Spektator. Jaargang 11
(1981-1982)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||
Overeenkomst en verschil
| |||||||||||||||||||||||
InleidingDie Beschäftigung mit der Übersetzung verlangt sehr feine Methoden, weil sie mit oft sehr schwer fassbaren, jedoch bedeutsamen Details arbeitet und weil die literarische Persönlichkeit hier keineswegs durch die Thematik, die Komposition und die Gestallung der Wirklichkeit, sondern durch feine stilistische Nuancen charakterisiert wird. (Levy 1969, 168). Als men wil onderzoeken in welke mate en op welke wijze een vertaling afwijkt van zijn oorspronkelijke tekst, en in hoeverre dit een gevolg is van de persoonlijke inbreng van de vertaler, moet men, zegt Levý, zijn aandacht richten op het mikro-strukturele nivo; daar waar zich de ‘feine stilistische Nuancen’ bevinden. Vooral op dit nivo namelijk manifesteren zich in de vertaling die verschuivingen ten opzichte van het orgineel, die licht kunnen werpen op de interpretatie die de vertaler geeft aan het oorspronkelijke werk, op zijn vertaalstrategie en zijn methode van vertalen; op zijn ‘literarische Persönlichkeit’. Dit heeft met name betrekking op de zogenaamde integrale vertalingen, vertalingen dus die, op het makro-strukturele nivo, geen waarneembare afwijkingen vertonen. Ik denk hierbij aan lengte, indeling van het werk in hoofdstukken, en dergelijke.
Wat is het doel van een dergelijk gedetailleerd en gekompliceerd onderzoek? Op deze vraag antwoordt Levý: Das endgültige Ziel der Analyse einzelner Übersetzungen ist ähnlich wie bei den Originalwerken die Festistellung der Methoden der einzelnen Epochen und Schulen, der Beziehungen der Übersetzungsmethode und -ästhetik zur Methode und Ästhetik der Originaliteratur in der betreffenden Epoche, und schliesslich eine Periodisierung der Ent wicklung der Übersetzungsmethoden und -theorien (Levý 1969, 169). Ik presenteer hier een methode, of model, voor de beschrijving van vertalingen. Het model is niet meer dan een middel; een middel om die gegevens te verkrij- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||
gen waarop een intersubjektieve beschrijving van de relatie tussen vertaling en orgineel, tussen doeltaaltekst en brontaaltekst, gebaseerd kan worden. Een middel dat gebruikt kan worden voor meer dan één tekst, zodat door verschillende personen op verschillende teksten uitgevoerde vergelijkingen en beschrijvingen onderling vergelijkbaar zijn, en zodoende in een breder kader kunnen worden ingepast. Het model moet gezien worden als een onderdeel van een groter geheel, als een voorbereiding voor een breder onderzoek naar vertaalmethoden en -strategieën, en bovendien naar de relaties tussen vertalingen en de in de doeltaal geschreven oorspronkelijke werken. Welke verschuivingen moeten nu onder de loep worden genomen? In welke verschuivingen manifesteert zich de persoonlijke inbreng van de vertaler? Zijn dit alleen de ‘stilistische Nuancen’, alleen verschuivingen op het stilistische nivo? Ik neem aan dat Levý de term ‘stilistisch’ hier in ruime zin gebruikt. Verschuivingen in vertalingen kunnen zich namelijk op alle nivo's van het taalgebruik voordoen, zowel op het stilistische, op het semantische als op het syntaktische nivo. En ook aan het alles overkoepelende pragmatische nivo kan in dit verband niet worden voorbijgegaan. Sommige verschuivingen komen voort uit de strukturele verschillen die tussen de beide talen bestaan; andere kunnen het gevolg zijn van een - niet verplichte - keuze van de vertaler. Het zijn met name deze laatste, die verschuivingen dus die samenhangen met een keuze van de vertaler, die ons iets kunnen zeggen over zijn persoonlijke inbreng. Verschuivingen waartoe een vertaler gedwongen wordt, doordat er geen keuze mogelijk is, bevatten hieromtrent geen enkele indikatie. Beide soorten verschuivingen kunnen zich voordoen op alle linguïstische nivo's. Op het semantische nivo, bijvoorbeeld, kan zich het geval voordoen dat in de doeltaal een woord met een bepaalde specifieke betekenis ontbreekt. De vertaler is dan gedwongen zijn toevlucht to nemen tot andere middelen: een woord met een algemene betekenis (met als gevolg een verschuiving op het semantische nivo) of een omschrijving (met als gevolg een verschuiving op het syntaktische nivo). Er is dus, binnen die dwang, toch nog sprake van een zekere keuzevrijheid. Het zal duidelijk zijn dat het niet altijd eenvoudig is te bepalen of een verschuiving taal- dan wel vertalergebonden is. Daarom worden, in eerste instantie, alle verschuivingen op het substantiële, dat wil zeggen het semantische, het stilistische en het pragmatische nivo, beschouwd als potentiële dragers van indikaties omtrent de vertaalstrategie. Zij worden, volgens het hieronder te beschrijven model, in kategorieën ondergebracht. In tweede instantie wordt dan nagegaan of een verschuiving taal- dan wel vertalergebonden is. Alleen die kategorieën verschuivingen die een relatief hoge frekwentie hebben behoeven onderzocht te worden op taal- of vertalergebondenheid. Verschuivingen immers die slechts sporadisch worden gekonstateerd zullen nauwelijks indikaties van de vertaalstrategie bevatten.
Substantiële verschuivingen kunnen het gevolg zijn van een rechtstreekse ingreep op het semantische, het stilistische of het pragmatische nivo. Zij kunnen ook voortkomen uit een syntaktische verandering. Een verandering in de syntaktische struktuur kan bijvoorbeeld als gevolg hebben dat een bevel een verzoek wordt. Dit is dan een syntaktische ingreep die gevolgen heeft op het pragmatische nivo, namelijk op dat van de zogenaamde taalhandeling. Puur formele veranderingen, dat wil zeggen syntaktische veranderingen zonder substantiële | |||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||
konsekwenties, worden buiten beschouwing gelaten. Deze veranderingen bevatten immers geen indikaties omtrent de persoonlijke inbreng van de vertaler; in dit soort gevallen is er, naar alle waarschijnlijkheid, geen sprake van een keuze. Het model verschaft de middelen om substantiële verschuivingen te onderscheiden en te kategoriseren. Alvorens het model te beschrijven, wil ik nog even ingaan op het ontstaan ervan. | |||||||||||||||||||||||
2 HET MODEL: de oorsprongEen aantal jaren geleden vatte ik het plan op de Nederlandse vertalingen van Cervantes' Don Quijote met de oorspronkelijke tekst te vergelijken. Mijn doelstelling was het opsporen van de strategieën van de verschillende vertalers. Ik ontwierp hiervoor een aantal kategorieën waarin verschuivingen konden worden ondergebracht. Sommige hiervan waren gebaseerd op Vinay en Darbelnet 1958 en op Levý 1969. Andere ontstonden in de loop van het vergelijkende onderzoek zelf. Om een aantal van deze kategorieën te noemen: er waren verschuivingen van algemeen naar specifiek, van abstrakt naar konkreet, en viceversa. Bovendien waren er verschuivingen die het gevolg waren van explicitering, implicitering, amplifikatie, reduktie, archaïsering, popularisering, en dergelijke. Vele verschuivingen vonden een plaats in deze kategorieën, maar toch werd ik spoedig gekonfronteerd met twee ernstige bezwaren. In de eerste plaats waren de kategorieën niet nauwkeurig genoeg omschreven en afgebakend. Hierdoor ontstonden dubbelzinnigheden en verwarringen in mijn klassificering. In de tweede plaats werd het in de loop van mijn onderzoek duidelijk dat er een onderscheid moest worden gemaakt tussen enerzijds verschuivingen die het gevolg waren van een rechtstreekse ingreep op het semantische, het stilistische en het pragmatische nivo, en anderzijds verschuivingen op deze nivo's die het gevolg waren van een syntaktische ingreep. De kategorieën waarmee ik werkte bleken ongeschikt voor dit doel. Het resultaat van de vergelijkingen was hierdoor te weinig verifieerbaar; het was ambigu en subjektief. Daarom besloot ik om op basis van het verzamelde materiaal naar meer nauwkeurige omschrijvingen van de kategorieën te gaan zoeken. Dit onderzoek bracht mij op het spoor van een methode waarmee verschillende typen verschuivingen onderscheiden konden worden. Hiermee was de grondslag van het model gelegd. | |||||||||||||||||||||||
3 Het model: de grondslagen3.1 Het vergelijken van een vertaling en zijn oorspronkelijke tekstHet model is, zoals gezegd, een methode om vertaalde en oorspronkelijke teksten met elkaar te vergelijken. Drie vragen dringen zich in dit verband onmiddellijk op. Ten eerste: wat wordt er vergeleken? Ten tweede: waarom wordt dit gedaan? En ten derde: hoe wordt dit gedaan? In de Inleiding ben ik al op de eerste twee vragen ingegaan. Terwille van de duidelijkheid zal ik het antwoord op beide vragen nog wat nauwkeuriger formuleren. Eenheden uit een vertaling worden, ten aanzien van hun semantische, stilistische en pragmatische waarden vergeleken met de korresponderende eenheden uit de oorspronkelijke tekst. Het doel van dit vergelijken is tweeledig. In de eerste plaats: het vaststellen van de verschillen tussen vertaling en origineel; in de tweede plaats het vaststellen in hoeverre deze verschillen het gevolg zijn van persoonlijke ingrepen van de vertaler, teneinde een uitspraak te kunnen doen omtrent zijn strategie. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||
De vraag op welke manier de vergelijking tot stand wordt gebracht zal ik in het volgende trachten te beantwoorden.
