Spektator. Jaargang 13
(1983-1984)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dat Bedroch der Vrouwen, een onderzoek naar de functie van een 16e eeuwse verhalenbundel II
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
der Vrouwen (1561) geen directe uitspraken omtrent de receptie van het Bedroch zijn overgeleverd. Dit is verre van uitzonderlijk, maar het betekent wel dat het bij de bepaling van het effect van historische teksten altijd gaat om het leggen van hypothetische relaties tussen verschijnselen in het verleden door middel van interpretatieGa naar eind3. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De aard van de tekstWil een literaire tekst kunnen bijdragen aan een maatschappelijk veranderingsproces dan moet deze aan een aantal eisen voldoen. Ten eerste moet het onderwerp van de tekst (een) bepaalde gedraging(en) van (een) bepaalde bevolkingsgroep(en) betreffen. Ten tweede moet expliciet of impliciet een oordeel over deze gedraging(en) worden uitgesproken en tenslotte moet de tekst verwijzen naar een actuele situatie. Het Bedroch lijkt aan deze criteria te voldoen. Het onderwerp van de tekst kan worden omschreven als ‘de ten kwade gebruikte macht van de vrouw’ waarbij het accent in het Bedroch door de nieuwe verhalen valt op de huwelijkssituatie. De verhalen dienen ter illustratie van deze macht en er wordt dan ook een negatief beeld van de vrouw - en via haar van de man - geschetst. Van de vrouw wordt herhaaldelijk gezegd dat ze een te zwakke wil heeft om verleidingen te weerstaan en de man wordt ervan beticht dat hij nalaat zijn gezag uit te oefenen - dat wordt ondermijnd door het overspel en bedrog van de vrouw - en vaak zijn gezin niet goed onderhoudt. In de ‘Nota’ na het eerste verhaal spreekt de schrijver expliciet over hoe God het samenleven tussen man en vrouw heeft gewild en hij concludeert dat de actuele situatie hiermee niet overeenkomt: so willen die sommighe vrouwen hier uut argueeren dat si beter zijn dan die mannen en willen zijn der mannen meester so dat dick wil noch veel ghebuert nu ter tijdt inder werelt. (B2r) (...) Dies moet die man der vrouwen besorghen haer nootdrufte ende datse behoefelijck is, want God heeft den mannen gheboden te wercken als hy seide: In sweet dijns aensichts suldy eten u broot; daer lacen nu veel lieden zijn die dat ghebot niet en onderhouden. (B2r) De schrijver ziet een discrepantie tussen het ideale huwelijk, de gewenste rollen van man en vrouw binnen het huwelijk en de actuele situatie. De schuld voor deze discrepantie ligt volgens de schrijver bij zowel mannen als vrouwen, hoewel in het Bedroch het accent vrijwel uitsluitend valt op de negatieve rol van de vrouw. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Oplage en verspreidingHoewel we over de oplage en verspreiding van het Bedroch geen gegevens hebben, blijkt uit de proloog van Dat Profijt der Vrouwen dat de tekst in Antwerpen wel enige bekendheid heeft verworvenGa naar eind4. Deze bekendheid kan de tekst naast de schriftelijke verspreiding mede te danken hebben aan de mondelinge verspreiding van de inhoud door voorlezers en vertellersGa naar eind5. Een aantal aanwijzingen rechtvaardigt de veronderstelling dat het Bedroch in de 16e eeuw een populaire tekst was. Van het Bedroch is naast de Utrechtse druk van Jan Berntsz. uit c. 1532 nog slechts een zeer onvolledig exemplaar van een Antwerpse druk van de pers van Jan II van Ghelen overgeleverd, dat door | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Pleij op basis van het drukkersmerk wordt gedateerd tussen 1569 en 1574. Het is echter zeer waarschijnlijk dat daarnaast nog minstens drie andere drukken van het Bedroch hebben bestaan; de editie van Jan van Doesborch uit Antwerpen die moet zijn gedrukt tussen 1528 en 1531, een editie van Jan Roelants uit Antwerpen van 1555 en nog een editie van Jan II van Ghelen of Jan Roelants van vóór 1561. Het bestaan van laatstgenoemde druk van het Bedroch kan worden opgemaakt uit het al genoemde boekje Dat Profijt der Vrouwen dat een proloog bevat waarin naar een onlangs door de drukker (Jan II van Ghelen) uitgegeven editie van het Bedroch wordt verwezen: Leest dan wel over dbedroch der vrouwen, dat ghi corts in prente hebt uutghegeven (Profijt, A2v).
