Spektator. Jaargang 13
(1983-1984)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
De oorsprong van Pers' Bellerophon van 1614
| |
Wat was bekend?Het belangrijkste dat tot nu toe over de Bellerophon geschreven is, vinden we in De Nederlandsche Emblemata van A.G.C. de Vries, uit 1899Ga naar eind3. Volgens de Vries is de Bellerophon geschreven door Hadrianus (of Adrianus) Damman, wiens naam voorkomt boven het register van de emblemen. Damman, afkomstig uit Gent, was onder meer praeceptor van de kinderen van graaf Jan van Nassau, en later leraar Latijn in Duitsland. Van 1586-1588 was hij hoogleraar Ethica te Leiden. Hij staat bekend als een verdienstelijk Latijns dichter. Dirck Pietersz. Pers zou volgens de Vries slechts een vertaling hebben gemaakt van een (verloren gegane) Bellerophon, die door Damman in het Latijn zou zijn uitgegeven. Een mogelijke datering van zo'n eerste uitgave geeft hij niet. Ook over de picturae is de Vries niets bekend. Wèl dat de oorspronkelijke drukker en/of uitgever Ioos de Bosscher moet zijn geweest, wiens naam op de eerste (afb. 1) en op de laatste prent van de bundel voorkomt. Ook noemt de Vries nog een prent met een portret van Damman (afb. 2), toegeschreven aan Jacob de Gheyn II; In de rechter bovenhoek van dit portret vinden we precies hetzelfde figuurtje als op de titelprent van de Bellerophon (afb. 1). Een volgend auteur die iets over de Bellerophon schrijft, is KalffGa naar eind4. Hij heeft de Vries kennelijk niet nageslagen, en ziet de bundel als een geheel eigen werk van Pers. Damman noemt hij zelfs niet. | |
[pagina 325]
| |
Afb. 1. Titelpagina van Pers' Bellerophon, 1614.
| |
[pagina 326]
| |
Verder kunnen we nog LandwehrGa naar eind5 aanhalen, die in navolging van de Vries schrijft: ‘It is likely that Adrianus Damman wrote the original text in Latin, and that Pers translated it after Damman's death (1608)’. Landwehr weet ook nog te melden dat de platen waarvan de prenten in de uitgave van 1614 zijn gedrukt nogal versleten waren (hij heeft drie exemplaren van de bundel gezien). | |
Datering en toeschrijving van de prentenTot nu toe was niet bekend wie de 32 kopergravures van de Bellerophon gemaakt heeft. De mededeling ‘Ioos de Bosscher excudebat’ op de eerste en de laatste prent betekent niet veel meer dan dat deze man de prenten heeft afgedrukt of wilde afdrukken (en uitgeven), en zegt dus in het geheel niets over de graveur. Merkwaardig is het feit dat kennelijk niemand tot nu toe het monogram in de rechter bovenhoek van de pictura van embleem IX heeft opgemerkt (afb. 3). Of is het altijd gelezen als IDB (Ioos de Bosscher)? Er staat echter heel duidelijk ADB! Zoeken we dit monogram na in een belangrijk monogrammen-lexiconGa naar eind6, dan blijkt dat de werkelijke graveur Abraham de Bruyn (1538-1587) uit Antwerpen is. Dus in ieder geval dateren de prenten, en wellicht ook een oorspronkelijke uitgave van de Bellerophon, van vòòr 1587, het stervensjaar van de Bruyn. Overigens, dat we de prenten inderdaad aan Abraham de Bruyn mogen toeschrijven hangt niet alleen van het monogram af, of van een bevredigende stijl-vergelijking met andere prenten van de Bruyn. Het blijkt namelijk dat Abraham de Bruyn meerdere malen met Adrianus Damman heeft samengewerkt aan bepaalde uitgaven, alsook met Ioos de BosscherGa naar eind7! Wellicht heeft dit drietal ook samengewerkt