Spektator. Jaargang 10
(1980-1981)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| ||||||||
A. Lefevere & R. Vanderauwera (reds.)Vertaalwetenschap. Leuven: Acco, 1979, vi + 251 p., ƒ 38, - [distributie in Nederland: uitgeverij De Tijdstroom, Lochem]. Bestaat er een kachelwetenschap? Nee, waarschijnlijk niet. Als er nu eens boeken beginnen te verschijnen over de historie van kachel, de typologische indeling van de diverse kachels, de processen die zich afspelen in de hoofden van kachelontwerpers, de wijze waarop kachels door hun gebruikers worden ervaren, en de schrijvers van die boeken noemen elkaar collegakachelogen, bestaat er dan wel een kachelwetenschap? Ik weet het niet. Evenmin weet ik na lezing van Uitnodiging tot de vertaalwetenschap en Vertaalwetenschap of er een vertaalwetenschap bestaat. In hun voorwoord van Uitnodiging tot de vertaalwetenschap zeggen Van den Broeck en Lefevere (VdB en L) dat hun uitnodiging is gericht tot: ‘de student in de literatuurwetenschap, de beoefenaars van de vertaalwetenschap zelf, de vertalers en wie zich op een ietwat hoger niveau dan dat van de technische vertaalbeheersing met de vertalersopleiding bezighoudt.’ Vakgenoten het voorwerp maken van een uitnodiging tot hun eigen vakgebied is wat merkwaardig en weerspiegelt de tweeslachtige opzet van het boek: enerzijds beoogt het een inleiding te zijn, anderzijds wordt er een nieuwe theorie in ontwikkeld; dat laatste wordt althans op p. 22 in het vooruitzicht gesteld. De eerste twee hoofdstukken zijn gewijd aan een voorlopige oriëntatie binnen het vakgebied en een wetenschapstheoretische uiteenzetting. Na een eerste aanduiding van wat vertalen inhoudt met behulp van een communicatiemodel - een zender, een mededeling, een intermediair en een ontvanger - leggen de auteurs uit wat vertaalwetenschap is: ‘het op algemene kennis gerichte onderzoek van vertaalde teksten, van de processen waaruit dergelijke teksten ontstaan en van de manier waarop deze teksten in de doelcultuur functioneren’ (p. 14). Vervolgens dragen VdB en L enige malen achtereen het logisch positivisme ten grave en stellen dan dat het niet zonder meer duidelijk is wat daarvoor in de plaats hoort te komen. Zelf vertrouwen ze erop dat ze met een uitgekleed soort notie van intersubjectieve testbaarheid - ‘“Waarheid” blijkt bijvoorbeeld in de consensus van vakgenoten besloten te liggen’ (p. 23/24) - en enkele opbeurende gemeenplaatsen - ‘Wat vandaag voor “juist” doorgaat kan morgen “verkeerd” zijn, en omgekeerd’ (p. 24) - hun aanspraak op wetenschappelijkheid voldoende hebben gestaafd. Veel verwachten de auteurs in dit verband ook van de transmit van de vertaalwetenschap - ‘een reeks van regels, of richtlijnen, of “middeltjes” voor het oplossen van problemen die binnen het gebied van de discipline vallen’ (p. 26) - maar vertoonbaar is deze transmit niet omdat men die ‘op dit ogenblik [...] nog min of meer aan het samenstellen is’ (p. 26). Samenvattend formuleren de auteurs het doel van de vertaalwetenschap als volgt: ‘doel van een discipline die wetenschappelijk zou kunnen of willen zijn, en die zich vertaalwetenschap noemt, is het beschrijven van vertaalde teksten, van de processen waaruit dergelijke teksten ontstaan en van de manier waarop deze teksten in de doelcultuur functioneren’ (p. 28). Dat is een vreemde opmerking: eerst bij hoog en bij laag volhouden dat men wel degelijk wetenschap bedrijft, en dan aan het eind van het wetenschapstheoretische hoofdstuk niet méér durven beweren dan dat de discipline ‘wetenschappelijk zou kunnen of willen zijn’.