Men kan vertaalde en oorspronkelijke eenheden afzonderlijk analyseren op hun semantische, stilistische en pragmatische komponenten. Vervolgens kunnen dan beide analyses naast elkaar worden gelegd, zodat van beide eenheden kan worden vastgesteld welke elementen zij bezitten en welke niet. Dat is een omslachtige methode. De oorzaak van deze omslachtigheid is dat op deze manier wordt voorbijgegaan aan één van de meest essentiële kenmerken van de vertaalde eenheid: haar relatie met de eenheid uit de oorspronkelijke tekst. De vertaalde eenheid is altijd, hoe dan ook, met de oorspronkelijke eenheid verbonden door een bepaalde overeenkomst die tussen beide eenheden bestaat. Zelfs als die overeenkomst ontbreekt, bijvoorbeeld in een ‘foute’ vertaling, dan nog kan er van worden uitgegaan dat de vertaler zelf wèl heeft aangenomen dat er een overeenkomst aanwezig is. Als dit verband tussen oorspronkelijke en vertaalde eenheid er niet zou zijn, kan de vertaalde eenheid niet als zodanig worden herkend; ze zou niet eens als een vertaling van de oorspronkelijke eenheid kunnen worden waargenomen. Het is dankzij deze relatie van overeenkomst tussen beide eenheden dat wij die met elkaar kunnen vergelijken; dat wij kunnen vaststellen of er al dan niet sprake is van verschillen. When we compare and contrast two objects with respect to their possession or lack of one or more properties, we do so generally on the basis of their similarity in other respects. Oppositions are drawn along some dimension of similarity. (Lyons 1977, 286). Het begrip verschil is dus een afhankelijk begrip. Een verschil staat nooit op zichzelf; het ontleent zijn bestaansrecht aan de aanwezigheid van een bepaalde overeenkomst. Dit betekent dat verschillen pas kunnen worden waargenomen nadat er een overeenkomst is waargenomen. Het signaleren van verschillen impliceert dus het vaststellen van overeenkomsten. Wanneer de overeenkomst verzwegen blijft, dat wil zeggen niet expliciet wordt gemaakt, kan nooit worden duidelijk gemaakt waarom een verschil een verschil is. Wat betreft de vergelijking van vertaalde en oorspronkelijke teksten betekent dit dat dan niet kan worden nagegaan op grond waarvan een onderzoeker verschillen tussen beide teksten als zodanig aanmerkt. De aldus gesignaleerde verschillen komen terecht in een vacuüm; zij zijn onkontroleerbaar en onverifieerbaar. Bovendien is het onmogelijk op vergelijkbare wijze andere teksten te gaan vergelijken, omdat de basis ontbreekt op grond waarvan de vergelijking tot stand is gebracht. Het resultaat van dit soort vergelijkende onderzoeken is daarom: onherhaalbare, onverifieerbare en daardoor geïsoleerde studies, die onmogelijk in een breder kader kunnen worden ingepast. Het fundament van een model voor het bepalen van verschuivingen in vertalingen is een vergelijking waarbij de overeenkomst tussen de twee te vergelijken eenheden expliciet wordt gemaakt. Deze overeenkomst funktioneert als uitgangspunt voor het konstateren van verschillen; het is de ‘grootste gemene deler’, en als zodanig de maatstaf op basis waarvan de verschillen tussen vertaling en orgineel gemeten kunnen worden. Het hanteren van een dergelijke maatstaf garandeert een gelijkwaardige en kontroleerbare behandeling van alle te vergelijken tekstfragmenten. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||
3.2 Transeem, Architranseem en Distinktief KenmerkHet begrip ‘grootste gemene deler’ stamt uit de strukturalistische semantiek. Het meest in het oog springende verschil tussen deze discipline en de vertaalwetenschap is dat de strukturalistische semantiek zich bezighoudt met het vergelijken van eenheden die tot één en dezelfde taal behoren, terwijl de vertaalwetenschap eenheden uit twee verschillende talen vergelijkt. Toch is het mogelijk een aantal basisprincipes en termen uit de strukturalistische semantiek te gebruiken bij de vergelijking van vertaalde en oorspronkelijke teksten. De strukturalistische semantiek vergelijkt geïsoleerde woorden, lexemen genaamd. In de vertaalwetenschap worden geen lexemen vergeleken, maar, op het mikro-strukturele nivo, groepen woorden. Zinnen zijn, over het algemeen, te lang om in hun geheel met elkaar vergeleken te worden. James S. Holmes heeft in verscheidene kolleges en (ongepubliceerde) lezingen de term transeem geïntroduceerd voor de woordgroepen waarin zinnen verdeeld worden teneinde over hanteerbare vergelijkingseenheden te kunnen beschikken. Als een voorlopige omschrijving van het transeem stelde hij voor: een tekstuele eenheid die de vertaler empirisch als geheel heeft opgevat en vertaald.Ga naar eind1 De grootste gemene deler van twee lexemen wordt door semantici uit de strukturalistische school ‘archilexeem’ genoemd. Analoog hieraan noem ik de grootste gemene deler van een brontaaltranseem en een doeltaaltranseem: architranseem. Het architranseem (ATR) is dus de explicitering van de overeenkomst tussen twee transemen en daarmee de basis van vergelijking. Beide transemen worden met het ATR vergeleken. Het element dat verantwoordelijk is voor een verschil met het ATR wordt, als in de strukturalistische semantiek, het distinktief kenmerk genoemd. De begrippen transeem, architranseem en distinktief kenmerk vormen de hoekstenen van het model. In het volgende zal ik deze drie begrippen nader toelichten. | |||||||||||||||||||||||
4 Korte toelichting van de grondslagen van het model4.1 Het transeemHolmes' omschrijving van het transeem is, vanwege de grote hoeveelheid interpretaties die hiervan mogelijk is, in de praktijk van de vertaalbeschrijving moeilijk te hanteren.Ga naar eind1 Daarom heb ik gepoogd een basis te leggen voor een theorie van het transeem, zodat het bepalen van transeemgrenzen kan geschieden op grond van een aantal eenduidige kriteria. Ik heb hiervoor een aantal begrippen uit Simon Dik's Functional Grammar (Dik 1978) gebruikt. Dik's theorie is gebaseerd op semantische en pragmatische noties. Deze zijn universeel of, op zijn minst, toepasbaar op meer dan één taal. Een niet gering voordeel voor vertaalwetenschappelijk onderzoek. Nog een voordeel is dat het begrip ‘tekstuele eenheid’ geen geweld wordt aangedaan; er worden geen elementen gescheiden die, intuïtief gezien, bij elkaar horen. Op basis van Dik's ‘nuclear predications’ en ‘satellites’ kunnen twee typen transemen worden onderscheiden: het stand-van-zaken-transeem en het satelliettranseem. Het stand-van-zaken-transeem bestaat uit een ‘nuclear predication’: een predikaat en de daarbij behorende argumenten. By ‘nuclear predication’ we mean the application of a predicate to an appropriate number | |||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||