Ook zijn van het Bedroch nog twee Engelse drukken uit het midden van de 16e eeuw overgeleverd. Jan van Doesborch heeft veel Engelse teksten gedrukt en het is dan ook zeer waarschijnlijk dat gelijktijdig met de Nederlandse tekst een Engelse editie van het Bedroch het licht heeft gezienGa naar eind6. Een andere aanwijzing voor de populariteit of juister het commerciële succes van het Bedroch wordt gevormd door het bestaan van een tekst die fragmentarisch en zonder titelblad is overgeleverd. Deze tekst die bekend staat als de Historie van Jason en Medea vormt de tegenhanger van het Bedroch en kan in navolging van Pleij worden aangeduid met de titel ‘Bedrog der Mannen’Ga naar eind7. In mijn eerste artikel over het Bedroch heb ik al aannemelijk kunnen maken dat ook deze tekst een product van Jan van Doesborch is en dat hij de eerste druk op de markt heeft gebracht. Ook mogen we veronderstellen dat Willem Vorsterman - van wie Marten Nuyts, de drukker van het overgeleverde fragment, na Vorstermans overlijden de resten van diens fonds opkoopt - de tekst op de pers heeft gehadGa naar eind8. Een laatste aanwijzing voor de populariteit van het Bedroch is het feit dat al in het Antwerps Liedboek van 1544 ‘een nyeu liedeken’ voorkomt dat naar aanleiding van een verhaal uit het Bedroch is gemaakt’Ga naar eind9. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Dat Profijt der VrouwenNiet alleen informeert de proloog van Dat Profijt der Vrouwen (hierna Profijt) ons over een editie van het Bedroch; ook kan de proloog van deze tekst ons enig inzicht verschaffen in hoe het Bedroch door het vrouwelijke deel van het leespubliek is ontvangen en of de tekst enig effect teweeg heeft gebracht. Vanaf ca 1540 vormt de tekst van het Profijt een zelfstandig onderdeel van de vertaling uit het Duits van Eucharius Rösslins handleiding voor zwangere vrouwen en vroedvrouwen, Den rosegaert vanden bevruchten vrouwen die in 1516 voor het eerst door Thomas van der Noot wordt uitgegeven. Als zodanig heeft de tekst die wordt aangeduid met de term ‘addicien’ ook een proloog, die in het Profijt trouwens terugkomt als ‘dye nae Prologhe’ (A4v). Na 1540 wordt deze tekst onder bovengenoemde titel afzonderlijk uitgegeven. Jammer genoeg is van de edities uit 1550 en 1556 resp. van de pers van Jan II van Ghelen en Jan Roelants uit Antwerpen geen exemplaar meer overgeleverd, zodat we niet kunnen vaststellen of deze edities de proloog ook al bevatten. Wel lijkt het zeker dat de maker van de proloog van het Profijt gebruik heeft gemaakt van de editie Jan I van Ghelen van de Rosegaert van ca 1540Ga naar eind10. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals gezegd wordt in de proloog van het Profijt verwezen naar een uitgave van het Bedroch, waarbij de vrouw opmerkt dat de tekst kwetsend is voor vrouwen: Ghi hebt dicwijls van vrouwen gepr[ent]
Maer mi dunct tis meer tot scamp en sp[ijt]
Dan uut lieflijcker adere sonder verw[ijt] (A2r)
Het feit dat deze proloog aan de tekst is toegevoegd, wordt verklaard als we aannemen dat vrouwen ophef hebben gemaakt over de in hun ogen vrouwvijandige boekjes die Jan II van Ghelen op de markt brengt. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze proloog louter aan de fantasie van de maker ontsproten is. Ook al zijn de regels der retorica vakkundig toegepast, toch lijkt er een aanleiding te zijn geweest. In de vorm van een dialoog tussen een ‘prentere’ en een ‘vrouken’ wordt spottend op de bezwaren van ‘de vrouwen’ ingegaanGa naar eind11. In feite wordt het standpunt met betrekking tot de zaak en positie van man en vrouw zoals die in het Bedroch naar voren komt, herhaald. Allereerst komt het doel van een boekje als het Bedroch aan bod. Het nut dat vrouwen van het Bedroch kunnen hebben omschrijft de drukker als volgt:
Een echo van het Bedroch:
