Spektator. Jaargang 10
(1980-1981)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
NotitiesJettie Schaap
| |
Het waardeoordeel: absoluut of relatiefTer verduidelijking eerst iets over het onderscheid tussen absolutistisch en relativistisch waardeoordeel, dat Van der Paardt in zijn artikel aanbrengt. Absolutistische waardeoordelen zijn die oordelen die uitgaan van waarde als immanente eigenschap van het object. Subjectieve intuïtie is verantwoordelijk voor het herkennen en verklaren van waarde. Het toekennen van waarde is afhankelijk van ‘een soort mystisch schouwen’, dat ontoegankelijk is voor rationel analyse en dus oncontroleerbaar en niet toetsbaar, drie eisen die men aan wetenschap stelt. Het absolutistische waardeoordeel valt daarom buiten de wetenschap. Bij het relativistische waardebegrip gaat men ervan uit dat waarden niet uit de feiten zijn af te leiden en niet aan de feiten gedemonstreerd kunnen worden. Waarde wordt gezien als een eigenschap die buiten het object ligt, gebaseerd op een historisch of sociaal bepaalde overeenstemming in normenpatronen van mensen. De normen waarop impliciet of expliciet een beroep gedaan wordt bij toekenning van waarde representeert een ‘culturele’ behoefte van een individu of groep mensen. De culturele behoefte hangt samen met de funktie die men aan literatuur toekent. Wetenschappelijke bestudering van literaire waarde is in dit geval alleen mogelijk als er onderzoek gedaan wordt naar de normen die in de gemeenschap gehanteerd worden t.a.v. literaire werken. Onderzoek dus op het gebied van de receptie, waarin men de precieze inhoud van literaire kriteria, gebruikt door de lezers, probeert vast te stellen. Het relativistisch waardeoordeel houdt op deze manier rekening met de literaire praktijk, waarin waarde van literaire werken zelden eenduidig zijn en waarin waarde aan verandering onderhevig is. Het wetenschappelijke van het relativistisch waardeoordeel houdt dus receptie-onderzoek in; wanneer men echter onderzoek wil doen naar waarde als eigenschap van het object, dan kan er geen aanspraak op wetenschappelijkheid gemaakt worden. | |
De struktuur van het waardeoordeelVan der Paardt geeft een voorlopige karakteristiek van de struktuur van het waardeoordeel: een uitspraak gesteund door argumenten, waarbij impliciet of expliciet een beroep gedaan wordt op een norm die buiten het object ligt. Door de norm wordt een categorie eigenschappen van het object geselekteerd die bepalend zijn voor de waarde die aan het object toegekend wordt. De inhoud van de norm representeert een behoefte van een groep of individu. De behoefte van groep of individu hangt samen met het doel | |
[pagina 370]
| |
of de funktie die men aan het object toekent. Over de inhoud van de norm en het hanteren van de norm kan grote overeenstemming bereikt worden. Op grond hiervan onderscheidt Van der Paardt tenminste twee verschillende soorten waardeoordelen. Utilistische waardeoordelen zijn die uitspraken waarin over de funktie van het objekt overeenstemming bestaat. De (impliciete) norm verkrijgt zijn geldigheid op basis van afspraak. Logische waardeoordelen zijn uitspraken die de waarde van wetenschappelijke theorieën bepalen. In deze uitspraken wordt de norm expliciet genoemd: ‘Deze theorie is goed want hij is intersubjectief toetsbaar.’ (p. 500) De eisen waaraan wetenschappelijke theorieën moeten voldoen vinden hun basis in de logica. Over deze eisen, die in waardeoordelen als normen gaan fungeren, is intersubjectieve overeenstemming mogelijk. Men zou kunnen zeggen dat logische uitspraken verwant zijn met utilistische uitspraken. Bij utilistische uitspraken ligt de basis van de (impliciete) norm besloten in afspraak; bij logische uitspraken ligt de basis van de expliciete norm besloten in de logica. Naast deze twee onderscheiden waardeoordelen noemt Van der Paardt de ethische en esthetische waardeoordelen, die niet kunnen