ kan het hermetische karakter van het gedicht worden opengebroken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schrijvers over Luceberts gedichten knopen ook graag aan bij versregels van de dichter. Vooral ik tracht op poëtische wijze wordt dankbaar geraadpleegd. Walrecht lijkt zelfs te willen bewijzen dat Lucebert ALLES (dat is: de ruimte van het volledig leven wil uitdrukken, zo stelt hij in zijn interpretatie van as alles. Aan het voorafgaande valt af te lezen, dat de doelstellingen van de auteurs kunnen verschillen. Het kan he gaan om een verklarende interpretatie - niettegenstaande het feit dat de term ‘interpretatie’ gewonlijk wordt vermeden -, om het geven van uitleg over het programma van de dichter of over diens werkwijze en thema's, danwel om het aantonen van het eigene van Lucebert of juist van zijn plaats in de traditei. Maar ondanks grote verschillen onderling, zijn er ook overeenkomsten aan te wijzen in de benadering van de gedichten. Dat blijkt als wij naar de ‘werkwijze’ van de auteurs kijken.
2.3 Vwijwel alle auteurs uit ons corpus teksten geven een parafrase van het gedicht dat zij aan een beschouwing onderwerpen. Bij ‘parafrase’ denke men in dit geval aan het in eigen woorden weergeven wat het gedicht in zijn geheel, een belangrijke strofe en/of een als kern opgevatte regel betekent. In een aantal gevallen, zoals bij Cornets de Groot 1967/1968 en Van de Wetering 1962/1963, stellen, auteurs expliciet voorop dat zij bij hun interpreterende parafrase uitgaan van òfwel een globale indruk, òfwel een bepaalde betekenis die aan (delen van) het gedicht kan worden toegekend. Zo'n indruk of mogelijke betekenis kwam bij hen op na een eerste, globale lezing, en zij willen in hun artikel als het ware mèt de lezer een tweede, gedetailleerde lezing van het gedicht ondernemen. Voor onze vier auteurs, maar evenzeer voor menig ander schrijver over Lucebert-gedichten, geldt, dat zij hun interpreterende parafrase voorbereiden danwel aannmemelijk maken met behulp van specifieke werkwijzen. Daarbij gaat het om (combinaties van) de volgende vijf behandelingen. 1. Een strofe-voor-strofe-behandeling van het gedicht. Een dergelijke behandeling impliceert niet dat de strofen vna de gedichten alle en/of in chronologische volgorde worden besproken. Cornets de Groot en Jessurun d'Oliveira passen dit toe in hun beider bespreking van op het gros; Cornets de Groot voorts ook bij huwewie, en Walrecht in zijn eerste artikel over visser van ma yuan. Van de overige auteurs van ons corpus teksten passen 12 deze strofe-voor-strofebehadeling toe. 2. Een regel-voor-behandeling van een gedicht of strofe. Ook hier geldt dat niet alle regels van het gedicht of een strofe worden besproken, of in chronologische volgordeGa naar eindnoot9. Van onze vier auteurs gebruikt alleen Walrecht een dergelijke tekstbehandeling in zijn artikel over school der poëzie; de overige auteurs van ons corpus teksten passen slechts spaarzaam een regel-voor regelbehandeling toe. 3. Het bespreken, verklaren of interprreteren van afzonderlijke woorden, die doorgaans als ‘kernwoorden’ van het gedicht, en bijgevolg als belangrijkste items voor de verklaring casu quo interpretatie worden beschouwe; woorden, derhalve, die de basis vormen voor de te geven