Woord vooraf
‘Het is ons aangenaam met zekerheid te kunnen mededelen dat na Dinsdag 31 Maart 1885, geen enkel Nederlander vóór 16 Maart 1985 iets van Bredero lezen of over hem schrijven zal.’ Deze cynische voorspelling van een anonymus in het tijdschrift De Lantaarn van 1885 (nr. 7) is niet uitgekomen.
Het valt echter niet te loochenen dat in de herdenkingsjaren - 1885, 1918, 1935, 1968 - de Bredero-studie telkens een impuls heeft gekregen die niet zozeer te danken is aan de drang der wetenschappelijke noodzaak, als wel aan de willekeur van toevallige geboorte- en sterfjaren.
Zulke pieken zijn steeds gevolgd door perioden waarin het Bredero-onderzoek weer op een lager pitje kwam te staan. Dat is zelfs het geval geweest na de grootse herdenking van 1968, al valt de balans daar minder negatief uit doordat jaar na jaar de delen van de 1968 opgezette reeks van De Werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero werden gepubliceerd.
De respons in de vaktijdschriften op al dat nieuw beschikbaar gestelde materiaal is echter vrij mager geweest. Lieven Rens heeft de verschijning van de verschillende delen telkens met grote en kritische aandacht gevolgd, Sonja Witstein is grondig ingegaan op de betekenis van enkele van de geëditeerde drama's, David Brumble interpreteerde de strekking van de Spaanschen Brabander opnieuw, maar verder verschenen er voornamelijk detailstudies. En in de jaren tachtig is de wetenschappelijke aandacht voor Bredero verder ineengeschrompeld, wellicht mede door de concurrentie van Vondel-, Hooft- en Oranjeherdenkingen. Daarom is het toch maar goed dat Bredero nu al weer aan de beurt is. In 1968 is vrijwel elk denkbaar onderdeel van het herdenkingsritueel aan bod geweest, uitgezonderd een speciale aflevering van een der vaktijdschriften. Het is verheugend dat de Spektator-redactie deze lacune nu heeft willen aanvullen. De ondergetekenden zijn opgetreden als ad hoc-redactie voor dit Bredero-nummer. Zij menen met de hierachter afgedrukte artikelen een interessante en gevarieerde keur te verschaffen uit het huidige Bredero-onderzoek.
Een gemeenschappelijk element in deze studies lijkt de aandacht te zijn voor Bredero's vakmanschap als auteur. Het beeld van het uit de volheid des gemoeds dichtende natuurtalent verschuift naar de achtergrond. Of deze verschuiving definitief zal zijn, zal mede afhangen van de reacties die deze bundel hopelijk zal oproepen.
E.K. Grootes
A. Keersmaekers