Spektator. Jaargang 15
(1985-1986)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Mariken van Nieumeghen, een gerenoveerd Maria-MirakelGa naar eindnoot*
| |
De bronnenDe bron bij uitstek is nog altijd de druk van omstreeks 1515 uit de werkplaats van de Antwerpse drukker Willem Vorsterman. Ook van groot belang is een engelstalige versie, vertaald en gedrukt rond 1518 door een andere Antwerpse drukker, Jan van DoesborchGa naar eindnoot2. De Engelse versie bevat enkel proza, en hoewel de overeenkomsten met de druk van Vorsterman groot zijn, kan ze niet beschouwd worden als een redactie in een vreemde taal van een proza-Mariken, die door Willem Vorsterman gelardeerd met versregels werd uitgegeven. Grote overeenkomst bestaat er tussen de houtsneden - die bij wijze van spreken door de kapittelopschriften van de prozastukken worden ondertiteld (Coigneau, p. 11) - maar ook hier zijn er problemen: de blokken waarvan Willem Vorsterman de houtsneden trok lijken kopieën te zijn van de blokken die Jan van Doesborch gebruikte voor zijn uitgave van 1518!? (Coigneau, p. 9). Heeft Willem met eerdere drukken zijn houtblokken versleten, of is Jan van Doesborchs Mary of Nemmegen een tweede druk, na met een kleine oplage de markt verkend te hebben? Bovendien zijn er binnen de negen houtsneden die de prozatekst illustreren nogal forse stilistische verschillen tussen de eerste zes en de laatste drie, die het verhaal na versregel 1020 verbeelden, te beginnen met: Na desen es heer Ghijsbrecht enz., waarin verteld wordt hoe Ghijsbrecht en Mariken zich op weg naar Keulen begeven tot en met het slotGa naar eindnoot3. Deze verschillen staan niet helemaal op zichzelf. Opvallend in het laatste stuk is het vallen van de toneelkreet Waer side (1068) en de berijmde ‘naprologhe’ van de verteller die zich verder uitsluitend van het proza bedientGa naar eindnoot4. Het is dus niet zó onaannemelijk dat dit slotstuk in een later stadium van de gecompliceerde wordingsgeschiedenis van de Mariken is toegevoegd, zoals ook de versregels in een eerdere prozaversie van de Mariken | |
[pagina 250]
| |
lijken te zijn ingevoerd (Coigneau, p. 37). Ver voor 1515 kan dat niet gebeurd zijn, zeer waarschijnlijk juist in 1515, want anders laten de even vele als grote inconsequenties in de spelling tussen het proza en de versregels zich lastig verklaren. Zo heeft het proza een sterke voorkeur voor de spelling Nieumeghen met als varianten Nieumegen en Nyeumeghen, terwijl men in de versregels vooral Nimmeghen (variant Nimmegen) aantreft. Aangezien het Engels Mary of Nemmegen leest, zal Ni/emmeg(h)en wel Antwerps geweest zijn, wat de stelling ondersteunt dat we de dichter van de verzen (en het refrein?) moeten zoeken onder de Antwerpse rederijkers. Maar gelet op de scabreuze aard van de toespelingen op en met het woord jonsten moet die Antwerpse dichter juist niet in eerste instantie binnen de kamer van de Violieren worden gezochtGa naar eindnoot5. | |
GenreDe Mariken laat zich moeilijk een genre-etiket opplakken. De titel presenteert het stuk als een prozaroman: Die waerachtige ende een seer wonderlijcke historie van...Ga naar eindnoot6. De tekst is gedramatizeerd, maar in déze vorm niet bedoeld om gespeeld te worden: proza, hoofdstuktitels, houtsneden en interpunctie wijzen tezamen op een beoogde functie als (zelf)leesboek. In de literatuurgeschiedenis staat Mariken te boek als een toneelstuk, een mirakelspel om precies te zijn, waarbij men zich kan afvragen wat nu het echte mirakel is: het ongedeerd uit de lucht komen vallen, of het afvallen van de drie ringenGa naar eindnoot7? Inhoudelijk sluit de Mariken nauw aan bij de Maria-mirakelenGa naar eindnoot8, voor wat betreft de vormgeving is er een grote overeenkomst met de 14e-eeuwse oudfranse gedramatizeerde miracles de Notre DameGa naar eindnoot9. Strikt genomen is het geen exempel (al heeft de tekst een exemplarische functie: 1121 O mensche vol ghebreken ende vol sonden, hieraen moechdi nemen exempele!) en ook geen legende (Mariken is geen heilige), het is een kruising tussen een leesdrama en een (proza)mirakelverhaal, opgezet in de beproefde stijl van het Maria-mirakel. | |
In den tide dat...De geschiedenis rond hertog Arent van Gheldre en diens opstandige zoon Olof (die overigens niet geheel correct wordt weergegeven) kan tot op grote hoogte probleemloos gemist worden, omdat ze niet werkelijk deel uitmaakt van het verhaal, maar enkel dient als verificatio. Dit ‘waarmaken’ is kenmerkend voor het middeleeuwse mirakelverhaal, waarin de hoofdrol gespeeld werd door een onbekende zondaar, vandaar dat het wonder moest worden bewezen. Voor Marikens verblijf te Maastricht in een klooster dat in 1261 al werd opgeheven en haar imaginaire graf aldaar geldt hetzelfde. Weliswaar heeft de auteur gepoogd deze schijnhistoriciteit in de tekst zelf ook vol te houden, met als voornaamste kapstok de moeye, maar chronologisch klopt het niet, zodat alle pogingen de Mariken in de tijd te dateren gedoemd zijn te mislukkenGa naar eindnoot10. De oudst vermelde gebeurtenis is het gevangen zetten van Arent van Gheldre in 1465, zijn vrijlating zou hebben plaatsgevonden in 1471. Omdat de tekst vertelt dat Marikens tante zelfmoord pleegt als zij van Arents ontsnapping hoort, lijkt het erop alsof er een vast punt in de tijd kan worden vastgesteld. Lijkt, want om te beginnen spreken versregel 700 (waarin door Moenen wordt meegedeeld dat tante al drie jaar dood is) en de Engelse versie ( waarin zij volgens Moenen ruim een jaar daarvoor is overleden) elkaar al tegen, terwijl de woede-uitbarsting van tante | |
[pagina 251]
| |