parafrase of deze ondersteunen. Deze methode om het gedicht doorzichtger te maken of de - al dan miet voor-opgestelde danwel in de loop van de bespreking zich kristalliserende - betekenis van het gedicht vast te legggen, wordt ruimschoots toegepast. Daarbij bedienen auteurs zich van twee hulpmiddelen: de associatie en/of het woordenboek. Walrecht draagt bij voorbeeld allerlei betekenissen aan voor woorden in het gedicht al alles, die hij via een listig verhaal terugvoert op de beginregel ‘as aalles’ om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo te verduidelijken dat Lucebert ALLES tot uitdrukking wil brengen. Cornets de Groot maakt voor zijn analyse van ontarde prins een (stilzwijgende) keuze van enkele woorden, waarvan hij de betekenis on van Dale opzoekt. Hij kiest opnieuw als hij betekenissen uit het woordenboek haalt. Zo blijft in feite onduidelijk waarom sommige woorden kernwoorden zijn en waarom die kernwoorden juist déze betekenissen hebben. In de besprekingen van op het gors maken zowel Cornets de Groot alss Jessurun d'Oliveira gebruik van associaties en van het woordenboek. Beroemd werd Jessurun d'Oliveira's ontdekking van ‘vileine vilder’, een woordgroep uit het Lucebert-gedicht, bestaande uit twee in het woordenboek op dezelfde pagina voorkomende woorden: de dichter gebruikt zelf kennelijk ook Van Dale. De ‘uitleg’ die aan kernwoorden wordt gegeven, kan extreem zijn: Van de Watering associeert ‘verlichte waters’ met ‘Donkersloot’ en komt zo tot een poeticale interpretatie van ik tracht op poëtische wijze. En Walrecht leest in plaats van ‘kaaklende daad’ in school der poëzie ‘kaalende daad’, wat hem brengt op Lucebert als knipper, kapper, scheerder. Dat valt dan weer mooi te combineren met ‘oplichter der liefde’ in hetzelfde gedicht! 4. Het opvoeren va buitentekstuele argumenten/verklaringen voor betekenisgeving aan een strofe, regel of (kern)woord. Cornets de Groot doet dit bij zijn besprekingen van huwewie en lente-suite voor lilith. Het verreweg mooiste voorbeeld levert de visser van ma-yuan-polemiek op, - niet alleen op dit punt, overigens! Nadat Van de Watering in het derde nummer van Merlyn met behulp vna veel buitentekstuele gegevens zijn interpretatie had onderbouwd, bestreed Walrecht deze naar zijn mening onjuiste, want op verkeerde informatie steunende interpretatie met andere buitentekstuele gegevens. Beiden baseerden zich onder andere op verschillende reprodukties van een schildering va de chinese kunstenaar Ma Yuan. De klap op de vuurpijl kwam toen Lucebert - horribile dictu - aan Walrecht bekende dat de afbeelding die hijzelf als dichter voor ogen had gehad, een nogal vage reproduktie was geweest waarop datgene wat Van de Watering en Walrecht er via het gedicht in meenden te zien, niet te onderscheiden wasGa naar eindnoot10. Zo blijkt interpretatie indrdaad een creatieve bezigheid te kunnen zijn! 5. Het geven van een analyse van de (globale) structuur, in enige zin. Daarbij kan men denken aan een grammaticale, semantische of thematische analyse. Als voorbeelden noemen wij hier Adriaens 1978, die een verantwoording van de thematische samenhang en van de narratieve structuur van haar lichaam heeft haar typograaf geeft, terwijl Van Dijk 1971 probeert te komen tot een semantische ‘diepte’-interpretatie vna alle belangrijke woorden en woordgroepen vna orphuis. Maar men kan ook denken aan de structuuranalyse waarmee Van de Watering begint in zijn beschouwing over visser van ma yuan. Hij bekijkt manelijk eerst de indeling in strofen en regels; pas daarna richt Van de Watering zich op de betekenis(sen) van de afzonderlijke woorden. Cornets de Groot, die het enerzijds met Jessurun d'Oliveira eens is dat men Lucebert niet kan lezen zònder woordenboek, meent anderzijds uit te moeten gaan van op het gorsals totaliteit. In dit geval hebben wij tevens te maken met een reactie op een vorige kritiek, althans: Cornets de Groot beaamt de kritiek van Berger op de werkwijze die Jessurun d'Oliveira volgde toen hij op het gors strofe-voorstrofe analyseerde. Berger meende namelijk, dat het ‘zo maar’ beginnen bij het eerste vers verkeerd is: men zou eerst het geheel van het gedicht moeten bezien. (Berger verkrijgt het zicht op die totaliteit overigens door wat hij een ‘luchtige’ overlezing van het gedicht noemt.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De parafrase van het Lucebert-gedicht wordt dus voorbereid door, of onderbouwd met één of meer van de hiervoor genoemde werkwijze(n). Het zal duidelijk zijn geworden, dat in ieder geval de door ons besproken auteurs doorgaans combinaties van de verschillende werkwijzen toepassen. Jessurun d'Oliveira gebruikt in ‘De limiet van het middenwit’ de strofe-voor-strofe-behandeling en hij bekijkt vervolgens afzonderlijke woorden. Hij raadpleegt zonodig het woordenboekGa naar eindnoot11. Cornets de Groot verlaat zich bij voorkeur op associaties en het woordenboek (en hij associeert soms verder op in het woordenboek gevonden betekenissen), past de strofe-voor-strofe-behandeling wat minder toe, terwijl hij - met name in ‘Een proeve van Hineininterpretierung’ - ook nog naar afzonderlijke (kern)woorden kijkt uit huwewie. Soms maakt Cornets de Groot bovendien gebruik van buitentekstuele argumenten of verklaringen. Het ziet er dus naar uit, dat voor hem elk gedicht een eigen werkwijze behoeft. Voor Walrechts eerste artikel over visser van ma yuan - zijn beide andere publikaties uit ons corpus teksten over dit gedicht zijn vooral inhoudelijke reacties op andere commentatoren onder wie Van de Watering - geldt, dat hij naast een strofe-voor-strofe-behandeling en het verklaren van afzonderlijke (kern)woorden, vooral buitentekstuele argumenten ter ondersteuning van zijn interpretatie aanvoert. Walrechts dertien jaar later gepubliceerde beschouwing over school der poëzie is anders van aanpak: hij bespreekt het gedicht grotendeels regel-voor-regel en gebruikt naar eigen zeggen het woordenboek om de betekenis van afzonderlijke (kern)woorden te achterhalen. Van de Watering, tenslotte, past voor zijn visser van ma yuan- beschouwing een soort structuuranalyse toe: hij begint bij de globale structurering en kent vervolgens betekenissen toe aan afzonderlijke (kern)woorden (o.a. via associatie). Opmerkelijk is overigens nog dat Van de Watering, midden in zijn analyse, ineens teruggrijpt naar de titel van het gedicht en dan weer met buitentekstuele argumenten doorgaat. Zijn interpretatie van ik tracht op poëtische wijze berust vrijwel geheel op buitentekstuele argumenten.