worden herleid tot utilistische of logische waardeoordelen. Deze konstatering heeft gevolgen voor de verdere behandeling van de status van literaire waardeoordelen, omdat bij literatuur esthetiek en soms ook ethiek een belangrijke rol spelen bij waardebepaling. In deze onderscheiding van verschillende waardeoordelen zou ik meer duidelijkheid willen brengen. Utilistische, logische, esthetische en ethische uitspraken kunnen beschouwd worden als varianten op waardeuitspraken die ik funktionalistische waardeuitspraken wil noemen. Zoals hierboven al gezegd is, bepaalt de funktie die aan het objekt toegekend wordt (op grond van een behoefte van de evaluerende subjecten) de inhoud van de norm, en dus de waarde die uiteindelijk aan het object toegekend wordt. Hoe meer intersubjectieve overeenkomst er bestaat t.a.v. de gehanteerde norm, hoe ‘geldiger’ de waardeuitspraak. Het is dus van belang dat ook in de utilistische waardeuitspraak de norm zoveel mogelijk geëxpliciteerd wordt. De utilistische uitspraken kunnen hier de logische uitspraken in mate van explicietheid naderen. Er kan nog een andere lijn getrokken worden in de richting van de logische uitspraak. De basis van de norm in utilistische uitspraken ligt in gemaakte afspraken, bij logische in de logica. Voor dit laatste geldt dat de basis van de algemeen aanvaarde eisen die aan wetenschap gesteld worden gezocht moet worden in algemeen aanvaarde theorieën. Algemeen aanvaarde theorieën zijn aan verandering onderhevig. Nieuwe theorieën kunnen de oude veranderen of verdringen. De eisen die men op bepaalde tijden aan wetenschap stelt kunnen veranderen door nieuwe inzichten in wat de taak van wetenschap is of zou moeten zijn. Poppers falsificationisme heeft immers ook de eis van verificatie van gevonden hypothesen verdrongen, een eis die niet meer in de praktijk houdbaar bleek te zijn. Kuhn en Lakatos hebben op hun beurt Poppers falsificationisme verworpen, resp. bijgesteld. Men kan hieruit konkluderen dat ook in logische uitspraken de norm afhankelijk is van de funktie die men aan wetenschap toekent (op grond van ‘wetenschappelijke’ behoefte), en dat die funktiebepaling berust op afspraken die in de groep van wetenschapsmensen gemaakt zijn. Bij logische uitspraken geldt hetzelfde als voor utilistische uitspraken: hoe meer intersubjectieve overeenkomst er bestaat ten aanzien van de gehanteerde norm, hoe geldiger de uitspraak. Hetzelfde kan gezegd worden van ethische en esthetische waardeuitspraken. Elk evaluerende subject heeft een verwachting over de funktie die aan het object wordt toegekend. Deze funktie wordt toegekend op grond van de behoefte van het subject, hetzij ethisch, hetzij esthetisch. Over de funktie van een kunstwerk kan een groep individuen heel goed overeenstemming bereiken, of die funktie nu ethische, esthetische of realistische doelen inhoudt. Wat de normen precies inhouden moet door de evaluerende groep (of enkeling) duidelijk gemaakt worden. Het is met deze oordelen meer nog dan bij utilistische of logische uitspraken van belang te expliciteren op welke eigenschappen men let bij het bepalen van de waarde. Wanneer de funktie van het geëvalueerde object, en de daarmee samenhangende normen maar duidelijk genoeg geëxpliciteerd worden en er voldoende intersubjectiviteit ontstaat, dan kan er een hoge mate van overeenstemming bereikt worden, ook op het gebied van de ethische en esthetische waardeuitspraken. Samenvattend kan gezegd worden dat waarde-uitspraken beschouwd kunnen worden als funktionalistische uitspraken, waarbij het object waarop de uitspraak betrekking heeft een funktie toegewezen krijgt door een groep of door een individu op grond van een behoefte. De waarde van een fiets kan beoordeeld worden op grond van zijn gebruiksmogelijkheden. Op een ten- | |
[pagina 371]
| |
