Spektator. Jaargang 13
(1983-1984)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 440]
| |
Weyermans ‘Kouranttraktement’. Enige beschouwingen over aard, opzet en bedoeling van Jacob Campo Weyermans gebruik van kranteberichten in de Rotterdamsche Hermes.Ga naar eind*
| |
1. Kritiek op de ‘Courantiers’In no. 16 van zijn eerste periodiek, De Rotterdamsche Hermes, kondigt de 18e-eeuwse auteur Jacob Campo Weyerman - in de persoon van zijn creatie Hermes - aan, ‘voortaan zyne remarques ook te laten gaan’ over de krant, onmiddellijk de daad bij het - niet van harte uitgesproken - woord voegendeGa naar eind1. Niet van harte, omdat deze rubriek hem kennelijk niet zint; een tegenzin die niet voortkomt uit principiële bezwaren tegen het medium krant (integendeel, er is ‘niets bekwaamer om de Jeugd te onderrechten, dan een wel opgestelde Courant’Ga naar eind2), maar uit kritiek op de makers ervan, de ‘courantiers’, wier feilen breed, en met kennelijk genoegen, uitgemeten worden in de RHGa naar eind3. | |
[pagina 441]
| |
Op zichzelf is dat voor een satiricus van Weyermans kaliber niet opmerkelijk; het feit dat hij zijn kritiek zo theoretisch onderbouwt, is dat echter wel en moet stellig beschouwd worden als een bewijs van de ernst van zijn bezwaren tegen de heren in kwestie. Duidelijk uitgesproken ideeën hieromtrent verschijnen overigens pas in de Amsterdamsche Hermes, de opvolger van de RH. In no. 32 van dat blad wordt een aantal aan de ‘courantiers’ te stellen eisen opgesomd, die zelfs de 20e-eeuwse journalist zouden (moeten) doen blozen. Maar onverdroten legt Weyerman zijn slachtoffers de volgende vraag voor: [...] is het dan niet overnootzaakelyk, dat een Nieuwschryver zo bekent is met alle de eigenschappen en afhankelykheeden des Aardbodems, als een Geneesheer bekent is met de gesteltenis van het menschelyk Licghaam, als een Florist bekent is met de voortteeling der bloemen, en als Lys Hottentots bekent is met de Reparatie der Spargjes. Hierbij blijft het evenwel niet. Verderop in dezelfde aflevering wordt nog een tweetal vereiste vaardigheden genoemd: de ‘courantier’ zou zich moeten kunnen bedienen van [...] goed eenvoudig nederduits, zonder die te borduuren met de onverstaanbaaren woorden van Regalia, huisclos, Systema, Gala en et ceterasen zou in staat moeten zijn als een goed Stofscheider, het onryp nieuws van het ryp, en de schyn van de Waarheid [...] te schiftenGa naar eind5. Daar nu de ‘nouvellist’ die hieraan voldoet, beschouwd moet worden als een ‘sneewitte Rave’Ga naar eind6, blijft de kwaliteit van de Nederlandse krant in Campo's ogen onder de maat en daarmee zijn ambitie er in de RH aandacht aan te schenkenGa naar eind7. | |
2. Het krantenieuwsHoe is het dan te verklaren dat Weyerman, zijn bezwaren ten spijt, al in de RH een plaats inruimt voor het becommentariëren (al moet daar in de achttiende eeuw iets anders onder verstaan worden dan tegenwoordig) van kranteberichten? In no. 19 van de RH geeft hij op deze vraag zelf het antwoord: hij is ‘om den | |
[pagina 442]
| |
