| |
| |
| |
Aankondiging en bespreking
Letterkunde
Lea Dasberg, m.m.v. J.E. Hilhorst-Haars, Anke Boelens en Benedicte Wilshaus.
Het kinderboek als opvoeder. Twee eeuwen pedagogische normen en waarden in het historische kinderboek in Nederland. Assen: Van Gorcum. 1981. X, 422 p. Ill. ƒ52,50.
De pedagoge Lea Dasberg bestudeert in Het kinderboek als opvoeder de kinderboeken van de laatste twee eeuwen. Ze onderzoekt binnen- en buitenlandse kinderboeken en hun pedagogische rol bij de ontwikkeling van het kind.
Het boek bestaat uit twee delen: een inleidend historisch deel over theorievorming betreffende het kinderboek en een tweede deel waarin zij het historische kinderboek onderzoekt.
| |
Deel I:
In het 1e hoofdstuk bespreekt L. Dasberg de nu hernieuwde belangstelling bij aktiegroepen, autobiografen, neerlandici, sociologen en pedagogen. Zij trekt een lijn naar de kinderboeken van de 19e eeuw waarin het zoals thans ook ‘bon ton’ was een duidelijke tendens te belijden.
In het 2e hoofdstuk besteedt L. Dasberg aandacht aan de laat 19e eeuwse ‘Kunsterziehungsbewegung’ in Duitsland waaraan de naam van Langbehn verbonden is. Kunstenaars verzetten zich toen tegen de ‘professoren dictatuur’ die uitmaakte wat Kunst was.
Hoofdstuk 3 is een historisch overzicht van de opvattingen over en de ontwikkeling van het kinderboek in Nederland. Het is interessant deze ontwikkelingen aan de hand van een lange reeks voorbeelden op een rij te zien. Wel is het jammer dat men er zich geen duidelijk beeld van kan vormen hoe L. Dasberg te werk is gegaan om aan haar bronnen te komen, hoe willekeurig alles tot stand kwam of hoe systematisch en volledig zij heeft willen zijn. Een duidelijker afbakening van het terrein en misschien ook beperking van het aantal voorbeelden zouden de leesbaarheid ten goede zijn gekomen.
In hoofdstuk 4 zet L. Dasberg haar vooronderstellingen over kinderboeken uiteen. We hebben dit hoofdstuk gedetailleerder geanalyseerd omdat het de belangrijkste ideeën weergeeft die de onderzoekers ertoe hebben gebracht het onderzoek op te zetten zoals ze gedaan hebben.
L. Dasberg is er zich van bewust dat ze geen spijkerharde bewijzen kan aanvoeren voor de invloed van het kinderboek. Ze ziet deze niet als een meetbare grootheid, maar gelooft wel in een blijvende en diepgaande invloed van het kinderboek. Ze beschouwt het kinderboek dan ook als één van de pedagogische milieu's, evenals gezin, school en omgeving.
| |
Identifikatie en leefwereld
L. Dasberg waardeert identifikatie van de lezer met een figuur uit het boek positief, maar zij maakt daarbij een onderscheid tussen die boeken waarvan het literaire universum overeenkomt met de leefwereld van het kind en boeken die grensverleggend zijn en de leefwereld, bepaald door leeftijdsgroep, sekse en sociaal milieu van de lezer juist overschrijden.
Aansluiting van het boek bij de uiterlijke omstandigheden, de leefwereld dus, van de lezer, werkt volgens L. Dasberg maatschappij bevestigend. Hoewel deze eis juist vaak uit progressieve hoek naar voren gebracht wordt, leidt een dergelijke stellingname in feite tot bestendiging van sociale verschillen, legt zij uit. Immers, een arbeiderskind zou dan alleen geïnteresseerd zijn in boeken die zich in het arbeidersmilieu afspelen. Bovendien, zo betoogt L. Dasberg, zijn dergelijke boeken éénzijdig aangezien het fantasie-element verwaarloosd wordt. Tenslotte zou uit onderzoeken blijken dat kinderen niet van dit soort ‘realistische’ boeken houden.
| |
Leefwereld en belevingswereld
Boeken moeten dus grensverleggend zijn en hiermee komt L. Dasberg op het begrip ‘belevingswereld’, dat zij definieert als ‘het geheel van gevoelens, gedachten, verwachtingen en meningen, die door d(i)e uiterlijke gegevens in het kind omgaan.’ (p. 80).
Identifikatie van het kind met een figuur uit het boek zou dan ook plaats moeten vinden in de belevingswereld, een door L. Dasberg theoretisch verondersteld psychologisch universum, dat de leefwereld verre overschrijdt in reikwijdte. L. Dasberg pleit dan ook voor het vertalen van kinderboeken uit andere kulturen, met name boeken van ‘derde wereld’-schrijvers. Boeken worden eveneens grensverleggend genoemd als de leefwereld van planten en dieren of van kennis en wetenschap erin betrokken wordt, of als leef- | |
| |
tijd, sekse en klasse of andere omstandigheden van de hoofdpersonen afwijken van die van de lezer.
| |
De betekenis van lezen voor het kind
Lezen is voor het kind een manier om zich ongestoord terug te trekken in een fantasiewereld die het zelf kan kreëren, zonder met tijds- en ruimtegrenzen rekening te hoeven houden.
