Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom om?Ga naar eind*
|
(1) | he wants (for Bill) to leave |
(2) | he promised (*for Bill) to leave |
(3) | hij weigert (om) te vertrekken |
(4) | hij beweert (*om) te vertrekken |
Zo selecteren proberen, weigeren, erop staan en lukken een optioneel om in hun complement (verder: (OM)-zinnen), terwijl bijvoorbeeld zeggen, beweren en beseffen om-loze infinitief-complementen uitkiezen (verder: NOM-zinnen). Daarmee houdt, oppervlakkig gezien, de vergelijking met het Engelse for ook op. In tegenstelling tot for-zinnen hebben (OM)-zinnen nooit lexicale subjecten: kennelijk is for wel, en om geen naamvalstoekenner. Bovendien kent om distributionele beperkingen die for niet heeft. Zo is om verplicht in zinnen van het onderstaande type (verder OM-zinnen):
(5) | dat meisje is om meteen verliefd op te worden |
(6) | dat is een meisje om te stelen |
(7) | dat meisje is te jong om met Karel te trouwen |
(8) | dat meisje is leuk om naar te kijken |
Om speelt in het Nederlands kennelijk een andere rol dan de naamvalstoekenner for. De vraag is dan, welke rol dat is. Meer specifiek: waarom om in (5)-(8), waarom (om) in (3) en waarom is om uitgesloten in (4)?
Hier zullen we proberen een gedeeltelijk antwoord op deze vragen te formuleren. Eerst geven we aan hoe het verschil tussen (3) en (5)-(8) versus (4) moet worden verantwoord. Met andere woorden, we onderscheiden de contexten van de (OM)- en OM-zinnen van die van de NOM-zinnen. Daarna verantwoorden we het verschil tussen (OM)-zinnen en OM-zinnen.
2. (OM)/OM-zinnen versus NOM-zinnen
Infinitieven met om onderscheiden zich op verschillende punten van NOM-zinnen. Voor (OM)-zinnen zijn verschillen hiertussen onder meer opgemerkt door Walraven (1975), Huijbregts (1977) en Creemers (1983).
1. (OM)-zinnen kunnen geen adverbium bevatten dat de waarheidswaarde van de zin modificeert. Vergelijk (9a) en (9b):
(9)a | hij vertelde me misschien overgeplaatst te worden |
b | hij weigerde waarschijnlijk teveel te betalen |
(9b) is uitgesloten in de interpretatie waarbij waarschijnlijk uitsluitend de complementszin modificeert.
2. Werkwoorden die (om) selecteren vereisen consecutio temporum: anders gezegd, de complementszin vormt met de matrixzin één temporele eenheid. Vergelijk hiertoe het volgende contrast:
(10)a | hij beweert weinig te roken |
b | hij beweert vorige week weinig gerookt te hebben |
c | hij probeert weinig te roken |
d | *hij probeert vorige week weinig gerookt te hebben |
3. In dezelfde richting moeten de (on-) mogelijkheid van parafrases met dat-zinnen en het (niet) voorkomen van zullen in het complement worden geïnterpreteerd:
(11)a | hij beweert dat hij weinig rookt |
b | hij beweert weinig te zullen roken |
c | *hij probeert dat hij weinig rookt |
d | *hij probeert weinig te zullen roken |
4. In (OM)-zinnen zijn epistemische modalen, dat wil zeggen werkwoorden die een waarschijnlijkheid of mogelijkheid uitdrukken, uitgesloten:
(12)a | Sjaantje beweerde thuis te moeten zijn geweest |
b | *Sjaantje stond erop thuis te moeten zijn geweest |
Een voorlopige karakterisering van het verschil tussen (OM)- en NOM-zinnen lijkt te zijn dat NOM-zinnen, in tegenstelling tot (OM)-zinnen een eigen, onafhankelijk scope-domein vormen voor zinskwalificatie van het type modaliteit en tempus. De syntactisch complexe (OM)-zinnen zijn voor dit type kwalificatoren kennelijk enkelvoudig.