toonstelling van beeldende kunst zal de tentoongestelde fiets meer beoordeeld worden op (esthetische) vormgeving. De mogelijkheid om tot een geldige uitspraak te komen hangt af van de mate van explicitering van de normen. Explicitering hiervan zal in gevallen van ethiek of esthetiek moeilijker zijn dan in gevallen van gebruiksvoorwerpen en wetenschappelijke theorieën, maar het kan wel nagestreefd worden. Explicitering heeft intersubjectiviteit tot gevolg. Hoe meer intersubjectiviteit, hoe meer de mogelijkheid ontstaat voor wetenschappelijke discussie. | |
Onwetenschappelijkheid van literaire waardeoordelenDe onmogelijkheid om op wetenschappelijke wijze literaire werken te beoordelen schrijft Van der Paardt toe aan de speciale aard van literaire werken. Deze speciale aard leidt tot tenminste twee grote bezwaren: de onmogelijkheid om objectiviteit te bereiken ten aanzien van de norm en cirkulariteit in de redeneringswijze. Ik zal proberen deze bezwaren gedeeltelijk uit de weg te ruimen. | |
De speciale aard van literaire werkenDe speciale aard van literaire werken komt naar voren in de grote verschillen in uitspraken die over literaire werken gedaan worden. Wat de een ‘goed’ vindt, beoordeelt de ander met ‘middelmatig’ of ‘slecht’. De oorzaak van de verschillen in de uitspraken is dat de klasse van literaire werken geen homogene groep vormt, waarin de objecten alle dezelfde eigenschappen bezitten. De gehanteerde norm selekteert een categorie eigenschappen die bepalend zijn voor de waarde van het object. Voor literaire werken is echter geen eenduidige norm te vinden, omdat de eigenschappen van literaire werken niet eenduidig en niet altijd dezelfde zijn. Het aanleggen van normen berust op een individuele keuze van de onderzoeker. Eigenschappen van literaire werken zijn afhankelijk van de funktie die men aan literatuur toekent. Per groep of individu kan de funktie-toekenning verschillen. Het verwijt van Van der Paardt klinkt dan: ‘Er is niets in of aan het object dat die keuze logisch voorschrijft.’ (p. 504) Het gevolg is dat de norm zelf nooit tot objectieve geldigheid gebracht kan worden, omdat de norm niet ontstaat door feitelijke analyse van het object, maar door subjectieve keuze. Omdat er geen objectiviteit t.a.v. de norm bereikt kan worden, is wetenschappelijkheid in literaire evaluatie onmogelijk. Objectiviteit is immers een noodzakelijk attribuut voor wetenschappelijk onderzoek. In zijn verwijt lijkt Van der Paardt zichzelf tegen te spreken. In zijn betoog over het absolutistische waardeoordelen wijst hij de mening van de hand dat waarde een vastliggende eigenschap van een tekst zou kunnen zijn. (De lezer zal hem gelijk geven in zijn afwijzing van waarde als immanente eigenschap van het literaire werk, juist om de grote verantwoordelijkheid in waardetoekenning per individu, groep en periode.) In de opmerking die hij op p. 504 maakt, schemert de gedachte door dat waarde wel als eigenschap in het object besloten zou moeten liggen en zich aan de waarnemer zou moeten meedelen, wanneer men literaire werken op wetenschappelijke wijze wil evalueren. De opvatting van objectiviteit die Van der Paardt hier gebruikt, lijkt ons achterhaald. Het object schrijft nooit de keuze van de norm ‘logisch’ voor, niet in de ‘vage’ literatuurwetenschap en niet in de zo heldere natuurwetenschap. De analyse van een object hangt af van de theoretische bril die men op heeft. Het zien van verschijnselen is een wijze van waarnemen. Herman Koningsveld heeft de idee van theoriegebonden waarneming en de daaruit volgende opvatting van ‘objectiviteit’ als intersubjectiviteit duidelijk en helder uitgelegd in zijn boek Het verschijnsel wetenschap (1979, 4e dr., daaruit: Hfdst. 5 ‘Begrip en waarneming’). Ik zal proberen datgene wat daaruit voor dit betoog van belang is kort weer te geven. | |