Hierop antwoordt de vrouw:
De drukker vertaalt en gebruikt daarop de enige zin Latijn uit het Bedroch:
Prompt geeft de vrouw zich al gewonnen:
Toch benadrukt de vrouw ook nu de verantwoordelijkheid van de man:
Deze opmerking sluit direct aan bij de inhoud van het Bedroch. De verhalen gaan immers allemaal over mannen die in navolging van de eerste man Adam | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
niet in staat zijn hun vrouw te wederstaen:
Op de vraag van de vrouw waarom niet over slechte mannen geschreven wordt, antwoordt de drukker dat God hún daden wel zal veroordelen. Hierop sluit de vrouw het gesprek af en wordt het Profijt aangekondigd. De drukker (Jan II van Ghelen) maakt in deze proloog van de nood een deugd. In de dialoog fungeert de vrouw als aangever voor de argumenten en meningen van de drukker. Uit de herhaling van de argumenten zoals die in het Bedroch naar voren worden gebracht, blijkt dat de klachten van de vrouw en dus van het vrouwelijke deel van het leespubliek niet serieus worden genomen en dat deze proloog vooral dient ter vermaak van het mannelijk deel van het leespubliek. Het effect is uiteindelijk dat het Profijt tegenover het Bedroch wordt gesteld. Als het Bedroch al vrouwvijandig is, dit werkje is in ieder geval puntgaaf, lijkt de redenering. Enerzijds probeert de drukker zijn vrouwelijke lezerspubliek tot de aanschaf van het Profijt te verleiden terwijl hij anderzijds het Bedroch opnieuw onder de aandacht van het mannelijke kooppubliek brengt, van wie de nieuwsgierigheid nu wel helemaal gewekt is. Duidelijk lijkt in ieder geval dat mannen als kopers voor Jan II van Ghelen belangrijker zijn dan vrouwen. Protesten als zou het Bedroch vrouwvijandig zijn en een negatieve invloed hebben op het beeld en de positie van de vrouw hebben geen invloed op de houding van Jan II van Ghelen. De macht van vrouwen is blijkbaar zo beperkt dat de drukker het zich kan permitteren de visie van het Bedroch te herhalen. Opvallend, maar misschien toevallig, is wel dat hij voor de herdruk van 1569-1574 van het Bedroch een andere, minder agressieve titelhoutsnede gebruikt. Op de titelpagina van de editie van Jan Berntsz. prijkt Jahel die de slapende Sisara met een hamer een grote spijker door zijn hoofd slaat, terwijl de titelpagina van de editie van Jan II van Ghelen wordt opgesierd door de bekende houtsnede van Vergilius in de mand. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het Bedroch en andere teksten over het huwelijkHet Bedroch en de proloog van het Profijt bevatten kritiek op het handelen van de vrouw binnen het huwelijk. Indirect richt deze kritiek zich echter ook tegen de man: de gedragingen van man en vrouw komen niet overeen met het beeld zoals God dat in de Bijbel heeft geschetst. Deze teksten staan met hun kritiek op de verhoudingen binnen het huwelijk in de 16e eeuw niet alleen en dit gegeven is van groot belang bij de vraag naar het effect van een tekst. Hoe meer teksten een enigszins gelijkluidende visie of strekking hebben, hoe waarschijnlijker het is dat deze teksten een maatschappelijke invloed hebben uitgeoefend. In dit kader zal dan ook kort aandacht worden besteed aan een drietal tekstgroepen; de Hennetaster-Vrou Laudate tekstenGa naar eind12, de ironische standensatiresGa naar eind13 en de Humanistische tractaten over het huwelijk. In een aantal teksten uit de 15e en 16e eeuw wordt een slappe echtgenoot (de Hennentaster) geterroriseerd door zijn vrouw, die soms wordt aangeduid met de naam Vrou Laudate. Een goed voorbeeld van hun relatie vinden we in het volksboek Vanden .X. Esels dat handelt over tien soorten mannen die het waard zijn om ezelsoren te dragen. De tweede ezel is de Hennentaster. De man | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is zo dom dat hij bij alles wat hij doet zijn vrouw om toestemming