(OM)-complementen onderscheiden zich nog in een ander opzicht van NOM-complementen: het zijn alleen de (OM)-complementen die een niet vast gecontroleerde PRO in subjectspositie toestaan (zoals eerder opgemerkt door Williams (1980) voor for-complementen). Dit blijkt uit de onderstaande voorbeelden:
(13)a | *er werd beweerd PRO te vertrekken |
b | er werd geweigerd (om) PRO te vertrekken |
(14)a | hiji vertelde (mej) PROi(*j)overgeplaatst te worden |
b | hiji weigerde (mej) om PROi(j) te vertrekken |
(15)a | *hiji vertelde mej PROi + jsamen overgeplaatst te worden |
b | hiji stelde hemj voor (om) PROi + j samen te vertrekken |
Totnutoe hebben we uitsluitend naar (OM)-zinnen gekeken, maar de volgende voorbeelden laten zien dat OM-zinnen, voorzover vergelijkbaar, dezelfde eigenschappen hebben:
(8) | dat meisje is leuk om naar te kijken |
(16) | *dat meisje is leuk om vorige week naar gekeken te hebben |
(17) | *dat meisje is leuk dat men ernaar kijkt |
(18) | *dat meisje is leuk om naar te zullen kijken |
(19) | *dat meisje is leuk om naar te moeten kijken |
In het geval van PRO-interpretatie liggen de zaken ingewikkelder. We laten dat hier verder buiten beschouwing.
Het verschil tussen OM- en NOM-complementen zal ergens aan moeten worden opgehangen. Het is niet ongewoon dit te verbinden aan een COMP-kenmerk. Laten we aannemen, dat het het kenmerk TENSE is, dat het verschil teweegbrengt. Complementen van proberen etc., en ook de OM-zinnen in (5)-(8), zijn dan -TENSE complementen. We geven hiermee uitdrukking aan de intuïtie dat OM-complementen geen onafhankelijk scope-domein vormen voor tempus en modaliteit. De complementen van zeggen, beweren etc. zijn + TENSE. Het normale onderscheid tussen finiet en niet finiet correspondeert hier niet met het onderscheid ± TENSE (zie ook Stowell (1982)), maar met de aan- of afwezigheid van een inflectioneel kenmerkencomplex voor persoon en getal (AGR).
De distributie van om, even voorbij gaand aan het verschil verplicht-optioneel, wordt nu voorspeld door te veronderstellen, dat om een representatie is van het kenmerk -TENSE.
3. OM-zinnen versus (OM)-zinnen
Het onderscheid OM- (OM) laat zich met minstens twee andere oppositionele kenmerken verbinden. (OM)-zinnen zijn, in tegenstelling tot OM-zinnen, in de terminologie van Paardekooper, nooit meerschimmig:
(8) | dat meisje is leuk om PRO naar PRO te kijken |
(20) | *dat meisje is leuk om PRO naar Piet te kijken |
(21) | *dat meisje probeert om PRO naar PRO te kijken |
(22) | dat meisje probeert om PRO naar Piet te kijken |
Verder zijn alleen (OM)-complementen gekoppeld aan argumentposities. De OM-zinnen lijken veeleer voor te komen in echte predikaatomgevingen. Een en ander is voor De Haan (1981) aanleiding geweest Williams' predicatietheorie voor verplichte controle in te perken tot OM-complementen.
Voor het onderscheid OM-(OM) is ons inziens cruciaal de observatie dat (OM)-zinnen in een geregeerde positie staan: het zijn namelijk subcategorisatie-complementen en ze worden derhalve geregeerd (zie hiervoor Chomsky (1981))Ga naar eind1. OM-complementen zijn geen subcategorisatie-complementen. Hun distributie wordt bepaald door het feit dat het structuren zijn van een bepaald semantisch type, namelijk predicaat. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat OM-complementen geregeerd worden, noch door eventueel dichtbij aanwezige werkwoorden, noch door andere vertegenwoordigers van een lexicale categorie.
Het onderscheid OM-(OM) kan nu in verband gebracht worden met ideeën van Stowell (1982). Stowell wil expansie van COMP in verband brengen met een structurele beperking op de distributie van lege categorieën. Dit principe, de ECP, stelt dat lege categorieën (juist) geregeerd moeten worden. Ook lege categorieën in COMP zouden volgens Stowell onderworpen zijn aan de ECP. Verder veronderstelt hij dat een COMP-positie in een zin (juist) geregeerd wordt,
als die zin zelf (juist) geregeerd wordt. Hiermee wordt expansie van COMP verbonden aan de structurele positie van de betreffende zin: wordt een zin niet (juist) geregeerd, dan kan lexicalisatie van de COMP-positie ongrammaticaliteit voorkomen.