als zij van die ontsnapping hoort juist gepresenteerd wordt als het argument waarom ze Mariken geen onderdak verleent (Coigneau, p. 38). En dat is niet drie jaar geleden gebeurd, maar zeven jaar. Mariken boeleert zeven jaar met Moenen en aan het einde van die zeven vette jaren komt ze, weer terug in Nijmegen, bij het aanschouwen van het wagenspel van Mascheroen tot inkeer. Via Keulen begeeft ze zich naar Rome en keert dan terug naar Maastricht. Hoelang zal ze daarover gedaan hebben? In Maastricht wordt ze 24 jaar elk jaar door oom Ghijsbrecht bezocht. Als deze gestorven is, leeft Mariken nog een zekere tijd, totdat ze eindelijk van haar boeien wordt verlost. Daarna leeft ze nog twee jaar. Middeleeuwse getallen in literaire teksten moeten niet numeriek maar symbolisch geduid worden; voor namen, plaatsen en tijden geldt in hoge mate hetzelfde. Mariken heet natuurlijk niet zo maar Mariken. Dat ze uitgerekend zeven jaar met Moen boeleert is evenmin toevallig, en zelfs de tijd van het jaar kon wel eens een diepere betekenis hebben. Dat ze genoemd worden heeft niet alleen met getal- of naamsymboliek te maken, maar evenzeer met het fenomeen waarschijnlijkheid, of waarheid zo men wil. Wie een verhaal zou beluisteren dat als volgt luidt: Er was eens een meisje dat voor haar oom boodschappen moest doen, en hoewel haar oom het meisje nog zo op het hart drukte om toch vooral niet van de rechte weg af te wijken, liet zij zich daartoe toch verleiden en werd zij zo een prooi van de grote boze wolf die altijd op de loer ligt om kleine meisjes, wat grotere ook, al dan niet overdrachtelijk te verslinden...kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hem het sprookje van Roodkapje wordt opgedist. Maar wanneer er een naam genoemd wordt, een tijd of een plaats of een zegsman, dan is de luisteraar of lezer maar al te zeer geneigd gehoor te geven aan de suggestie die van dit waarheidstopos uitgaat. Natuurlijk heeft de borchgravinne van Vergi niet echt bestaan, evenmin als Esmoreit 's conincx sone van Ceciliën, de visser van Parijs, Tijl Uilenspiegel, Reinaert de vos of het vrouwtje van Stavoren. En als ze wèl geleefd hebben, zoals Karel de Grote, koningin Sibilla of koningin Berte met de brede voeten, dan is het weer niet waar wat er in literaire teksten over hen wordt verteld. Uitzonderingen daargelaten zullen middeleeuwse voordragers en voorlezers elk verhaal als ‘waar gebeurd’ presenteren. Er zijn echter subtielere methoden om een verzinsel als realiteit te slijten: breng het verhaal naar het publiek toe door het laten vallen van een bekende plaatsnaam en het noemen van een ‘ten tijde van’: er was eens een meisje dat toen en toen in de buurt van Nijmegen woonde en Mariken heette. Nijmegen bestaat, die geschiedenis rond Arent en Olof zijn ze ook nog niet vergeten (in dat geval zou het exemplarische karakter ervan ook niet opgaan), de naam Mariken komt heel bekend voor, dus zal het meisje ook wel bestaan hebben. | |
De getallenHet getal drie lijkt net als de andere getallen in de Mariken voornamelijk symbolisch te zijn gebruiktGa naar eindnoot11. Mariken woont drie mijl buiten Nijmegen. Ze doet er drie uur over om in Nijmegen te komen, en ook het boodschappen doen neemt drie uur in beslag. De reis naar Antwerpen verloopt in drieën: Nijmegen, 's-Hertogenbosch, AntwerpenGa naar eindnoot12. De familie van Mariken bestaat uit drie personen, Mariken inclusief. Als Mariken heimwee krijgt, zegt Moenen dat haar tante al drie jaar dood is. Ook Marikens absolutie verloopt in drieën, geheel in overeenstemming met het principe: éénmaal, ander maal, verkocht!, | |
[pagina 252]
| |
Nijmegen niet, Keulen niet, Rome wel, zij het met het nodige voorbehoud: drie ringen. Mariken boeleert zeven jaar met Moenen. Stel dat haar jaren van penitentie even lang duren als het aantal jaren dat oom Ghijbrecht haar komt opzoeken in het klooster van de bekeerde zondaressen: 24. Tellen we daarbij het aantal jaren op dat Mariken nog leeft na het mirakel met de ringen, twee, dan is de som der jaren 33, het getal van jaren dat Christus, onze verlosser, leefde om de mensen van de eeuwige verdoemenis te redden. Over het getal zeven kan ik kort zijn, er zijn nu eenmaal zeven vrije kunsten. In de bijbelse wereld symboliseert zeven onder andere een afgeronde cyclus, en zo wordt het ook vaak in de middeleeuwen gebruikt: Beatrijs kent net als Mariken zeven vette jaren als zij gelukkig met haar minnaar leeft, om vervolgens zeven magere jaren lang aan lager wal te raken. Het publiek van de Mariken moet begrepen hebben dat ze na zeven jaar voor haar laatste kans vocht. Had ze die niet met beide handen aangegrepen, dan was ze reddeloos verloren geweest. | |
Want die daghen zijn seer cort nu ter wilen (15)Het verhaal van Mariken wordt niet alleen globaal gedateerd en gelocaliseerd, zelfs het jaargetijde wordt gegeven: we zitten in de tijd van het jaar dat de dagen (nu) zeer kort zijn (geworden), zeg maar december. Er is geen sprake van koude, ijs of sneeuw, het is alleen vroeg donker. Daarom moet Mariken ook kaarsen kopen en lampolie en lucifers, terwijl het zout en de azijn in de richting van inmaken of anderszins conserveren wijzen (5-8). Mariken gaat niet op zo maar een dag, het is weekmarkt in Nijmegen (9-10). Kan er meer van die dag gezegd worden? Ik denk het wel. Niet dat iemand in het Antwerpen van 1515 ook maar een flauw benul had van wat een kleine halve eeuw daarvoor in Nijmegen de vaste marktdag was, maar hij was nog wel middeleeuwer genoeg om te beseffen dat er doorgaans een relatie bestaat tussen de dag waarop iets gebeurt en de gebeurtenis zèlf. Pakken we de middeleeuwse kalender voor de maand december, dan vinden we