kieschen smaak zyner Lezers te voldoen, genootzaakt [...] altoos eenige remarques over dagelyksche Nieuwigheden te gevenGa naar eind8.’ Een commercieel motief dus, waarin de tegenzin duidelijk doorklinkt. Permitteert hij zich overigens niet een vleugje genoegdoening met het toch wat ironisch klinkende ‘kieschen smaak’? Hoe dan ook, Weyerman voldoet aan de vraag, maar hij doet dat op zijn eigen wijze. Opmerkelijk is zijn visie op het beroep van periodiekschrijver in dit verband: evenmin als iedereen ervoor in de wieg is gelegd zich te ontwikkelen tot een acceptabel ‘courantier’, is ook het bewerken van krantenieuws in periodieken ieders werk. Frappant is, dat de eisen die hij stelt aan wie zich hiermee ambtshalve bezighoudt, nagenoeg overeenkomen met die welke hij later aan de ‘courantiers’ zou stellen. Later, want al in de RH formuleert hij de vaardigheden waarover de tijdschriftauteur dient te beschikken. In no. 47 poneert hij ze als vanzelfsprekendheden, want, zo vraagt hij zich af [...] wien is onbekent dat men, om die materie behoorelyk te behandelen, van Lant- en Zee-oorlogen een volmaakt denkbeelt moet hebben? Dat men in de Lantbeschryving geen Vreemdeling moet zyn? Dat men de historiekunde, geslachtrekening van Illustre Familien, 't geheim der Hoven, Staatkunde, interest der Vorsten, en de Zedenkennis aller Natien moet bezittenGa naar eind9? Bij deze voorwaarden houdt de overeenkomst echter op; weliswaar is een blad als de RH ‘geparenteert’ aan de krantGa naar eind10, maar de doeleinden ervan zijn principieel verschillend. De essentie van dat verschil is volgens Weyerman gelegen in het belang van de actualiteit in ‘dagblad’ en periodiek. Speelt die in het eerste een belangrijke rol (al lijken de Nederlandse ‘couranten’ het op dat punt nogal eens te laten afweten), in het laatste kan hooguit nog gesproken worden van een ‘bijrol’. Wie zich in die branche beperkt tot het verschaffen van nieuwsfeiten (al dan niet van commentaar voorzien), schiet tekort, want daar ligt niet zijn wezenlijke taak, aldus de visie van de auteur van de RH. In een van de talrijke schimpscheuten aan het adres van zijn confrater Hermanus van den BurgGa naar eind11 vervat hij deze visie in het verwijt, dat het met de Amsterdamschen Argus gesteld is als met de ‘kleine pasteitjes van de Fransche Vluchtelingen, dewelke noit smakelyk zyn ten zy ze snikheet uit den oven komenGa naar eind12.’ Dat de Argus het moest hebben van de actualiteit was in Weyermans ogen kennelijk verwerpelijk; in zijn ogen moest er iets van blijvender waarde geleverd worden. De vraag is alleen, hoe hij in zijn eigen blad dat duurzame karakter tot stand wilde brengen. Campo's bewondering voor en afffiniteit met het werk van geschiedschrijvers (o.a. P.C. Hooft) is weleens geïnterpreteerd als een streven naar een optreden als historieschrijverGa naar eind13. Op de vraag of dat juist is, wil ik hier niet ingaan, maar zeker is wel dat althans in de RH in de praktijk niets van die ambitie blijkt. Er is geen sprake van een regulier noteren van gewichtige politieke feiten waardoor het blad op langere termijn van waarde zou kunnen zijn. Datzelfde geldt ook voor zijn optreden als ‘tuchtheer’. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat van de nieuwscommentaren in de RH enig zedenverbeterend (en dus min of meer langdurig) effect zou uitgaan. Ik geloof dan ook niet dat zijn kracht gezocht moet worden op geschiedkundig of ethisch-didaktisch gebied, en zelfs niet op zuiver journalistiek terrein, maar in een puur litterair talent, zijn vermogen om kranteberichten (dus feiten die in brede kring bekend verondersteld mochten worden) uit te werken tot litteraire hoogstandjes. | |
[pagina 443]
| |