of terms functioning as arguments of that predicate. Terms are expressions with referential potential, i.e., expressions which can be used to refer to entities in some world; predicates designate properties of, or relations between such entities. (Dik 1978, 15) Kenmerk van het stand-van-zaken-transeem is dat predikaat en argument(en) een onverbrekelijke eenheid vormen. Dit betekent dat als men bij een predikaat met meer dan één argument een argumentspositie niet invult er een onbegrijpelijke en onvolledige mededeling ontstaat. Het predikaat ‘grissen’, bijvoorbeeld, heeft drie argumenten, door Dik ‘agent’, ‘goal’ en ‘source’ genoemd: Jan (agent) grist een boterham (goal) uit de broodtrommel (source). Als één van de argumenten wordt weggelaten ontstaat er een onvolledige mededeling. De transeemgrenzen zouden in dit voorbeeld dus vóór ‘Jan’ en ná ‘broodtrommel’ komen te liggen. Het satelliettranseem bestaat uit een ‘satellite’, door Dik omschreven als een optionele specificering of uitbreiding van een stand-van-zaken. Deze nadere specificering kan een tijd- of plaatsaanduiding zijn, of bijvoorbeeld reden, oorzaak of doel aangeven. Kenmerk van een ‘satellite’, en dus van een satelliettranseem, is dat het kan worden weggelaten zonder dat de volledigheid of de begrijpelijkheid van de stand-van-zaken wordt aangetast. Als satelliettranseem bij ‘Jan grist een boterham uit de broodtrommel’ zouden kunnen staan: ‘in de keuken’, ‘midden in de nacht’, ‘door honger gedreven’. De transeemgrenzen in een (vertaalde) zin als: ‘Door honger gedreven griste Jan midden in de nacht in de keuken een boterham uit de broodtrommel’ kunnen als volgt getrokken worden: /(Door honger gedreven) griste Jan (midden in de nacht) (in de keuken) een boterham uit de broodtrommel/.Ga naar eind2 Op basis van de aan Dik ontleende kriteria zijn transeemgrenzen vrij nauwkeurig en eenvoudig te bepalen. Bovendien ontstaan er op deze manier transemen van een hanteerbare omvang, zodat de overzichtelijkheid gewaarborgd blijft. | |||||||||||||||||||||||
4.2 Het architranseem en het distinktief kenmerkHet architranseem is de drager van alle kenmerken die de beide te vergelijken transemen gemeenschappelijk bezitten, en daarmee de basis voor het konstateren van verschillen tussen het brontaal- en het doeltaaltranseem. Het architranseem bestaat uit een formulering in één of meerdere termen met een beschrijvende betekenis. Ik gebruik de term ‘beschrijvende betekenis’ (‘descriptive meaning’) op de manier van Lyons: uitdrukkingen met een beschrijvende betekenis ‘...are intended to tell us something about some particular entity (or entities) or group (or groups) of entities.’ (Lyons 1977, 177). Het architranseem wordt vastgesteld in alle gevallen waarin een brontaaltranseem en een doeltaaltranseem met elkaar worden vergeleken. Dit betekent iedere keer een beslissing van de onderzoeker. De problemen die zich hierbij kunnen voordoen liggen niet zozeer op het vlak van het onderkennen van de gemeenschappelijke kenmerken, als wel in formuleren ervan. Het volgende kan hierbij als richtlijn gelden. De betekenisdragende elementen die beide transemen gemeenschappelijk bezitten (uitgedrukt in de zogenaamde betekeniswoorden: zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden en bijwoorden) kunnen worden weergegeven met één term of met een omschrijving zoals die in woordenboeken wordt gegeven. In dit geval is het architranseem (ATR) semantisch van aard. ‘Mondeling uitdrukken’ zou zo het semantische ATR kunnen zijn van ‘hablar-spreken’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||
Het gemeenschappelijk kenmerk van beide transemen kan ook liggen op het nivo van de situatie; in dit geval bestaat het ATR uit één of meerdere termen die de situatie beschrijven en is het pragmatisch van aard. Zo is het pragmatische ATR van het Spaanse ‘vale’, vertaald met ‘vooruit dan maar’ bijvoorbeeld, ‘toestemming’. Ditzelfde ‘vale’ kan echter ook in andere situaties gebruikt worden en dus op andere manieren worden vertaald. Bijvoorbeeld ‘vale - OK’; ATR: ‘instemming’, of ‘ivale! - prima!’, met als ATR ‘goedkeuring’. Funktiewoorden (voegwoorden, voorzetsels, voornaamwoorden, lidwoorden, etc.) en werkwoordstijden en -personen worden niet in het ATR weergegeven. Wat betreft de werkwoordspersonen wordt er een uitzondering gemaakt voor de tweede persoon enkel- en meervoud. Deze worden wel in het ATR opgenomen, teneinde rekenschap te kunnen geven van verschuivingen op het stilistisch nivo, het register betreffende (zie 5.1.2.1.). Nadat het ATR is vastgesteld worden beide transemen met het ATR vergeleken. Op die manier kan worden nagegaan of één der transemen, of beide, of geen van beide, in oppositie treden met het ATR. Een oppositie, ofwel een verschil met het ATR, wordt veroorzaakt door een distinktief kenmerk. Een simpel voorbeeld ter verduidelijking. Stel dat we in een Nederlandse vertaling van een Spaanse tekst het woord ‘speken’ aantreffen als vertaling van ‘susurrar’. Het ATR van deze twee woorden is ‘mondeling uitdrukken’. Als we het Nederlandse woord vergelijken met dit ATR konstateren we geen verschil: ‘spreken’ vertoont ten opzichte van ‘mondeling uitdrukken’ geen distinktief kenmerk. Vergelijken we nu het Spaanse woord met het ATR, dan zien we wel een distinktief kenmerk: ‘met zeer zachte stem’ of iets van dien aard. Resumerend kunnen we het volgende stellen: 1. Het ATR is de basis van de vergelijking die tussen brontaal- en doeltaaltranseem plaatsvindt; 2. Het ATR is de explicitering van de kenmerken die beide transemen gemeenschappelijk bezitten; 3. Het ATR bestaat uit een formulering met een beschrijvende betekenis en is semantisch of pragmatisch van aard; 4. Op grond van het ATR kan worden vastgesteld of er sprake is van een verschuiving in een doeltaaltranseem ten opzichte van een brontaaltranseem; 5. Een verschuiving wordt veroorzaakt door een distinktief kenmerk. | |||||||||||||||||||||||
5 Kategorieën van verschuivingenOp basis van de begrippen ATR en distinktief kenmerk kunnen drie kategorieën verschuivingen worden onderscheiden: - MODULATIE: één der transemen vertoont ten opzichte van het ATR een distinktief kenmerk. Het distinktief kenmerk zit óf in het brontaal- óf in het doeltaaltranseem. Als het brontaaltranseem een distinktief kenmerk vertoont, en het doeltaaltranseem niet, spreken we van algemenisering; als het doeltaaltranseem een distinktief kenmerk bezit, en het brontaaltranseem niet, spreken we van specificering (zie 5.1.). - MODIFIKATIE: beide transemen vertonen ten opzichte van het ATR een onderling verschillend distinktief kenmerk (zie 5.2.). - MUTATIE: er kan geen ATR worden vastgesteld (zie 5.3.). Ter verduidelijking de volgende diagrammen: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||
MODULATIE: algemenisering
MODULATIE: specificering
MODIFIKATIE
MUTATIE
| |||||||||||||||||||||||
5.1 ModulatieDe vertaling van ‘susurrar’ met ‘spreken’ (zie. 4.2) is typisch een geval van het verschijnsel dat in de vertaalwetenschappelijke literatuur ‘algemenisering’ | |||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||