op de achtste van die maand het feest van Maria's onbevlekte ontvangenisGa naar eindnoot13. Het is niet on-middeleeuws te zoeken naar een link tussen de Mariken en een Maria-feestdag. In deze tijd van het jaar is Maria's onbevlekte ontvangenis de enige feestdag die in aanmerking komt, meer zijn er niet. Dat er daadwerkelijk naar deze feestdag wordt verwezen, daarop duiden mijns inziens de getallen acht en tien. Maria's onbevlekte ontvangenis wordt gevierd op 8 december, dat is de achtste van de tiende maand (decem = tien). Welnu, deze getallen acht en tien duiken meer dan eens in de tekst op: Mariken krijgt acht stuivers mee (8), als ze vertrekt is het tien uur (17), als oom Ghijsbrecht bij zijn zuster navraag doet, zegt deze dat het acht of tien dagen geleden is dat ze Mariken zag (360), terwijl het vaste marktdag was, dus acht (middeleeuwse telling) dagen, net als in versregel 627. Tenslotte heeft oom Ghijsbrecht in zijn brieven acht of tien exorcismen (994). Ik besef ter dege hoe betrekkelijk dit alles is en ik presenteer het ook niet als een bewijs, maar meer als materiaal om aannemelijk te maken dat het zinvol is en in overeenstemming met de wijze waarop middeleeuwers met getallen omgingen, de Mariken ook op deze manier te benaderen. | |
[pagina 253]
| |
De moeyeTante is een moeylijk geval, ze is twistziek, lijdt aan aanvallen van razernij en maakt een oversexte indruk. Ze is letterlijk en figuurlijk des duivels, de oorzaak van alle kwaad en de tegenpool van haar broer Ghijsbrecht. Tante maakt sterk de indruk een type te zijn, een naamloze, ongehuwde, aan frenesie lijdende vrouw in de overgang die dwars tegen de natuur en de banden van het bloed ingaat door haar nichtje onderdak te weigeren, haar daarmee blootstellend aan een zekere verkrachtingGa naar eindnoot14. Waarom, wat bezielde het mens? Dit keer wordt de analogie niet in het oude of nieuwe testament gezocht, maar in een recent verleden. Kennelijk had het opsluiten van de oude Arent door diens opstandige zoon Olof nog voldoende exemplarische lading om een Antwerps publiek van 1515 voor te houden waartoe politiek en partijtwisten konden leiden: familieleden die elkanders rampspoed najagen in plaats van elkaar te beschermen. Was er in Antwerpen een heftige politieke strijd gaande of op handen? Het moet haast wel, anders zou de moraal niet drievoudig verkondigd worden, éénmaal door de moeye zelf: Partiscap verdoempt menighe siele (432), en tweemaal door de duivel zelf in diens rol als Gods eigen ME'er, 435-36 en 439-40. Wanneer de moeye op die gedenkwaardige middag tussen vier en vijf met vier of vijf vrouwen staat te kijven en door Mariken wordt begroet met een even hartelijk als respectvol: Moeye, Christus wil al u leet versoeten, ende alle die ghe lief hebt hoeden van gequelle (62-63), waarmee Mariken indirect op zichzelf wijst, dan luiden tantes eerste woorden: Ke, willecomen duvel, hoe staget in die helle? (64). Zwartwitter kan het niet. Dan volgt een stortvloed van beschuldigingen en verdachtmakingen met betrekking tot luiheid en dronkenschap, die in de letterkunde van de middeleeuwen wel vaker beluisterd kan wordenGa naar eindnoot15. Het komt erop neer dat indien Mariken zich gedragen zou hebben zoals het behoorde, zij nooit in tijdnood had kunnen komen. Ze is in tijdnood gekomen, dus ze heeft zich vast en zeker onbehoorlijk gedragen: 80[regelnummer]
Ghi en hebt hier niet sint der noenen met uwen dinge
niet besich gheweest, laet ic mi dincken.
Mariken:
Ick doe seker, moeye.
die moeye:
Ja, oft sitten drincken
iewers in 't heimelike, nae uu's herten willeken.
Interessanter dan dit middeleeuwse ‘bekijk het maar’ zijn de sexuele verdachtmakingen: 76[regelnummer]
Wachermen tijte!
Sorchdi nu so seere voor uwen maechdom, God woud's!
Ke, lieve nichte, ghi weet doch van oudts
hoe ghi ghewonnen waert, al ghelaeti u dus inge.
(...)
| |
[pagina 254]
| |
85[regelnummer]
Ke, nichte, ghi hebtet al wel gheproeft,
want t'ouwent woont so menich frisch gheselleken.
(...)
90[regelnummer]
Ey, dobbel velleken!
Al en dooch die waerheyt niet gheseyt,
ghy hebt menighen rey ghereyt
daer die pijper geen vijf groot en wan.
Ende al gaet men langhe af ende an,
't es al maecht totdat den buyk oprijst.
De reden van tantes vooroordeel ligt besloten in de regels 78-79: zo moeder, zo dochter! Mariken wordt eraan herinnerd dat haar moeder op een slordige manier zwanger is geraakt, dat zij een onsalighe drachte (102) was, die zijn dieptepunt vond in het overlijden van haar moeder in het kraambedGa naar eindnoot16. Al ghelaeti u dus inge is net als Si en sal's oeck niet te nauwer zijn een stro, si en sal der niet manck af gaen (385-86) een onverholen vaginale verdachtmaking wat betreft haar maagdelijkheidGa naar eindnoot17, zoals ze ook Marikens zorg haar ‘eer’ te bewaren volstrekt in twijfel trekt (77). Erger nog dan de beschuldiging met Jan en alleman te neuken is de aantijging van sodomie (?) als tante Mariken op een hoop gooit met diegenen die de goey ghesellen d'eersgat leenen (377)Ga naar eindnoot18, en die van incest met haar oom Ghijsbrecht: 98[regelnummer]
Ick hebbe lieden ghesproken dye u lestent saghen
met uwen eygenen oom ligghen so ontscamelijck,
dat 't mi te segghen waer ombetamelijck.
Onteeren blamelijck doedi als ons geslachte;
tfij moet u worden, onsalighe drachte!
Volgens haar boosaardige tante is Mariken een schijnheilige nepmaagd, die om onderdak komt vragen, omdat ze zogenaamd bang is verkracht te worden: 73[regelnummer]
Ic soude immer noch t'huys gaen, maer metter nacht
wort somtijts een maechdeken bespiet ende gewacht,
onteert, vercracht, te haren verwite,
ende daervoer sorghe ick.