2.4 Het merendeel van de auteurs uit ons onderzoek (18 van de 28) beperkt zich niet tot het geven van een parafrase, maar doet tevens uitspraken over poëzie in het algemeen en/of over de poëzie van Lucebert in het bijzonder. Zulke opmerkingen hangen meestal samen met het besproken gedicht en ze zijn niet zelden een als ‘bewijsstuk’ op te vatten argument ter ondersteuning van de werkwijze of de interpretatie. Wanneer wij hierna enkele van die opmerkingen de revue laten passeren, moeten wij er opnieuw op wijzen, dat de context waarin zulke uitspraken worden gedaan, niet aan bod zal komen. Desondanks geven wij hier enige uitspraken weer om te laten zien hoe er over (Luceberts) poëzie wordt gedacht. Binnen het scala van uitspraken over poëzie is op enigszins kunstmatige wijze een zestal categorieën te onderscheiden. Het gaat naar onze indruk namelijk om uitspraken over:
De populairste categorie is 4, gevolgd door 1, 3 en 5. Overigens doen maar wei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nig auteurs uitspraken in meer dan één categorie. Onder hen zijn Cornets de Groot en Walrecht, tot wie wij ons hier zullen beperken. Cornets de Groot ziet de experimentele dichter als iemand die, om zich verstaanbaar te maken, de grenzen van het verstaanbare moet overschrijden (vgl. Cornets de Groot 1967a). Volgens hem hebben dichters een ‘blauwdruk’ voorhanden vóórdat zij een gedicht uitschrijven, en Lucebert vult zo'n ‘blauwdruk’ in met behulp van het woordenboek (vgl. Cornets de Groot 1966). In een ander verband stelt Cornets de Groot evenwel dat Lucebert met het betekenisloze speelt, waaronder dan de ‘pre-adamische (taal)cultuur’ dient te worden verstaan (vgl. Cornets de Groot 1967b). Over de taal van Lucebert merkt hij nog op, dat er sprake is van lettrisme: het naar behoefte vervormen van woorden wanneer deze hun inhoud, op basis van het woordenboek, slechts ten dele aankunnen. Anders geformuleerd: de woorden bij Lucebert gedragen zich anders dan op grond van het woordenboek kan worden verwacht (vgl. ibid.). De nadruk die Cornets de Groot in deze uitspraken legt op het taalgebruik en de daarin opgesloten betekenismogelijkheden, volgt uit de doelstellingen van zijn verschillende beschouwingen. Hij wil immers aantonen dat Lucebert zich in het orakel van monte carlo enerzijds tegen Willem Kloos afzet en anderzijds zichzelf toch in diens poëtische traditie plaatst. Hij wil aan de hand van huwewie de relatie tussen de Experimentelen in het algemeen en de Rederijkers blootleggen. En hij wil aan ontaarde prins laten zien hóe Lucebert dicht en waarom hij dat op die manier doet. Walrecht 1975 stelt dat poëzie géén beschrijving mag zijn van nietszeggende uiterlijkheden. Dertien jaar eerder had hij geschreven: ‘De poëtische wijze van Lucebert is (...) onlosmakelijk met eenvoud verbonden’ (Walrecht 1962/1963:73). Die ‘eenvoud’ van Luceberts ‘poëtische wijze’ behoort evenals ‘de ruimte van het volledig leven’ die deze dichter tot uitdrukking wil brengen, tot de vaste bestanddelen van diverse beschouwingen over de Lucebertgedichten.
2.5 Cornets de Groot geeft zijn lezers nog de raad dat zij mogen aanrotzooien, mits zij dat dan maar goed doen! Dit advies berust op zijn idee dat Lucebert nogal eens kiest voor de minst waarschijnlijke vorm. Zo wordt het werk dus overgelaten aan de scherpzinnigheid van de lezer. Ofwel, in andere termen uitgedrukt: Luceberts vorm bezorgt de lezer informatie over diens werk(methode) (vgl. Cornets de Groot 1966). Cornets de Groot is niet de enige die dergelijke gedachten over het werk van Lucebert ventileert. In de dissertatie van Van de Watering, gewijd aan enkele Lucebert-gedichten en als zodanig een bekroning van een periode van Lucebertstudie, staat dat het object (Luceberts gedichten dus) aan de interpretator de werkwijze voorschrijft. En waar de poëzie van Lucebert veel ‘ongewoon’, ‘afwijkend’ taalgebruik vertoont - Van de Watering, die deze kwalificaties gebruikt, spreekt ‘voor het gemak’ van ‘“eigenzinnig” taalgebruik’ (Van de Watering 1979:12) -, ligt het voor de hand om de analyse van een Luceberttekst dáár te beginnen. Van de Watering betitelt zijn werkwijze dan ook als een extreme variant van de ‘close reading’-methode, namelijk in die zin dat ik nóg consequenter dan al bij anderen het geval was, de argumenten voor mijn interpretaties ontleen aan, en baseer op nauwkeurige observatie van taalgebruik en gedetailleerde analyse daarvan met behulp van termen en onderscheidingen uit de taalkunde (ibid). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij behandelt grammaticale en lexicale (betekenis)mogelijkheden, en is daarin overigens niet de enigeGa naar eindnoot12. Strikt genomen zou het van belang zijn na te gaan, of het gebruiken van een bepaalde grammatica invloed heeft op de beschrijving en interpretatie. Het valt bij voorbeeld op dat Van de Watering bepaalde poëticale conventies kennelijk óók als grammaticale mogelijkheden laat gelden: wat gezegd is [nl. over het voortdurend doorbreken en overschrijden van de regels van de ‘normale’ grammatica - G.d.V./Ch.E.] geldt voor het hele proces van selectie van taalgebruiksmogelijkheden, uiteindelijk dus ook ten aanzien van poëticale regels (ibid.). Van de Watering merkt ook nog op, dat allerlei elementen niet alleen over de regels, maar ook over de strofen heen reiken. De fonologische, morfologische, semantische, syntactische, metaforische en ‘stilistische’ niveaus van taalgebruik waarop dit gebeurt, ‘zijn theoretisch wel te scheiden, maar in de praktijk is de verwevenheid ervan zo groot, dat ze eigenlijk allemaal tegelijk aan de orde zouden moeten komen’ (Van de Watering 1979:35-36). In zijn dissertatie begint Van de Watering zijn analyse van ik ben met de man en de macht overigens met een ‘globale monstering’ van het gedicht. Vervolgens bekijkt hij het strofe-voor-strofe, en in die strofen onderzoekt hij bepaalde woorden/woordgroepen door de ‘semantic features’ ervan vast te stellen. Tenslotte gaat Van de Watering het verband tussen de strofen na: het gedicht is immers een eenheid? Van de Watering vervolgt met een intermezzo over (literatuur en) mystiek, waarna de samenhang tussen vijf Lucebert-gedichten via dit buitentekstuele kader wordt gezocht. Zijn dissertatie vertoont derhalve een aardig overzicht van de in 2.3 onderscheiden behandelingen. Opmerkelijk is nog, dat niet alleen de motivering van zijn werkwijze - dus van de ‘close reading’-methode -, maar vermoedelijk toch ook Van de Waterings bevindingen in algemene zin in hoge mate samenhangen met zijn visie op de poëzie van Vijftig of van Lucebert in het bijzonder. Die visie, die wij ook bij andere auteurs kunnen terugvinden, is onder andere geconstitueerd door poëticale regels in het werk van Lucebert zelf; regels die de auteurs stuurden in hun lezing en die (deels) hun interpretatie hebben bepaald. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Interpretatiestrategieën?3.1 In het voorafgaande hoofdstuk gaven wij de voornaamste resultaten van ons onderzoek beknopt weer. Wij richtten ons vooral op de werkwijze van een viertal schrijvers over Lucebert-gedichten. De aard van ons materiaal - studies die aan een afzonderlijk gedicht van Lucebert zijn gewijd - maakt het begrijpelijk, dat de benaderingen ‘tekstgericht’ zijn. Opmerkelijk is de sturende werking van als poëticaal uitgelegde regels uit het werk van de dichter (en dat, terwijl men toch herhaaldelijk wijst op het meerduidige karakter van woorden en regels in de poëzie van Lucebert). Wij moeten constateren dat er, ondanks verschillen in uitgangspunten, overeenkomsten in de uitwerkingen van de schrijvers bestaan. Het gaat steeds om het door bepaalde behandelingen - zoals: strofe-voor-strofe, kernwoorden, associaties - aannemelijk maken van de parafrase die de interpretator (vooraf) geeft. Wij willen nu nog nagaan of er sprake is van een gestandaardiseerde reactie op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de poëzie van Lucebert: kunnen wij constateren of de ‘geschoolde’ lezer (vgl. p. 315) van Lucebert via een bepaalde, duidelijk te karakteriseren strategie tot zijn interpretatie komt? In dit verband gebruiken wij de term ‘interpretatiestrategie’, omdat wij die bij Stanley Fish aantroffen, die het mechanisme probeert te achterhalen waarmee, of de wijze waarop interpretaties tot stand komen. Door Fisch gebruikte begrippen als literary competence, informed reader en interpretive strategy, geven onze intuïties over het omgaan met (Luceberts) poëzie aardig weer. Wij willen ze hier gebruiken ter oriëntatie, als een (vaag) kader ter bepaling van onze bevindingen. Wij zullen daartoe eerst enige informatie moeten geven over de opvatting van Stanley Fish.