aan het portret van Damman (afb. 2), waarop ook Ioos de Bosscher weer vermeld staat. De toeschrijving aan J. de Gheyn II kan nauwelijks goed zijn. De Gheyn werd geboren in 1565, en de prent is gedateerd 1578, slechts dertien jaar later! Het ligt voor de hand te veronderstellen dat ook dit portret door Abraham de Bruyn werd gemaakt. Dit vermoeden werd bevestigd bij vergelijking met andere portretten van de Bruyn in het Prentenkabinet van het Rijksmuseum te AmsterdamGa naar eind8. Het feit dat het figuurtje rechts boven in het portret exact gelijk is aan embleem I (afb. 1), doet vermoeden dat ook de datering min of meer gelijk zal zijn. Dat wil dus zeggen dat de oorspronkelijke uitgave van de Bellerophon wellicht rond 1578 moet zijn verschenen. Dat zo'n oorspronkelijke uitgave trouwens ook Bellerophon zou hebben geheten is zeer onwaarschijnlijk, aangezien de pictura met de Val van Bellerophon het volgnummer vijf draagt, en dus hoogstwaarschijnlijk pas als vijfde embleem was geplaatst. Dat een eerdere uitgave ook werkelijk heeft bestaan lijkt vrij zeker. Terecht merkt LandwehrGa naar eind9 op dat de prenten in de uitgave van 1614 reeds versleten zijn. Van prent 27 is overigens gebruik gemaakt in een Amsterdamse veilingcatalogus uit 1609. Dat wil zeggen dat de serie zich in dat jaar reeds in Amsterdam bevondGa naar eind10. | |
Toeschrijving van teksten en gedichtenIn dit artikel ga ik alleen in op de teksten en gedichten bij de emblemen zelf; de gedichten en liederen voorin en achterin de bundel worden hier dus buiten beschouwing gelaten. | |
[pagina 327]
| |
Afb. 2. Portret Hadrianus Damman. (Foto Rijksmuseum Amsterdam.)
| |
[pagina 328]
| |
Afb. 3. Embleem IX.
| |
[pagina 329]
| |
Zoals we reeds constateerden, zien de Vries en Landwehr de Bellerophon als een vertaling van een werk van Damman. Bij nadere beschouwing blijkt echter dat ook deze veronderstelling niet juist kan zijn. Heel in het kort wil ik daar een paar bewijzen voor aanvoeren. Allereerst, het ‘Voorstel, tot oplossinghe van de Figure des Tijtels’. De ‘Figure’ (afb. 1), een ‘krullekop’ met een groot hart aan een ketting om de nek, geplaatst op een veelvlakkige basis, draagt als motto ΑΙΣΧΥΝΕΟ ΣΑΥΤΟΝ, hetgeen zoveel wil zeggen als ‘wees beschaamd voor jezelf’Ga naar eind11. We mogen deze figuur plus motto als een soort persoonlijk devies van Damman opvatten, daar zij ook voorkomt op zijn portretGa naar eind12. In het ‘Voorstel’ wordt over de ‘Figure’ niets van enig belang gezegd. We lezen zelfs: ‘'K en kan in mijn vernuft hier van geen wtkomst vinden’. Dit toont duidelijk aan dat de tekst van Pers moet zijn. Immers, Damman zou over zijn eigen devies toch wel iets zinnigers te berde hebben kunnen brengen dan nu in het gedicht tot uiting komt. Nog veel opvallender is het gedicht bij embleem XXII (afb. 4). Daar lezen we in de tweede strofe over de Nederlandse leeuw: ‘Dijn macht is wel bekent, ver over Indi stranden,
Daer ghy hebt met dijn klauwe een setel opgestelt’.
Deze verwijzing naar de Nederlandse macht in Indië kan moeilijk rond 1578 geschreven zijn. Houtman en de Keyzer voeren pas in 1596 naar Indië, en de VOC werd pas opgericht in 1602! Ook de vierde strofe van embleem XXII wijst op een eigenhandig werk van Pers. We lezen: ‘Ic wensche dat de tros van dijn ghevlochten schichten,
Magh onbeweeghlijck zijn met eenen staelen bandt’.