De ware reden echter, aldus ‘redeneert’ de moeye, is het verbergen van haar wandaden. Daarom is er geen plaats voor haar in de herberg. De overeenkomst met haar naamgenote de maagd Maria voor wat betreft het weigeren van onderdak en het elders een toevlucht moeten zoeken, kan niet op toeval berusten. Ook Maria was een dubbelzinnige maagd, omdat ze zwanger zijnde (in de middeleeuwen) als maagd gekleed ging met naast haar een man die wèl de echtgenoot, maar níet de vader wasGa naar eindnoot19. | |
MoenenDat de duivel in de gedaante van een mens kon verschijnen werd gedurende de middeleeuwen door niemand in twijfel getrokken, Satan deinsde er zelfs niet voor terug zo nodig het uiterlijk van Maria aan te nemenGa naar eindnoot20. In de epiek is elke zwarte ridder een geheide verdachte, maar net zo gemakkelijk - bij voorkeur zelfs - neemt de duivel de gedaante aan van een schone jonge man of vrouw, al naar gelang de kunne van de mens die hij in het verderf wil storten, immers | |
[pagina 255]
| |
sex is de achtbaans snelweg naar de hel. Van enig lichamelijk gebrek is daarbij volstrekt geen sprake, ze kunnen alleen niet tegen psalmen, wijwater, kruistekens en dergelijke. Als Moenen dus in de versregels 160-165 zijn ‘verzworen oog’ verklaart met de mededeling dat geesten zoals hij zich niet perfect in een mens kunnen veranderen, dan moeten we dat als hypermoderne demonologie interpreteren, In contemporaine en qua onderwerp overeenkomstige teksten als de prozaroman Margriete van Limborch en de Historie van broeder Russche zijn de vlees geworden duivels recht van lijf en leden. Wat is dan wèl de functie van het verzworen oog? Mijns inziens niet Moenen als duivel te markeren, maar om een optimaal contrast te bewerkstelligen met het appetijtelijke snoetje van MarikenGa naar eindnoot21. Zo worden ze een ‘ongelijk paar’, vergelijkbaar met Venus en Vulcanus. Juist omdat ze zo ongelijk zijn, wekken ze sexuele afgunst en agressie opGa naar eindnoot22: 462[regelnummer]
een banckgheselle:
Siet, Heinsone, wat schoonder wijf compt ginder sitten!
d'ander gheselle:
Dat's waer, ende wat leckerder druyt van eenen manne!
d'een gheselle:
Willen wi'er ons bi scicken met onser canne.
Ende hooren wi dat 't maer zijn meysen en es,
wi sullen se hem nemen.
d'ander gheselle:
Hi moet t' avont aen't mes,
want 't es eenen leeliken loeten.
Ende 't vrouken en es niet om versoeten,
die es t'avont mijn, ees 't maer zijn meysen.
Hun verhouding klopt niet, dat zien ze met één oogopslag, en dat lijkt Moenen kwetsbaar te maken: male quesite, male perdite. Maar daar is het hem juist om te doen, Moenen exploiteert sexuele razernij (tot de dood erop volgt): 624[regelnummer]
So ic desen vrouwen wijs maec met minen blasene
om die mans na hem lieden te doen rasene.
Ic doe hem lieden den mans sulcken brocken gheven,
dat s'er gheen acht daghen naer en leven.
Mariken hoeft helemaal geen refreinen voor te dragen om opzien te barenGa naar eindnoot23. Als animeermeisje van de duivel hoeft ze alleen maar ‘aan de bar’ te zitten en wijnen te nuttigen die luisteren naar de ongunstige namen Bastaert en Maleveseye (325), de drank en de daaruit voortvloeiende wellust doen de rest, en het eind van het lied is een vechtpartij waarbij doden vallen. Kassa! Het is Moenen niet in eerste instantie om Marikens ziel te doen, zij is slechts lokaasGa naar eindnoot24. De zeven vrije kunsten functioneren nauwelijks, zelfs Moenens ‘consten’, die hij aanbiedt aan diegenen die hij niet via Marikens sex appeal in zijn macht kan krijgen, doen nauwelijks meer dienst dan als een komisch intermezzo: man graaft gat op zoek naar schat en begraaft zich (letterlijk en figuurlijk) levend. Moenen | |
[pagina 256]
| |
verschaft Mariken niet zo zeer kennis als wel ‘protectie’ en weelde, zoals ze ook de paus biecht; 1034[regelnummer]
Vader, die goede daghen,
't grote gelt ende 't grote goet,
dat hi mi dede hebben, zijt des wel vroet,
dat deet 't mi doen, al doet 't mi nu vereysen.
Ic en conde ghedincken noch ghepeysen,
hi en deet 't mi hebben te mijnen behoeve.
Moenen stelt zich voor als een meester vol consten (196), en dat hij niet van de straat is, kun je horen aan zijn verzorgd taalgebruik, dat zonder meer hoofs genoemd kan worden. Hij ontleent zijn vleijerij aan het hoofse idioom en versiert Mariken systematisch met ‘scone tale’. Zo spreekt hij haar achtereenvolgens aan met: Schoon kint (170, 178, 194, 220), aenschijn blanck (238), schoon rode mondt (245), scoon edel blomme (249), mijn schoone minne (260), beelde soet (270), lief (288, 481, 667), vrou ongheblaemt fijn (309), troost (454, 708), mijn liefken (674), mijn lief, mijn solaes (698), liefste greyn (701) en minne (812). Moenen paait Mariken niet zo zeer met kennis, als wel met amoureuse praatGa naar eindnoot25. Het kan haast niet anders of de middeleeuwer heeft in deze verleidingsscène de zondeval herkend. Ook daar bezweek de vrouw voor schone woorden en kennis. De naam van de herberg waar ze hun intrek nemen, de gulden boom, kan worden opgevat als een verwijzing naar de boom van goed en kwaad. De herberg bezit in de middeleeuwen een sterke iconografische lading. In algemene zin staat hij voor de wereld als tijdelijk doorgangsoord, maar hij kan ook begrepen worden als een parodie op het paradijs, als een wereld van de nacht bevolkt door duistere types, waar wijn gedronken wordt door mensen, die daar volgens de standenideologie niet toe gerechtigd zijn: Christus' verlossend bloed verworden tot drug van de duivelGa naar eindnoot26. Moenens antwoord op de vraag van de beide ‘banckghesellen’ of ze bij hem mogen komen zitten: Ja ghi, al waert totten elven (474) is niet zozeer een indicatie van een laat sluitingsuur, maar een grappige woordspeling op zijn duivelse natuurGa naar eindnoot27. Dat Moenen in een Maria-mirakel acteert, is hij zich wel bewust. Zo belooft hij Mariken: 178[regelnummer]
Schoon kint, en vreest grief noch smerte,
ick en sal u hindere, grief noch quaet doen,
maer ick ghelove u, wildi na mijnen raet doen
ende met mi gaen - wilt dit onthouden nauwe! -
ick make u eer lanc der vrouwen vrauwe.