wordt genoemd. Algemenisering, en haar tegendeel, specificering, worden door verscheidene auteurs bestempeld als gevallen van modulatie, een begrip dat door Vinay en Darbelnet 1958 werd geïntroduceerd. Modulatie wordt wel omschreven als ‘een verandering in gezichtspunt’ of ‘een ander soort van “belichting” van de ervaringsgegevens’ (van den Broeck en Lefevere 1979, 97). Deze metaforische omschrijvingen blijken in de praktijk moeilijk hanteerbaar te zijn, niet in de laatste plaats omdat zij de aandacht onmiddellijk op de verschillen richten, zonder eerst een basis voor de vergelijking te verschaffen. Bovendien wordt in dit soort omschrijvingen geen onderscheid gemaakt tussen modulaties die op de verschillende linguïstische nivo's kunnen plaatsvinden. Een benadering van het verschijnsel modulatie via de begrippen ATR en distinktief kenmerk garandeert een hogere mate van intersubjektiviteit en precisie. Modulatie wordt hier dan ook als volgt gedefinieerd: één van beide transemen treedt in oppositie met het ATR doordat het een distinktief kenmerk bezit; het andere transeem heeft ten opzichte van het ATR geen distinktief kenmerk, en treedt daarom niet in oppositie met het ATR. Specificering treedt op als het distinktief kenmerk in het doeltaaltranseem zit; algemenisering wanneer het brontaaltranseem een distinktief kenmerk bezit. Doordat deze definitie ons een basis voor de vergelijking verschaft, zijn aldus gekonstateerde verschillen tussen brontaal- en doeltaaltranseem meetbaar en kontroleerbaar. Het konstateren van verschuivingen kan dus op intersubjektieve wijze plaatsvinden. Bovendien kan er een onderscheid worden gemaakt tussen modulatie op het semantische en modulatie op het stilistische nivo. Dit is te danken aan het feit dat distinktieve kenmerken, op basis van hun specifieke eigenschappen, kunnen worden ingedeeld in semantische en stilistische distinktieve kenmerken. | |||||||||||||||||||||||
5.1.1 Semantische modulatieWe keren nog een keer terug naar het voorbeeld van ‘susurrar’ vertaald met ‘spreken’. Op basis van het ATR ‘mondeling uitdrukken’ werd het distinktief kenmerk ‘met zeer zachte stem’ onderscheiden. ‘Met zeer zachte stem’ heeft een beschrijvende betekenis en kan een semantisch distinktief kenmerk worden genoemd. De vertaling van ‘susurrar’ met ‘spreken’ is dus een geval van semantische modulatie. Bij semantische modulatie is sprake van een hyponymierelatie tussen ATR en één der transemen. Hyponymierelaties zijn ook bekend uit beschrijvingen die binnen één taal blijven: Een woord A is een hyponiem van B als alle betekeniskenmerken van B voorkomen in die van A.....A bevat bij hyponymie meer kenmerken dan B. Voorbeeld: het woord tulp is een hyponiem van een woord als bloem, want tulp bevat alle kenmerken van bloem, terwijl omgekeerd bloem niet alle kenmerken van tulp bevat. (Booij, Kerstens, Verkuyl 1975, 88) Lyons geeft als ezelsbrug voor het herkennen van de hyponymierelaties de parafrase: B is een vorm, een soort of een wijze van A. Dit kriterium kan ook bij het herkennen van semantische modulatie worden gehanteerd. In dat geval geldt: één der transemen is een vorm, een soort of een wijze van datgene wat door het ATR wordt uitgedrukt, als gevolg van de aanwezigheid van een (semantisch) distinktief kenmerk. Een enkel voorbeeld ter illustratie: ‘llorar’ wordt in één der Don Quijotevertalingen vertaald met ‘snikken’. Het ATR is ‘huilen’; ‘snikken’ is een | |||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||
wijze van ‘huilen’; ‘llorar’ vertoont ten opzichte van ‘huilen’ geen distinktief kenmerk. Dit is dus een geval van semantische modulatie, specificering. Een ander voorbeeld:Ga naar eind3
In een aantal gevallen kan het vorm/soort/wijze kriterium nader worden gespecificeerd. Dat wil zeggen: nadat er is vastgesteld dat één der transemen een vorm/soort/wijze van het ATR is, kan de vraag worden gesteld op grond van welk type distinktief kenmerk het transeem een vorm/soort/wijze van het ATR is. Zo kan men bijvoorbeeld zeggen dat een doeltaaltranseem een intensieve(re) vorm of wijze weergeeft van datgene wat door het ATR wordt uitgedrukt. Dit kan het gevolg zijn van de aanwezigheid van een distinktief kenmerk als ‘zeer’, ‘uiterst’ of ‘in hoge mate’, dat getypeerd kan worden als ‘intensiteit’. Andere typen distinktieve kenmerken zijn: aspekt, determinatie, konkretisering, subjektivering, en dergelijke. Op basis van dit soort semantische noties kunnen een aantal subkategorieën semantische modulatie worden onderscheiden. ‘Klassieke’ gevallen van modulatie als de verschuivingen statischdynamisch, sterk-zwak, konkreet-abstrakt, objektief-subjektief, en dergelijke, kunnen op deze wijze intersubjektief worden gedefinieerd en in het model worden geïntegreerd. Ook van de verschuivingen op het semantisch-pragmatische nivo kan op deze manier rekenschap worden gegeven. Deze laatste, van belang omdat zij een frekwent verschijnsel in vertalingen zijn, worden veelal veroorzaakt door de zogenaamde pragmatische partikels. Dit zijn woorden zonder vaststaande, globale betekenis, die verwijzen naar bepaalde eigenschappen, gemoedstoestanden, emoties of houdingen van de spreker. Enkele voorbeelden ter illustratie van het bovenstaande:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||
Nog twee opmerkingen ten aanzien van de subkategorieën semantische modulatie. Ten eerste: de subkategorieën zijn, zoals gezegd, gebaseerd op een aantal semantische noties. Deze zijn voor uitbreiding, inperking, en wijziging vatbaar. Dit waarborgt een zekere flexibiliteit van het model; het risico dat het in elkaar zou storten bij de eerste de beste verschuiving waarvan het geen rekenschap kan geven, wordt hierdoor vermeden. Subkategorieën (en niet alleen die van semantische modulatie) kunnen worden toegevoegd, afgeschaft of gewijzigd zonder dat de hoekstenen van het model, het ATR en het distinktief kenmerk, worden aangetast. Ten tweede: niet iedere semantische modulatie kan worden ondergebracht in een subkategorie. Dat wil zeggen, de vraag op grond van welk type distinktief kenmerk het transeem een vorm/soort/wijze van het ATR is, kan niet altijd beantwoord worden. De vertaling van ‘llorar’ met ‘snikken’, bijvoorbeeld, kan in het model alleen maar beschreven worden als een wijze van het ATR ‘huilen’. Voor dit distinktief kenmerk kan geen subkategorie worden gekreëerd die van toepassing is op meer dan alleen dit geval. Semantische modulatie wordt dus, in eerste instantie, vastgesteld op basis van het vorm/soort/wijze kriterium. Pas in tweede instantie wordt onderzocht of een geval van semantische modulatie in een bepaalde subkategorie kan worden ondergebracht. | |||||||||||||||||||||||
5.1.2. Stilistische modulatieStilistische modulatie en semantische modulatie zijn analoge verschijnselen: aan beide ligt de hyponymierelatie ten grondslag (zie 5.1.1.). Voor stilistische modulatie geldt: één der transemen is een vorm/soort/wijze van datgene wat wordt uitgedrukt door het ATR, als gevolg van de aanwezigheid van een stilistisch distinktief kenmerk. Van belang is dat bij stilistische modulatie het vorm/soort/wijze kriterium altijd nader kan worden gespecificeerd. Dat wil zeggen: de vraag die bij semantische modulatie slechts in een aantal gevallen kon worden beantwoord, namelijk op grond van welk type distinktief kenmerk het transeem een vorm/soort/wijze van het ATR is, kan bij stilistische modulatie steeds worden beantwoord. De kategorie stilistische modulatie bestaat daarom uit een aantal subkategorieën gebaseerd op de verschillende typen van stilistische distinktieve kenmerken.