3.2 In de verzamelbundel met zijn bekendste artikelen Is There A Text In This Class? The Authority of Interpretive Communities (Cambridge (Mass.) & London, 1980), omschrijft Fish een ‘interpretatiestrategie’ als volgt: interpretive strategies are not put into execution after reading; they are the shape of reading, and because they are the shape of reading, they give texts their shape, making them rather than, as is usually assumed, arising from them. (Fish 1980:13) In tegenstelling tot de door de New Critics nagestreefde objectiviteit van tekstbeschrijving casu quo interpretatie - die Fish een illusie achtGa naar eindnoot13 -, zijn voor Fish de ervaringen van lezers wel te ‘objectiveren’, zodat er wat hem betreft geen gevaar hoeft te bestaan voor ongebreideld subjectivisme in de literatuurwetenschap. Want: we do not have free-standing readers in a relationship of perceptual adequacy or inadequacy to an equally free-standing text. Rather, we have readers whose conciousnesses are constituted by a set of conventional notions which when put into operation constitute in turn a conventional, and conventionally seen, object. (Fish 1980:332) Dat object - de literaire tekst - wordt onderworpen aan de conventies waaraan de lezer zich conformeert en vanuit welke hij literatuur in het algemeen benadert. In verband met deze kwestie spreekt Fish in eerste instantie over een bepaalde, gemeenschappelijke competence van (geschoolde ?) lezers; hij denkt daarbij aan een uniforme syntactische competentie alsook aan een periode-gebonden semantische competentieGa naar eindnoot14. Bij de bespreking van zijn begrip informed reader komt Fish met een uitvoeriger uitleg. Voor hem is de informed reader: 1. a competent speaker of the language out of which the text is built up; 2. is in full possession of ‘the semantic knowledge that a mature (...) listener brings to the task of comprehension’, including knowledge (...) of lexical sets, collocation probabilities, idioms, professional and other dialects, and so on; and 3. has literary competence. (Fish 1980:49) Het idee als zodanig lijkt aannemelijk, maar de bruikbaarheid laat ons inziens veel te wensen over. Vooral die literary competence, de factor die ons het meest interesseert, laat Fish òningevuld. Hij doelt wellicht op het feit dat men voldoende ervaring als lezer moet hebben om op de hoogte te zijn van de eigenschappen van literaire teksten. Wat desalniettemin onduidelijk blijft, is - bij voorbeeld - de hoeveelheid kennis waarover de informed reader geacht wordt te (kunnen) beschikken; wanneer is men ‘op de hoogte’? En hoe komen wij er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achter of een lezer inderdaad ‘op de hoogte’ is? Moet hij of zij dan een bepaalde interpretatie (kunnen) geven, of een specifiek oordeel (kunnen) vellen? Het enige houvast dat Fish in dezen biedt, is zijn opmerking dat een informed reader is sufficiently experienced as a reader to have internalized the properties of literary discourses, including everything from the most local of devices (figures of speech, and so on) to whole genres. (Fish 1980:48) Op de vraag wíe zich een informed reader mag noemen, heeft Fish een in dit kader voor de hand liggend, maar naar onze mening wel erg simpel antwoord: de onderzoeker van