Het procédé in deze rubriek, soms aangeduid als ‘Kouranttraktement’Ga naar eind14 of ‘Nieusuitbreidingen’Ga naar eind15, is qua opzet vrij stereotiep: uitgangspunt is een parafrase van het te bespreken nieuwsfeit, gevolgd door een potpourri van stellingen, mededelingen, beschouwingen e.d. Betroffen deze alle het betrokken bericht, dan zou men inderdaad kunnen spreken van een vorm van nieuwscommentaar en dus van journalistiek werk. Maar juist hier gaat Weyerman een eigen weg: keurig voldoet hij ogenschijnlijk aan de vraag van het publiek;Ga naar eind16 recalcitrant daarentegen laat hij waar hem dat uitkomt het nieuws voor wat het is, om zich (en denkelijk toch ook zijn lezers) uitbundig te amuseren met een reeks van associatief met elkaar verbonden opmerkingen van geheel andere aard. Zo wordt het krantebericht door hem middel in plaats van doel; de rol ervan wordt beperkt tot die van de ‘aangever’, die hoofdrolspeler Weyerman (verhuld als Hermes) ten volle de kans biedt zijn speelse intellect en veelzijdige kennis te etaleren. De brille en het esprit die hij daarbij tentoonstelt, staan borg voor de bereiding van een litterair gerecht, dat ook na afkoeling zijn smaak niet verliest! | |
3. Weyermans techniekOm een indruk te geven van de wijze waarop in de RH de krant ondergeschikt wordt gemaakt aan de particuliere doeleinden van de auteur: in een onderzoek naar de satire op de windhandel van 1720-1721 in dat periodiek bleek, dat van de 32 kranteberichten die Weyerman daarbij als uitgangspunt gebruikte, er 12 in het geheel geen betrekking op de actiehandel hadden, terwijl omgekeerd in de overige gevallen vele andere kwesties aan de orde kwamen. Wanneer we daarbij bedenken dat juist satire op de windhandelaars zich er uitmuntend voor leent om aan te sluiten bij de talrijke kranteberichten die aan dat onderwerp gewijd waren (in elk geval veel meer dan een hekeling van willekeurige personen of het tentoonspreiden van eruditie), lijkt de veronderstelling gerechtvaardigd, dat het te ‘becommentariëren’ nieuwsfeit en de serie opmerkingen die Weyerman naar aanleiding daarvan maakte, in veel andere gevallen qua onderwerp nog verder uiteen lagen. Een enkel voorbeeld moge zijn werkwijze illustrerenGa naar eind17. In no. 37 van de RH wekt de auteur de indruk een Londens bericht van commentaar te voorzien, althans, hij zet het betrokken item in met de parafrase ervan. Het behelst het verzet van Londense kleermakers tegen een ‘Bil’, volgens welke ‘hunne Dagloonen worden gereguleert’Ga naar eind18. Dit feit wordt vervolgens niet meer aangeroerd, dus van een echt commentaar is geen sprake. Het stelt hem evenwel, via associatie met het woord ‘Kleermakers’, in staat een wending te maken naar een door Jonathan Swift in A Tale of a Tub gegeven ‘volgeestige beschryving van de Snyders’ om tenslotte door eenzelfde kunstgreep uit te komen bij een van zijn geliefde thema's: hekeling van de ‘verlichte Argus, die eertyts zoo meesterlyk met de Elle in zyne katoene fortificatie geschermt heeft’Ga naar eind19, dat hij Hermes mogelijk inlichtingen kan verschaffen omtrent de herkomst van de ‘Uitvinder van de Elle en Naalde’Ga naar eind20. Zo is het belang van het nieuwsfeit gereduceerd tot de functie van een kapstok, waaraan Campo naar believen zijn litteraire kennis en zijn schimpscheut aan het adres van zijn vakbroeder ophangt. Ook andere ‘rubrieken’ dan de ‘nieusuitbreidingen’ voeren tot de overtuiging dat Weyerman materiaal uit de krant niet gebruikt om actueel te zijn. In die gevallen lijkt hij het uitsluitend aan te wenden om zijn verhalen te verlevendigen | |
[pagina 444]
| |