Deze eskapistische funktie van het lezen werkt verrijkend, aangezien de belevingswereld de leefwereld kan vergroten. Boeken kunnen kinderen veelzijdige ontwikkelingsmogelijkheden bieden, vaak beter dan de beperkte leefwereld.
Deze pedagogische postulaten van L. Dasberg vormen een zeer interessante aanzet tot eventueel vervolgonderzoek, dat de nog spekulatieve veronderstellingen met empirische gegevens zou kunnen onderbouwen.
Men kan zich afvragen of het inderdaad waar is dat kinderen zich identificeren met dat wat zij zelf niet zijn en zo ja, wat zij aan deze identifikatie-ervaring overhouden: nemen zij bepaalde aspekten over van wat ze lezen, of blijft de identifikatie-ervaring als het ware geïsoleerd van de ervaringen in de leefwereld? En in hoeverre zijn kinderen in staat door hun fantasie en/of intelligentie de afstand tussen leefwereld en belevingswereld te overbruggen? Het zou aan de kognitieve psychologie en de empirische receptie theorie kunnen zijn om de instrumenten te ontwikkelen om de begrippen identifikatie en verrijking van de leefwereld bij het lezen te toetsen.
| |
Deel II: Het Onderzoek
Onderzocht wordt het genre: historische kinderboeken tussen 1781 en 1976. De belangrijkste overwegingen om juist dit genre te onderzoeken zijn:
- | Het genre is vanaf het begin tot het einde van de onderzochte periode aanwezig. |
- | De aard van de vertelstof brengt met zich mee dat de schrijver positie moet kiezen en er niet onderuit kan te laten zien welke normen en waarden hij door wil geven, welk mens- of kindbeeld hij aanhangt. |
- | Het historische kinderboek is bij uitstek grensverleggend omdat het kinderen aan het denken zet over problemen waar ze normaliter niet mee in aanraking komen. |
- | Een ander punt is dat historische kinderboeken vrijwel nooit uitsluitend voor jongens óf meisjes bedoeld zijn, maar meestal voor beiden. |
Met behulp van catalogi en boekenlijsten zijn zoveel mogelijk titels van historische kinderboeken verzameld waaruit een steekproef is samengesteld volgens de lijst van de a-selecte getallen - een methode waar L. Dasberg achteraf haar twijfels over heeft.
| |
De onderzoeksmethode
Aanvankelijk werd als onderzoeksmethode de kwantitatieve inhoudsanalyse gekozen. Het was de bedoeling dat aan de hand van een lijst met vragen relevante passages uit de 150 te onderzoeken boeken werden geciteerd op fiches. De citaten werden onderverdeeld in A- handeling, B-dialoog, en C- kommentaar van de auteur op het door hem vertelde (verschil tussen verteller en auteur wordt niet gemaakt).
Deze methode liep mis. De onderverdeling van de citaten in A, B en C bleek iets te zeggen over de vorm / de schrijfstijl en niet over het soort mededeling, de tendens van het boek. Welke normen en waarden op kinderen werden overgedragen werd hierdoor niet duidelijk. Volgens ons kan de vorm wel degelijk iets over de inhoud zeggen, maar dan zou de analyse op een literair-wetenschappelijke manier en niet sociaal-wetenschappelijk aangepakt moeten worden. Wij denken hierbij met name aan de mogelijkheden die de moderne narratologie biedt om d.m.v. analyse van perspektief en signalering van perspektiefwisseling de achterliggende ideologie naar voren te brengen. Ook het vaststellen van citaten leverde moeilijkheden op. Het was niet duidelijk wat nu precies een citaat was (begin, einde etc.). Doordat de verschillende medewerkers aan dit onderzoek er verschillende ‘citeer’-methodes op na bleken te houden, was het tellen van de citaten niet houdbaar: de kwantitatieve methode voldeed niet.
Een andere reden om deze methode op te geven was dat de details (de citaten) niet overeen kwamen met de tendens van het boek. Miep Diekmann kwam bv. naar voren als de meest racistische schrijfster terwijl zij juist schrijft (onder andere) ‘om de opgroeiende generatie afkerig te maken van racisme, slavernij’. Er komen echter kwantitatief veel ‘slechte’ personen in haar boeken voor, bijvoorbeeld slavenhandelaren. De hoofdpersoon echter, duidelijk bedoeld als identifikatiefiguur staat aan de goede kant. De tendens is duidelijk maar komt er met de kwantitatieve methode niet uit.
| |
Tweede onderzoeksmethode: de globale analyse
Nu de kwantitatieve methode geen betrouwbare
| |
| |
resultaten gaf, werd besloten over te gaan tot een globale, thematische (kwalitatieve) analyse. Alle 150 boeken werden nogmaals gelezen. Na het lezen werd de tendens van het boek in een enkele zin weergegeven en vervolgens de vragen kort beantwoord.