Objectiviteit als intersubjectiviteitEmpirische begrippen worden gevormd op grond van waarneming van verschijnselen. De verschijnselen delen hun eigenschappen echter niet mee aan de waarnemer. Om op empirische wijze bepaalde verschijnselen uit het geheel van verschijnselen te selekteren moet je weten waarop je moet letten, welke faktoren relevant en welke faktoren irrelevant voor die selektie zijn. Er moet dus al een soort begrip gevormd zijn over datgene wat men wil waarnemen. Het gevormde begrip houdt een waarnemingswijze in. Begripsvorming houdt in: het op een bepaalde manier leren waarnemen. Het begrip bevat een aantal ingrediënten, waardoor het een theorie-achtig karakter krijgt. In het empirisch begrip ligt opgesloten wat wel en wat niet relevante elementen zijn bij toepassing van dat begrip. De irrelevantiefaktoren verbieden dat bepaalde verschijnselen gerekend worden tot het bedoelde begrip. Door deze faktoren wordt er een bepaald gebied van het universum afgebakend waarop het begrip van toepassing is. | |
[pagina 372]
| |
Dit heet domeinafbakening. Deze twee ingrediënten zorgen ervoor dat het empirische begrip opgevat kan worden als minitheorie. Onder theorie verstaat men in deze opvatting een wetmatig gemaakt begrip. Er wordt intersubjectiviteit geforceerd, waardoor communicatie mogelijk is. Het begrip bepaalt aan welke eisen een waarnemer moet voldoen om op de juiste wijze verschijnselen waar te nemen. Een ‘normale’ waarnemer is in deze opvatting iemand die op deze theorie-gebonden manier waarneemt. Wat zijn de gevolgen voor het begrip objectiviteit in deze wetenschapsopvatting? In de opvatting van Koningsveld bestaan geen feiten die hun eigenschappen aan de waarnemer meedelen. Feiten bestaan niet op zichzelf, maar door waarneming. Een feit ontstaat door de manier waarop men naar een verschijnsel kijkt. Een fiets op een kunsttentoonstelling wordt door de bezoekers anders waargenomen dan de fiets in de fietsenwinkel door de potentiële koper. Eénzelfde verschijnsel wordt zo op twee verschillende wijzen waargenomen. Voor beide groepen waarnemers is het een ander soort ‘feit’ geworden. Objectiviteit moet in Koningsvelds opvatting teruggebracht worden tot intersubjectiviteit, dat wil zeggen een groot aantal onderzoekers selekteren dezelfde feiten, op grond van een theorie. Ik wil benadrukken dat ‘intersubjectiviteit’ geen nieuwe term is waaronder eigenlijk het begrip objectiviteit schuilgaat. Objectiviteit in de zin van onbevooroordeeld weergeven wat men ziet is een eis waaraan in geen enkele wetenschap voldaan kan worden. Intersubjectiviteit houdt in dat er binnen een bepaalde wetenschappelijke groep in een wetenschappelijke discussie overeenstemming bereikt kan worden over de aard van de verschijnselen die men wil onderzoeken. In dit geval hoeft de analyse van normen geen belemmering voor wetenschapsbeoefening meer te vormen: over normen kan namelijk wel intersubjectiviteit bereikt worden. Degene die de beoordeling van een literair werk ter hand neemt, moet duidelijk maken welke norm hij gebruikt en op welke wijze. De norm moet een soort theorie (wetmatig gemaakt) worden, waarin aangegeven wordt welke faktoren wel en welke faktoren niet relevant zijn voor de beoordeling. De normen selekteren eigenschappen van een literair werk, die niet door het werk zelf worden aangewezen, want die eigenschappen bestaan alleen in de waarneming van de onderzoeker. De beoordelaar moet de stappen die hij neemt duidelijk expliciteren, zodat een andere onderzoeker, met dezelfde norm in de hand tot dezelfde conclusies zou kunnen komen, of onjuistheden in die beoordeling zou kunnen opsporen. In dit geval is er intersubjectiviteit bereikt, en is wetenschappelijke dialoog over waardeoordelen mogelijk. | |