Veronderstel nu dat ook de COMP-positie in het Nederlands ‘meedoet met de ECP’. De verplichte aanwezigheid van om in OM-complementen volgt nu uit het niet-geregeerd zijn van deze complementen: in dit soort zinnen is de COMP-positie dan immers ook niet geregeerd en deze mag derhalve niet leeg zijn.
Niet alleen volgt nu dat om verplicht is in predicaatconstructies als (5)-(8), maar ook de optionaliteit van om in argument-posities is verklaarbaar: in het laatste type constructie wordt de (OM)-zin geregeerd door het werkwoord: als expansie van een -TENSE COMP is om derhalve toegestaan, maar niet noodzakelijk.
4. Waarom geen OM?
Ieder voorstel brengt zijn eigen problemen mee, zo ook het hier gepresenteerde. We noemen er een paar:
(23)a | hij weigert om Petra te helpen |
b | *om Petra te helpen weigert hij beslist |
c | Petra te helpen weigert hij beslist |
Waarom is in de getopicaliseerde constructie (23b) om uitgesloten? We zouden verwachten dat om hier op zijn minst optioneel, maar eigenlijk verplicht zou zijn. Immers, -TENSE staat hier in ongeregeerde positie.
Duister zijn ook de kenmerken van infinitiefcomplementen in subjectspositie:
(24)a | ik weet dat je moeder te moeten helpen heel vervelend kan zijn |
b | *ik weet dat om je moeder te moeten helpen heel vervelend kan zijn |
Er blijven meer vragen liggen dan deze stuitende tegenvoorbeelden: Hoe verhoudt zich het Nederlandse om tot het Engelse for? Waarom is in vergelijkbare -TENSE constructies in het Engels geen for noodzakelijk, of zelfs maar mogelijk?
Een andere kwestie betreft het kenmerk -TENSE zelf. -TENSE zet een variëteit aan condities in werking, waaronder niet-verplichte controle (van PRO in subjectspositie). Wat heeft dit te maken met het ontbreken van een onafhankelijk temporeel en modaal scope-domein? In dit verband is Epstein (1984) interessant: ‘arbitrary’ controle, een subklasse van niet-verplichte controle, moet in LF een kwantificatie-structuur hebben; PRO functioneert als kwantor met als domein niet de complementszin, maar de matrixzin. Wat is eigenlijk het verband tussen -TENSE en al deze factoren?
Bibliografie
Chomsky, N. 1981, Lectures on government and binding, Dordrecht. |
Creemers, C. 1983, ‘On two types of complementation’, in F. Heny and B. Richards (eds.): Linguistic categories: Auxiliaries and related puzzles, Vol. 1, Dordrecht, 169-221. |
Epstein, S. 1984, ‘Quantifier-pro and the LF representation of PROARB’, Linguistic Inquiry 15, 499-505. |
Haan, G.J. de 1981, ‘Predikatie en controle’, Paper ATW/RUU. |
Huijbregts, M. 1977, ‘Missing traces: on local filtering and control in Dutch’, Paper ATW/RUU. |
Stowell, T. 1982, ‘The tense of infinitives’, Linguistic Inquiry 13, 561-570. |
Walraven, T. 1975, ‘The optional “om” in Dutch infinitive constructions’, in A. Kraak (ed.): Linguistics in the Netherlands 1972-1973, Assen, 210-221. |
Williams, E. 1980, ‘Predication’, Linguistic Inquiry 11, 203-238. |
- eind*
- Het onderzoek van de tweede auteur werd gesteund door de Stichting Taalwetenschap, die wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-wetenschappelijk Onderzoek (ZWO projectnummer 17-23-14).
Verder zijn we M. Everaert en J. Odijk erkentelijk voor hun hulp.
- eind1
- Dat subcategorisatie van belang is en niet bijvoorbeeld, of het complement door een willekeurige Xo wordt geregeerd, blijkt uit de onderstaande NP's:
(i) zijn weigering (om) te vertrekken
(ii) *zijn bewering om te vertrekken