| |
Periodisering en uitwerking vragen
Voor de uitwerking van de vragen heeft L. Dasberg de twee eeuwen die het onderzoek bestrijkt (1781-1976) onderverdeeld in 5 perioden, die elk een sociaal-ekonomische eenheid vertegenwoordigen. Het mens- en kindbeeld, de normen en waarden die uit de boeken uit de verschillende perioden naar voren komen, brengt L. Dasberg rechtstreeks in relatie met de sociaal-ekonomische ontwikkelingen die de betreffende periode kenmerken. Dit hoofdstuk eindigt met de zin: ‘De opdracht die we ons stelden was na te gaan, wat van deze verschijnselen (de sociaal-ekonomische verschijnselen, rec.) in het kinderboek was doorgedrongen.’ (p. 134). Dat is verwarrend. Wat wordt nu onderzocht: de neerslag van ontwikkelingen die in nauw verband staan met de sociaal-ekonomische ontwikkelingen in het kinderboek óf de normen en waarden die in het kinderboek worden overgedragen? Een ander verwarrend punt was dat bij de uitwerking van de vragen niet uitsluitend gebruik is gemaakt van de resultaten van de tweede onderzoeksmethode, ‘de globale analyse’, maar dat bij het vaststellen van de percentages ook de getelde citaten van de eerste, de kwantitatieve methode zijn gebruikt. Deze vermenging van twee methoden is onbegrijpelijk.
De percentages, de cijfers die uit de onderzoeken naar voren komen, probeert L. Dasberg te verklaren. Deze verklaring blijft echter steken in het leggen van een oppervlakkige korrelatie tussen de uitwerking van bepaalde thema's en de maatschappelijke ontwikkelingen in de tijd van het ontstaan van het boek. We volstaan met een enkel voorbeeld: op de pagina's 296 tot 301 wordt de vraag behandeld hoe de geschiedenis gezien wordt in het historische kinderboek. In de vierde periode (1941-1968) blijkt de geschiedenis voornamelijk gezien te worden als produkt van het menselijk handelen (84%), terwijl in de derde periode (1920-1940) daarentegen de geschiedenis voor 24% beschouwd wordt als produkt van het lot en ‘maar’ voor 60% als produkt van het menselijk handelen.
Dit verschil wordt als volgt verklaard:
‘Weer is de 3e periode het minst vervuld van zelfbewustzijn! De 4e periode van bruisende wederopbouwdrift eerst en jong verzet en besef van creativiteit in de flower-power, sexuele revolutie, black-power, anti-militarisme, beat- en popkultuur en neo-marxisme later, laat het minst aan lot en toeval over. Moeten we de stijging van 8% naar 16% in de 5e periode toeschrijven aan de opkomst van de Grote Matheid door de economische regressie? Het lijkt niet onwaarschijnlijk.’ (p. 298).
Hoewel uitgangspunten en uitwerking van het onderzoek interessante gegevens opleveren zal het duidelijk zijn dat in methodologisch opzicht enkele zwakke plekken aan te wijzen zijn.
| |
Concluderend:
- | Het boek geeft een aansprekende visie op kinderliteratuur en veel aanzetten tot vervolgonderzoek. |
- | Het blijft onduidelijk in hoeverre bepaalde resultaten bij voorbaat in- of uitgesloten zijn en in hoeverre bepaalde vragen irrelevant zijn doordat vergelijking met andere genres in de kinderliteratuur in dit onderzoek achterwege blijft. |
- | Pedagogisch onderzoek naar de invloed van kinderliteratuur zou aangevuld moeten worden door onderzoek naar psychologische en literaire aspekten van funktie en werking van het kinderboek. Interdisciplinaire samenwerking zou tot een efficiëntere onderzoeksmethode en een vollediger beeld van het kinderboek leiden. |
Noortje Briët, Frieda Knol, Adrienne Zoontjen
| |
Willem Bilderdijk.
Ik reikhals naar het graf. Een bloemlezing uit zijn gedichten door Peter van Zonneveld. Amsterdam: Bert Bakker, 1981. 189 p. (Bert Bakker Bloemlezing.) ƒ13,75.
Willem Bilderdijk. Speels Vernuft. Rebusbrieven en bedriegers toegel. door J. Bosch. 's Gravenhave: Martinus Nijhoff, 1981. 56 p. (Nijhoffs Nederlandse Klassieken.) ƒ17,50.
In 1981 verschenen twee boekjes van Willem Bilderdijk. Peter van Zonneveld stelde uit de gedichten van Bilderdijk een bloemlezing samen. Deze bloemlezing verscheen in de gerenommeerde poëziereeks van uitgeverij Bert Bakker. J. Bosch, die in 1977 Bilderdijks Hanenpoot. Prentenboek voor mijn zoontje Julius Willem bezorgde, bundelde in Speels Vernuft Bilderdijks
| |
| |
rebus-brieven en bedriegers.