vraagt. Terwijl andere mannen in het café zitten, doet de Hennentaster het huishouden en verzorgt hij de kinderen uit vrees voor zijn vrouwGa naar eind14. De auteur spoort hem aan om de heerschappij die hem door God is toegekend weer over te nemen, waarna het verhaal wordt vervolgd met een uiteenzetting over hoe man en vrouw zich ten opzichte van elkaar binnen het huwelijk hebben te gedragen. In bewoordingen die overeenkomen met die van de Nota van het Bedroch wordt de relatieve gelijkheid en de wederzijdse hulp geaccentueerd. De man is het hoofd van het gezin maar hij mag zijn vrouw niet minachtenGa naar eind15. Hoewel het enkele feit dat een echtgenoot door zijn vrouw bedrogen wordt al voldoende is om hem tot Hennentaster te maken, zijn er in het Bedroch ook passages die iets directer naar het Hennentastermotief verwijzen. In Dwonder van Claren Yse en Snee, een rederijkersgedicht uit 1511, is een van de personen die met behulp van sneeuw en ijs wordt nagemaakt Sardanapalus, die volgens de overlevering zoveel van Venus hield: Dat hi vrouwenwerck dede om haren wille!
Hi span, hi haspte, hi hiel de spilleGa naar eind16
In het Bedroch neemt Jole wraak op Hercules. Liever dan hem met een zwaard te doden, brengt ze hem tot vroulijcke ende bespottelijcke wercken (...) hi sadt en span cleyn garen vander spinrocken als ander vrouwen. (J4r) In verhaal 10 van het Bedroch lezen we de volgende scène: Doe seyde die vrouwe: sidy alree droncken, dat ghi aldus op mi gebeert ende heet my hoer; ende ghi weet doch wel dat icx niet en ben. Mer lacen ic ben veel te ghetrou tot sulcken cockijn ende rabbaut ende my is leedt dat ic dus lange so ghetrou geweest ben ende en hebt in mi gheen oneerbaer dingen gevonden. Dese arme man en wiste niet wat segghen als hi dit wijf dus hoorde spreken, so sweech die goede bloet ende seyde: Mi en lust niet te kijven, die ghene die hier boven is die salt noch eens al betalen (E1v). Het verhaal uit het Bedroch waaruit het bovenstaande fragment afkomstig is, heeft als voorbeeld gediend voor lied 188 uit het Antwerps Liedboek ‘Hout al aen, laet ons vrolic springen’Ga naar eind17. De bewerking is heel illustratief voor de wijze waarop dit verhaal in de 16e eeuw is geïnterpreteerd. Duidelijk is dat het verhaal tot de Hennentasterteksten mag worden gerekend, want in het lied wordt de echtgenoot twee maal met de spotnaam ‘hanneken’ (strofe 2 en 6, regel 3) aangeduid, terwijl ook de conclusie van het lied niets aan duidelijkheid te wensen overlaat: Die vroukens bedriegen haer mans en liegen
En makense hannekens breedt en wijtGa naar eind18
Opvallend veel aandacht krijgen vrouwen ook in teksten die standenmateriaal bevatten; teksten die commentaar geven op de handelswijze van de verschillende groepen in de middeleeuwse samenleving. Deze teksten waarin kritiek op het doen en laten van (groepen) vrouwen een voorname plaats inneemt, zijn niet tot een specifiek genre beperkt maar met name in de ironische standensatires, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
die in verband kunnen worden gebracht met het middeleeuwse carnavalsfeest, krijgen vrouwen veel negatieve aandachtGa naar eind19. In deze teksten wordt kritiek geuit door middel van het prijzen van laakbare handelingen. In de tekst Van den Langhen Waghen (1600) worden ongeveer 40 van de 108 regels die de tekst omvat, gewijd aan vrouwenGa naar eind20. Naast dieven, landlopers, zieken en andere onmaatschappelijken met weinig economische waarde worden allerlei soorten vrouwen opgeroepen om de wagen te komen bevolken en uit de stad te worden weggevoerd. De conclusie is, nadat alle groepen op de wagen hebben plaatsgenomen, erg duidelijk: Wagheman, kijckt eens om, besiet u vracht:
Wat lichter stoffe hebdy ghelayen;
Wie hadde hem voor sulcken volck ghewacht,
Het soude wel met den winde wech wayen.