De ‘tros van dijn ghevlochten schichten’, de pijlenbundel van de Nederlandse leeuw, werd natuurlijk pas gebruikt nà het sluiten van de Unie van Utrecht in 1579. De leeuw in de pictura, die we dateerden rond 1578 heeft dan ook terecht geen pijlenbundel; maar het is opvallend dat er in het gedicht wel naar verwezen wordt. Overigens is dit een bewijs te meer dat de datering van een oorspronkelijke bundel rond 1578 moet liggen. Uit bovenstaande voorbeelden - er zijn nog veel meer argumenten te noemen - blijkt dat Pers de gedichten zelf moet hebben gemaakt, en de gedichten van Damman zelfs niet heeft gekend! Heeft Pers dan alleen de kopergravures (met de daarin gegraveerde motto's) ergens op de kop getikt, en er een embleem-boekje van gemaakt? Dat lijkt toch ook weer niet erg waarschijnlijk. Op basis van alleen de picturae (en de motto's) is het naar mijn mening onmogelijk dat Pers alle verwijzingen naar, meest klassieke, literatuur zelf heeft gevonden. De meeste uitbeeldingen van de picturae zijn op bepaalde teksten gebaseerd, maar de voorstellingen zijn voor het grootste deel zo volstrekt uniek, dat Pers de bronnen daarvan zelf niet gekend kan hebben. Het zou natuurlijk theoretisch ook zo kunnen zijn dat een of meerdere geleerde vrienden de teksten hebben gevonden. Erg aannemelijk is dat echter niet. Ten eerste zou Pers deze vrienden dan wellicht ergens vermeld hebben (en niet Damman), en ten tweede is het zelfs voor geleerden een vrijwel onmogelijke opgave slechts op basis van de prenten de juiste teksten terug te vinden. Dientengevolge mogen we denk ik de conclusie | |
[pagina 330]
| |
Afb. 4. Embleem XXII.
| |
[pagina 331]
| |
trekken dat de verwijzingen naar literatuur van Damman (een classicus!) afkomstig zijn. Pers zal dus samen met de prenten bijbehorende literatuurverwijzingen hebben verkregen. Wellicht dat daardoor ook een heel aantal verwijzingen niet helemaal juist zijn, of ook wel zeer onvolledig. | |
Doel van de Bellerophon bij Damman en PersPers heeft van de Bellerophon waarschijnlijk een heel andere bundel gemaakt dan de versie van Damman moet zijn geweest. Dat hun uitgangspunten, en het doel dat zij met hun onderscheiden bundels hadden, dan ook geheel verschillend waren, hoop ik nu aan te tonen. Wat betreft de uitgave van Damman is het noodzakelijk ons de politieke situatie in de Nederlanden van de jaren 1576-1578 voor de geest te halen. We zitten dan in een zeer belangrijke fase van de Tachtig-jarige Oorlog. De Noordelijke Nederlanden hebben zichzelf min of meer bevrijd van de Spaanse overheersing, terwijl de strijd in de Zuidelijke Nederlanden nog in volle gang is. Van Willem van Oranje wordt verwacht dat hij het zuiden komt helpen, maar de zuidelijke adel aarzelt nog met hem een verbond te sluiten. Dan volgt in het najaar van 1576 de Spaanse Furie te Antwerpen, waarbij de Spanjaarden honderden burgers afslachten. Daarop wordt de Pacificatie van Gent gesloten, een verbond tussen noord en zuid om de Spanjaarden te verdrijven, waarbij de godsdienstkwestie (Rooms-Katholiek zuiden tegenover Calvinistisch noorden) buiten beschouwing blijft. In 1577 onderhandelt het zuiden met de nieuwe landvoogd Don Juan, en zij sluiten met hem de 1e Unie van Brussel: de Spaanse troepen zouden worden weggezonden, de Zuidelijke Nederlanden blijven trouw aan de koning (Philips II), en het Rooms-Katholicisme zou de heersende godsdienst zijn. Don Juan blijkt echter onbetrouwbaar, en nu wordt Willem van Oranje ingehaald in Brussel, en wordt de Pacificatie van Gent bevestigd in de 2e Unie van Brussel. In 1578 zijn er in de Zuidelijke Nederlanden hevige godsdiensttwisten tussen felle Calvinisten en Rooms-Katholieken. Enkele zuidelijke gewesten sluiten dan begin 1579 de Unie van Atrecht, waarin zij eisen dat het Rooms-Katholicisme de heersende godsdienst moet worden. Twee weken daarna wordt in het noorden de Unie