Spektator. Jaargang 12
(1982-1983)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een schoon historie. De presentatie van Nederlandstalige literatuur 1477-1540: De titelpaginaGa naar eind0
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Productie en ConsumptieOm dit soort vragen te beantwoorden volstaat het niet generaliserende opmerkingen te maken aan de hand van de bestudering van enkele laat-middeleeuwse literaire werken of zelfs van de gehele literatuurGa naar eind3 uit die tijd. Inzicht is nodig in de hele boekproductie van de late Middeleeuwen. De boekdrukkunst die omstreeks 1450 werd ontwikkeld leidde tot een explosieve groei in de boekproductie. Een ingewikkeld samenspel kwam daardoor tot stand tussen drukkers en lezers. Drukkers wilden hun teksten verkopen en moesten zich goed rekenschap geven wélke teksten hóe tot een commercieel succes zouden leiden. Anderzijds had het groeiend aantal lezers wensen ten aanzien van het product dat zij wilden kopen. Maar in die verwachtingen werden ze ook weer als het ware opgevoed door de drukkers. De drukkers (maar ook uitgevers, auteurs en vertalers) gingen het verschijnselGa naar eind4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
literatuur op een commerciële manier benaderen. Dit is te herkennen in de wijze waarop zij bijvoorbeeld in prologen verantwoorden waarom zij het werk zó op de markt brengen. Ze nemen daarbij de lezer aan de hand en leiden hem de tekst in. Die nieuwe aanpak betrof echter niet alleen de literatuur. Ook in de wetenschap bijvoorbeeld zien we die commerciële aanpak. De wetenschap werd losgeweekt uit het universitaire bedrijf en uit de oude encyclopedieën - groot van opzet, taai van inhoud - en, geheel volgens de nieuwe benaderingswijze, op de markt gebracht in kleine, handzame, per vakgebied samengestelde boekjes, overgoten met een commercieel sausje van pittige houtsneden, verklarende proloog en humor. Dezelfde elementen treffen we bijvoorbeeld ook aan in prozaromans, geschiedwerken en heiligenlevens. Het onderscheid fictie/non-fictie functioneert hier kennelijk niet. Dit heeft het gemeen met de meeste moderne kriteria om genres en subgenres te onderscheiden. Wie dan wil weten hoe men in de late middeleeuwen tegen tekst(groep)en aankeek, en of men daar eventueel bepaalde kriteria bij hanteerde, zal eerst inzicht moeten verwerven in de aard van de totale boekproductie. Hij zal zijn onderzoeksobject van literatuur moeten verruimen tot het nederlandstalig drukwerk, zijn object (élite)publiek tot het grootst mogelijke publiek of consument en zijn object auteur of drukker door producent. Alleen dan komt men te weten welke bedoelingen auteurs, drukkers, vertalers en uitgevers hadden in die tijd met het op de markt brengen van hun uitgaven en in welke wisselwerking deze intenties stonden met de verwachtingen van het publiek. Deze overwegingen lagen ten grondslag aan het, in 1979 met ZWO-subsidie gestarte, project ‘Productie en consumptie van nederlandstalig drukwerk circa 1470-1540’Ga naar eind5. De gedachte achter dit project was om, via een totaalinventarisatie van het volkstalig drukwerk uit die periode en een analyse van al deze teksten op presentatievormen, verwoorde bedoelingen enzovoorts, en via het in kaart brengen van ‘het grootst mogelijke publiek’, de doelstellingen der producenten en de verwachtingen der consumenten te bepalen. De beperking tot teksten in de volkstaal had een practische en een principiële grond. Het verwerken van de Latijnse teksten zou het onderzoek veel te omvangrijk hebben gemaakt. Steekproeven en gegevens uit secundaire literatuur zorgen er echter voor dat deze grote groep niet helemaal uit het gezichtsveld verdwijnt. Het principiële punt is van meer belang: de Latijnse teksten richten zich over het geheel genomen tot een ander soort publiek dan de Nederlandse. De periodebeperking had ook een practische en principiële kant. Juist voor deze periode beschikken we over goed bibliografisch materiaal, te weten Campbell (verder: CA) en NK. Daarnaast is het juist in deze jaren dat de boekproductie, mede door experimenten, vanuit de ‘eerste beginselen volwassen wordt’. Hoog in het onderzoeksvaandel stond het beantwoorden van vragen vanuit primaire bronnen. Daarom was in het ‘consumenten-onderzoek’ ook de centrale vraag: hoe kunnen er, naast het socio-historisch onderzoek naar (an)alfabetisme en scholing, en inventarisatie van de talloze gepubliceerde bronnen over boekenbezit (voornamelijk betreffende edelen, geestelijken en schoolmeesters), nog meer gegevens gevonden worden over het particulier boekenbezit en de manier waarop lezers met boeken omgingen in de omschreven periode. Twee kanten van bronnenonderzoek werden in overweging genomen: het verzamelen en interpreteren van ‘gebruikssporen’ (contemporaine lezers-aantekeningen) in tekstenGa naar eind6 en archiefonderzoek naar ongepubliceerde boekeninventarissen. Het interpreteren van gebruikssporen blijkt echter om verschillende redenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaak erg moeilijk: niet zelden zijn de sporen volkomen onleesbaar of is de betekenis van puntjes en streepjes aangebracht onder woorden en in de marge niet duidelijk, terwijl de datering van de sporen meestal ook hoogst problematisch is. Aangezien het buiten de vraagstelling van dit onderzoek valt te achterhalen wat lezers zo'n vijftig of honderd