Literair waardeoordeel als functionalistische waardeuitspraakAan literatuur wordt geen eenduidige funktie toegekend. Men kan een cognitieve, realistische, strukturele, didactische, emotivistische, ethische of esthetische funktie voor literatuur verlangen. Over het algemeen neemt men aan dat de esthetische funktie bij de lezer dominant is: aan een literair werk kan men een zuiver esthetische funktie toeschrijven, maar ook aan de andere mogelijke funkties kan de esthetische funktie ten grondslag liggen. Het grote bezwaar hiervan is dat de inhoud van die esthetische norm niet vastligt. Er kan niet voorspeld worden welke eigenschappen door de norm geselekteerd worden. Met behulp van Koningsveld kan ook voor dit bezwaar een oplossing gevonden worden. In wetenschap gaat het om intersubjectiviteit en daarmee samengaand discussieerbaarheid. Als je ervan uitgaat dat waardeuitspraken funktionalistische uitspraken zijn, en als een onderzoeker van een zuiver esthetische funktie voor literatuur uitgaat, dan zal hij voor zichzelf maatstaven voor de esthetische werking/waarde aanleggen. Hij zal voor zichzelf weten wanneer zo'n werk aan zijn esthetische eisen voldoet. Op die manier komt een onderzoeker tot scheiding van ‘goede’ en ‘slechte’ literaire werken. Deze wetenschappelijke onderzoeker zal zich rekenschap moeten geven van de normen die hij aan een werk stelt. Hij moet die normen expliciteren, zodat ze ook door andere onderzoekers gebruikt kunnen worden. Hij moet zijn normen dus intersubjectief maken, waardoor discussie over zijn resultaten mogelijk wordt. Wanneer men aan een literair werk geen zuiver esthetische funktie toeschrijft, dan moet toch ook de gebruikte beoordelingsmethode voor anderen uiteengezet worden. Hier ligt de zaak wat gemakkelijker, omdat meestal een bepaald interpretatiemodel de aard van de funktie van een literair werk mede bepaalt (struktureel, semiotisch, marxistisch). De keuze van het interpretatiemodel, of beschrijvingsapparaat, bepaalt de ‘feitelijke’ eigenschappen die aan een werk worden toegekend. Elk beschrijvingsapparaat brengt een andere scheiding aan tussen relevante en minder relevante kenmerken van een tekst. Aan dezelfde tekstgegevens kunnen zo soms heel verschillende funkties toegeschreven worden. | |
[pagina 373]
| |
Van der Paardt ziet dit als een groot bezwaar. Uit het voorgaande moet echter duidelijk zijn, dat het interpretatiemodel beschouwd kan worden als theoretische bril. Met deze ‘bril’ selekteer je eigenschappen van het object die verantwoordelijk zijn voor de ‘waarde’ van een literair werk. Juist de duidelijke definiëring in het interpretatiemodel zorgt ervoor dat een hoge mate van intersubjectiviteit bereikt kan worden. Wat voor Van der Paardt een bezwaar is, blijkt een normaal verschijnsel te zijn. In de theorie die door Koningsveld wordt weergegeven, hebben we gezien dat een object geen eigenschappen heeft zonder waarnemer. De eigenschappen van een werk ontstaan in de ogen van de onderzoeker. Elke soort theorie (of begrip) verandert de waarneming van de onderzoeker. Hiermee wordt dus duidelijk gemaakt dat eenzelfde werk verschillende funkties kan krijgen, wanneer het beoordeeld wordt op grond van verschillende interpretatiemodellen of theorieën. De beoordelingsuitspraken zouden een, zij het beperkte, wetenschappelijke status kunnen krijgen wanneer ze geformuleerd worden als funktionalistische uitspraken, waarin alle elementen die daarin van belang zijn, duidelijk geëxpliciteerd worden. | |
Cirkulariteit in redenering: nekslag voor wetenschappelijke evaluatieAan de waarneming via interpretatiemodellen kleeft volgens Van der Paardt een veel groter bezwaar dan het hierboven genoemde (gebrek aan objectiviteit). Het zou cirkulariteit in de wetenschappelijke redenering veroorzaken. Als dit bezwaar steek houdt, dan is literairwetenschappelijke evaluatie inderdaad niet mogelijk. Ik zal proberen aan te tonen dat er van cirkulariteit geen sprake hoeft te zijn, en dat aan evaluatie van literaire werken met een beperkte wetenschappelijke status toch enige kans van leven gegeven moet worden. Van der Paardts bezwaar komt op het volgende neer: Wanneer bijvoorbeeld een strukturalistisch interpretatiemodel gebruikt wordt om de waarde van