of ze een realistisch tintje te geven, of wellicht gewoon om door bepaalde allusies a.h.w. contact met het publiek tot stand te brengen, maar zeker voor een litteráir doel. Aanleiding tot eenzelfde conclusie geven tenslotte ook Weyermans keuze uit het aanbod van krantenieuws en zijn inhaken op soms totaal verouderde berichten. Wat het laatste betreft: de RH biedt in zijn nieuwscommentaren voorbeelden te over van berichten die het predikaat ‘actueel’ nauwelijks tot niet verdienen (al moeten we daar in de 18e eeuw, ook in de kranten, iets anders onder verstaan dan tegenwoordig). Nergens lijkt Weyerman enige poging te doen dat te verhelen: in no. 43 van de RH wordt deze rubriek zelfs voorafgegaan door de kop ‘Oud Nieus’Ga naar eind21. Niet verwonderlijk trouwens voor een auteur wie het ‘evenveel’ is hoe de lezer zijn professie karakteriseert: als ‘Nieus- of Outschryver’Ga naar eind22. Verwonderlijk daarentegen is wél, dat het eerste nieuws dat onder deze kop besproken wordt, eerder in de RH verschijnt dan in althans twee van de Nederlandse ‘couranten’: de Leydse Courant en de Amsterdamse CourantGa naar eind23. Het gaat om een uit Parijs afkomstig bericht over de in Frankrijk woonachtige William Law, broer van de beruchte John Law, die tijdelijk van zijn hechtenis in de Bastille ontslagen zou zijn, om na een bezoek aan (zijn huis in) Versailles naar de Conciergerie, de staatsgevangenis te Parijs, vervoerd en aldaar opgesloten te worden. Pas op 22 resp. 24 mei 1721 verschijnt dit nieuws (dat naar haar zeggen zou berusten op Parijse berichten van resp. 16 en 19 mei) in de AC; in de LC zelfs pas op 21 mei en 13 juni (resp. gebaseerd op Parijse berichten van 16 mei en 6 juni). In de RH lezen we het echter al op 15 mei 1721, dus zó oud lijkt zijn nieuws in dit geval toch niet te zijnGa naar eind24! Een eerste conclusie die zich opdringt, is dat de AC en de LC zelf een loopje namen met de actualiteit, maar dat zou ook onmiddellijk betekenen dat de auteur van de RH andere bronnen had. Tenslotte waren er in ons land ook nog andere Nederlandse bladen in omloop, en daarenboven een aantal Italiaanse, Spaanse en Franse, dus uitgesloten is dat zeker niet. Anderzijds moeten we bedenken dat de RH pas later in boekvorm werd uitgegeven en het heel goed mogelijk is, dat er vergissingen zijn gemaakt bij de nummering en datering van de afleveringenGa naar eind25. Wat er ook aan de hand geweest moge zijn, een onjuiste conclusie zou m.i. zijn, dat Weyerman de intensie had, actueel te zijn; dat sluit de kop ‘Oud Nieus’ ondubbelzinnig uit. Veeleer moeten we in dit soort gevallen denken aan een soort willekeur; het ging de auteur om bruikbaar materiaal, niet om primeurs. Hoe zou het anders te verklaren zijn dat in vele andere gevallen de RH duidelijk achter loopt bij de kranten (óók bij de LC en de AC). In de praktijk toont Campo zich stellig meer ‘Out-’ dan ‘Nieusschryver’, zoals ook uit de twee volgende voorbeelden moge blijken. In no. 19 van 28 nov. 1720 bespreekt de RH een tijding over een ‘Abt Cosciale’Ga naar eind26, die al op 8 nov. in de LC (zij het dat daar wordt gesproken over ‘Coscuale’) verschijnt. Een tussentijd van bijna drie weken kan toch onmogelijk worden uitgelegd als een streven actueel te zijn! Iets dergelijks doet zich voor met een uit Venetië afkomstig bericht over een (door de apostel Lucas geschilderd) portret van Maria, dat in de San Marco zou zijn tentoongesteld en vervolgens in processie omgedragen. We vinden dat in de LC van 15 aug., maar pas in de RH op 28 aug. | |
[pagina 445]
| |