De hoofdstukken drie tot en met zes gaan in op de vertaling als produkt en proces. Liever dan deze hoofdstukken te becommentariëren (dat heeft Peter Verstegen gedaan in Forum der Letteren 21, 3, p. 205-210), beperk ik mij tot de weergave van wat de auteurs zelf zeggen over de vruchteloosheid van de bestudering van deze beide onderwerpen. De verbluffendste zaken die VdB en L over het vertaalproces naar voren brengen staan op drie pagina's verspreid over het boek. Op p. 147 wordt gezegd dat men zich ‘trouwens’ niet | ||||||||
[pagina 578]
| ||||||||
meer zoveel met dat proces bezighoudt, omdat het niet observeerbaar is en daardoor wetenschapstheoretische problemen oproept en omdat de modellen eigenlijk niemand kunnen bevredigen. Op p. 108 staat dat het bij de huidige stand van de neurofysiologie ‘bijna onmogelijk is om met enige kans op zekerheid iets zinnigs te beweren over wat zich in het brein van een vertaler afspeelt wanneer hij een tekst van een gegeven taal in een andere omzet’. Op p. 27 is sprake van ‘onderzoek waarvan de relevantie voor de gemeenschap niet zonder meer duidelijk is - bijvoorbeeld het n-ste model van het vertaalproces dat eigenlijk alleen gegenereerd is omdat het genereren ervan “in de mode” blijkt te zijn, en dat tot de oplossing van het probleem van het proces - dat allicht, zoals wij later zullen beweren, onoplosbaar is - niets bijdraagt’. Het probleem van het vertaalproces is dus een van de drie doelen van de vertaalwetenschap maar is ‘allicht’ onoplosbaar. Keren we terug naar p. 108, dan wordt daar over het tweede doel van de vertaalwetenschap, de descriptie van vertalingen, ook al zo iets onthutsends gezegd: ‘een adequate beschrijving van vertalingen (als produkten) stelt de beschikbaarheid voorop van rationele inzichten in de processen waardoor zij tot stand komen’. Daar gaat doel nummero twee ten onder. Beteuterd spreken de auteurs dan ook van een vicieuze cirkel. Houden we nog iets over? Ja, het functioneren van vertalingen in de doelcultuur. Daarover handelt hoofdstuk zeven. Wat werd waar wanneer door wie hoe met welk doel vertaald of in vertaling gelezen? Dat zijn vragen waarop tenminste in beginsel een antwoord achterhaalbaar is, maar ze horen toch ondergebracht te worden bij de literatuurstudie in het algemeen? Wie in de antwoorden geïnteresseerd is hoeft daar toch geen vertaalwetenschap voor op te richten? Curieus is het slothoofdstuk, het achtste. Terwijl de auteurs niet nalaten om te hameren op het belang van descriptieve wetenschap (in tegenstelling tot normatieve), verschijnt hier opeens allerlei goede raad aan vertalers, zo van ‘de vertaler dient er zorg voor te dragen dat de stijl van de brontekst coherent overkomt’ (p. 180). Het hele hoofdstuk hoort volgens de eigen opvattingen van de auteurs in een boek over vertaalwetenschap niet thuis. Het ge-zou-kunnen-moeten, ge-zou-kunnen-of-willen-zijn en het eeuwige ge-min-of-meer waarmee VdB en L dikwijls effectief voorkomen dat zij iets bewéren, dient zich onmiddellijk al weer aan in Vertaalwetenschap onder redactie van Lefevere en Vanderauwera. De eerste zin van de inleiding van deze artikelenbundel luidt: ‘Een “school” is een groep wetenschapslui die het min of meer fundamenteel oneens zijn over dezelfde problemen’ (p. 1). Vertaalwetenschap bevat 24 artikelen; 11 daarvan zijn vertaalde teksten, afgedrukt zonder het origineel. Lefevere zegt in zijn inleiding dat het metaliteraire vertalingen zijn, dat wil zeggen dat zij ‘de lezer materiaal voor de eigen concretisering [van een tekst] willen bieden’ (p. 5). Lefevere stelt vertalingen van deze soort op één lijn met commentaren bij literaire werken, en verbindt daaraan het volgende: ‘In tegenstelling tot de gangbare vooroordelen is het maken van dit soort “metaliteraire” vertalingen dus een wetenschappelijke taak van eerste rang’ (p. 5). Maar aan die vertaalde téksten is toch helemaal niets te zien? Wat maken die duidelijk over vertalingen of vertalen? De samensteller van een bundel over geriatrie gaat toch niet domweg foto's van bejaarden afdrukken? De resterende 13 artikelen vallen in vier groepjes uiteen: 7 gaan er over het functioneren van vertalingen - en wel in het bijzonder over het polysysteem, een theorie die literatuur opvat als een geheel bestaande uit gecanoniseerde en niet-gecanoniseerde systemen - 3 artikelen zijn beschrijvingen van vertalingen, 2 gaan er over de afbakening van het begrip vertaling (één ervan is als paragraaf 5.2. en 5.3 terug te vinden in de Uitnodiging) en het laatste gaat over de toekomst van de vertaaltheorie. De drie voorbeelden van vertaaldescriptie zijn interessant leesmateriaal voor vertalers, vooral ook omdat de auteurs soms normatief uit hun slof schieten, maar aan de versnipperde deelobservaties blijken nauwelijks niet-triviale conclusies te verbinden. Vertalers bestaan, vertalingen bestaan, opvattingen over hoe je moet vertalen bestaan er ook, maar of er een vertaalwetenschap bestaat?