jaar later van een boek vonden, betekent de gebrekkige datering een serieuze handicap. Daarnaast vertellen de sporen soms heel duidelijk dát een boek gebruikt is maar niet door wíeGa naar eind7, terwijl de aantekening op een titelblad van een of ander tot de ‘nonnetjes-literatuur’ horend tractaatje over het mystieke huwelijk van de Ziel met de Hemelse Bruidegom, dat het boekje van een bepaalde ‘suster’ was, ook niet al te veelzeggend is. Het duidt er natuurlijk wel op dat het boekje bij het beoogde publiek is aangekomen, maar interessanter is om dit soort sporen te localiseren in teksten, waarvan de relatie tussen tekstsoort en publiek minder evident is. Het archief-onderzoek werd in eerste instantie aangevat door een naar alle Belgische en Nederlandse archieven gestuurde enquête om te weten te komen of er nog ongepubliceerde gegevens te vinden waren over particulier boekenbezit, maar die leverde, ondanks de goede respons, niet zoveel op. Afgezien van een enkel intrigerend gegeven blijkt dat het antecedentenonderzoek naar vermelde boekenbezitters (zo die al te vinden zijn) zeer tijdrovend en weinig belovend is. De vraag of er langs deze weg nog meer gegevens gevonden kunnen worden, kan dus wel beantwoord worden, maar in overwegend negatieve zin. Hoogstens kan het nog interessant zijn het thans aanwezige inventarissenmateriaal (inclusief de gepubliceerde bronnen) als geheel eens te interpreteren om tot een gedegener, zij het onvolledig, idee van het publiek te komen. Voor het achterhalen van de doelstellingen van próducenten uit primaire bronnen is gekozen voor een analyse van de teksten gedrukt in de volkstaal tussen 1470 en 1540. Daar het binnen het geplande tijdsbestek onmogelijk (en in een aantal gevallen ook niet noodzakelijk) was de naar schatting 2000 teksten allemaal door te werken, werd de keuze beperkt tot de eerste drukken (omdat daarin de meeste kansen besloten lagen een ‘authentieke’ explicitering van de bedoelingen te vinden) en de sterk gewijzigde herdrukken. De nauwelijks gewijzigde herdrukken werden alleen genoteerd. Nadat al deze teksten, aan de hand van CA, NK en secundaire literatuur, bibliografisch beschreven waren, startte een uitgebreide speurtocht naar de boeken in Europese en Amerikaanse bibliotheken, archieven, musea en kloosters. Buiten de collecties in de grote bibliotheken was een ruim aantal boeken vaak moeilijk te achterhalen. Sinds de verwoestingen van de twee Wereldoorlogen én sinds de moderniseringen in het archief- en bibliotheekwezen, zijn vele werken namelijk verhuisd, onvindbaar geworden of letterlijk in rook opgegaan. Niettemin was de hulpvaardigheid van het personeel, in het beantwoorden van mijn aanvragen van microfilms en foto's (in de Amerikaanse en een paar Europese bibliotheken), en tijdens mijn talrijke bezoeken vaak memorabel en zeker steungevend. De volharding waarmee de mensen van de Handschriftenkamer van de Haagse KB me telkens weer tegemoet traden om te helpen moet genoemd worden, de talloze vereerde archivarissen in kleine plaatsen ook, of de vriendelijke juffrouw uit de Parijse Bibliothèque de l'Arsenal en de koster van de Zutphense Librije die beiden voor mij hun lunch verwaarloosden, of de employée van de UB Kopenhagen die tegen het verbod van de conservator in me begeleidde naar de slechts Zweeds sprekende conciërge die rap twaalf unieke prognosticatie-titelpagina's kopieerde, of de trotse Dombibliotekar Fritzh te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Strängnäs die gratis kopieën stuurde en mevrouw Folmer van de Collectie Liberna die de hongerige onderzoeker zelfs erwtensoep liet voorzetten. Daarnaast was er ook de teleurstelling, vooral om de verloren gegane unica. De bibliothecaris van het Vaticaan wees mijn verzoek om foto's ondubbelzinnig af met een ‘Non risulta’, terwijl het spoor van vele edities in Berlijn, Hamburg, Lübeck, Leuven en Luik geheel dood liep. De zoekactie, waarbij ook persoonlijke vondsten en aanvullingen op CA en NK door G.v. Tienen van de KB Den Haag werden verwerkt, resulteerde in het localiseren van zo'n 850 eerste edities en 60 interessante herdrukken. Op al deze teksten werd autopsie gepleegd. Een speciaal ontworpen standaardformulier met een checklist werd voorzien van informatie over producenten en hun (verwoorde) doelstellingen en over contemporaine aantekeningen van lezers, terwijl daarnaast gelet werd op de inhoudelijke en vormtechnische presentatie. Op dat formulier vindt men dus onder meer een synopsis van de inhoud, informatie over drukkwaliteit, illustratie, illuminatie, band, bezitterskenmerken, register, incipit/explicit, kapittelindeling, structurering, running titles, foliëring en een karakterisering van de tekstsoort. Het materiaal, berustend op het Instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam, telt nu twintig ordners met beschrijvingen van edities, translitteraties van belangrijke prologen en veel foto's van voornamelijk titelpagina's en prologen (helaas niet compleet). Het vormt een uitstekende correctie en aanvulling op de toch al weer wat oudere bibliografieën en een rijke bron voor een ieder die op dit terrein bezig is of wil zijn. Het geheel wordt ontsloten door enkele registers op fiche en een uitgebreide handleiding. Eén vraag die gesteld moet worden ten aanzien van de veelomvattende beschrijvingsverzameling is: in hoeverre kan die een afdoend idee