Minder significant, maar niet te verwaarlozen lijkt mij in dit verband ook Campo's selectie uit de door de ‘couranten’ geboden informatie. Voor iemand die zich als taak stelt nieuwscommentaren te leveren, is de keuze van bijvoorbeeld advertenties toch op z'n minst niet voor de hand liggend. Voor de auteur van de RH zijn die berichten echter zo goed als andere, in zoverre, dat ze zich voortreffelijk blijken te lenen voor zijn eigen, malicieuze, doeleinden. Ter illustratie een voorbeeld uit de RH, no. 23. Tegen het eind van deze aflevering parafraseert Weyerman een (in elk geval ook) op 21 dec. 1720 in de AC verschenen advertentie waarin de door ‘Mr. Alexander Samuëls’ vervaardigde ‘nieuwe gepraktizeerde BreukbandenGa naar eind27’ worden aangeprezen. Na een honende opmerking aan het adres van de maker van deze paramedische attributen vervolgt Weyerman: Die uitvinding is van meer nut dan het Oost en West, de quadratuur van den Cirkel, de Steen der Wyzen, de groote Elixir, of de Utopische Republyken. Deel Hermes die konst meê; en zoo de Bils ooit wederom keert, verbint hy zich om levend gebalsemt te worden. O hoe zullen de stylen van uw huis in het kort of lang niet aan spaanderen geraken, wanneer de breuken van de Heeren, Olim Mercator en Nuper Dives, die zulke rampzalige Herniâs op de onder water bedolve klippen van de ontstelde Zuitzee gestooten hebben, verbonden moeten worden! Och! Mr. Samuëls! zy zullen malkander als een spel kegels onder den voet gooien; doch wie ze zal opbeuren, Mr. Samuëls, is tot noch toe voor Hermes een duister raadsel. Zijn werkwijze zal duidelijk zijn. De reclame van ‘Mr. Samuëls’ wordt heel even bespottelijk gemaakt; en passant worden nog enige brandende kwesties (‘de quadratuur van den Cirkel’ e.d.) opgesomd, maar dan brandt het peloton van Weyermans satirische opmerkingen aan het adres van de betrokkenen bij de South Sea-affaireGa naar eind28 los en blijken zíj, en niet ‘Mr. Samuëls’ het eigenlijke doelwit te zijn. Wat begon als een onschuldig aanhalen van een in feite onbelangrijke advertentie, eindigt als een venijnige uithaal naar degenen die zich vergaloppeerd hebben met hun beleggingen in de Engelse South Sea Company. Deze kwestie, en trouwens alle ontwikkelingen op het gebied van de windhandel van 1720-'21, krijgen in de RH ruime aandacht. Van iemand, zó geïnteresseerd in deze zaak, die het becommentariëren van nieuwsfeiten prioriteit geeft, zou men mogen verwachten dat hij in elk geval de voornaamste gebeurtenissen op dat terrein op de voet volgt en er in zijn periodiek aandacht aan schenkt. Zo niet Weyerman. Ook de behandeling van deze materie heeft naar mijn mening in de RH een zeer willekeurig karakter, waaruit eens te meer blijkt, dat actualiteit bij de auteur niet hoog in het vaandel stond. Wát hij leest (en onthoudt: hij geeft eigenlijk nooit de indruk te werken met de krant ernaast, zoals o.a. soms blijkt uit een verbastering van persoonsnamen), gebruikt hij als het hem uitkomt, maar van een regulier nieuwscommentaar is geen sprake. Deze mening grond ik op het verschijnsel dat ‘topics’ in kwesties waaraan de RH overigens ruime aandacht schenkt, in Weyermans periodiek niet worden opgenomen. In de LC van 6 aug. 1721 b.v. staat een uit Engeland afkomstig bericht over een onderzoek naar de praktijken van de South Sea-profiteurs Waller, Hawes en Aislabie. Tijdens dat onderzoek, zo meldt de krant, houdt Aislabie - een notoire schuldige - hardnekkig vol onschuldig te zijn, en ziet er kennelijk geen been in, bovendien een aantal anderen te beschuldigen, onder wie John Blunt, een der direkteuren van de South Sea Company. Zo'n nieuwtje kan toch niet anders dan een kolfje naar de hand van een serieus | |