Van Zonneveld ziet in zijn bloemlezing terecht af van ‘een louter esthetische benadering’ van Bilderdijks poëzie. Zijn bloemlezing pleit overtuigend voor een andere benadering, want voor esthetisch genoegen kan men slechts spaarzaam bij Bilderdijk terecht. ‘Het is vooral de méns Bilderdijk die interessant is, met al zijn heftigheid en haat, zijn ontstuimige sexuele verrukking en zijn onbeperkt Godsvertrouwen.’ Juist, maar dat wettigt de biografie, die Van Zonneveld in het vooruitzicht stelt, en niet deze bloemlezing. Van Zonneveld lijkt zich te hebben laten leiden door overwegingen van representativiteit en curiositeit. Gelukkig staan ook de enkele klassieke verzen van Bilderdijk in de bundel. Door de bloemlezing loopt als rode draad Bilderdijks doodsverlangen. Ik heb het idee dat Van Zonneveld dat doodsverlangen chargeert. Doodsverlangen was in de laatste decennia van de 18e eeuw bon ton, een florerende mortuaire literatuur bewijst dat. Het is misleidend om het te doen voorkomen alsof Bilderdijk zijn leven lang als een malloot naar het graf reikhalsde, terwijl een dergelijk doodsverlangen bij menige gevoelige christen leefde. Wat bij velen gewoon was, kan bij één niet zo uitzonderlijk mal zijn. De bloemlezing is niettemin gevarieerd en bevat enige prachtige verzen en regels. In zijn geheel functioneert de bloemlezing als demasqué van Bilderdijks poëzie. Zeker zonder uitgebreid commentaar sneuvelt Bilderdijks poëzie. Ook een andere dan esthetische benadering vraagt uitgebreide toelichting.
Bosch heeft aan zijn ontevredenheid over de ongelukkige uitvoering van Speels Vernuft lucht gegeven bij de door de Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’ georganiseerde herdenking van Bilderdijks 150-jarige sterfdag. Ik deel die ontevredenheid. De opvallende kleur behaagt niet aan alle ogen en verwijdert zich onverantwoord van het origineel, waarvan het suggereert een facsimile te geven. Ronduit jammerlijk is de uitwerking van de kleurspoeling op de helderheid van de bedriegers en rebus-brieven. Helderheid en scherpte van de afbeeldingen zijn voorwaarde voor een succesvol samenspel tussen Bilderdijk, bezorger en lezer. Vergelijking met de originelen uit het Letterkundig Museum leerde me hoe zeer de originele scherpte van de zwarte inkt verloren ging in deze uitgave. Dat de meeste rebus-brieven zijn verkleind, kan de lezer vaststellen na vergelijking met de correct opgegeven afmetingen van de originelen. Van een aantal rebus-brieven is de bovenkant licht gehavend in de uitgave beland.
Is het recalcitrantie dat aan de bezwaren die J.P.M. Groot in jaargang 8 (1978-'79), p. 308-9 van dit tijdschrift tegen de de uitgave van Hanenpoot opperde, wordt tegemoet gekomen door het nog een haartje erger te maken? Met moeite en goede wil is het fascinerend spel van Bilderdijk te volgen. Bosch blijkt een aan Bilderdijk gewaagd vernuft. Bij zijn oplossingen een aantal kleine kanttekeningen. In de rebus-brief van 5 september 1791 staat in het Postscriptum de kom voor de hond. De verklaring moet dan ook luiden: ‘kom doch’, en niet andersom. In dezelfde regel zie ik voor de g, de lus en de t nog een u. Dit u ontbreekt in de verklaring. Tenslotte, in het Aanhangsel bij de rebus-brief van 7 november 1795, zou ik de zin ‘I would, Lady, it could help him, but I fear!’ niet vertalen als ‘Ik zou dat graag doen, Mevrouw, het zou hem kunnen helpen, maar ik vrees’, maar als ‘Ik zou willen, Mevrouw, dat het hem kon helpen, maar ik vrees!’ Dat maakt meer zin. In de eerste regel van dezelfde rebus zie ik geen ‘will’ maar ‘wil’.
Bosch heeft de rebus-brieven en bedriegers serieus genomen. Ook in zijn begeleidende notities treft Bosch de juiste toon. Helaas wordt de kans gemist een wat breder publiek te interesseren voor Bilderdijk. De plotsklapse presentatie van rebus-brieven en bedriegers zal puzzelaars intrigeren, voor een ruimere leeskring lijkt een algemene inleiding meer geschikt.
De belangstelling die Bilderdijk tegenwoordig weet te wekken, betreft niet zijn poëzie, maar zijn opiumgebruik, zijn tekenkunst en vooral zijn onaangenaam karakter. De beste toekomstkansen zijn m.i. dan ook weggelegd voor een biografie en een keuze uit zijn brieven, voor de ongenietbare Bilderdijk.
Peter Altena
Van den vos Reynaerde. Reinart Fuchs. Mittelniederländischer Text und deutsche Übertragung. Hrsg. und übers. von Amand Berteloot und Heinz-Lothar Worm. Marburg: N.G. Elwert Verlag, 1982. [IX] 149 S. I 11. (Marburger Studien zur Germanistiek (...). Band 2.) DM 30, -
Sinds vooral Grimm de studie van de Middelnederlandse Reynaert met zijn autoriteit min of meer had gelegitimeerd, is het Reynaert-onderzoek vooral een Vlaamse en Nederlandse aangelegenheid geweest. Dat ligt ook wel voor de
| |
| |
hand, maar het resultaat is wel dat dit onderzoek buiten de grenzen nauwelijks bekend is, en dus ook niet veel bijdraagt tot het inzicht op internationaal gebied in de Middelnederlandse tekst. Belangrijke studies als die van Jauss en Flinn verschaften ons wel inzicht in de middeleeuwse dierverhalen, maar bevatten voor ons geen nieuwe bijdragen wat de Reynaert betreft. Toch neemt de belangstelling vooral van Duitse zijde voor de Middelnederlandse tekst toe. Er zijn de laatste decennia studies verschenen van Germanisten waardoor Reynaert op een groter terrein zijn sporen kan uitzetten. We denken aan studies van Menke, Arendt en Jacoby, het onderzoek van Goossens te Münster en de onder zijn redactie en die van Sodmann verschenen bibliografie van Geeraedts over de secundaire literatuur over de Reynaert tussen 1944 en 1976. En verder zijn natuurlijk de internationale Reynaert-colloquia van groot belang.