Het belangrijkste verwijt dat in de teksten met betrekking tot de vrouw naar voren komt, is haar wellustigheid. Overspelige echtgenotes, vrijende nonnen en onkuise maagden zijn aan de orde van de dag, zoals ook blijkt uit een passage uit verhaal 22 van het Bedroch: (...) welcke coopman meestdeel van huys was om zijn comenscap dwelc niet goet is voor ionge vrouwen, want die vrouwen zijn bruesch ende wanckelbaer, bisonder als si selden sien dat si beminnen, dan verkeeren ooc haestelic haer sinnen. So dattet ooc gheviel met des coepmans wijf, want dat lange af wesen van haren man dede elders haer herteken in liefden besteden tot eenen iongelinc (J4r) Deze wellustigheid van de vrouw staat natuurlijk in scherp contrast met de eisen kuisheid en gehoorzaamheid die de Humanistische schrijvers van tractaten over de vrouw en het huwelijk stellen. Humanistische schrijvers besteden veel aandacht aan het huwelijk en de verhouding tussen en de taken van man en vrouw hierinGa naar eind21. De belangstelling voor deze werken is dienovereenkomstig. Vives' boek De Institutio Feminae Christianae uit 1524 beleeft in de 16e eeuw een veertigtal drukken en wordt in 1554 vanuit het Frans in het Nederlands vertaald en op de markt gebracht door Jan Roelants onder de titel die Institutie ende leeringe van een Christelijcke Vrouwe. Van Erasmus verschijnt in 1526 zijn Christiani matrimonii institutio en ook zijn tweespraak tussen Eulalia en Xantippe handelt over het goede en het slechte huwelijkGa naar eind22. Daarnaast verschijnen minstens drie drukken van de vertaling van Albrecht van Eybs EhebüchleinGa naar eind23. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De functie van het BedrochWe komen dan nu eindelijk tot de vraag welke invloed het Bedroch samen met andere, gelijkgerichte teksten op het denken en handelen van zijn lezers kan hebben gehad. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal een verklaring moeten worden gegeven voor de opkomst van deze teksten, waarin kritiek op het handelen van mannen en vrouwen - al dan niet binnen de huwelijkssituatie - wordt geuit. L. Dresen-Coenders zegt in navolging van Hajnal dat in de 17e eeuw in West-Europa een nieuw huwelijkspatroon zichtbaar wordt, waarvan sporen al in de 16e eeuw bij de bovenlaag van de bevolking worden gevonden. Dit huwelijkspatroon kenmerkt zich door een late huwelijksleeftijd van met name de vrouw in een samenleving waarin veel meer dan voorheen ongehuwden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zijn. In tegenstelling tot het oude patroon blijven de gehuwden niet of minder deel uitmaken van het brede familieverband. Thema's als ‘de strijd om de broek’ of ‘de macht van de vrouw’ die in de literatuur en de kunst van de 15e en 16e eeuw verschijnen, ziet zij als tekens van de strijd die de overgang naar het nieuwe huwelijkspatroon, waarbij de vrouw de huishoudelijke taken krijgt toebedeeld en de man de beroepsrol buitenshuis, met zich meebrengt. Een ander symptoom van een veranderende relatie tussen man en vrouw ziet de schrijfster in wat zij noemt de psychologische of sociologische argumenten die in de Malleus Malificarum (Heksenhamer 1486) voorkomen. De opstellers van dit geschrift, Sprenger en Institoris, noemen de toenemende jaloersheid tussen gehuwden en ongehuwden als hoofdoorzaak voor de toename van hekserij. De oorzaken voor de veranderingen in het huwelijkspatroon onderzoekt L. Dresen-Coenders niet, maar ze acht het waarschijnlijk dat ‘sociaal-economische ontwikkelingen in kapitalistische richting’ hieraan ten grondslag liggenGa naar eind24. Als de