Er is maar één ‘vrouw der vrouwen’ en maar één vrou ongheblaemt fijn (309), en dat is Maria. Mariken moet een anti-Maria worden, een middelares tussen de wereld en de hel, zoals Moenen met het doen van wonderen een antiverlosser wil zijn: 643[regelnummer]
Ick sal voort stellen d'meeste wondere,
- comet gheen belet van boven -
men sal noch als een god aen mi ghelooven.
Dat Mariken er geen punt van maakt het kruisteken achterwege te laten, maar | |
[pagina 257]
| |
hardnekkig weigert afstand van haar naam te doen, is in overeenstemming met de niet-canonieke superioriteit van het ‘ave maria’ boven het kruistekenGa naar eindnoot28. | |
MarikenVan Mariken weten we inmiddels dat ze klaarblijkelijk een buitenechtelijk kind is, dat haar naam een directe vingerwijzing is naar de heilige maagd, dat haar moeder zeer waarschijnlijk in het kraambed is gestorven, dat ze sedertdien bij haar priester-oom Ghijsbrecht woont en door hem kennelijk oud en wijs genoeg gevonden wordt alleen in Nijmegen boodschappen te gaan doen. Hoewel, Ghijsbrecht heeft haar nog niet uitgewuifd of hij zegt zelf al: 42[regelnummer]
Ick wilde dat ic se thuys hadde gehouwen.
't Es dwaesheit jonghe meyskens of vrouwen
alleene te laten gaen achter lande.
want die boeverie der werelt is menegerhande.
De lezer is dus gewaarschuwd. In Nijmegen lijkt alles naar wens te verlopen, totdat tante haar niet binnen laat. Een misdadig gebaar, want waar moet ze heen? In de stad zal ze niet mogen blijven, en buiten de stad is ze een gemakkelijke prooi voor de eerste de beste aanrander. En dat was nu precies de opzet van tante: Mariken in een situatie manoeuvreren waarin ze haar eer en maagdelijkheid zal verliezen, terwijl het er op lijkt alsof dat haar eigen schuld is. In eerste instantie zoekt ze haar toevlucht in de luwte van een grote dikke haag (proza III) om vervolgens op te gaan in haar leed. Ze is verontwaardigd (143), wanhopig (154) en niet meer toerekeningsvatbaar (189), kortom: des duivels. Gelet op de omstandigheden niet helemaal onbegrijpelijk, oom Ghijsbrecht zelf zei al: seer lichte vertwifelt men jonge vrouwen (344), en wat Mariken overkomt is zo licht nog niet. Hoe het hoort, weet ze wel: 298[regelnummer]
(...) want alse mi yet grieft of noost,
roep ic ter stont op Haer om een bevredinghe.
Oeck dien icxse daghelicx met eender bedinghe,
die ic van joncx hebbe gheleert.
Maria die wert van mi gheëert
alsoe lange als ic kennisse hebbe, des niet en fael ic.
Al sla ic in 't wilde, of al regeer ic mi qualic,
Haar te loven en mach niet zijn vergheten.
Maar weten is niet altijd kunnen. In plaats van zich tot Maria te wenden (of desnoods tot God), geeft ze zich over aan de duivel. En die laat zich niet tweemaal bidden. Dat het ook anders kan, leert ons het verhaal over de moeder van Karel de Grote, Berte met de brede voeten. Van een middelnederlandse vertaling zijn helaas alleen maar fragmenten bewaard geblevenGa naar eindnoot29. Berte is de dochter van Floris ende Blancefloer, die door Pepijn de Korte ten huwelijk wordt gevraagd. Vergezeld van haar vertrouwelinge Margiste, heur dochter Aliste en de knecht Tibert, een neef van Margiste, gaat ze op weg naar het verre Frankrijk. In plaats van Berte op haar gemak te stellen vervult Margiste de aanstaande koningin met zo veel huiver voor de huwelijksnacht, dat die er in toestemt Aliste in haar plaats de consommatio te laten ondergaan en de volgende ochtend deze wisseltruc te her- | |
[pagina 258]
| |
halen. Met open ogen trapt Berte in de valstrik. De volgende morgen ensceneert de pseudo-koningin een moordaanslag op haar leven en duwt Berte een bebloed mes in handen. Als een wilde kat wordt ze in een zak gestopt om in het bos op een discrete manier van kant gemaakt te worden. Maar als de beulen haar hoofd uitpakken om het er af te slaan, zien ze een heel mooi jongevrouwenhoofd en weerhouden ze Tibert ervan haar te doden. Alleen dwaalt Berte door het woud, verteerd door twee angsten: haar maagdelijkheid te verliezen, en opgevreten te worden door de wilde beesten. Honderden versregels lang huilt ze en bidt ze, God en Zijn moeder aanroepend. Ze legt een zware gelofte af, namelijk afstand te doen van haar vorstelijke status, zolang ze haar eer maar bewaart en haar leven behoudt. Nachten en dagen zwerft ze zonder eten of drinken rond om uitgeput bij de hut van een kluizenaar aan te kloppen. Deze weigert haar onderdak te verlenen, overtuigd als hij ervan is dat ze een vlees geworden duivel in vrouwegedaante is, hij stuurt haar voort naar een nabij gelegen woning. Daar leeft Berte een kleine tien jaar lang incognito. Totdat ze op een goede dag Pepijn zelf, ook incognito, tegenkomt, die haar wil verkrachten. Dan schrikt ze de aanrander af met de mededeling dat ze de rechtmatige koningin van Frankrijk is, waarmee de gelukkige ontknoping zijn aanvang neemt. Helaas is het slechts weinigen gegeven een dergelijk godsvertrouwen te etaleren. Maar al te vaak voelt het slachtoffer zich bedrogen. Hij/zij heeft zich immers altijd aan zijn/haar contractuele verplichtingen gehouden overeenkomstig