Het is dan ook met enthousiasme dat ik melding maak van de bovenvermelde Duitse vertaling van de Reynaert. Het meest geïnteresseerd was ik naar de studies die worden vermeld. De vertalers hebben Geeraedts gebruikt maar hebben ook nog latere literatuur verwerkt, bijv. de studie van Willem Kuiper in Spektator 10 over lombarden en paragraaftekens. Ik mis de rechtsstudie van Van den Brink en Van Herwaarden in Samenwinninge, maar uiteraard moest er een selectie gemaakt worden. De opzet van de uitgave is resultaten van de Reynaert-filologie toegankelijk te maken en daartoe was in de eerste plaats een vertaling van de tekst een voorwaarde, lezen we in het Vorwort. Terecht is om de originele tekst zo dicht mogelijk te benaderen de vertaling in proza. Omdat vertalen altijd interpreteren is, werden recente studies met Reynaert-interpretaties als toelichting in noten vermeld. Ook dubbelzinnigheden konden alleen d.m.v. noten worden toegelicht.
Ik neem aan dat de vertaling vooral bestemd is voor literatuur-studenten die het Nederlands en het Middelnederlands niet beheersen, zodat zij kennis kunnen nemen van de tekst, die ‘eine Schlüsselposition in der westeuropäischen Tierdichtung einnimmt’ (Vorwort) (Nu horen we het ook eens van een ander!). De inleiding bevat uiterst beknopt in vier pagina's de datering (1179-1271), de auteur, localisering, basistekst (Comburg) en de wijze van uitgeven en van vertalen. Vervolgens is er een bibliografie en een kaartje van het Zeeuws-Vlaams gebied van omstreeks 1300. Dan volgt de Middelnederlandse tekst links met de vertaling rechts. Er werd geen interpunctie aangebracht en de spelling werd niet gewijzigd. Corrupte plaatsen werden gecorrigeerd en in noten verantwoord. De editie-Hellinga werd gebruikt maar blijkens enkele correcties is er zorgvuldig gecollationeerd.
Bij de spelling vraag ik me af, of er niet tegemoet gekomen had moeten worden in onderscheid tussen u en v. Wordt een vorm als begrauen wel herkend? En zouden enkele aanwijzingen over de uitspraak van bijv. de oe en de ij niet nuttig zijn geweest? De voorstelling dat een joculator de tekst voordroeg met een groep dieren, lijkt me achterhaald (blz. 1).
Natuurlijk zijn er details die aanleiding geven tot een enkele opmerking. Is vijte (7), een parodie op het begrip vita, ‘heiligenleven’ adequaat weergegeven met ‘Biographie’? Ik lees vs 20 Si maken sulke rijme valsch: zij doen zulke verzen vals klinken, en dan is maken niet ‘erklären’. Zo ook vs 24 Daden si wel: als ze verstandig deden, en niet ‘verstünden sie sie’. Verhoert (73) is afgezien van de vermelde woordspeling ‘verkracht’ en niet ‘zur Hure gemacht’. Vs. 117 miere is ‘meine’ en niet ‘eine’. Vs 135 laghe (A) ‘hinderlaag’ wordt m.i. ten onrechte door Muller vervangen door F saghe. Waarom wordt in 2657 de haas wel met ‘du’ toegesproken, maar wat haetstu (562) vertaald met ‘was habt Ihr gegessen’? De regels 580-582 zijn niet vertaald. Waarom wordt arem man (773) een ‘arme Teufel’? Dat is een geladen woord dat m.i. beter een ‘arme Kerl’ kan luiden. En waarom zouden die oude wijfjes met F om een loete (een stuk ijzer)vechten als ze met A de kans hebben op een cloete d.w.z. een kloot van de beer? Tybeert spreekt in 1069 Reynaerts naam niet uit, en dat lijkt me niet zonder reden. In 1079 is die lijne zowel Zeile als Seil (waarvan in 1935 sprake is), een woordspeling die d.m.v. een noot kon worden toegelicht. Op blz. 57 zie ik mezelf fout begrepen. Ik heb niet willen zeggen, dat de naam Maarten gebruikelijk was voor de zoon van een pastoor, maar dat die naam op deze plaats zo gebruikt kan zijn alsof hij op rekening van St. Maarten kon worden geschreven. Maar in de eerste plaats lijkt mij
die naam gekozen i.v.m. de slechte ontvangst die reeds door de St. Maartenvogel was aangekondigd. In 1265 wordt met dedi hem pant door de kat ‘beslag gelegd’ op een waardevol voorwerp van de pastoor, d.w.z. de tekst maakt een grapje, dat met een ‘Verletzung beibringen’ verloren gaat. Met den soete spele mat blijven (1283) (geen zin in het liefdesspel) drukt Reynaert zich subtieler uit dan de vertaling ‘so taucht er doch nichts mehr im Bett’. Wan- | |