literatuur mag zich in elk geval als zodanig beschouwen. Hij immers onderzoekt een literaire tekst bewust op potentiële response en weert idealiter zoveel mogelijk het idiosyncratische uit de eigen response. De ingebouwde onzekerheden zijn hier door ons gecursiveerd. Fish weet natuurlijk ook wel dat er zwakke plekken in zijn omschrijving zitten. Hij erkent de subjectieve inbreng van zijn ‘methode van de informed reader’. Toch kiest hij voor die ‘gecontroleerde subjectiviteit’ boven de objectiviteit van mensen als Wimsatt en Beardsley, vanuit zijn visie dat lezers tekstbetekenissen actualiseren. Zulke actualiseringenGa naar eindnoot15 dienen voor de literatuurwetenschapper onderwerp van beschrijving te zijn. Het innemen van een dergelijk standpunt heeft de nodige consequenties, aldus Fish, want: if meaning is embedded in the text, the reader's responsibilities are limited to the job of getting it out; but if meaning develops, and if it develops in a dynamic relationship with the reader's expectations, projections, conclusions, judgments, and assumptions, these activities (the things the reader does) are not merely instrumental, or mechanical, but essential (...). In practice, this resulted in the replacement of the question -what does this mean? - by another - what does this do? - with ‘do’ equivocating between a reference to the action of the text on a reader and the actions performed by a reader as he negotiates (and, in some sense, actualizes) the text’ (Fisch 1980:2-3) 3.3 In zijn boek gaat Fish ook uitvoerig in op de interpretatieproblematiek. Zo wijst hij op de doorslaggevende betekenis van interpretive communities. Individuele lezers behoren volgens Fish tot een interpretatiegemeenschap die het hen mogelijk maakt bepaalde betekenissen aan teksten toe te kennen. Zo'n gemeenschap stelt de kaders vast waarbinnen betekenissen al dan niet mogelijk zijn, en houdt die kaders ook in standGa naar eindnoot16. Een gemeenschap beschikt namelijk over één of meer interpretatiestrategieën die door haar leden wordt of worden gebruikt. Fish benadrukt dat het niet de individuele lezer is die interpretatiestrategieën creëert; zulke strategieën zijn gemeenschapsbezit, wat inhoudt dat ze bepaalde operaties ( voor de betekenisgeving) mogelijk maken maar gelijktijdig ook beperken. In zoverre is de lezer zelf onderworpen aan het gezag van de gemeenschap. Fish' begrip interpretatiegemeenschap duidt naar onze indruk eigenlijk weer op de ‘gecontroleerde subjectiviteit’ bij interpretaties: betekenisgeving van een literaire tekst geschiedt steeds binnen het kader van een gemeenschap die de betekenisgeving stuurt. Vandaar dat in de ondertitel van Fish' boek sprake is van de authority, het gezag van interpretatiegemeenschappen. Doordat interpretatiestrategieën niet voortkomen uit de individuele (al of niet ‘geschoolde’) lezer, maar uit de interpretatiegemeenschap waartoe de lezer behoort, zijn het volgens Fish ‘interpretive communities, rather than either the | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
text or the reader, that produce meanings and are responsible for the emergence of formal features’ (Fish 1980:14). Deze strategieën zijn er voorafgaande aan het lezen van literaire teksten en determineren derhalve de vorm van wat wordt gelezen.