een literair werk te bepalen, dan zijn de normen die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van de struktuur van het werk eveneens verantwoordelijk voor de beschrijving van de struktuur. Een strukturele evaluatie op grond van een strukturele interpretatie komt dus op een cirkelgang neer: men selekteert automatisch die tekstkwaliteiten die met de interpretatie worden benoemd. Als je verwacht dat een tekst strukturele samenhang zal vertonen, dan hééft die tekst ook strukturele samenhang. Beschrijvingscategorieën vallen zo samen met waardecategorieën; evaluatie wordt daardoor niet meer dan een herhaling van de interpreterende aktiviteit. Uit het voorafgaande betoog moet echter duidelijk zijn dat dit bezwaar niet hoeft op te gaan. Juist een interpretatiemodel kan goed dienst doen als theorie op grond waarvan geëvalueerd wordt. Beschijvingscategorieën moeten juist samenvallen met waardecategorieën, wil een zo groot mogelijke intersubjectiviteit bereikt worden. Ze krijgen een andere funktie wanneer ze gebruikt worden als normen voor evaluatie. In een interpretatiemodel worden die eigenschappen vastgelegd, die voor de beoordeling van een literair werk relevant zijn. De beschrijvingscategorieën kan men opvatten als de geëxpliciteerde stappen die een onderzoeker neemt bij de bepaling van de waarde van een literair werk. Elke onderzoeker kan met zo'n intersubjectief gemaakte waardetheorie de voor de waarde van het werk relevante en minder relevante eigenschappen scheiden. Men kan dan toetsbare uitspraken doen als: ‘Een literair werk is goed in de zin van deze interpretatiemethode, als het aan de volgende geëxpliciteerde eigenschappen voldoet.’ Zo'n uitspraak is toetsbaar omdat het verbiedt om werken die niet aan die eigenschappen voldoen in de klasse van ‘goede literaire werken’ te plaatsen. Bovendien kan elke onafhankelijke onderzoeker kontroleren of er juiste beoordeling is gedaan t.a.v. een bepaald werk. Een naïeve onderzoeker kan de fout van cirkulaire redenering natuurlijk wel maken. Dit argument lijkt me echter een dooddoener die voor elke positivistische wetenschappelijke stap opgaat. De nekslag, die Van der Paardt dacht toe te brengen aan literair wetenschappelijke evaluatie lijkt ontweken te kunnen worden. Zijn slagwapen blijkt in de opvatting die door mij verdedigd wordt, te veranderen in een beademingstoestel. Theoriegebonden waarneming, dus waarneming via interpretatiemodel lijkt een levensvatbare manier om op wetenschappelijk nivo literaire werken te evalueren. | |
SlotopmerkingIk hoop dat ik met deze kritiek een steentje heb bijgedragen tot de discussie rond de status van het literairwetenschappelijk waardeoordeel. Ik deel de mening van Van der Paardt, dat literairwetenschappelijke evaluatie met intrinsiek-literaire waardecriteria niet mogelijk is. Dat echter de waarde van een literair werk niet ‘objectief’, in de zin van intersubjectief, beschreven kan worden, bestrijd ik. | |
[pagina 374]
| |
Ik pretendeer niet, dat ik heel nieuwe wegen open in deze discussie, maar wel dat de kanttekeningen die ik bij Van der Paardts artikel heb geplaatst, de afwijzing van het literairwetenschappelijk waardeoordeel, gebaseerd op argumenten die buiten het object liggen, (voorlopig nog) tegen kunnen houden. De beoordeling van duidelijk geëxpliciteerde theorieën stellen hoge eisen aan de onderzoeker. Het zal niet voor elke onderzoeker even gemakkelijk zijn, zijn waardecriteria te onderkennen en intersubjectief te maken. Vooral zal het moeilijk zijn, zijn persoonlijke indrukken, die buiten de theorie vallen, uit te schakelen. Met persoonlijke indrukken bedoel ik bijvoorbeeld sympathie of afkeer met het gebeuren in het literaire werk dat onderzocht wordt. Toch lijkt het goed, te streven naar de grootst mogelijke theoriegebonden waardebepaling. Slechts dan is het mogelijk een wetenschappelijke status te geven aan het literaire waardeoordeel.