geven over de totale boekproductie 1470-1540? Lang niet alles is immers overgeleverd. Het is inmiddels duidelijk geworden dat bepaalde tekstsoorten om diverse redenen veel risico liepen om niet bewaard te blijven. Dat zijn vooral de almanakken, prognosticaties, plano's, kookboeken en andere kleine ‘handige’ boekjes, persoonlijke devotieboekjes, ketterse werken, nieuwstijdingen en kleine historiegedichten en efemera in het algemeenGa naar eind8. Ook de literatuur, die vaak letterlijk stuk gelezen zal zijn, had niet altijd evenveel overleveringskans. Een aantal van onze literaire werken is slechts in fragment bekend, jazelfs slechts als proefvel of maculatuur. Het zou daarom niet goed zijn vanuit één of een paar teksten uitspraken te doen over de gehele productie. Wel geloof ik dat het heel goed mogelijk is om, met wat ons ter beschikking staat, een helder beeld te geven van tendenzen in de laat-middeleeuwse boekproductie. Op die tendenzen zal ik hierna in gaan. Daarnaast is er met het verzamelde materiaal nog veel meer te doen. Wie bijvoorbeeld een historisch onderzoek zou willen doen naar het subgenre der muntordonnanties, vindt ze in dit documentatie-apparaat allemaal genoemd, met elkaar in verband gebracht en grotendeels al in foto(kopie). Wie de overleveringsgeschiedenis (band, vroegere bezitters etc.) van de laat-middeleeuwse gedrukte boeken wil bestuderen, kan via de checklist op het autopsie-standaardformulier snel vinden wat van zijn gading is. Vragen over de hele boekproductie, die per (sub)genre, per drukker, per tijdsperiode en per werk kunnen eruit beantwoord worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De presentatie van tekstenKeren we terug naar de, in het begin van dit artikel vermelde, presentatie. De bestudering daarvan zou kunnen leiden tot een op contemporaine maatstaven gebaseerde genre-differentiatie, of althans tot een idée hoe de Middeleeuwse lezer/koper tegen een boek aankeek en het in een bepaalde categorie plaatste, en hoe de Middeleeuwse drukker op die verwachting inspeelde en hoe hij die voedde. Dat het daarbij niet alleen draaide om de inhoud van het boek, moet evident zijn. De lezer/koper zal, behalve op de prijs, op een paar items gelet hebben: hoe wordt de tekst toegankelijk gemaakt (bijvoorbeeld door hoofdstuktiteltjes), is het boekje geïllustreerd, wat staat er in de proloog, en vooral: wat belooft de titelpagina? De kapittelopschriften hebben zich enerzijds ontwikkeld uit de echte ‘caputs’, die voornamelijk in geleerde, dikke, latijnse werken voorkwamen, en anderzijds uit de bijschriften bij plaatjesGa naar eind9. Ze zullen in het volkstalig drukwerk, zeker bij de populaire boekjes, veelal de functie hebben gehad van het helpen van de niet zo geoefende lezer. Ze vatten samen wat er gebeurd is of vertellen kort wat er in het volgende paragraafje gaat gebeuren en houden dan de spanning erin. Is dit een specifiek literaire gimmick, is het gebruik kenmerkend voor een bepaalde drukker of periode, of is het gebruik heel algemeen? En hoe algemeen is het gebruik van houtsneden? Veel mensen konden nauwelijks lezen en de plaatjes waren voornamelijk bedoeld om mensen zo realistisch mogelijk Leven, Lijden, Hemel, Hel en de populaire helden te laten zien. Tevens gaven stereotiep gebruikte afbeeldingen de lezer een indicatie van het soort werk dat hij voor zich had. Zo kennen we op de titelpagina's de gebochelde dwerg bij de Esopus-uitgaven, de leraar met zijn leerlingen vooral bij taalkundige schoolboeken, de studerende jongeman bij allerlei informatieve werken, een ridder met een vrouwtje bij prozaromans, een belegering of gevecht bij prozaromans en geschiedwerken etcetera. De plaatjes hielpen bij het moeizame leesproces, oftewel: ‘Die beelden sijn der leecker luden boecken’ zoals de befaamde drukker Geraert Leeu in de 15de eeuw nog eens de welbekende uitspraak van paus Gregorius herhaaldeGa naar eind10. De humanisten echter, en in hun voetsporen ook de andere verbale kunstenaars, de rederijkers, waren wars van alles wat met ongeletterdheid te maken had en wilden hun teksten niet geïllustreerd hebben. Ze accepteerden hoogstens de bij de Renaissance-kennis aansluitende kunstzinnige prenten van mensen als Dürer en Cranach. Ook het reformatorisch drukwerk was over het algemeen - voor meer dan 90% - niet geïllustreerd. Op de titelpagina werd de plaats van de prent ingenomen door de decoratieve houtsnedeomlijsting. Vanaf 1520 is die vooral te vinden bij Bijbels, ketters en humanistisch drukwerk en bij devotietractaten. Daarnaast figureren, zeker ook bij een aantal rederijkers, de puur typografische titelpagina'sGa naar eind11. Een inventarisatie van het gebruik van houtsneden in de volkstalige edities 1470-1540 kan dus een idee geven welke tekstgroepen in welke periode niet (meer) voor de ‘leecken’ bedoeld waren. Bovendien kan men daaruit afleiden of drukkers (allemaal? enkele?) in de pas liepen met hun buitenlandse collegae. Voor leek én geleerde is de proloog bestemd. In de voorrede kan de producent alles kwijt wat hij wil over zijn tekst. Daartoe zijn er talloze mogelijkheden: wijzen op de aandacht die besteed is om het boek goed te drukken, neersabelen van de concurrentie, de opvoedende taak van het boekje aangeven, verwijzen naar al verschenen of nog te verschijnen uitgaven die nauw bij dít werk aansluiten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het