| |
neer de dubbelzinnige betekenis van ghenesen (klaar komen) in 245 in een noot t.a.v. Hersint wordt vermeld, zou ik daar in 1296 i.v.m. Julocke en de verwonding van haar pastoor ook op wijzen. 1642 voer; m.i. valt de wolf ‘voor’ en niet ‘door’ de ‘schoorsteen’. De cloester crune (1951) is een nader gespecificeerde ‘Tonsur’, wat naar ik meen, moet worden aangegeven zodat de noot bij 1955 over cloester bier begrepen kan worden. Reynaert beet als jong vosje zijn eerste slachtoffer, een lammetje, dood dor te hoerne dat ghebleet (2077) ‘om (het) te horen blaten’ en niet doordat hij niet tegen het geblaat kon. De langhe vaert (2207) na het leven geeft nog iets prijs van een voor-christelijke voorstelling van het hiernamaals dat met in die Ewigkeit verloren gaat. Het schoeien van de ziel (2860) staat hiermee in verband evenals het meegeven van schoenen aan de overledene. De wijziging van hu (2325) in van nu is m.i. onjuist: van hu kan gelezen worden als ‘met u’ (Mnl. Wb. VIII, 1229) en van nu ‘von neuem’ wordt door het Mnl. Wb. niet gestaafd. Trouwens er is daar geen sprake van iets dat weer opnieuw plaats vindt. Reynaert is veel te tactvol om de
koning duidelijk om te kopen. Daarom is in 2512 So ‘dan’ en niet ‘dafür’ (post non propter). Ook al geeft men geen interpunctie in de Mnl. tekst, uit de vertaling wordt het duidelijk dat deze wordt geïmpliceerd. Dat valt op als men het er niet mee eens is, zoals in 2865 waar gherne als bepaling bij sprac wordt vertaald i.p.v. als inhoud van het spreken. In 2893 is mich een drukfout voor mit. Waarom de patrijzen uit 3157 in het Duits fazanten moeten worden is me een raadsel. Voorzover mij bekend zijn de fazanten pas later ingevoerd en heeft Reynaert die nog niet kunnen eten.
Voor een kleine 3500 versregels zijn een 25 opmerkingen van deze aard uiterst gering, vooral omdat vele gelukkige vertalingen terwille van de ruimte onbesproken blijven, maar die behoeven bij een toegewenste herdruk dan ook niet te worden gewijzigd. Er blijkt voortdurend begrip en aandacht voor het origineel. Men vindt die in een vertaling van vrauwe met ‘edle Frau’ om een enkel voorbeeld te noemen. We mogen de beide uitgevers dan ook dankbaar zijn voor hun prestatie.
F. Lulofs
| |
Cornelis Schook.
Handboekje voor letterzetters, boekdrukkers en correctors, 1854 & 1860. Fotoherdr., voorz. van een inl. en registers op personen en termen uit het Handboekje door Frans A. Janssen. Amsterdam etc.: APA - Gérard van Heusden, 1981. IX, 69, [XVI, II], VII, 96, 38, XII, 236 pp. Ill. ƒ78, -.
In 1974 publiceerde Frans Janssen een fotoherdruk van het oudste Nederlandse drukkershandboek van P.M. van Cleef uit 1844 (zie mijn recensie in Spektator 4 (1974-1975), p. 459-460). Het nu gefacsimileerde handboek van Schook bestaat uit 2 delen. Dl. 1, verschenen in 1854, is meer een taalboekje en uit dien hoofde meer gericht op zetters en correctoren dan op drukkers. Een goede kennis van spelling en interpunctie is volgens Schook van belang omdat het laatste door de meeste auteurs aan de zetter wordt overgelaten. In de woordenlijsten volgt Schook de spelling-Siegenbeek, maar vermeldt ook de afwijkingen van Bilderdijk en Weiland. Zo zijn er lijsten met woorden die met enkele of dubbele klinker gespeld moeten worden, met g of ch, met sch, met s en in het meervoud z, woorden met ij, woorden die alleen gewestelijk gebruikt worden, een lijst met ‘verkortingen’ en bastaardwoorden. Verder geeft Schook een overzicht van vreemde alfabetten en letterkasten.
Dl. 2, verschenen in 1860, is het eigenlijke drukkershandboek. Tussen het verschijnen van het eerder genoemde handboek van Van Cleef in 1844 en dit boek van Schook vindt in Nederland de omschakeling plaats van de houten handpers naar de ijzeren handpers en (vanaf ca. 1860) de snelpers. Janssen toont aan dat Schook vooral een man van de praktijk was, die zijn eigen ervaringen in zijn boekje verwerkt heeft. Daarnaast putte hij weinig kritisch uit zijn Nederlandstalige voorgangers.