Wat zijn nu stilistische distinktieve kenmerken? Het antwoord op deze vraag hangt ten nauwste samen met de definiëring van het begrip stijl, en daarover heerst, zowel in de linguïstiek als in de literatuurwetenschap, weinig overeenstemming. Ik heb daarom gekozen voor een eklektische aanpak. Van de diverse opvattingen en benaderingen neem ik die elementen die het meest bruikbaar zijn voor mijn doel: een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving en afbakening van die elementen die ik stilistische distinktieve kenmerken noem. Als uitgangspunt neem ik het begrip ‘interpersoonlijke betekenis’ (‘interpersonal meaning’) zoals dat door Lyons wordt omschreven (Lyons 1977, 51). Lyons onderscheidt twee soorten interpersoonlijke betekenis: de sociale betekenis, of: ‘...that aspect which serves to establish and maintain social relations’ (Lyons 1977, 51) en de expressieve betekenis, of: ‘...that aspect of meaning which “covaries with characteristics of the speaker”’ (Brown 1958 in Lyons 1977, 51). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||
Op basis hiervan onderscheid ik twee groepen stilistische distinktieve kenmerken:
| |||||||||||||||||||||||
5.1.2.1 De sociaal-maatschappelijke distinktieve kenmerkenDe groep sociaal-maatschappelijke distinktieve kenmerken kan worden benaderd vanuit een funktioneel gezichtspunt. Deze benadering berust op het onderscheid middel - doel: met bepaalde linguïstische (lexikale, syntaktische, fonologische) middelen wordt een bepaald stilistisch doel, een bepaalde stilistische funktie, uitgedrukt. Sociaal-maatschappelijke stilistische funkties vinden hun basis in aspekten van de buitentalige werkelijkheid. Zij zijn niet taalgebonden, maar over talen heen werkzaam. Zij zijn, met andere woorden, min of meer universeel. Eén en dezelfde funktie (bijvoorbeeld informeel of juridisch taalgebruik) wordt in verschillende talen op verschillende wijzen, dat wil zeggen met verschillende, taalspecifieke middelen, uitgedrukt. Dit onderscheid tussen taalspecifiek middel en niet-taalspecifiek doel is de theoretische basis waarop het vertalen van stilistische betekenis berust. Het is tevens de basis voor het bepalen van verschuivingen op dit nivo. Doordat de sociaal-maatschappelijke stilistische funkties gerelateerd zijn aan de buitentalige werkelijkheid kunnen, in diezelfde buitentalige werkelijkheid, de kriteria gevonden worden voor een klassifikatie van dit soort stilistische distinktieve kenmerken. Ik onderscheid een zestal stilistische distinktieve kenmerken, en evenzovele subkategorieën stilistische modulatie. Voor vier hiervan heb ik gebruik gemaakt van een aantal begrippen uit het door Crystal en Davy ontwikkelde model voor de analyse van stijlverschijnselen (Crystal and Davy 1979). Dit zijn de subkategorieën: - register (d.i. formeel/informeel, beschaafd/onbeschaafd taalgebruik); - professionele sfeer (bijvoorbeeld wetenschappelijk, ambtelijk, juridisch, etc. taalgebruik); - temporele dimensie (bijvoorbeeld archaïsch taalgebruik, neologismen); - tekstsoort (bijvoorbeeld typisch spreek-/schrijftaal; de taal van brieven, lezingen, etc.) De twee andere kategorieën zijn gebaseerd op de door Holmes geïntroduceerde begrippen exotisering en naturalisering (Holmes 1972). Exotiserende distinktieve kenmerken verwijzen naar het land en/of de kultuur van de brontaal; naturaliserende distinktieve kenmerken verwijzen naar de geografische en/of kulturele situatie van de doeltaal. Enkele voorbeelden ter illustratie van het bovenstaande:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
5.1.2.2 De expressieve distinktieve kenmerkenDe expressieve distinktieve kenmerken zijn, zoals ik in 5.1.2. gezegd heb, gebaseerd op wat Lyons de expressieve betekenis noemt: ‘...that aspect of meaning with “covaries which characteristics of the speaker”’ (Brown 1958 in Lyons 1977, 51). De funktie van de expressieve stijlkenmerken kan als volgt omschreven worden: de taalgebruiker wil, met deze stijlkenmerken, de aandacht van de hoorder/lezer trekken, zijn verwachtingspatroon doorbreken, een verrassingseffekt teweegbrengen. Hij gebruikt hiervoor de middelen van zijn taal: ongebruikelijke woorden, klankpatronen, ongewone kollokaties en konstrukties, etc. Expressieve stilistische distinktieve kenmerken vinden, in tegenstelling tot de sociaal-maatschappelijke distinktieve kenmerken, hun basis niet in aspekten van de buitentalige werkelijkheid, in zoverre dat zij geen systematische relatie hebben met aspekten uit die buitentalige werkelijkheid. Daarom kan een funktionele benadering, zoals omschreven in 5.1.2, hier niet worden toegepast. Daarom moeten de kriteria worden gezocht in de taaluiting zelf. Het grote risico echter van een klassificering op basis van linguïstische kriteria is dat het linguïstisch middel gelijkgesteld dreigt te worden met het stilistisch doel. Hierdoor zou een vergelijking van deze stijlkenmerken zoals zij zich in verschillende talen manifesteren onmogelijk worden. Daarom moeten deze linguïstische kriteria zo min mogelijk taalspecifiek zijn. Het op Jakobson gebaseerde onderscheid tussen syntagmatische en paradigmatische stijlfiguren van Leech (in Fowler 1979, 135 e.v.) voldoet aan deze eis. Het biedt daarom een bruikbaar uitgangspunt voor de klassificering van de expressieve distinktieve kenmerken. Ieder taalsysteem berust immers op twee fundamentele struktureringsprincipes: de syntagmatische en de paradigmatische relatie. Paradigmatische relaties zijn relaties tussen elementen die onderling bepaalde systematische overeenkomst hebben. Zo vormen ‘vader-moeder-broer-zuster’ een semantisch paradigma (een bepaalde verwantheidsgraad)....Een syntagma komt tot stand door een combinatie van elementen die uit meerdere paradigma's zijn geselecteerd. Zo is iedere zin een syntagma...Omdat we kiezen of selecteren uit paradigma's en combineren tot syntagma's, spreken de structuralisten van de selectie-as (of paradigmatische as) en de combinatie-as (of syntagmatische as) van het taalgebruik. (van Luxemburg, Bal en Weststeijn 1981, 51). Langs beide assen kan een schrijver ‘afwijkend’ te werk gaan. Op de syntagmatische as kan hij ongewone, verrassende kombinaties tot stand brengen, die hun grondslag vinden in het verschijnsel herhaling: ‘...where there | |||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||
is a choice to be made at different points in the chain, the writer repeatedly makes the same selection.’ (Leech in Fowler 1979, 145). Zo ontstaan op deze as stijlfiguren als: assonantie, alliteratie, parallellismen. Op de paradigmatische as kan een schrijver ongewone keuzes maken. Hierin vinden stijlfiguren als metaforen, metonymie en het figuurlijk taalgebruik in het algemeen hun grondslag. Op basis van het boven staande onderscheid ik twee kategorieën expressieve distinktieve kenmerken: - de syntagmatische distinktieve kenmerken, ofwel herhaling op het fonologische/lexikale/grammatikale nivo; - de paradigmatische distinktieve kenmerken, ofwel idiomatisch/metaforisch/ figuurlijk taalgebruik. Enkele voorbeelden:
| |||||||||||||||||||||||
5.2. ModifikatieOp grond van de begrippen ATR en distinktief kenmerk kan, naast modulatie, een tweede grote groep verschuivingen worden onderscheiden die ik modifikatie noem. Modifikatie berust op het volgende principe: ten opzichte van een ATR vertonen beide transemen een onderling verschillend distinktief kenmerk. Beide transemen treden dus in oppositie met het ATR, doordat beide transemen een anderssoortig distinktief kenmerk bezitten (zie ook inleiding tot 5). Als de distinktieve kenmerken van de twee transemen semantisch van aard zijn, is er sprake van semantische modifikatie. Twee onderling verschillende stilistische distinktieve kenmerken liggen ten grondslag aan het verschijnsel stilistische modifikatie. Semantische en stilistische modifikatie zijn dus, net als semantische en stilistische modulatie, analoge verschijnselen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||
Modifikatie doet zich ook voor op het nivo van de syntaksis. Syntaktische modifikatie is, in grote lijnen, analoog aan semantische en stilistische modifikatie. Er zijn echter ook een aantal verschillen. Dit blijkt al uit het feit dat de parallel semantische modulatie/semantische modifikatie en stilistische modulatie/stilistische modifikatie voor verschuivingen op het syntaktisch nivo niet aanwezig is: het verschijnsel ‘syntaktische modulatie’ ontbreekt in het model (zie 5.2.3.). Ik zal daarom aanzienlijk dieper moeten ingaan op het verschijnsel syntaktische modifikatie dan op de semantische en stilistische modifikatie. | |||||||||||||||||||||||
5.2.1. Semantische modifikatieSemantische modifikatie doet zich voor als beide transemen op grond van een onderling verschillend semantisch distinktief kenmerk in oppositie treden met het ATR. Met andere woorden: beide transemen zijn een vorm/soort/wijze van datgene wat in het ATR wordt uitgedrukt, maar het brontaaltranseem is een anderssoortige vorm/soort/wijze dan het doeltaaltranseem. Een voorbeeld: in één der Nederlandse vertalingen van de Don Quijote treffen we het woord ‘geboefte’ aan als vertaling van het Spaanse ‘malaventurados’. Het ATR van ‘malaventurados - geboefte’ is: ‘soort mensen’. ‘Malaventurados’ treedt, op basis van het distinktief kenmerk ‘mensen die geen geluk hebben’, in oppositie met het ATR. ‘Geboefte’ treedt op grond van het distinktief kenmerk ‘mensen die misdadig zijn’ in oppositie met het ATR. Brontaal- en doeltaaltranseem vertonen dus een anderssoortige hyponymierelatie met het ATR. | |||||||||||||||||||||||
5.2.2. Stilistische modifikatieStilistische modifikatie berust op hetzelfde principe: beide transemen treden in oppositie met het ATR op grond van een onderling verschillend stilistisch distinktief kenmerk. Een voorbeeld: Eén der personages uit de Don Quijote richt zich tot de hoofdpersoon met het persoonlijk voornaamwoord ‘voacé’. In één der Nederlandse vertalingen wordt dit verscheidene keren vertaald met ‘Ued.’. In het ATR van de transemen waarin deze persoonlijke voornaamwoorden voorkomen kunnen deze worden weergeven als: ‘tweede persoon enkelvoud’. Het Spaanse ‘voacé’ treedt hiermee in oppositie op grond van het distinktief kenmerk ‘informeel’. ‘Ued.’ daarentegen is een formele vorm van het ATR element. Beide transemen treden dus in oppositie met het ATR element op grond van twee verschillende distinktieve kenmerken uit de rubriek ‘register’. | |||||||||||||||||||||||
5.2.3. Syntaktische modifikatieBij het vertalen kunnen drie soorten syntaktische veranderingen optreden: 1. syntaktische veranderingen die geen invloed hebben op één der andere nivo's; 2. syntaktische veranderingen die het gevolg zijn van een verschuiving op één der andere nivo's; | |||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||
3. syntaktische veranderingen die de oorzaak zijn van verschuivingen op één der andere nivo's. Het model hoeft geen rekenschap te geven van de onder 1 en 2 genoemde soorten syntaktische veranderingen omdat geen van beide indikaties omtrent de vertaalstrategie bevatten. Zoals ik al in de Inleiding heb opgemerkt, worden de onder 1 genoemde veranderingen meestal veroorzaakt door de strukturele verschillen die tussen beide talen bestaan. Zij zijn daardoor (vaak) het onvermijdelijke gevolg van het vertaalproces. De Spaanse infinitiefkonstruktie ‘volver a’, bijvoorbeeld, wordt in het Nederlands weergegeven met een bijwoord: ‘weer’ of ‘opnieuw’. Deze syntaktische verandering is niet het resultaat van een keuze die de vertaler heeft gemaakt; hij wordt hiertoe gedwongen. Van aanwijzingen voor wat betreft de vertaalstrategie is hier dus geen sprake. De tweede soort syntaktische veranderingen zijn die welke gevolg kunnen zijn van een semantische/stilistische modulatie of modifikatie. Zo kan bijvoorbeeld een semantische modulatie van het type ‘intensifiëring’ (bijvoorbeeld: ‘triste - ten diepste bedroefd’) met zich meebrengen dat één der transemen méér elementen bevat dan het andere. Deze syntaktische verandering is uitsluitend een gevolg van de verschuiving op het semantische nivo en bevat geen verdere aanwijzigen omtrent de stategie. De vertaler heeft immers een keuze gemaakt op het semantische nivo en op dit nivo bevinden zich de strategie-indikaties. Bijkomende syntaktische veranderingen voegen hier niets aan toe. (Ditzelfde geldt uiteraard ook voor stilistische modulatie en modifikatie.) De onder 3 genoemde syntaktische veranderingen zijn echter wel afhankelijk van een syntaktische keuze van de vertaler. Zij kunnen dus strategie-indikaties bevatten en moeten daarom in het model worden opgenomen. Het zijn deze syntaktische veranderinen die ik aanduid met de term syntaktische modifikatie.
Syntaktische modifikatie betreft de syntaktische kenmerken van de elementen waaruit een transeem bestaat. Ieder transeem bestaat per definitie uit linguïstische elementen; alle linguïstische elementen vertonen per definitie syntaktische eigenschappen. Syntaktische eigenschappen kunnen dus niet afwezig zijn. Dit is de reden waarom een verschijnsel als ‘syntaktische modulatie’ niet in het model is opgenomen. Modulatie, immers, betekent de aanwezigheid van een distinktief kenmerk in één der beide transemen en de afwezigheid van een distinktief kenmerk in het andere. Voor syntaktische kenmerken is zo'n situatie onmogelijk. Zij kunnen slechts onderling verschillen; zij kunnen nooit afwezig zijn. Daarom spreken we bij syntaktische modifikatie ook niet van distinktieve kenmerken, maar van kenmerken zonder meer.