boek de hemel inprijzen, de inhoud verklaren voor de lezer etcetera. Het verschijnsel proloog levert erg veel informatie op over de bedoelingen van producenten en welk publiek zij voor ogen hadden en hoe ze dat wilden bereiken. Natuurlijk moeten niet alle prologen letterlijk genomen worden. In de voorredes floreert de rhetorica en zal menige opmerking over de bestede zorg, het belang van het boek en de autoriteit van de schrijver voor reclame-doeleinden aangedikt zijn. Maar het feit dat prologen door producenten gemaakt werden, betekent dat de auteurs, vertalers, uitgevers en drukkers het gevoelen hadden de lezer toch iets te moeten vertellen, hem de tekst in te moeten leiden. Een nauwgezette analyse en classificatie van (delen van) de proloog zal leiden tot een inzicht in de uitgavepolitiek van de producent, die zich het economische, sociale, belerende en vermakelijke potentieel van zijn product ongetwijfeld bewust zal zijn geweest. In zeer gecondenseerde vorm geeft de titelpagina die informatie ook. In het gebruik van prenten, vet gezette titels en vooral in de benaming en het gebruik van reclame-aanprijzingen weerspiegelt zich de bedoeling van de producent en de verwachting van de consument. De titelpagina is de eerste kennismaking met een boek. Zij moet dus informatief en wervend zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De ontwikkeling van de titelpaginaOver de ontwikkeling van de titelpagina in algemene zin is al veel geschreven. Meestal komt dat neer op een aantal generalisaties: handschrift en incunabel kennen niet of nauwelijks een titelpagina, de titelpagina komt voort uit het colofon, ondanks vroege voorbeelden wordt de titelpagina pas rond 1500 (sommigen: 1520-30) gemeengoed met vermelding van auteur, exacte titel (voorheen incipittitel) en drukkersgegevens, na 1510 komt de houtsnede-omlijsting in gebruik en wordt de titel langer, terwijl de illustraties verdwijnen of van karakter veranderenGa naar eind12. Voor wat de Nederlanden betreft komt de titelpagina (gedefinieerd als een pagina, in principe afkomstig van de drukker en niet van de auteur, die een titel voert - sec of in combinatie met illustraties en/of ornamenten - en geen tekst herbergt die tot de inhoud van het werk hoort of die doorloopt naar de volgende verso- of recto-zijde) ten eerste male al ca. 1483 voor bij de eerste druk van Arent BosmanGa naar eind13, een moralistisch literair werk dat gedrukt wordt door Jacob Bellaert te Haarlem. Rond 1487 is de titelpagina met overwegend korte titel gemeengoed. De oude incipittitel (‘Hier beghint...’) is naar 2recto verhuisd, om na 1494, als de titels op 1recto langer gaan worden, op 1recto terug te keren, wat laat zien dat ontwikkelingen niet zo éénduidig verlopen. Rond 1500 heeft het merendeel der titelpagina's een lange titel met informatie over het boek en aanprijzingen, in 1511 wordt er voor het eerst een drukkersnaam vermeld (Adriaen van Berghen) en in 1520 staat het eerste complete colofon op een titelpagina (Claes de Grave). Over houtsnede en omlijsting spraken we hierboven al. Vanaf 1502 wordt een supplementaire illustratiemethode populair, namelijk het gebruik van losse houtgesneden blokjes, dat vooral bij de Antwerpse drukker Willem Vorsterman te vinden is (op ruim 40% van zijn titelpagina's) en bij 20% van de literaire productie voorkomt. Ook het snijden van één of meer regels in houtGa naar eind14, waarbij men ook vaste, overal inpasbare blokken met een neutrale inhoud maakt zoals ‘Een schoon’ of ‘Een seer’Ga naar eind15 of ‘Die historie’, wordt populair en is vooral te vinden bij drukkers als Thomas vander Noot (die toch al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvalt door zijn strakke en technisch op hoog peil staande titelpagina's)Ga naar eind16, Jan van Doesborch, Jan Berntz. en Claes de Grave, en vooral bij veel literaire en medische werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De subafdelingen van ‘literatuur’Regelmatig gebruik ik de term ‘literatuur’ en ‘literaire titelpagina’. Welke zijn nu de elementen die typisch ‘literair’ zijn en welke elementen wijzen juist op verwantschap met andere soorten tekstenGa naar eind17 en herbergden daardoor voor de Middeleeuwer wellicht een signaal dat het betreffende werk niet per definitie de intentie had die wij aan ‘literatuur’ zouden toekennen? Om dat te kunnen bekijken is het nodig die grote, door NK omlijnde, groep Literatuur in kleinere segmenten te delen. Hoewel die segmenten in de volgende paragraafjes inhóudelijk worden aangeduid, zijn zij toch alleen maar apart genomen omdat ze op grond van presentátiekenmerken min of meer een eenheid vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Losse rijmtekstenEen eerste groep die we kunnen isoleren is die van de losse rijmteksten, waartoe niet de oude ridderromans gerekend worden. Deze werkjes, vaak vierbladig en meestal in octavo en soms in quarto, hebben veelal geen titelpagina en maar weinig houtsneden (soms een wapentje of een heel primitieve, versleten houtsnede op de titelpagina of in de tekst) en worden vaak met hun soortnaam ‘gedicht’ aangeduidGa naar eind18. Het zijn goedkope drukjes - ze hebben ook geen houtgesneden titel - die veel lijken op de nieuwstijdingen en dan ook vaak op rijm gestelde historische verhaaltjes zijn over een actueel onderwerp, zoals: ‘Een nyeu ghedichte van de victorie die de