Sj. Commandeur | ||||||||
MededelingenPublikaties van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van AmsterdamIn bovenstaande serie zijn verschenen: Nr. 1: M. Meijsing in overleg met H. van den Bergh. Het engagerend effect. Een onderzoek naar de werking van eerste hoofdstukken. 1980. 125 pp., ƒ 15, -. Nr. 2: H. Hilhorst [onder leiding van A.F. Flo- | ||||||||
[pagina 579]
| ||||||||
rijn]. De NP in het Nederlands en in LISP. 1980. 107 pp., ƒ 9, -. Nr. 3: M.L. Barend-van Haeften. Historische teksten in de klas. B-syllabus Vakdidactiek Historische Letterkunde. 1981. 26 pp., ƒ 2,50. Bestelling kan geschieden door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr. 5032232 ten name van Instituut voor Neerlandistiek, Herengracht 330-336, Amsterdam, onder vermelding van het nummer van de publikatie, die daarna wordt toegezonden. | ||||||||
Bibliografie van de taalwetenschapIn de reeks Bibliografie van de Taalwetenschap van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam is als no. 3 verschenen: J.L. Mackenzie, Prepositions and prepositional phrases. De bibliografie bevat 200 items; een groot gedeelte ervan heeft betrekking op het Engels, Duits en Nederlands. De items zijn alfabetisch geordend, en daarnaast is er een systematische index. De bibliografie kan verkregen worden door ƒ 2,50 te storten op gemeentegiro B 42579 van G.E. Booij, p/a Herengracht 330-336, Amsterdam (het postgirono. van de gemeentegiro is 13500) onder vermelding: bibliografie no. 3. | ||||||||
Saskia Daalder & Marinel Gerritsen (eds.),Linguistics in the Netherlands 1980. Amsterdam etc.: North Holland Publishing Cy, 1980, X, 234 p., ƒ 35, -. Deze verzamelbundel bevat de teksten van een groot aantal van de lezingen gehouden op de jaarlijkse bijeenkomst van de Algemene Vereniging voor Taalwetenschap, 19 januari 1980. Doordat de auteurs hun tekst camera-ready inleverden, kon de bundel nog in 1980 verschijnen en zo een actueel beeld geven van het lopend taalwetenschappelijk onderzoek in Nederland. Er zijn 2 bijdragen over fonologie, 3 over morfologie, 11 over syntaxis en 6 over semantiek/pragmatiek. De meeste bijdragen zijn in het Engels geschreven, maar ook 1 in het Frans en 4 in het Nederlands. Leden van de Alg. Ver. v. Taalwetenschap kunnen deze bundel met korting verkrijgen (het secretariaat van de vereniging is gevestigd in het P.J. Meertens-instituut, Keizersgracht 569-71, 1017 DR Amsterdam). | ||||||||
Antwerp Studies in Literature (ASIL)Als deel 4 verscheen in deze reeks: Romy Heylen. Dierenriem triptiek. Vergelijkende studie van Hendrik Marsman: De dierenriem, vertaald door Adriaan J. Barnouw en James Dickey: The Zodiac. De prijs bedraagt 80 BF en het kan besteld worden bij het Secretariaat van het Departement Germaanse Filologie van de Universitaire Instelling Antwerpen, Universiteitsplein 1, B-Wilrijk, België. | ||||||||
Interne Publikaties Sektie Nederlands V.L.-V.U. AmsterdamDe Werkgroep-Achterberg o.l.v. G.R. Lodder verzorgde deel 3 in deze reeks onder de titel: G. Achterberg. Beeldhouwer naast God. Een interpretatie van de bundel ‘Zestien’. Het werkje is te bestellen door overmaking van ƒ 7,50 op postgiro 8673 t.n.v. G.R. Lodder te Amsterdam, o.v.m. van ‘Zestien’. | ||||||||
Ontvangen publikatiesTaalkunde
| ||||||||
Letterkunde
| ||||||||
[pagina 580]
| ||||||||
|
|