Het belang van de editie van Schooks boekjes wordt door de editeur uitstekend verwoord op p. 31*: hedendaagse amateurdrukkers en analytisch-bibliografen - ook zij die het boek uit de periode van de handpers bestuderen! - kunnen niet zonder dit werk. Hoewel dl. 2 van Schook voor een deel alfabetisch op termen is ingericht, is het uitvoerige ‘Register van termen’ van Janssen (p. 47*-61*) onmisbaar. Opvallend is de veelheid aan termen vergeleken met het register uit het handboek van Van Cleef: het aantal trefwoorden met a bijv. is alleen al verdubbeld (27 bij Van Cleef, 54 bij Schook), terwijl er maar 14 gelijkluidende trefwoorden zijn. Samen met het binnenkort eveneens door Frans Janssen uit te geven manuscript van David Wardenaar over de Beschrijving der boekdrukkunst (1801) zal de Nederlandse bibliograaf/amateurdrukker kun- | |
| |
nen beschikken over een waardevol en onmisbaar apparaat.
Nog een paar woorden over de inrichting van de editie. De inleiding over Schook en zijn boek en de registers zijn gepagineerd met een asterisk (p. 1*-69*). Vanuit de index wordt verwezen naar dl. 1 van Schook met een accent (p. 1'-92') en naar dl. 2 met een gewoon paginanummer (p. 1-236). De editeur heeft 14 verhelderende afbeeldingen aan zijn inleiding toegevoegd.
In zijn inleiding wijst Janssen (p. 9*) op het technisch hoogstaande zetwerk van dl. 2, dat door Schook zelf verzorgd is: er komt geen enkele divisie (woordafbreking) in voor, hetgeen zorgvuldig uitvullen vereist heeft. In dit verband moet me tenslotte van het hart, dat het zetwerk van de inleiding zelf niet zo'n technisch hoogstandje is: op p. 5*, 8*, 9*, 10* en 33* is maar al te duidelijk dat er correcties ingeplakt zijn.
P.J. Verkruijsse
| |
Mededelingen
Neerlandistiek buiten Nederland en België
Onder deze titel verscheen een publikatie van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek die informatie bevat over het onderwijs in de Nederlandse taal, letterkunde, geschiedenis en cultuur in het buitenland sinds 1967. Per land wordt door een docent of oud-docent een overzicht gegeven van de neerlandistische activiteiten.
Dit boekje van 155 pagina's kan besteld worden door ƒ15, - te storten op postgiro 3314917 van de IVN, postbus 84069, 2508 AB 's Gravenhage.
| |
Jan Stroop.
Sprekend een Westbrabander 2. Krantestukjes over dialekt-verschijnselen in West-Noord-Brabant. Amsterdam: Rodopi, 1981, 140 p., ƒ25, -.
Deze krantestukjes zijn eerder verschenen in het Brabants Nieuwsblad te Roosendaal, in de jaren 1979 tot 1981. Uitgangspunt van ieder stukje is steeds een bepaald woord uit het Westbrabants, waarvan de taal- en cultuurhistorische aspecten worden besproken. De reeks krantestukjes wordt voorafgegaan door een korte inleiding over ‘Dialekt en geschiedenis’, en gevolgd door de tekst van een voordracht, door de auteur gegeven in Nieuw-Vosmeer over ‘Sociale aspekten van het dialekt in het werk van A.M. de Jong’.
| |
Simon C. Dik.
Functional grammar 3rd rev. ed. Dordrecht: Foris Publications, 1981 xi, 230 p. (Publications in language sciences, 7) Ing. ƒ37,40.
Functional grammar verscheen voor het eerst in 1978 bij North Holland Publishing Cy. Dat er nu al een derde druk is uitgekomen, wijst op een toenemende belangstelling voor deze taaltheorie. Deze derde druk is in essentie gelijk aan de eerste. Wel zijn er enkele typefouten verbeterd, en is een schema vervangen door een beter. Tenslotte is er een hoofdstuk van 2 blz. toegevoegd, waarin 11 publikaties over FG, waaronder enkele recensies van de eerste druk, worden opgesomd en kort toegelicht. Een laatste verschil met de eerste druk is, dat de nieuwe uitgever van dit boek naast een gebonden editie ook een paperbackeditie heeft uitgebracht die aanzienlijk goedkoper is dan de eerste druk, die alleen in gebonden editie verkrijgbaar was.
| |
Antwerp Studies In Literature (ASIL)
Als nummer 5 is verschenen:
Paul van Suetendaal. De twijfel als methodiek. Een analyse van ‘Tussen tuin en wereld’ als autobiografische roman. Het kost Bfr. 80 en kan besteld worden bij: Secretariaat Departement Germaanse Filologie. Universitaire Instelling Antwerpen. Universiteitsplein 1, 2610 Wilrijk. België.
| |
Lijst van adressen
Als bijlage bij Dokumentaal 11 (1982) 2 (juni) is verschenen: H.W. de Kooker en B. van Selm, Lijst van adressen van instellingen en organisaties in België en Nederland op het gebied van de Nederlandse taal en letteren, een katern van 16 bladzijden, uitgegeven in samenwerking met de Werkgroep voor de Documentatie der Nederlandse Letteren.