kerstenen gehadt hebben tegen die Turcken in Hongherien, op den .xvij. dach van Meerte int iaer ons heeren. M.CCCCC. ende xxxjj’Ga naar eind19. Die nieuwstijdingen, vaak met ‘copie’ of ‘tydingh’ aangeduid, voeren vaak de aanprijzing ‘nyeu’ in de titelGa naar eind20. Ze delen die eigenschap overigens met veel muntordonnantiesGa naar eind21 waarvan de actualiteit uit concurrentie-overwegingen ook benadrukt moest worden. De aanprijzing is dan ook weer te vinden in de titels van veel gedichten. Kwa vorm en inhoud is dit dus een groep die vrij goed af te zonderen is. Eén opvallende tekst binnen deze groep is een anti-Luthers gedichtGa naar eind22, dat, geheel volgens de traditie van het (contra)reformatorische subgenre (NK:If), een houtsnede-omlijsting op de titelpagina heeft, ondanks dat het maar zestien bladen telt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. LiedbundelsEen tweede groep is die der liedbundels, waar zowel geestelijke - als rederijkersverzen onder vallen. Ze zijn vaak in octavo, soms in quarto uitgevoerd en in de titels wordt veelvuldig naar religieus gebruik verwezen. Ze worden vaak met hun soortnaam ‘liedekens’ en ‘refereynen’ aangeduid. Ook hebben de meeste werken geen houtsneden (ook niet in de tekst) of houtgesneden titelsGa naar eind23. Een uitzondering op de laatste kenmerken vormt één uitgave van Jan van DoesborchGa naar eind24, een drukker die over het algemeen zeer rijk illustreert. Twee bundels worden, naast hun soortnaam, ook met ‘boecxken’ aangeduid. Dat is weliswaar een veel voorkomende algemene benaming, die toch vooral | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter bij devotietractaten te vinden is (NK genre: Ig). Voorts zijn er in het algemeen een paar aanprijzingen die éénduidig naar een religieuze interpretatie wijzen: ‘devoot’, ‘profitelijck’, ‘gheestelijck’Ga naar eind25, ‘schoon’Ga naar eind26 (dat vóór 1516 veel bij de prozaromans/ volksboeken te vinden is en daarna alleen nog bij religieuze werken) en ‘suverlic’Ga naar eind27, dat het meest te vinden is bij devotietractaten en religieus-moralistische literatuur. Voor de publieksomschrijving ‘voor allen kersten menschen’Ga naar eind28 geldt dat laatste ook. Tot slot dient de vermelding van rederijkster Anna Bijns (‘eersame ende ingeniose maeght’) opgemerkt te worden. Contemporaine auteurs worden zelden vermeld bij literatuur (bij de prozaromans/volksboeken alleen de veel oudere Guido vander Columnen, Roelof die Smit en Boccaccio). Naast Bijns wordt bij de rederijkers alleen nog Jan vanden Dale genoemd, die in een Brusselse uitgave alleen met ‘jan vanden dale’ wordt aangeduid, en in een Antwerpse uitgave met ‘Ian vanden dale Bruesele’Ga naar eind29. De betekenis van de auteursvermelding met betrekking tot de bekendheid van een auteur wordt hiermee duidelijk. Humanisten, reformatoren, astronomen en medecijnmeesters worden overigens veel vaker genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. RederijkersspelenEen derde, kleine, groep wordt gevormd door de rederijkersspelen. Deze werken zijn vaak in octavo uitgevoerd, soms in quarto. De titels zijn vaak lang en opsommend en noemen bijvoorbeeld de ‘questie’ van het festival of de spelende personages. Ze voeren meestal de benaming ‘spel(en)’Ga naar eind30. De titelpagina's zijn niet voorzien van houtsneden of titels in hout, behalve Pyramus ende ThisbeGa naar eind31, een tekst die toch al verschilt mede omdat hier de uitdrukking ‘Schoon retorike’ wordt gebruikt. Een vermelding van de retorica vinden we ook op de al genoemde bundel van Anna BijnsGa naar eind32, eveneens een rederijkersproduct. Dat rederijkers zich verwant voelen met het nieuwe élan van de humanisten en dat drukkers dat doelbewust doorvoeren, blijkt op de titelpagina niet alleen uit het noemen van de auteur, het vermijden van houtsneden, het weinig gebruik van houtblokjes en het formaat, maar ook uit het romeinse lettertype dat voor het eerst in de literatuur op de titelpagina van de Refereynen int vroede uit 1539 wordt gebruikt. Drukker Joost Lambrecht Lettersteker verzucht in de proloog: Ick scaems my der plompheyt, datmen in onze landen zo menyghen mensche vindt, die ons nederlantsch duutsch of vlaemsche sprake, in Romeynscher letteren gheprentt, niet ghelezen en can, zegghende dat hy de letteren niet en kendt, maar het dijnckt hem latijn of griecx te wezen. Dit over ghemerct ende want ic dit boucxkijn in Romeynscher letter (die allen andere vlaemschen letteren, in nettigheden ende gracyen te boven gaet) gheprentt hebbe, [...] Ghelijc wy zien dat nu de walen ende franchoyzen doen, die daghelicx haer tale meer doen drucken in Romeynscher, dan in Bastaertscher letterenGa naar eind33. De gothische letter en de illustratie waren voor de massa, de pure typografie en de romein waren voor de nieuwe elite. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. Prozaromans/VolksboekenZijn de vorige groepen nog beperkt in omvang en betrekkelijk goed isoleerbaar, de groep prozaromans/volksboeken is veel minder vastomlijnd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooral sinds Debaene en met name door het onderzoeksproject ‘laat-middeleeuwse volks- en triviaalliteratuur’ van het Amsterdamse onderzoeksduo Pleij & Resoort is dit subgenre veel bekender geworden en beter bestudeerd. Maar hoewel de groep door NK in zijn geheel onder het subgenre Vld (Literatuur) wordt geplaatst, is het sterk te betwijfelen of al deze werken eenzelfde (louter fictieve? vermakende?) intentie hadden. Aan de hand van de diverse titelpagina's wordt al snel duidelijk dat dit nooit het geval geweest kan zijn. Daarnaast maakt het feit, dat in ieder geval een flink deel van de teksten uit deze groep overeenkomsten vertoont met geschiedwerken en historische vertellingen, het noodzakelijk enige orde te scheppen in de chaos van prozaromans en volksboeken. In de eerste plaats valt op dat de teksten, in tegenstelling tot de losse gedichten, liedbundels en rederijkersspelen, zeer veel in quarto worden uitgevoerd en deels ook in folio, hoewel dat laatste in de zestiende eeuw steeds minder gebeurt. Sterke overeenkomsten zijn er in een aantal gevallen met geschiedwerken (die splitsbaar zijn in enerzijds grote geschiedwerken, zoals met name de kronieken en ‘kroniekachtigen’, en anderzijds de nieuwstijdingen), heiligenlevens en prognosticaties. Vele prozaromans hebben een wat langere titel waarin de hoogtepunten van het verhaal alvast gegeven worden. Ze dienen, net als de huidige tekst op binnen- en achterflap, om de lezer snel kennis te laten maken met de inhoud en hem tot kopen te verleiden op basis van de synopsis. Zo prijst Willem Vorsterman in 1531 een prozaroman als volgt aan: Van heer frederick van Ienven in Lombardien dien een warachtige historie cortelinge gesciet is die een vrouwe was en eens coopmans wijf ende moesten dolen achter lant ende wert als een groot here biden coninc van Alkaren dien si diende .xiij. iaren lanc als een man In hetzelfde jaar 1531 drukt hij ook een geschíedeniswerk, dat op precies dezelfde wijze onder de aandacht gebracht wordt: Dit sijn die wonderlijcke oorloghen vanden doorluchtighen hoochgheboren Prince Keyser Maximiliaen. Hoe hi hier eerst int landt quam. Ende hoe hi vrou Marien trouwedeGa naar eind34. De boeken moeten zo interessant mogelijk ogen. Naast de houtsneden die op de titelpagina's van geschiedwerken en heiligenlevens ook zelden ontbreken, de eerste regel of de hele titel in hout gesneden, en een titel met hoogtepunten is dat vooral door het gebruik van benoemingen als ‘historie’, aanprijzingen als ‘wonderlijc’, ‘vreemd’ en ‘warachtich’ en een benadrukking van de goedheid van de hoofdpersoon. Het woord ‘historie’ wijst in die tijd bij uitstek op een avontuurlijke vertelling van de held en zijn lot, een min of meer fictieve vertelling die, volgens de laat-middeleeuwse boekproducenten, dan wel heel wonderlijk is maar in essentie toch waarGa naar eind35. In die zin wordt ‘historie’ gebruikt in de meeste prozaromans, alsmede in een aantal heiligenlevens. De toevoeging in de titel ‘met historien’ komt voor in heiligenlevens, exempelbundels en kronieken, waarmee tegelijk het verschil tussen ‘historie’ en ‘echte geschiedenis’ duidelijk wordt. De geschiedwerken dragen formele titels als ‘tydingh’ of ‘cronike’ en nooit ‘historie’, terwijl juist die toevoeging ‘met historien’ wijst op een uitbreiding van het werk met gebeurtenissen uit de poëtische overlevering of andere vertellingen van obscure aardGa naar eind36. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat de geclaimde ‘waarheid’ van een ‘historie’ ook kan wijzen op een innerlijke waarheid is al vaker gesteldGa naar eind37. De claim, meestal in de vorm van het woord ‘warachtich’, die over het algemeen meer in de proloog staatGa naar eind38 dan op de titelpagina's, vinden we niet alleen bij een paar prozaromansGa naar eind39 maar ook bij een aantal prognosticaties (en ook bij een spótprognosticatie, wat aangeeft dat zo'n term in dat genre toch veel gebruikt wordt) en bij een aantal nieuwstijdingen. Bij de laatste twee tekstgroepen lijkt die ‘innerlijke waarheid’ niet geheel van toepassing. Veelal zal bij deze concurrentiegevoelige teksten het benadrukken van juist de fáctuele waarheid centraal hebben gestaan. Het tegenovergestelde van het benadrukken van de waarheid lijkt het vermelden dat de historiën vreemd en wonderlijk zijn. Het was ongetwijfeld als lokmiddeltje voor sensatiebeluste lezers bedoeldGa naar eind40. ‘Vreemd’, min of meer een (zwak?) synoniem van ‘wonderlijc’, komt in een aantal literaire, deels moralistische, werken voorGa naar eind41 en in een enkele prognosticatie, twee geschiedwerkjes en een heiligenleven. ‘Wonderlijc’ komt vooral bij de ‘onderhoudende fictie’ voorGa naar eind42 en bij een aantal geschiedwerken en prognosticaties. Religieuze werken gebruiken, naast af en toe ‘wonderlijc’, ook een paar keer het synonieme ‘merckelick’ wat een religieuze aanprijzing is al ver vóór de boekdrukkunstGa naar eind43. De Antwerpse drukker Jan van Doesborch, die blijkbaar de volle potentie van het woord ‘wonderlijc’ zag en al eerder blijk gaf een echte aanprijzer te zijn in Buevijne van Austoen (‘vol wonderlijke aventuren, vol strijen. vol amoreusheyt. ende vol van verraderijen.’) trekt alle registers open om zijn Jason-editieGa naar eind44 aan te bieden. Maar liefst vijf keer benadrukt bij het wonderlijke van het verhaal: Van. Jason ende. Hercules. Die wonderlike vreemde historien. Hoe dat die edel vrome Jason ghewan dat gulden vlies. Ende van noch veel wonderlike avontueren die Jason met die schone Medea hadde. Ende voert vanden alder stercsten Hercules, die wonderlike feyten van wapenen in orloghen dede, doe hi Troyen twee reysen destrueerde Ende hoe hi vacht tegens