het ‘do ut des’ (ik geef opdat gij geeft) principe, dat in het middeleeuwse christendom niet onbekend is. Vandaar dat men het wel eens wil proberen met de grote concurrent, misschien dat die het wèl voor elkaar kan krijgen. Evenzo dacht de moeder van Robrecht de duyvel, die na jaren van onvruchtbaarheid in haar angst, teleurstelling en woede één keer niet tot God bad, maar tot de duivel: In des duvels naem moettet sijn, naedien dat's God gheen macht en heeft. Ende ontfange ic in deser uren een kint, dat gheve ic den duvel met siele ende met liveGa naar eindnoot30 Mariken staat dus niet alleen als ze met de ‘vijand’ in zee gaat. Moenens voorstel komt er in essentie op neer, dat hij Mariken zal beschermen en in weelde doen baden: oft ghi met mi versamen wilt in jonsten (195), dat wil zeggen, ze zullen als minnaars door het leven moeten gaan. De middeleeuwse mens wordt geleerd een groot verschil te zien tussen de kuise, God welgevallige liefde, de ‘caritas’ en de wereldlijke, wellustige en sexuele liefde, de ‘amor’. De mens, tot alle kwaad geneigd, laat zich maar al te gemakkelijk van de ware liefde afleiden en verleiden tot de amor, waarmee hij zich van zijn schepper afwendt en in het kamp van de duivel belandt. Het was (althans volgens de middeleeuwers) Adams amor voor Eva die hem ertoe bracht ook van de verboden appel te eten. Ja, zelfs uitverkorenen als David en de wijze Salomo zijn bezweken voor de Venerische liefde. Deze strijd tussen amor en caritas wordt de hele middeleeuwen door in vorm en inhoud gethematiseerdGa naar eindnoot31. Ook in de Beatrijs staat de strijd tussen amor en caritas centraal. Beatrijs strijdt jarenlang tégen de amor vóór de caritas, maar tevergeefs. Vandaar dat zij na al die jaren vruchteloos gebed haar contract opzegt en toegeeft aan de amor in de persoon van de jongeling. De ochtend is nog niet gegloord of een bang voorgevoel maakt zich reeds van haar meester als haar minnaar haar om amor vraagt. Zeven jaar later weet ze dat wereldlijke liefde slechts een illusie is, en omdat zij denkt dat ze alle schepen achter zich verbrand heeft, raakt ze hele- | |
[pagina 259]
| |
maal aan de zelfkant van de amor, door die niet uit liefde te bedrijven, maar beroepshalve. Het grote verschil met de Mariken is, dat Beatrijs wèl trouw tot Maria blijft bidden. Mariken doet dat niet, de M van Emmeken is alles wat er over gebleven isGa naar eindnoot33. Bovendien is Mariken veel hopelozer. Als Mariken in Antwerpen op een dag last heeft van gewetenswroeging, dan verzucht ze: 604[regelnummer]
Ey lasen, al ees't voor mi wat claghelijcx,
ick ben te verre, al woud'ick mi te keeren pooghen.
Ic plach ooc Maria te dienen daghelijcx
met bedinghen, oft anders iet behagelijcx,
ende die devocie es oec al vervloghen.
Ze is nog steeds wanhopig, en wanhoop op zich is al een doodzonde. De ommekeer komt op den Ommeganckdach, kan het andersGa naar eindnoot34? Heeft Moenen haar het rechte pad doen verlaten, het is Mascheroen die haar de weg terug wijst: 734[regelnummer]
Al hadde een mensche alle die mesdaet
alleen ghedaen die men in die werelt doet,
heeft hi eens hertelijck berou goet
met goeder meyninghen, hi comt ter ghenaden
(...)
760[regelnummer]
(...) al waer 't dattet kint die moeder vercrachte,
oft dattet den vader torte oft smeete,
oft dat d'een broeder d'ander verweete
alle quaet dat ye was ghebrouwen,
heeft hi eens hertelijc berouwen,
ter stont es uwe (Gods) ontfermherticheit verworven.
Deze boodschap wordt in de regels 845-48 en 851-54 herhaald, maar kan Mariken niet overtuigen: 860[regelnummer]
Och welcke wroeghen heb ick ontfanghen daer
in't hooren dier woerden? O, Heere der heeren,
waer't ooc moghelijc, woud'ic mi bekeeren,
(...)
dat ic ter genade soude comen van u?
865[regelnummer]
Waer't ooc moghelijck? Ick duchte neen't,
ick hebbe mijn consente te verre verleent.
(...)
Och eerde, ontdoet u, ende zijt mi beluyckende,
want ic en ben niet weerdich dat ic u beterde.
Hoe diep doordrongen Mariken ook is van haar zonde, in haar wanhoop kan ze de handreiking van Gods genade en vergiffenis niet voor mogelijk houden. Moenen grijpt zijn laatste kans, hij neemt haar hoog de lucht in om haar dood te laten vallen, een val die hijzelf trouwens ook heeft ‘overleefd’, hij zit immers niet in de hel opgesloten, maar kan zich vrij op aarde bewegen om uit naam van Lucifer te redden wat er nog te redden valtGa naar eindnoot35. | |
[pagina 260]
| |
GhijsbrechtNiet de hoofdpersoon, maar wel de sleutelfiguur. Anders dan gebruikelijk in het Maria-mirakel is het niet de devotie van de zondaar, maar het gebed van een priester dat de goede afloop forceertGa naar eindnoot36. Als Ghijsbrecht hoort van het verdwijnen van Mariken bidt hij wel tot Maria: 390[regelnummer]
O Moeder ons Heeren, die ick binnen Aken
alle jaer besoecke met jonsten devotelijck,
Staet mi nu bi, het is mi notelijck
En hij blijft bidden tot Maria, of tot de beide Maria's, de moeder Gods en Maria Magdalena: Moenen:
660[regelnummer]
Des plackaerts bedinghe dat mi verbeent heeft
dicwels, als ic haer die leden waende vercroken.