hoofdoorzaken die hebben bijgedragen tot het ontstaan van het gezinshuishouden of conjugale gezin uit het familiehuishouden worden vaak ‘urbanisatie’ en ‘industrialisatie’ genoemd. Haks destilleert uit de gezinssociologische literatuur een drietal ontwikkelingen dat invloed kan hebben uitgeoefend op het ontstaan van het gezinshuishouden; de specialisatie in de samenleving, de opkomst van een groep die bij die specialisatie betrokken is en de invloed van ideologische factorenGa naar eind25. Bezien we nu de sociaal-economische ontwikkeling van de Zuidelijke Nederlanden en met name Antwerpen aan het eind van de Middeleeuwen, dan blijkt dat aan het begin van de 16e eeuw een nieuw economisch systeem opgang maakt, dat een gedeeltelijke verklaring voor het ontstaan van het nieuwe huwelijkspatroon en de actualiteit van de hier behandelde teksten in zich draagt. De opkomst van de steden in de Zuidelijke Nederlanden in de 11e/12e eeuw biedt de vrouw beperkte mogelijkheden om zich op economisch terrein te ontplooien. De handel brengt bemoeienis van de vrouw met de zaken van de echtgenoot met zich mee en ook in de ambachten is de hulp van de vrouw gewenstGa naar eind26. Daarnaast bevordert het vrouwenoverschot, dat de gehele late Middeleeuwen door bestaat, dat vrouwen om in hun levensonderhoud te voorzien in het arbeidsproces worden opgenomen. Vanaf de 14e eeuw ontstaat dan ook een speciale rechtspersoon, de ‘koopvrouw’Ga naar eind27. In de Zuidelijke Nederlanden worden handel en nijverheid al vroeg in gilden georganiseerd en zeker na de slag bij Kortrijk (de Gulden Sporenslag 1302) zijn de gilden ook een belangrijke politieke factor. In tegenstelling tot de meeste steden in de Noordelijke Nederlanden reikt de macht van de gilden zover dat uitoefening van beroepen die in een gilde verenigd zijn, buiten het gilde om verboden isGa naar eind28. Veel beroepen worden binnen een gilde uitgeoefend en vrouwen kunnen meestal slechts een afgeleid lidmaatschap hebben, al is het wel zo dat de weduwe van een meester, hetzij met enige beperkingen, het ambacht mag voortzetten. De beroepsmogelijkheden voor vrouwen zijn dus binnen het gilde geringGa naar eind29 en er is een tendens in de 15e en 16e eeuw om deze mogelijkheden nog verder te beperkenGa naar eind30. De vrouw is dan ook voornamelijk aangewezen op de slecht betaalde werkzaamheden die niet in een gilde zijn georganiseerd en waarvan de regels door het stadsbestuur worden uitgevaardigd. Na de crisis van de 15e eeuw die alleen in Brabant geen bevolkingsafname ten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gevolge heeftGa naar eind31, volgt een periode van economisch herstel. Tussen 1496 en 1526 stijgt het inwonertal van Antwerpen met zo'n 25% tot ±42.000. Steeds stromen mensen van het verarmde platteland en van andere steden naar Antwerpen om werk te vinden. Brabant kent in deze tijd dan ook een zeer hoge urbanisatiegraadGa naar eind32. In Antwerpen ontwikkelt zich waarschijnlijk onder invloed van deze bevolkingsaanwas een vorm van kapitalisme. Kooplui-ondernemers laten zich wat betreft de exportindustrie, binnen de grenzen van hun commerciële horizon (het blijven handelaars), in met de fabricage van producten. Zij maken de industriële activiteiten ondergeschikt aan hun commerciële belangen, waardoor de industriële productie blijvend afhankelijk van de markt wordt. In de textielindustrie wordt het ‘putting out’ systeem, waarbij handelaars thuiswerkers (vnl. vrouwen) de ruwe grondstoffen en de eventueel benodigde werktuigen verschaffen, de geweven stoffen tegen stukloon kopen en deze door specialisten