vreemde wonderlike beesten die hi al verwan. Ende tis genuechlick ende wonderlick om te horen lesen. De extra nadruk die overigens gelegd wordt op het voorkomen van ‘avontueren’ in de verhalen is een typisch ‘literair’ trekjeGa naar eind45. Van geheel andere aard is de benadrukking van de edelheid of goedheid van de hoofdpersoon. Het is feitelijk de tegenhanger van de bewieroking van de auteur, die met name bij de humanisten, reformatoren, belangrijke theologen, astronomen en medecijnmeesters veel voorkomt en die, zeker wanneer de geleerdheid van de auteur benadrukt wordt, deze zelfde auteur als het ware legitimeert om iets te verkondigenGa naar eind46. Autoriteit doet luisteren. Datzelfde geldt voor ‘de held’ in de doorgaans anonieme prozaromans, volksboeken, geschiedwerken en heiligenlevens. Door hem of haar als edel, vroom, heilig, koninklijk of anderszins positief voor te stellen, wordt hij/zij gelegitimeerd als hoofdpersoon van het verhaal. Zo kennen we onder andere: ‘der goeder vrouwen griseldis die een spieghel is gheweest van patientien’, de ‘alre grootsten ende machtichsten coninc alexander die heer was ende prince alle der werelt’, ‘den vromen ridder parijs’ (in de betekenis van ‘moedig’), ‘die edel vrome Jason’, de ‘eedele Lantsloet’, ‘Margarieten des hertoghen dochter van Lymborch’, Boccaccio's ‘doorluchtighen gloriosen ende edele mannen’ en ‘doorluchtighen glorioesten ende edelste vrouwen’, de ‘doorluchtighen hoochgheboren Prince Keyser | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maximiliaen’ en de ‘heylighen vrouwen sinte Annen’Ga naar eind47. Nog twee wervende aspecten behoren typisch tot de prozaromans en de volksboeken. Het aanprijzen van het zingenot dat in een boek tot uitdrukking komt wordt geventileerd door de term ‘amoreus(heyt)’Ga naar eind48. Het benadrukken dat een boek vermakelijk is om te (horen) lezen vinden we ook bijna nergens anders. De geijkte term ervoor is ‘ghenoechlijck’Ga naar eind49. Pas aan het eind van de jaren dertig van de 16de eeuw vinden we, na een lange stroom literaire werken, vier werken uit verschillende genres die ook ‘ghenoechlijck’ heten, terwijl de religieuze bundel SouterliedekensGa naar eind50 zich laat lezen ‘tot gheestelijcke vermakinghe’. Variatie op een thema, maar wel een heel ander soort vermaak! Met het adjectief ‘schoon’ is het vreemd gesteld. Het is één van de meest gebruikte aanprijzingen; het siert ruim 10% van alle titels. In eerste instantie is het vooral te vinden bij de prozaromans/volksboeken (van 1479 tot 1516) en nogal wat keren ookGa naar eind51. Aan het eind van de 15de eeuw wordt het ook populair bij de Levens van Jesus en de devotietractaten, na 1510 ook bij de heiligenlevens en vanaf circa 1520 is het veelvuldig te vinden bij Lutherse uitgaven. Bij de prozaromans en volksboeken is het gebruik na 1515 echter geheel afgelopen en heeft de religie het monopolie, totdat het in 1528 bij de rederijkersGa naar eind52 plots weer terugkomt, zoals hierboven beschreven. Helemaal curieus is het gesteld met de combinatie ‘schoon ende suverlic’. ‘Suverlic’ is zeer populair bij de religieuze werken (vooral de devotietractaten) en komt als zodanig ook voor bij een drietal religieus-moralistische werkjesGa naar eind53 maar in combinatie met ‘schoon’ ook in drie prózaromansGa naar eind54. Moeten we hier ‘suverlic’ dan soms in de wat neutralere betekenis van ‘mooi’ bezien, waardoor de aanprijzing net zo'n soort tautologie wordt als ‘wonderlike vreemde’ of bevatten de werken toch genoeg moralistische elementen zodat er voor de Middeleeuwer reden was om aan de drie romans een religieuze interpretatie toe te kennen? Dat is niet duidelijk, hoewel voor de eerste visie pleit dat één van de delen van het medische werk Den groten herbariusGa naar eind55 op de titelpagina als volgt aangekondigd wordt: ‘Een expert suverlic tractaet om dye orine te iudicerene.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5. Moraliserende prozaromans/volksboekenDe facetten van de literaire titelpagina die we tot nu toe bezien hebben sloegen voornamelijk op verhalende fictionele teksten. Er werd een idee gegeven hoe ze werden aangeboden, benoemd en aangeprezen en met welke andere genres ze eventuele overeenkomsten hadden. Er is echter ook, op grond van deze kenmerken, binnen deze afdeling een groep af te zonderen waar meer naar een moralistische interpretatie wordt verwezen. Inhoudelijk gesproken blijkt het een groep te zijn die veel meer non-fictioneel van aard is en de instructie nastreeft of waar het zedekundige aspect een zeer belangrijke plaats inneemt. Die groep is, weer op inhoudelijke gronden, grofweg in tweeën te delen. In presentatie verschillen ze echter niet wezenlijk. Aan de ene kant hebben we de moralistische instructiewerken en exempelverzamelingen (ook in combinatie)Ga naar eind56Ga naar eind56, waar, naast de hele lange en opsommende titel zonder houtsnede (verder vooral te vinden bij devotietractaten, (contra)reformatorische werken, Bijbels en taalkundige boeken), de volgende interpretatiesignalen te herkennen zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de andere kant hebben we min of meer verhalende werkjes, die toch een zeer duidelijke religieus-moraliserende intentie hebben en dat, grotendeels op dezelfde wijze als hierboven geschetst, op de titelpagina met aan de religieuze titels ontleende terminologie