Syntaktische modifikatie wordt, evenals semantische/stilistische modulatie of modifikatie, gekonstateerd op basis van een ATR. Pas als is onderzocht of er semantische of stilistische verschuivingen hebben plaatsgevonden, wordt bekeken of er sprake is van syntaktische modifikatie. Dit niet omdat er een hierarchie bestaat in de verschuivingskategorieën, - hun relevantie wordt door andere faktoren bepaaldGa naar eind4 -, maar omdat er vrijwel altijd syntaktische veranderingen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||
optreden als gevolg van het vertaalproces. Het zou daarom alleen maar verwarrend en omslachtig zijn de syntaktische struktuur van beide transemen met elkaar te vergelijken voordat is onderzocht of er verschuivingen ten aanzien van de semantische en de stilistische inhoud zijn opgetreden.
Syntaktische modifikatie betreft de volgende verschijnselen: 1. de vorm, c.q. de grammatikale klasse van de elementen van beide transemen; 2. de kwantiteit van de elementen van beide transemen; 3. de strukturering van de elementen van beide transemen.
Er worden drie typen syntaktische modifikatie onderscheiden, op basis van het linguïstische nivo waarop de gevolgen zich manifesteren: 1. syntaktische modifikatie met gevolgen op het semantische nivo. Deze verschuiving betreft de vorm, c.q. de grammatikale klasse van beide transemen. 2. syntaktische modifikatie met gevolgen op het stilistische nivo. Deze verschuiving betreft de kwantiteit van de transeemelementen. 3. syntaktische modifikatie met gevolgen op het pragmatische nivo. Deze verschuiving betreft de strukturering of de grammatikale klasse van de transeemelementen. | |||||||||||||||||||||||
5.2.3.1. Syntaktische modifikatie met gevolgen op het semantische nivoSyntaktische modifikatie met gevolgen op het semantische nivo betreft de vorm, c.q. de grammatikale klasse van de transeemelementen. Syntaktische modifikatie met betrekking tot de vorm doet zich uitsluitend voor bij werkwoorden. Op basis van een ATR wordt er een verschil gekonstateerd wat betreft tijd of persoon: /faltó favor/ - /voorspraak had ik niet/ ATR: gunst/afwezig zijn TRBT: derde persoon enkelvoud, onpersoonlijk TRDT: eerste persoon enkelvoud syntaktisch-semantische modifikatieGa naar eind5.
Gevolgen op het semantische nivo zijn ook te konstateren wanneer de syntaktische modifikatie de klasse van de zogenaamde funktiewoorden (voegwoorden, voornaamwoorden, voorzetsels, etc.) betreft. Het gaat hier om de volgende verschijnselen: - het funktiewoord in het brontaaltranseem is van dezelfde grammatikale klasse als dat in het doeltaaltranseem, maar hun semantische inhoud is niet gelijk; - het funktiewoord in het brontaaltranseem is van een andere grammatikale klasse dan dat in het doeltaaltranseem. Ook hun semantische inhoud is verschillend; - in één der transemen staat een funktiewoord; in het andere ontbreekt dit. | |||||||||||||||||||||||
5.2.3.2. Syntaktische modifikatie met gevolgen op het stilistische nivo.Syntaktische modifikatie met gevolgen op het stilistische nivo ligt ten grondslag | |||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||
aan de verschijnselen die in de vertaalwetenschappelijke literatuur wel explicitering en implicitering worden genoemd. Het kriterium voor deze modifikatie is de kwantiteit van de elementen waaruit beide transemen bestaan: bij een explicitering bevat het doeltaaltranseem een groter aantal elementen dan het brontaaltranseem. Voor implicitering geldt het omgekeerde. Voor zover het om betekenisdragende elementen gaat zijn deze altijd terug te vinden in het ATR. Er is dus geen sprake van toevoeging of weglating van nieuwe informatie. Als dit wel het geval is valt deverschuiving onder de kategorie mutatie (zie 5.3). De stilistische gevolgen van dit soort syntaktische modifikatie liggen op het expressieve vlak (zie 5.1.2.2.): bij explicitering wil de vertaler de aandacht van de lezer richten op een bepaald betekenisdragend element. Bij implicitering worden bepaalde betekeniselementen onderbelicht of slechts gesuggereerd. Frekwente explicitering ligt ten grondslag aan wat een uitvoerige of verklarende stijl genoemd kan worden; implicitering kan leiden tot wat wel beknopte stijl heet. Op basis van het ATR en met als herkenningspunt het aantal elementen waaruit een transeem bestaat, kunnen drie soorten explicitering/implicitering worden onderscheiden: 1. Redundantie: één transeem bevat meer elementen dan het andere transeem. De extra elementen zijn qua betekenis overbodig; zij voegen niets toe aan de betekenis zoals die in het ATR is weergegeven:
2. Amplifikatie: één der transemen bevat één element; het andere bevat twee elementen, gescheiden door een nevenschikkend voegwoord. Deze twee elementen zijn te omschrijven als synoniemen of als twee elkaar implicerende betekenissen:
3. Parafrase: een ATR element wordt in één transeem met een woord weegegeven en in het andere met een bepaling. Ook kan in één der transemen een ATR element met een woord of een bepaling worden uitgedrukt, terwijl dat in het andere transeem met een zin gebeurt: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
5.2.3.3. Syntaktische modifikatie met gevolgen op het pragmatische nivoHet is niet eenvoudig een bevredigende omschrijving te geven van wat er precies onder ‘pragmatisch nivo’ wordt verstaan. De pragmatiek kan namelijk worden beschouwd als een alles overkoepelend onderdeel van de (ver)taalwetenschap; de andere nivo's zijn gerelateerd aan het pragmatisch nivo, of moeten ermee in relatie worden gebracht. ‘Pragmatics is the all-encompassing framework within which semantics and syntax must be studied’. (Dik 1978, 5). De preciese afbakening van het pragmatische nivo is daarom een kontroversiële kwestie. Ik zal mij beperken tot een beschrijving van twee verschijnselen die algemeen worden beschouwd als behorend tot het terrein van de pragmatiek, en die ten grondslag kunnen liggen aan bepaalde verschuivingen in vertalingen: de taalhandeling en de pragmatische informatie.
Verschuivingen op het pragmatische nivo kunnen het gevolg zijn van een drietal ingrepen van de vertaler: 1. De vertaler grijpt in op het semantische nivo. Dit kan, behalve op het semantische nivo zelf, ook een verschuiving teweegbrengen op het pragmatische nivo. Dit soort verschuivingen treedt op bij het gebruik van de zogenaamde pragmatische partikels, en is ondergebracht bij de kategorie semantische modulatie en modifikatie (zie 5.1.1.). De twee andere gevallen worden hieronder. besproken. 2. De vertaler grijpt in op het nivo van de syntaktische struktuur. Dit kan gevolgen hebben op het terrein van de taalhandeling en van de pragmatische informatie. 3. De vertaler grijpt in op het nivo van de grammatikale klasse van de transeemelementen. Dit kan gevolgen hebben voor de pragmatische informatie. De begrippen taalhandeling en pragmatische informatie worden, zoals gezegd, algemeen beschouwd als behorend tot de pragmatiek. Bij taalhandeling gaat het om het volgende. Het doen van een taaluiting wordt bekeken als een handeling: met het realiseren van een taaluiting wil de taalgebruiker (verder aan te duiden als de zender) een bepaald kommunikatief effekt bij de hoorder of de lezer (de ontvanger) bewerkstelligen: hij beweert, vraagt, beveelt iets, teneinde de ontvanger ergens van op de hoogte te stellen of iets van hem gedaan te krijgen. Een taalhandeling is volledig geslaagd indien het beoogde effekt bij de ontvanger bereikt wordt. Onder het begrip pragmatische informatie vallen drie soorten informatie die met de taaluiting in verband staan en waarover de zender en de ontvanger beschikken. Het betreft hier de algemene informatie, ofwel ‘long term information concerning te world and other possible worlds’; de situationele informatie, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||
ofwel ‘information derived from what the participants perceive or otherwise experience within the situation in which the interaction takes place’ en, tenslotte, de kontekstuele informatie of ‘information derived from the linguistic expressions which have been exchanged before any given moment’ (Dik 1978, 128). Van belang zijn hierbij de vooronderstellingen van de zender ten aanzien van de pragmatische informatie waarover de ontvanger beschikt: de zender weet of veronderstelt dat de ontvanger iets weet of niet weet. De zender vormt zich dus een idee over de pragmatische kennis van de ontvanger teneinde het gewenste kommunikatieve effekt tot stand te kunnen brengen. Op basis van dit idee kiest hij zijn taalmiddelen.