Ick had se langhe den hals ghebroken,
maer zijn bede totten wive metten witten
die doet se mi altoes ontsitten.
want wive metten witten wijst eerder op de tweede Maria dan op de eerste. Het is ook in een klooster dat Maria Magdalena, de exemplarische bekeerde hoer, tot patrones heeft, dat Mariken intreedt. Het slot van de Mariken wordt gedomineerd door de rol van de gestudeerde geestelijke. In de Beatrijs is de abt bij wie Beatrijs biecht geen ‘geleerde’, wel is hij vroet van sinne (977) en vooral heilig (983, 998). In Robrecht de duyvel zijn we al een fase verder, de boosdoener biecht bij de paus, die hem op zijn beurt doorzendt naar zijn eigen biechtvader, een heremiet. Kluizenaars zijn vermaard om hun versterving, ze benaderen het toppunt van spiritualiteit waartoe een sterfelijk mens in staat is, maar hoe veel ze soms ook weten, ze zijn alles behalve ‘geleerd’. Integendeel zelfs, wereldse ‘vroetscap’ en hemelse ‘wijsheit’ verdragen elkaar slecht. De Mariken stelt zich dus anders op dan gebruikelijk was in de wereld van het Maria-mirakel als Ghijsbrecht met zijn ‘gevallen’ nichtje tot alle den gheleersten priester van Nijmegen gaat: maer gheen priester, hoe hoge gheleert, hoe expert, hoe heilich oft hoe devoet, als si 't stuc verstonden, en dorste hem gheensins onderwinden haer te absolveren oft eenige penitencie te setten van haren sonden die seer anxtelijck ende onmenschelijc waren. Kortom, de inquisiteurs weten er geen raad mee. Dat ging vroeger anders. Er is een Maria-mirakel bewaard gebleven van een ridder jonc van jaren ende roekeloos van leven, maar hij hield wel zielsveel van Maria. Op een jachtpartij komt hij in het woud een even mooie als bedrukte maagd tegen. Hij huwt haar en geeft haar op haar verzoek de leiding over het huishouden in handen. De jonge vrouw, een vermomde duivel, probeert haar echtgenoot zo ver te krijgen een hoogbejaarde dienaar, die zijn grootvader nog gekend had, wegens gebrek aan rendement te ontslaan. Dàt gaat de ridder te ver. Gelukkig krijgt de oude man een goddelijke ingeving en hij herkent de duivel in de vrouw des huizes. Hij waarschuwt zijn heer, die zich al die jaren wel niet zo christelijk gedragen zal | |
[pagina 261]
| |
hebben, anders had hij het zelf wel eerder gemerkt. Met behulp van een priester en een sloot wijwater dwingt men de boze geest te spreken. Al die tijd heeft hij erop zitten wachten, dat de ridder zijn Maria-devotie één keer achterwege zou laten, dan had hij hem kunnen pakken. Nu is zijn opzet mislukt, en met veel stank en herrie verdwijnt hij. Ende doe dese ridder sach dat hi van den duvel bedroeghen was, so keerde hi hem totter moeder Gods mit groter devociën, haer lovende ende danckende, ende scicte sijn dinghen ende begaf die werelt ende ghinc in een clooster ende diende onse lieve vrouwe Maria alle sijn leven lanc mit groter dancbaerheitGa naar eindnoot37. Niks geen penitentieGa naar eindnoot38. In de Beatrijs is het net zo, de non biecht de abt hoe si met ere dulre minne (amor) becort was soe utermaten (986-87), dat ze het habijt en het klooster ontvluchtte. Ook hier geen zware penitentie, maar dankbaarheid en het uitspreken van de hoop dat Maria moet wesen ons vorsprake in 't soete dal daer God die werelt doemen sal (1036-38). We zitten in de tijd dat de kerk de gelovigen ervan tracht te overtuigen hoe belangrijk het is te komen tot een berouw voor en een belijdenis van de zondeGa naar eindnoot39. | |
De pausAls de geleerdste priesters van Nijmegen zich niet in staat achten Mariken haar zonden te vergeven - wat betekent dat Mariken nog altijd in staat van doodzonde verkeertGa naar eindnoot40 - gaan Ghijsbrecht en Mariken naar de bisschop van Keulen, onderweg lastig gevallen door een slecht tegen zijn verlies kunnende duivel die voortdurend halve eiken en andere bomen van boven op hen neer gooitGa naar eindnoot41, maer doer die crachten des heylighen sacraments en omdat ze dagelijks tot Maria bidden, blijven ze ongedeerd. Helaas voor hen waagt ook de bisschop zich niet aan een absolutie, en zo arriveren ze uiteindelijk in Rome bij de paus, aan wie Mariken bekent zeven jaar met de duivel geboeleerd te hebben. Het is niet de eerste keer dat de heilige vader met iets dergelijks geconfronteerd wordt. In het zgn. Antwerps liedboek is onder nummer CLX het lied Van her Danielken overgeleverd, die zeven jaar in de berg van vrou Venus (lees: de duivel) ‘verkeerde’Ga naar eindnoot42. Na die stereotype zeven jaar krijgt heer Daniël berouw: Oorlof, sprac hi, vrouwe waert,
ende ic wil van u scheyden.
Ic wil gaen trecken te Romen
al om des paus geleiden.
Vrou Venus hoont en dreigt, maar Daniël gaat toch: Hi nam een staf al in zijn hant
ende hi streec te Rome binnen:
‘Nu bidde ic Maria, die moeder Gods,
dat ic den paus mach vinden’.
Doen quam hi voer den paus ghegaen,
voor onsen aertschen vader:
‘Here, ic soude mi biechten gaerne
ende roepen op Gods genade,
| |
[pagina 262]
| |
ic soude mi biechten seer bevreest
met allen mijnen sinnen,
ic hebbe seven jaer in den berch geweest
met vrou Venus, die duyvelinne’.
Dat komt hard aan, tè hard zelfs: ‘Hebdi seven jaer in den berch gheweest
met vrou Venus, die duyvelinne?
so sult ghi bernen eewelijc
al in die helsche pine!’
Die paus nam eenen drooghen stock
ende stack hem in die aerde beneven:
‘Wanneer desen stock roosen draecht,
dan zijn u sonden vergheven!’
Het commentaar van de dichter liegt er niet om: Vermaledijt moeten die pausen zijn,
die ons ter helle drijven!
Si hebben Gode so menighe siele ghenomen,
die wel behouden mochten bliven.