Dit artikel is tot stand gekomen in discussie met Jeannette de Ouden, Lilian Schutgens en Lies Wesseling. | |
J. Bethlehem
| |
[pagina 375]
| |
‘lieve’ of ‘zoete’. Er is kortom geen sprake van een uitroep en de door de tekstuitgevers achter keren geplaatste uitroeptekens dienen te vervallen.
Daarmee is het verhaal niet ten einde. Verdam geeft onder keren een aantal plaatsen uit de sotternieën van het Hulthemse handschrift, waar het duidelijk wel uitroepen zijn. Al lijkt er in vs 76 van Die buskenblazerGa naar eindnoot9 sprake te zijn van care. De man wenst - even voordat hij in de bus blaast om een algehele verjonging te ondergaan - zijn weldoener/oplichter toe: ‘Keren, god gheve u een goet jaer’. Keren in de zin van care kan, maar is niet juist. De arme man zal fraaier en jonger worden, hij zal prachtig zingen, hij zal zijn vrouw behagen: dit moet een vreugdekreet aan hem ontlokken. Nog zes maal komt keren in de klucht voor. In de mond van de echtgenote is het echter in het geheel geen vreugdekreet, maar een uitroep van ergernis. Een goed voorbeeld is vs 164. Keren, nu siet dit scoen abijt
Dat mijn man heeft ontfaen!
Zij spreekt niet haar man aan met een - zelfs niet gehuicheld - kooswoordje, maar na de uitroep heeft zij het sarcastisch over hem. Dit keren komt nog voor in de vss 104, 118, 172, 176 en 184. Verder in TruwantenGa naar eindnoot10 vs 122 en in RubbenGa naar eindnoot11 vss 55 en 85. Vermeldenswaard is nog dat care weliswaar niet in de sotternieën van het Hulthemse handschrift voorkomt, maar wel opduikt in vs 878 van het abel spel van Esroreit.Ga naar eindnoot12 Zeer waarschijnlijk is de verwarring van keren = care met de uitroep keren hier begonnen. H. Hoffmann von Fallersleben die de sotternieën in 1838 uitgeeft, houdt in zijn glossarium keren voor een uitroep van verwondering, maar zocht tevergeefs naar de herkomst.Ga naar eindnoot13 Een verklaring van de herkomst geeft in 1854 wel J. van Vloten, die in keren in de Buskenblazer een afleiding ziet van Christus.Ga naar eindnoot14 Die verklaring neemt H.E. Moltzer in zijn Middelnederlandsche dramatische poëzie (1875) over,Ga naar eindnoot15 en zij verschijnt in het in 1894 voltooide derde deel van het MnlW. Hierna nemen vrijwel alle tekstuitgevers deze verklaring over, met uitzondering van C. Kruyskamp. In zijn editie van Mariken vat hij keren in vs 382 weliswaar verkeerd - als een uitroep - op, maar hij leidt het niet af van Christus maar van kir uit kyrie. Het begin van de liturgische smeekbede bij de aanvang van de mis. Die opvatting is het overwegen waard. Naast keren worden ook de uitroepen ke(e), kei, kerseneGa naar eindnoot16 en het laatste deel van de samenstelling wetecreeGa naar eindnoot17 (waarnaast wetekers en wet(e)key(e) voorkomen) als verbasteringen van Christus beschouwd. Klankwettig is de verandering van Christus tot keren en tot ke maar