laten veredelen alvorens ze op de markt worden gebracht, het kenmerk van het 16e eeuwse handelskapitalismeGa naar eind33. De ontwikkeling van dit handelskapitalisme heeft een zeer ongunstige invloed op alle groepen arbeiders gehad. Kleine meesters zijn niet in staat hun zelfstandigheid te behouden; aankomende meesters zijn gedoemd als vrije arbeiders te werken. Velen onder hen zullen hun meesterschap nooit uitoefenen, terwijl ze daarnaast ook nog concurrentie ondervinden van de ‘onvrije’ arbeiders, die ervoor verantwoordelijk zijn dat de lonen uitzonderlijk laag kunnen worden gehoudenGa naar eind34. Deze onvrije arbeiders zijn een blijvend overschot op de arbeidsmarkt en zij maken het mogelijk dat vrouwen geleidelijk uit de geregelde beroepsarbeid worden gestoten. Deze ontwikkeling wordt nog bevorderd door de belangrijke functie die vrouwen hebben in het verrichten van deelwerkzaamheden in de textielindustrie, zoals spinnen en kammen; vrouwenwerk van oudsher. De vraag naar textielproducten is aan grote schommelingen onderhevig en dit werk, dat thuis kan worden gedaan, kan niet het hele jaar door worden verricht. Daardoor is het uiterst geschikt ter verschaffing van aanvullend inkomenGa naar eind35. Deze sociaal-economische ontwikkeling gaat gepaard met een forse daling van de levensstandaard, wat dan ook leidt tot rellen in Antwerpen en andere stedenGa naar eind36. Deze onlusten gaan samen met religieuze beroeringen. Tussen 1525 en de beeldenstorm van 1566 vinden in Antwerpen 161 executies plaats. In 144 van deze gevallen gaat het om dopers. Het betreft bijna allemaal arbeiders; onvrije gezellen die oorspronkelijk niet uit Antwerpen afkomstig zijnGa naar eind37. Aan het begin van de 16e eeuw vormt zich een nieuwe sociaal-economische elite van kooplui-ondernemers met een afwijkende ideologie. De gilden die altijd hebben gestreefd naar het vermijden van onderlinge concurrentie raken hun macht langzamerhand kwijt aan deze groep die het winststreven als voornaamste doel in het vaandel draagt. Deze ontwikkeling leidt tot een algehele degradatie van alle arbeidersklassen. De groep der bezitlozen groeit; de groep der bezitters wordt steeds kleinerGa naar eind38. Bij deze materialistische levensvisie horen de begrippen efficiency en specialisatie. Taken die eertijds door het familiehuishouden werden uitgevoerd gaan over in handen van stadsinstellingen, getuige de opkomst van het burgerlijke onderwijs, de stedelijke armenzorg en de stadsgeneesheerGa naar eind39. Het onderwijs moet zorgen voor de de opleiding van de kinderen van de ondernemers opdat die tezijnertijd de zaak kunnen overnemen, terwijl de barmhartigheid de burger verze- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kert van een plaats in de hemel, want alles is met geld te koop: ook het zieleheilGa naar eind40. Ook de uitstoting van de vrouw van de arbeidsmarkt kan in het licht van de efficiency gezien worden. De vrouw heeft een belangrijke economische functie in de textielhuisindustrie en het ligt voor de hand dat deze ontwikkeling zich voordoet als er tevens voldoende aanbod van mannen op de arbeidsmarkt is. Het is misschien in deze tijd ook dat het gezin als meest efficiënt werkende economische eenheid wordt gezien. Opvallend is in ieder geval wel de grote aandacht die de Kerk (zowel de reformatie als de contrareformatie) voor het gezin heeft. Op het concilie van Trente in 1555 worden de huwelijksvereisten geformaliseerdGa naar eind41. Het nieuwe huwelijkspatroon heeft voor de Nederlanden geen betrekking op getalsmatige veranderingenGa naar eind42. Veel eerder