Ook hier weer een conflictueuze verschuiving van leke Maria-devotie naar het priesterlijke oordeel. De droge stok die bloemen gaat dragen herinnert dwingend aan de wijze waarop Jozef uitverkoren werd Maria's bruidegom te wordenGa naar eindnoot43, terwijl in de wereld van het Maria-mirakel Maria en Venus interfererenGa naar eindnoot44. Venus kan het best beschouwd worden als de Maria van de tegenpartij. De tocht naar de paus komt niet uit de lucht vallen. Vanaf de negende eeuw zijn er pauselijke brieven aangaande naar Rome gekomen of gezonden misdadigers. Uit die brieven wordt niet altijd duidelijk of de pelgrims waren gestuurd door hun bisschop of abt, maar kennelijk vonden ze bij de paus gehoor. De paus kon voorbidder zijn bij God, maar kon ook bisschop of abt schrijven wat zij naar zijn inzicht met de delinquent moesten doen. Aanvankelijk gebeurde dit zonder verdere consequenties, maar gaandeweg zag de paus hierin een mogelijkheid zijn positie als opperste rechtsinstantie van de kerk te verstevigen. In gevallen van moord of ontucht groeide de gewoonte bij de bisschoppen om geen straf meer op te leggen, maar de daders direct naar de paus te zenden om hem de straf te laten bepalen. Eigenlijk betrof het hier vrijwillige penitenties, omdat de misdadiger uit zichzelf biechtte en zich daarna onderwierp aan de penitentie die de biechtvader hem oplegde om weer met God en de maatschappij te worden verzoendGa naar eindnoot45. De Mariken gedraagt zich overeenkomstig. Gelukkig is de paus niet zo hardvochtig als in het lied van heer Daniël, en gelukkig is de straf niet zo oneervol en belachelijk als voor Robrecht de duyvel. Of Marikens straf in het Antwerpen van 1515 als een penitentia ridicula (belachelijke boete) werd ervaren - wat na het concilie van Trente (1563) reden was een boek op de Index librorum prohibitorum, de beruchte lijst van verboden boeken, te zetten - laat zich lastig reconstruerenGa naar eindnoot46. Hoe gek vond men Marikens ‘tijdgenote’ suster BertkenGa naar eindnoot47? | |
[pagina 263]
| |
BesluitOmdat er geen bestaand mirakelverhaal kan worden aangewezen, waarop de Mariken teruggaat, moet de historie wel tamelijk jong zijn. Toch verraadt de tekst een gecompliceerde, meerledige wordingsgeschiedenis. Alles wijst erop dat het verhaal waarop deze Mariken van Nieumeghen gefundeerd is, een Maria-mirakel was. Het oorspronkelijke verhaal moet ongeveer als volgt geklonken hebben: een wanhopig meisje levert zich over aan (een duivel in de gedaante van) een (jonge) man en gaat met hem een zevental jaren door het leven. Al die tijd staat het meisje onder directe bescherming van de heilige Maagd, omdat ze ondanks alles tot Haar blijft bidden. Wanneer het meisje tot inkeer komt en berouw krijgt, tracht de duivel haar te doden. Dan treedt Maria als dea ex machina op, redt het meisje, laat haar weten dat ze al die tijd met een duivel heeft samengeleefd, maar dat haar Maria-devotie haar gered heeftGa naar eindnoot48. Het meisje eindigt haar leven in een klooster. Dit verhaal is Marialogisch geamplificeerd door de suggestieve verwijzing naar de onbevlekte ontvangenis, door de vele namen die met een M beginnen - waardoor de dragers ervan zich moeten onderwerpen aan Haar machtGa naar eindnoot49 - door Moenens opzet van Mariken (Emmeken) een anti-Maria te maken en door het inlassen van het wagenspel, waarin Maria's rol in de heilsgeschiedenis nog eens voorgehouden wordt. Moenens uitspraak dat hij haar al lang gedood had, ware het niet dat Ghijsbrechts gebed tot de ‘vrouw in het wit’ hem dat belet had, functioneert wèl in de proto-Mariken, maar niet in de overgeleverde versie. Wat voor baat zou Moenen er bij hebben zijn gouden kip te slachten? Hij probeert haar pas dàn te doden als zij haar nut voor hem verloren heeft. Het feit dat de engelse versie Marialogischer is, wijst er mede op dat deze versie ‘ouder’ is dan de Vorsterman-uitgave. Wat de Mariken zo interessant maakt, is de radicale verandering die zich in de loop van de tekst voltrekt ten koste van Maria en ten gunste van de priester. Het is niet zo zeer het gebed tot Maria van Ghijsbrecht dat Mariken beschermt, het is het gebed van Ghijsbrecht, de priester, dat doorslaggevend is. Dat hij tot Maria bidt, heeft de tekst uit een vorige versie meegenomen. Frappant is ook dat er een grotere bescherming van het heilig sacrament uitgaat dan van het gebed tot Maria. wanneer zij zich op weg naar Keulen en Rome begeven. En het heilige sacrament functioneert alleen in de handen van de priester. Het minste tenslotte wat Emmeken ter ere van haar patrones had kunnen doen na haar inkeer, was haar oude naam Mariken weer op te nemen. De historie van Mariken van Nieumeghen ooit opgezet in de beproefde stijl van het Maria-mirakel: er was eens een meisje enz. lijkt inderdaad sterk op de Beatrijs. Beatrijs was als non overspelig ten opzichte van haar geestelijke echtgenoot Jezus (God), maar zelfs dat was niet genoeg om haar in het eeuwige verderf te storten. Mariken pleegt ook overspel ten opzichte van haar Schepper door zich niet op Hem te verlaten maar op de duivel. Haar zondeval is exemplarisch (Genesis 3: 1-7) gemaakt, de manier waarop zij uiteindelijk vergiffenis krijgt evenzo (Coigneau, p. 19, 23, 30). Deze plot is gedramatizeerdGa naar eindnoot50 en opgetuigd met een pseudohistorische entourage en eigentijdse modeverschijnselen als het Faust-motief, nigromancie, oudewijvenhaat, luie dienstmeisjes, het desastreus effect van drank en vrouwen, rol en functie van de rederijkerij, enz. enz. Maar het meest opvallend lijkt me toch de ingrijpende accentverschuiving van Maria-devotie van de leek om via Maria | |
[pagina 264]
| |
van God vergiffenis te krijgen, naar de gepropageerde rol van de gediplomeerde (gestudeerde) geestelijke, die zich in eerste instantie tot God zelf richt. Niet Maria als middelares, maar: Wie van sonden troest begeert, die en connen vinden gheen toeverlaet dan an den priesterliken staetGa naar eindnoot51. |
|