aanduiden. Ook hier de lange opsommende titel, de benamingen ‘boeck’ en ‘spyeghel’, de publieksomschrijving ‘voor allen kersten menschen’ en het wervend adjectief ‘salich’. Daarnaast komen voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Tot slotHet blijkt dus heel goed mogelijk te zijn op louter uiterlijke gegevens, hier gecentreerd rond enkele facetten van de titelpagina, literaire werken met andere tekstsoorten in verband te brengen en binnen de groep Literatuur verder te differentiëren, daarbij redenerend vanuit de presentatie. Geen poging tot indeling dus vanuit twintigste-eeuwse classificatiemotieven, maar vanuit de vorm van de tekst, zoals die, te midden van al die andere werken gedrukt tussen 1470 en 1540, de Middeleeuwer voor ogen kwam. Een arsenaal van benamingen en aanprijzingen stond de producent ter beschikking en het is inmiddels evident, dat hij bepaalde bedoelingen had in het gebruik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ervan. Net zomin als hij zomaar een tekst op de pers legde zonder te reflecteren over wát hij nu eigenlijk drukte en wat voor een verkooppotentieel het betreffende werk had, drukte hij zomaar een titelpagina zonder daarop signalen te zetten die de consument moesten leiden naar een snel begrip van wat voor een soort tekst hij voor zich had. Door een korte demonstratie bleek het mogelijk differentiaties aan te brengen binnen het te ruime twintigste-eeuwse concept Literatuur. Losse rijmteksten bleken een apart groepje te vormen dat vooral een functie had als berichtgeving over contemporaine historie en niet voor niets veel overeenkomsten vertoonde met het subgenre der nieuwstijdingen. Liedbundels bleken voornamelijk een sterke religieuze inslag en gebruikswaarde te hebben. Rederijkersspelen vormden een klein samenhangend groepje, dat samen met de refereinenbundels der rederijkers een nieuw humanistisch élan vertoonde. De prozaromans en volksboeken tenslotte vormden een grote groep die parallellen vertoonde met heiligenlevens en geschiedwerken en in sommige gevallen met prognosticaties, terwijl op grond van dezelfde presentatiekenmerken enerzijds de instructie- en exempelwerken en anderzijds de verhalende teksten met zedekundige inslag samen een aparte plaats ingeruimd kregen. Eén vraag blijft dan natuurlijk nog staan: hoe zit het met de teksten die niet passen in dit stramien van benamingen en aanprijzingen? Bij een aantal teksten die in de titel geen enkel signaal hebben dat tot een bepaalde interpretatie leidt kan toch vaak de stereotiepe houtsnede een idee geven over het soort werk, maar wie bijvoorbeeld kijkt naar de alleszins opvallende titelpagina's van Thomas vander Noot's Tscep vol wonders en Den triumphe ende tpalleersel vander vrouwenGa naar eind61, waarop slechts de korte titel in houtgesneden letters staat vergezeld van een simpele maar zeer fraaie houtsnede, vraagt zich af wat de Middeleeuwse consument gedacht moet hebben toen hij die tekst aanschouwde. Het antwoord is simpel en wellicht banaal tegelijk: niets. Net zo min als de twintigste-eeuwse onderzoeker kan de Middeleeuwer geweten hebben op het eerste gezicht met wat voor een soort tekst hij te maken had. Maar de producent bereikte daarmee wel wat hij beoogd had: zowel de Middeleeuwer als de moderne onderzoeker waren erdoor gebiologeerd en zetten zich tot kopen respectievelijk lezen. Het is vooral in de nieuwe tekstgroepen dat we dit soort titelpagina's tegenkomen: bij de nieuwe soorten literaire, pseudoliteraire en vooral de handzame doe-het-zelf boekjes. In de ‘bekende’ genres als Bijbels, getijdenboeken, passieteksten, devotiewerkjes, prognosticaties, taalkunde boeken, prozaromans etcetera, zocht de lezer naar herkenbaarheid en speelde de producent op de verwachtingen van de consument in. Waar hij echter nieuwe soorten teksten op de markt moest brengen, koos hij voor de verrassing, voor de prikkeling van de nieuwsgierigheid van de consument. Het drukkersbedrijf begon daarmee ‘volwassen’ te worden en de titelpagina is daar de reflectie vanGa naar eind62. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix: genre-verdeling en aantallenHieronder volgt een lijst met de NK-genre-indeling (waar de CA-nummers zo goed mogelijk ingepast zijn) met de aantallen per hoofd- en subgenre. Het betreft hier dus alleen de nederlandstalige edities. Tussen haakjes staan de aantallen en percentages van het geheel van alle edities, inclusief de NK-O-nummers (zijnde werken waarvan men het bestaan weet maar niet de bewaarplaats). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat het eindcijfer niet precies op 100% uitkomt is te wijten aan het afronden bij de berekeningen van de percentages. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 [bij 4.1.] Een nyeu ghedicht (1531, z.p.n.). Collecctie Liberna W764 (NK0534)
Afb. 2 [bij 4.2] Refereynen int vroede (1539, Gent, J.L. Lettersteker). UB Leiden 1497G14 (NK1785)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3 [bij 4.3.] M. Bado - Claes Buer (ca. 1525?, z.p.n.). KB Berlijn Yc 1851R (niet NK)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4 [bij 4.4.] Hystorie van Olyvier van Castillen (ca. 1510, Antwerpen, H.E.v. Homberch). Un. Cath. Louvain-le-Neuve, Coll. Erasme 2B2528 (NK3170)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5 [bij 5] Tscep vol wonders (1514, Brussel, T.v.d. Noot). KB Den Haag 228A17 (NK1875)
|
|