gedeeltelijk te verklaren. Apocope van de -t in de tussenvorm kerst is mogelijkGa naar eindnoot18; het wegvallen van de -s is dat niet. Bovendien blijft onduidelijk waarom de vorm verder is ingeklonken tot ke of kei, of weer is aangegroeid tot keren. Of moet men uitgaan van een tussenvorm kersene, waar assimilatie voor verdwijning van de -s- heeft gezorgd.Ga naar eindnoot19 Door sterke beklemtoning van de eerste lettergreep kan het vervolgens zijn bekort tot keren. Eenvoudiger is het, maar daarom niet noodzakelijkerwijs juist, om keren van kyrie af te leiden. Door zware beklemtoning van de eerste lettergreep zal de ie-klank tot een onduidelijke vocaal afslijtenGa naar eindnoot20 of zelfs verdwijnen. Men dient evenwel te bedenken dat wij hier ook te maken zullen hebben met terughoudendheid bij het gebruiken van de naam Christus. Die schroom kan geleid hebben tot het afkappen van kersene of kerst of Christ tot ke, kei en cree. Zoals wij jé of jeetje in plaats van Jezus zeggen, of ons beperken tot godver of gevede in plaats van de gehele uitdrukking aan te wenden. Of bij ke een verkorte imperatiefvorm van kiken heeft meegespeeldGa naar eindnoot21 betwijfel ik, daarvoor lijkt mij de behoefte aan een sterke explosief bij een dergelijke agressieve uitroep te algemeen. In vs 199 van Het spel van de V vroede endc van de V dwaeze maegdenGa naar eindnoot22 gebruikt Zottecollagie de uitroep: ‘Keri en benedicite! zullen wij hier langhe staen?’. Met de tekstuitgever, M. Hoebeke, mag men aannemen dat de uitdrukking is bedoeld als een uitroep van verveling en ongeduld. In een andere gedaante keert de uitdrukking in vs 258 terug. Op deze plaats geeft het uitdrukking aan verbazing. Ke benedicite! gij plaeght zoo wel te zinghen
Ende eist nu al ghedaen?
Het ligt voor de hand om in ke als in keri een afleiding te zien van kyrie. Hoewel ik daaraan onmiddellijk moet toevoegen dat het tegen de geopperde herkomst van ke pleit dat keri voorkomt. De spelling van de korte vorm van kyrie is afhankelijk van de uitspraak van het Griekse woord. Verdam geeft in zijn aanhalingen kir, kyr en cur.Ga naar eindnoot23 Merkwaardig is dat hij hier bij kir - een aflevering verder? - terugverwijst naar keren. | |
[pagina 376]
| |
Bedoelt hij misschien dat hij op zijn eerder gegeven verklaring terugkomt, of wil hij wijzen op een overeenkomstige uitroep? In elk geval is het gebruik van kir, keren en ke hetzelfde, en het is dan ook best mogelijk dat beide afleidingen geldig zijn, zich met elkaar hebben vermengd en elkaar hebben beïnvloed. In ‘Kyr lieue neve her grimbeert’Ga naar eindnoot24 geeft kyr uitdrukking aan verbazing als Grimbeert Reinaert's toespelingen niet begrijpt. In ‘Kir, hy en wil niet sterven’Ga naar eindnoot25 ter uitdrukking van ergernis. Het duidelijkst komt het aanroepende karakter naar voren in ‘Kir Deus, Deus Dominus’.Ga naar eindnoot26 |
|