[pagina 446]
| |
nieuwscommentator zijn (en zéker van één, die zichzelf presenteert als ‘tuchtheer’), maar in de RH is er niets van te vinden. Naar mijn stellige overtuiging - maar het ontbreken van systematisch onderzoek verbiedt mij daar met zekerheid uitspraken over te doen - treden dergelijke hiaten ook op in Weyermans ‘becommentariëring’ van andere journalistieke topics van die tijd; de handel en wandel van figuren als de ‘Pretender’ Jacobus Edward Stuart en de roemruchte ex-gunsteling van Elizabeth Farnese (gehuwd met Filips V), kardinaal Alberoni. Ook hieruit wordt duidelijk, dat Campo geen enkele behoefte heeft ‘up-to-date’ te zijn. Als laatste ‘bewijs’ hiervan moge gelden zijn exploitatie van (soms sterk verouderde) kranteberichten in heel andere rubrieken dan die van het ‘Kouranttraktement’ en de aanwending ervan voor een heel ander doel, dat ik hierboven al kort heb uiteengezet. Verreweg het meest markante voorbeeld hiervan is te vinden in RH 54, die opent met de weergave van een gesprek dat Hermes gevoerd zou hebben met een ‘Oversten Lieutenant’ over de voor- en nadelen van het drinken van wijnGa naar eind29. De ‘Overste’, die een warm pleidooi houdt voor het offeren aan Bacchos, opent de discussie. In zijn repliek betoogt Hermes dat de geschiedenis tal van voorbeelden biedt van de desastreuze gevolgen van - naar wij mogen aannemen overmatig - gebruik van wijn. Eén ervan haakt in op de executie van een zekere Markies Paleotti, die (in dronkenschap?) in februari 1718 (!) ‘zyn eygen knegt, die zyn loon van hem vorderde, so men zegt’Ga naar eind30, zou hebben doodgestoken. Bijna drieënhalf jaar na dato - no. 54 van de RH is van 31 juli 1721 - brengt Weyerman zijn lezers dit voorval dus weer in herinnering, al dan niet met succes. Zoals duidelijk zal zijn, is hier geen nieuwscommentaar aan de orde; een totaal verouderd bericht is hier ondergeschikt gemaakt aan het verhaal in dialoogvorm. In een contekst als deze schiet Weyerman kennelijk het (wellicht indertijd spectaculaire) gebeuren te binnen, dat hem bij de bewijsvoering van Hermes van pas komt. Een litterair gebruik derhalve, van een journalistiek gegeven. Wat de auteur in dit soort gevallen met de krant doet, onderscheidt zich in niets van de wijze waarop hij de bijbel, de klassieken, wetenschappelijke studies e.d. exploiteert. Een ander voorbeeld vinden we in afl. 34, 35 en 36 van de RH (resp. van 13, 20 en 27 mrt. 1721Ga naar eind31), waarin Hermes vertelt over een gedroomde reis met Agrippa van NettesheimGa naar eind32, gedurende welke zij o.a. een bezoek brengen aan ‘eenige gevangens van Staat’Ga naar eind33, een aantal in hechtenis genomen delinquenten uit het South Sea-schandaal. De droomvertelling, waarin ons vele ‘curieuse particulariteiten’Ga naar eind34 verhaald worden, vangt aan in no. 32 en wordt voortgezet in no. 34 om in no. 35 en 36 uit te lopen op het verslag van hun belevenissen met Robert Knight (kassier van de South Sea Company), Grigsby (boekhouder bij de S.S.C.), Aislabie (die als ‘Chancellor of the Exchequer’ in de S.S.-affaire een scheve schaats reed), Waller (de schoonzoon van Aislabie, die ook betrokken was bij de malversaties van zijn schoonvader) en met enkele direkteuren van de beruchte Engelse actiemaatschappij, allen in verzekerde bewaring gesteld en bezocht door Hermes en Agrippa. Van de ondervraging en gevangenneming van genoemde heren wordt in de maanden februari en maart 1721 in de LC en de AC herhaaldelijk melding gemaakt, maar ook hier geldt: de stof wordt ondergeschikt gemaakt aan Weyer- | |