van Utrecht gesloten, vooral door toedoen van graaf Jan van Nassau. Zo ontstaan er binnen de Pacificatie van Gent twee unies, een Rooms-Katholieke in het zuiden, en een Calvinistische in het Noorden. In deze woelige jaren hebben we de oorspronkelijke embleembundel van Damman gedateerd. Van Damman is bekend dat hij wegens de godsdienstvervolgingen naar Keulen vluchtteGa naar eind13. Hij moet een Calvinist geweest zijn, ook al omdat hij, zoals we reeds opmerkten, onderwijzer was van de kinderen van de streng Calvinistische graaf Jan van Nassau. De vraag is nu of we iets van de politieke situatie van die tijd, en ook van de situatie van Damman zelf, terug kunnen vinden in de emblemen van de Bellerophon. Dit blijkt inderdaad mogelijk. Bijvoorbeeld in embleem IX (afb. 3), waarin de (Nederlandse) leeuw met een palmtak (vrede) de Overvloed te paard aan de teugel meevoert. Dit kunnen we duiden als een oproep aan het zuiden om met de Noordelijke Nederlanden in zee te gaan. Vrede en overvloed zullen het gevolg zijn. Een nog sterker voorbeeld is embleem XXII (afb. 4), waarin als motto bij de Nederlandse leeuw vermeld wordt ‘Nec fugit, nec metuit’, ofwel de Nederlandse leeuw vlucht niet, en hij vreest niet. Beide emblemen zijn duidelijk anti-Spaans, | |
[pagina 332]
| |
en zo zijn er nog een heel aantal emblemen zonder al te veel fantasie op de situatie in de jaren 1576-1578 te betrekken. Ook de positie van Damman wordt ons daaruit duidelijk. Als Calvinist is hij fel tegen de Spaanse overheersing, en vóór een groot-Nederlandse republiek (onder leiding van Willem van Oranje). Naar mijn mening is de bundel van Damman dan ook een soort politiek embleemboek geweest, waarin hij stelling nam tegen de Spanjaarden, tegen de Rooms-Katholieke adel, en vóór samenwerking met het noorden. Waarschijnlijk heeft Damman de bundel in ballingschap (over ballingschap gaat embleem XV) in Keulen geschreven, en het zou kunnen zijn dat het daar ook gedrukt is. Het is echter ook mogelijk dat de voorloper van de Bellerophon min of meer illegaal in Antwerpen is uitgebracht (en zou dat de oorzaak kunnen zijn van het feit dat er geen exemplaar meer bewaard is?). Maar om deze vragen beter te kunnen beantwoorden zouden we meer moeten weten van de activiteiten van Ioos de Bosscher in die jaren. Was hij ook in ballingschap in Keulen werkzaam, of heeft hij de bundel en het portret van Damman, die waarschijnlijk eind 1578 naar de Nederlanden terugkeerde, in Antwerpen gedrukt? In ieder geval heeft Abraham de Bruyn wèl in Keulen met Damman samengewerktGa naar eind14. Hoe totaal anders is de situatie in de jaren 1613-1614 in Amsterdam, wanneer Dirck Pietersz. de gedichten voor zijn Bellerophon schrijft! Geen Spanjaarden meer, grote economische vooruitgang, en culturele bloei. Veel woorden hoeven we aan de uitgangspunten en het doel van Pers' Bellerophon niet te verspillen. Zelf al verklaart hij in het voorwoord (de ‘Toe-eygeninghe’) dat hij de bundel heeft gemaakt voor hen die gedichten schrijven, ‘op dat die met meerder kennisse en wetenschap begaeft, en Horatii paden wat naerstiger betreden hebben, iet loflijckers met een geleerder penne mogen voor den dach brengen’. Enkele regels later zwakt hij dit nogal specifieke doel behoorlijk af door te verklaren: ‘profijtelijck van een yder (in zijn staet) gelesen te werden’. Enige politieke of religieuze achtergrond van een bepaalde richting heb ik bij Pers niet kunnen ontdekken, hetgeen we konden verwachten gezien de reputatie als ‘money-maker’ die hij bij Vondel reeds had. De platen voor weinig geld te pakken gekregen, de intellectuele literatuurverwijzingen van een ander, zelf wat rijmen, en dan ‘op 't dierste venten’!
De volledige tekst van mijn onderzoek, dat ik verrichtte onder leiding van Ton Harmsen, is in te zien in de bibliotheek van het Kunsthistorisch Instituut der Rijksuniversiteit Leiden. |
|