De Lijst kan worden besteld uitsluitend door vooruitbetaling van ƒ3, - op postgiro 2612579 t.n.v. Dokumentaal te Hilversum of 60 Bfr. op postrekening 000.0425695.59 t.n.v. W.A. Hendriks te Hilversum. Extramurale belangstellenden kunnen een exemplaar aanvragen bij het secretariaat van de IVN, postbus 84069, 2508 AB Den Haag.
| |
| |
| |
Ontvangen publicaties
Taalkunde
C.M. Bolle, R.J.M. Plattel, J.J. Vos. Termen uit het moedertaalonderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1982. 196 p. (Wolters' Lexikon.) ƒ24,95 |
Saskia Daalder en Marinel Gerritsen (Eds.). Linguistics in the Netherlands 1982. Amsterdam etc.: North-Holland Publ. Comp., 1982. XI, 171 p. ƒ36,40 |
D. Geeraerts, G. Janssens. Wegwijs in woordenboeken: een kritisch overzicht van de lexicografie van het Nederlands. Assen: Van Gorcum, 1982. [V,] 149 p. ƒ22,50 |
J. Griffioen m.m.v. H. Damsma en A.J. Evenboer. Tegenspraak. Handelingsoriëntatie voor de leraar Nederlands in het voortgezet (basis)-onderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1982. 165 p. Ill. ƒ29,95 |
Hans van Haeren. Tussen de regels. Extra. Schrijfvaardigheid. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1982. 64 p. Ill. ƒ15, - |
Henrica Anna Huls. Taalgebruik in het gezin en sociale ongelijkheid; een interactioneel sociolinguïstisch onderzoek. s.l.: s.n., 1982. Ill. 375 p. (Dissertatie K.U. Nijmegen.) ƒ30, - |
Eugenia J.J. Knops. Attitudes van Vlamingen tegenover de Nederlandse standaardtaal. Nijmegen: s.n., 1982. XI, 285 p. (Dissertatie K.U. Nijmegen.) [Verkrijgbaar door storting van Bfrs. 500 op postrekening 431-4600991-57 (België) of ƒ23, - op bankrekening 53.71.71.169 van de ABN (Nederland) t.n.v. E.J.J. Knops te Molenhoek (België).] |
T. Pollmann. Woorden, klanken, zinnen, talen. Een inleiding in de taalkunde. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1982. X, 253 p. Ill. ƒ32,50 |
Els Schellekens. Negentig lessuggesties voor taalonderwijs aan buitenlanders. (...) Groningen: Wolters-Noordhoff, 1982. 128 p. ƒ22,50 |
| |
Letterkunde
W.M.H. Hummelen. Amsterdams toneel aan het begin van de Gouden Eeuw. Studies over het Wit Lavendel en de Nederduytsche Academie. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1982. 308 p. Ill. ƒ69,50 |
Frans A. Janssen. Zetten en drukken in de achttiende eeuw. David Wardenaar's Beschrijving der boekdrukkunst (1801). Tekstverz. en aant. door - - -. Haarlem: Joh. Enschedé en Zonen, 1982. 610 p. Ill. ƒ125, - (Ook verschenen als dissertatie Univ. v. Amsterdam.) |
Boekenwijs, boekenwijzer. Tachtig besprekingen van kinder- en jeugdboeken. [dl.] 1. Den Haag: N.B.L.C., 1982. 224 p. Ill. ƒ14,50 |
José Bouman. Nederlandse gelegenheidsgedichten voor 1700 in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Catalogus van gedrukte gedichten op gedenkwaardige gebeurtenissen in het leven van particuliere personen. Nieuwkoop: B. de Graaf, 1982. XXV, 235 p. Ill. (Bibliotheca Bibliographica Neerlandica, vol. XV.) ƒ98,80 |
Joachim Oudaan. Haagsche Broeder-moord of Dolle Blydschap. Ingel. en voorz. van annotatie door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht: Instituut de Vooys, 1982. VI, 145 p. Ill. facs. (Ruygh-Bewerp XII.) ƒ11, - [excl. porto; te bestellen bij Inst. de Vooys, Postbus 80091, 3508 TB Utrecht.] |
J.J. Oversteegen. Beperkingen. Methodologische recepten en andere vooronderstellingen en vooroordelen in de moderne literatuurwetenschap. Utrecht: HES, 1982. 247 p. (Kavels 1.) ƒ30, - |
Herman Pleij. De wereld volgens Thomas van der Noot: boekdrukker en uitgever te Brussel in het eerste kwart van de zestiende eeuw. Muiderberg: Dick Coutinho, 1982. 86 p. Ill. (Inaugurale rede Univ. van Amsterdam.) ƒ12,50 |
Tussen intuïtie en weten. Zes grote denkers op het raakvlak tussen exacte en geesteswetenschappen. Door Max Wildiers, B.C. Damsteegt e.a. Muiderberg: Dick Coutinho, 1982. 115 p. (Algemene colleges van de Haagse Leergangen. Nieuwe reeks [,4.]) ƒ19,50 |
P. van der Vliet. Wolff en Deken's Brieven van Abraham Blankaart. Een bijdrage tot de kennis van de Reformatorische Verlichting. Utrecht: HES, 1982. 400 p. Ill. ƒ60, - (Ook verschenen als dissertatie K.U. Nijmegen.) |
Het wonderlyk leven, en de dappere oorlogsdaden van de kloekmoedige land en zeeheldin. [ + ] Wiel Kusters. Heldin in broek. Essay. Maastricht: Scorpio, 1982. 2 dln. 102 [ + ] 65 p. Ill. ƒ85, - [Er bestaat ook een bibliofiele editie - opl. 100 exx., met 12 etsen - van ƒ690, - ] |
|
|