Uitgaande van het syntaktische nivo waarop de vertaler een ingreep verricht, en de pragmatische verschuivingen die hiervan het gevolg kunnen zijn, onderscheid ik drie subkategorieën syntaktische modifikatie met gevolgen op het pragmatische nivo.
1. Syntaktische modifikatie met als gevolg een verschuiving ten aanzien van de taalhandeling. Taalhandelingen zijn afhankelijk van de bedoelingen van de zender; met zijn taaluiting wil de zender een bepaald kommunikatief effect bij de ontvanger teweegbrengen: hem iets mededelen, verzoeken, bevelen, weigeren, etc. Bij de taaluiting kunnen we twee komponenten onderscheiden. Ten eerste de semantische inhoud: wat wordt medegedeeld, verzocht, bevolen of geweigerd. Ten tweede, een syntaktische struktuur. Deze syntaktische struktuur bevat indikaties omtrent de funktie van de taaluiting; de vraag, het verzoek, het bevel, de weigering hebben in principe onderling verschillende strukturen. Een ingrijpen van de vertaler in die syntaktische struktuur kan een verschuiving met betrekking tot de taalhandeling tot gevolg hebben; een bevel wordt een verzoek, een aansporing wordt een bevel, een vraag wordt een verwijt, etc. Deze verschuiving wordt, net als alle andere, vastgesteld op basis van het ATR. Een voorbeeld:
2. Syntaktische modifikatie met als gevolg een verschuiving ten aanzien van de pragmatische informatie: deixis/anafora. Deze verschuiving kan het gevolg zijn van een ingreep van de vertaler in de klasse van de syntaktische elementen, en wel de klasse van de pronomina en andere ‘vervangende’ elementen, wier funktie omschreven kan worden als deiktisch of anaforisch. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||
Deiktische en anaforische elementen zijn elementen met een kontekstueel en/of situationeel afhankelijk betekenisaspekt; zij kunnen alleen maar juist worden geïnterpreteerd als de ontvanger beschikt over voldoende pragmatische informatie. Als de zender veronderstelt dat de ontvanger die informatie niet bezit, zal hij een element met een onafhankelijk betekenisaspekt kiezen, bijvoorbeeld een zelfstandig naamwoord of een eigennaam, in plaats van een voornaamwoord. Syntaktische modifikatie met als gevolg een verschuiving ten aanzien van de kontekstuele en de situationele informatie vindt plaats wanneer, op basis van een ATR, wordt vastgesteld dat één transeem een deiktisch/anaforisch element bevat, terwijl het andere een element met een onafhankelijk betekenisaspekt vertoont. Een voorbeeld:
3. Syntaktische modifikatie met als gevolg een verschuiving ten aanzien van de pragmatische informatie: emfase. Deze verschuiving betreft de struktuur van de transeemelementen; een bepaalde strukturering van die elementen kan tot gevolg hebben dat bepaalde elementen meer of minder nadruk (emfase) krijgen. Als een zender er vanuit gaat dat de ontvanger niet beschikt over bepaalde pragmatische informatie, of deze onvoldoende bezit, kan hij zijn taaluiting zodanig konstrueren, bijvoorbeeld door voorplaatsing, dat die informatie extra wordt belicht. Dit soort nieuwe en/of extra benadrukte informatie wordt ook wel focus genoemd. Als een zender aanneemt dat de ontvanger wel op de hoogte is van die informatie, zal hij een struktuur kiezen waarin dit element geen nadruk krijgt. Op basis van een ATR kan worden vastgesteld of één der transemen zodanig is gestruktureerd dat een bepaald element emfatisch is, terwijl dat in het andere transeem niet het geval is. In zo'n geval is er sprake van een syntaktische modifikatie met als gevolg een verschuiving ten aanzien van de emfase. Een voorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||
Wanneer op een ATR element in beide transemen een onderling verschillende nadruk valt, behoort de verschuiving eveneens tot deze subkategorie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een verschuiving van een aktieve naar een passieve konstruktie (en vice-versa), waarbij de emfase in het brontaal- en in het doeltaaltranseem verschillend is. | |||||||||||||||||||||||
5.3. MutatieMutatie is de laatste van de in de inleiding tot 5 genoemde kategorieën van verschuivingen die in het model zijn ondergebracht. Deze kategorie betreft die gevallen waar geen ATR kan worden vastgesteld. Mutatie heeft drie verschijningsvormen: 1. Een betekenisdragend element van het brontaaltranseem is niet aanwezig in het doeltaaltranseem. Vanuit het gezichtspunt van de vertaalde tekst is hier sprake van een weglating. Een voorbeeld:
2. Een betekenisdragend element van het doeltaaltranseem is niet aanwezig in het brontaaltranseem. Gezien vanuit de vertaling is hier sprake van een toevoeging. Een voorbeeld:
3. Een element van het doeltaaltranseem wordt gepresenteerd als een vertaling van een element uit het brontaaltranseem. Het is echter niet mogelijk een ATR van deze elementen vast te stellen. Hier is dus sprake van een radikale betekenisverandering. Een voorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||
6 SlotopmerkingenHet hier gepresenteerde model is nog in een experimenteel stadium. Het moet, in zijn huidige vorm, uitgebreider worden getoetst aan de hand van een groter aantal teksten. Dit kan met zich meebrengen dat er een aantal wijzigingen moet worden aangebracht. Het kan zijn dat sommige subkategorieën moeten worden samengevoegd; andere moeten misschien worden gesplitst. Het is ook mogelijk dat een subkategorie geheel verdwijnt omdat hij niet relevant zal blijken te zijn. Eveneens is het niet ondenkbaar dat er nieuwe subkategorieën moeten worden gekreëerd. Op grond van mijn ervaringen tot nu toe geloof ik echter dat dit soort wijzigingen de grondslagen van het model niet zullen aantasten. Deze ervaringen zijn niet alleen gebaseerd op eigen onderzoek, maar ook op onderzoek door studenten verricht in het kader van een aantal werkgroepen. De bevindingen van de studenten die met het model hebben gewerkt wijzen alle in een hoopvolle richting. In de eerste plaats is gebleken dat het model kan worden toegepast door anderen dan mijzelf. Het lijkt dus te voldoen aan de eis van intersubjektiviteit. In de tweede plaats is het toepasbaar gebleken op andere teksten dan de tekst waaruit het is voortgekomen, met name op vertalingen van twintigste-eeuwse Spaanse teksten. Het model lijkt daarmee mogelijkheden te bieden voor de vergelijking van vertalingen van verschillende bronteksten en voor de vergelijking van de verschillende vertalingen van één en dezelfde brontekst. Het model heeft echter nog onvoldoende bewezen een beschrijvende waarde te bezitten. Ik weet namelijk nog niet of het mogelijk is om op basis van de resultaten van de toepassing van het model een bevredigende, enigszins volledige beschrijving te geven van de relatie van de vertaalde tekst ten opzichte van de oorspronkelijke tekst. Het model zal zijn waarde pas bewezen hebben wanneer dit mogelijk blijkt te zijn. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|