[pagina 447]
| |
mans eigen doeleinden, het publiek te amuseren met zijn satire. Niet van belang is de actualiteit, maar de manier waarop hij zijn informatie verwerkt. Geen spoor van een serieus nieuwscommentaar! Een laatste, maar karakteristieke, illustratie van de behandeling van kranteberichten in de RH is te vinden in no. 31. In deze aflevering wordt een kennelijk aan de krant ontleende nieuwstijding a.h.w. en passant, ter opluistering van een verhaal over een heel andere kwestie, bij wijze van vergelijking gebruikt, en dus tot een stuk beeldspraak gereduceerdGa naar eind35. Het betreft een geschiedenis over de ‘vermaarde Geneesheerxxx’, die een ‘wakker Practicus’, maar een ‘noch beter dronkaart’Ga naar eind36 geweest zou zijn. Over dit fascinerend heerschap vertelt Weyerman, dat hij eenmaal een' grooten tegenzin tegens den Graveschen Wyn opgevat [had], en [...] de bewegende oorzaak [was], dat die Wyn minder in den omtrek van St. James of Westmunster wiert gerespecteert dan d'Afscheitbrief van een Zuitzee-Thesaurier, waardoor ieder Hospes in min dan drie weeken zyn' borstrok drievierendeelen van een Engelsche el moest doen inleggen. Met de ‘Zuitzee-Thesaurier’ wordt gedoeld op de hier al eerder ter sprake gekomen Robert Knight, kassier van de South Sea Company. Op 11 febr. 1721, 9 dagen voordat deze aflevering van de RH het licht ziet, maakt de AC melding van de door Weyerman genoemde brief, waarin Knight beweerd zou hebben zich niet te hebben schuldig gemaakt aan malversaties, maar zich eenvoudig uit veiligheidsoverwegingen uit de voeten te hebben moeten makenGa naar eind37. Heel luchtig, in een heel ander verband, wordt dit geval even aangeroerd, maar wel zo scherp geplaatst, dat de lezer een glimlach niet zal kunnen onderdrukken. Aldus maakt Campo zijn verhaal - dat na het boven geciteerde gedeelte verder vertelt over de ‘vermaarde Geneesheerxxx’ - op smaak met het extract van een krantebericht dat pas verderop in dit nummer min of meer wordt becommentarieerd (maar wel volgens het huisrecept: met veel uitweidingen en associaties met andere zaken). Zoals hier treden in alle gevallen waarin de RH gebruik maakt van de ‘courant’, de inventiviteit en de eigenzinnigheid van de schepper ervan luisterrijk aan de dag. In wat krantecommentaren beloofden te worden, brengt Weyerman een verzoening tot stand tussen zijn commerciële en litteraire doelstellingen: de eis van het publiek, nieuws te bespreken en die welke hij zichzelf stelde, een produkt van blijvender waarde te maken. Naar mijn mening is hij daar uitstekend in geslaagd; steekt zijn brille scherp af tegen de fletse commentaren van zijn zo vurig bestookte confrater Hermanus van den Burg. Dat een dergelijk litterair doel de actualiteit niet zoekt, spreekt vanzelf. Vanuit zijn standpunt kan het de auteur van de RH dan ook niet aangerekend worden, dat hij meer dan eens inhaakt op (soms zeer) verouderde berichten en op ‘nieuwtjes’ (zoals advertenties) die met het eigenlijke nieuws niets van doen hebben. Dat hij tenslotte, vanuit zijn a priori (satirisch-) litteraire intenties, veelvuldig dat nieuws volledig ondergeschikt maakte aan zijn eigen, heel anders gekleurde en vaak fictieve verhalen, mag voor en intelligent en recalcitrant man als Weyerman niet verwonderlijk heten. |
|