moet gedacht worden aan een verandering van de taken en verhoudingen binnen het gezin. Onder invloed van het nieuwe economische systeem vindt een hernieuwde plaatsbepaling van vrouwen en mannen plaats. In dit verband lijkt het uiterst autoritaire beeld dat van de man in biechtboeken uit de 16e en 17e eeuw wordt geschapen veelzeggend en ook lijkt het niet toevallig dat in deze periode waarin het gezin enige taken kwijtraakt, de eigen persoonlijkheid van het kind wordt ontdekt met daaraan gekoppeld de vrouw als verzorgster en opvoedsterGa naar eind43. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieWelke functie hebben nu deze teksten over het huwelijk, gevuld met mannen en vrouwen die hun taak niet naar behoren vervullen? Tussen 1500 en 1550 valt een hausse van deze teksten op te merken en hoewel de invloed van literatuur op het denken en handelen van lezers niet overschat moet worden, mag toch niet worden voorbijgegaan aan het feit dat het boek in de 16e eeuw geen concurrentie had te duchten van televisie en dag- en weekblad en als zodanig een veel belangrijker medium was dan heden ten dage. Het lijkt dat deze teksten op de lange termijn van belang zijn geweest voor de ontwikkeling van het moderne huwelijkspatroon met zijn andere taakverdeling tussen man en vrouw. L. Dresen-Coenders ziet zoals gezegd de teksten als tekens van de strijd die met de overgang naar het nieuwe huwelijkspatroon gepaard gaat. De teksten functioneren echter in een situatie waarin de beroepsuitoefening van vrouwen wordt aangetast. Vrouwen worden van de arbeidsmarkt verdrongen en de teksten sluiten hierbij aan. Zij vormen enerzijds een rechtvaardiging van deze ontwikkeling terwijl ze anderzijds invloed op de ontwikkeling uitoefenen, want steeds appelleren de teksten aan gewenst en ongewenst gedrag. Elke Hennentaster laat zien hoe het niet moet en geeft daardoor impliciet tegelijkertijd aan hoe mannen wèl moeten optreden ten opzichte van hun vrouw. De teksten ontlenen hun functie aan de economische ontwikkeling zoals die zich in Antwerpen aan het begin van de 16e eeuw voordoet. De vrouw is overbodig in de regelmatige beroepsarbeid maar des te meer nodig in de huisindustrie waar de hele textielproductie op drijft. De vrouw als de klassieke verleidster, het instrument bij uitstek van de duivel, vormt een bedreiging voor het zieleheil van de man, maar tevens en misschien wel in de eerste plaats is haar onderdanigheid en gehoorzaamheid een noodzaak voor het functioneren van het nieuwe economische systeem. In het huishouden en de huisindustrie heeft de vrouw haar grootste (en enige) waarde. Economische motieven worden met religieus-morele argumenten onderbouwd. Acceptatie van deze uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gangspunten, wat door literaire teksten wordt bevorderd, leidt tot een afname van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt en uiteindelijk tot een situatie waarin het gezin met zijn specifieke taakverdeling de hoeksteen van de samenleving isGa naar eind44. De uitspraak dat jaloezie tussen gehuwden en ongehuwden de belangrijkste oorzaak voor de opkomst van hekserij is, kan misschien tegen deze achtergrond gezien worden. Niet-gehuwden - vanwege het vrouwenoverschotGa naar eind45 dus voornamelijk vrouwen - worden zeer beperkt in hun mogelijkheden om in hun levensonderhoud te voorzien. In deze situatie is het welhaast van levensbelang voor vrouwen om te trouwen; zeker in een tijd waarin de economische productiviteit van personen van zeer groot belang wordt geacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|