3.4 Als een lezer inderdaad deel uitmaakt van een interpretatiegemeenschap die in principe over méér dan een interpretatiestrategie kan beschikken, lijkt het redelijk te veronderstellen dat een lezer op een bepaalde manier betekenis(sen) toekent aan een artefact (zoals een Lucebert-gedicht). Wij kunnen het op zich dan ook wel eens zijn met Fish als hij opmerkt, dat een lezer kan worden geidentificeerd ‘as a member of a community whose assumptions about literature determine the kind of attention he pays and thus the kind of literature “he” “makes”’ (Fish 1980:11). Maar toch is het ons inziens niet mogelijk vast te stellen of Cornets de Groot, Jessurun d'Oliveira, Walrecht en Van de Watering eenzelfde ‘interpretatiestrategie’ gebruiken. Ook als wij constateren dat zij een aantal overeenkomende bewerkingen toepassen bij hun analyse van een Lucebert-gedicht, zijn er altijd nog twijfels mogelijk voor een benoeming ervan als ‘interpretatiestrategie’. Allereerst, immers, is er (weliswaar weinig) discussie tussen de diverse schrijvers over één Lucebert-gedicht. In dit verband is de discussie tussen Walrecht en Van de Watering over (de interpretatie van) visser van ma yuan minder interessant, omdat daarbij vooral de betekenistoekenning op grond van bepaalde buitentekstuele gegevens wordt bestreden. De discussie over op het gors is voor ons probleem relevanter. Hier strijdt men namelijk over de werkwijze van de analyse zelf. Kennelijk vindt Berger dat hij een àndere strategie (?) volgt dan Jessurun d'Oliveira, die immers zijn inziens ‘blanco’ van voorafaan door de tekst gaat - wat Berger weinig zinvol voorkomt (zie p. 319). Maar wij hebben nu juist de aandacht willen vestigen op overeenkomende kenmerken met betrekking tot de werkwijze van de dicussianten. En in dit verband kunnen wij eventueel spreken over een Merlyn-traditie: de werkwijze bij gedichtbesprekingen die in dit tijdschrift - waarvan Jessurun d'Oliveira zo niet de protagonist, dan toch wel de exponent was - verschenen, zou dùs als (het beste) voorbeeld van een specifieke ‘interpretatiestrategie’ vanuit een bepaalde interpretatiegemeenschap kunnen gelden. Jessurun d'Oliveira zou een informed reader van Luceberts werk kunnen worden genoemd: de kenmerken die Fish hierover geeft, inclusief het oningevuld gebleven begrip literary competence, zijn ruim genoeg om op deze Merlinist van toepassing te kunnen zijn. Maar de vraag is natuurlijk, of zulke benoemingen íets verhelderen? Het centrale begrip interpretive strategy is bovendien nauwelijks omschreven en bijgevolg niet operationeel. Vandaar dat vragen rijzen als: hóe stelt men een ‘interpretatiestrategie’ vast? Misschien even intuïtief als wij dat deden door enkele vragen te formuleren over het onderzoeksmateriaal? En: wanneer kunnen/moeten wij van één ‘interpretatiestrategie’ spreken? Is bij voorbeeld enerzijds de ‘close reading’ à la Merlyn een ‘interpretatiestrategie’ en anderzijds het eigenzinnig analyseren van Cornets de Groot een andere? Of - gezien de overeenkomsten in bewerkingen die zowel Jessurun d'Oliveira als Cornets de Groot toepassen - moeten wij bij verschillende strategieën veeleer denken in termen van, bijvoorbeeld, tekstgerichte danwel psychoanalytische benaderingen van literatuur? Wij kunnen dit soort vragen niet beantwoorden, ook niet op basis van het programma van Stanley Fish. Dit lijdt, zoals wij hebben proberen aan te tonen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan een vaagheid die er ons inziens verantwoordelijk voor is, dat veel van zijn opmerkingen weliswaar aantrekkelijk lijken, daar ze bepaalde intuïties over het lezen en interpreteren van literatuur lijken te bevestigen, maar die evenwel geen uitsluitsel geven over dat proces van lezen, analyseren en interpreteren. Derhalve moeten wij volstaan met de constatering, dat de kennismaking met enkele lezers van Lucebert-gedichten vooralsnog weinig exacte gegevens kan opleveren over hoe Lucebert wordt gelezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageLijst van door ons bekeken artikelen over gedichten van Lucebert. Bij elk artikel is het betreffende gedicht vermeld.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|