Spektator. Jaargang 7
(1977-1978)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 513]
| |
Literatuuropvattingen van feministische auteurs en critici, een tussentijdse balansGa naar eindnoot*1. Inleiding en verantwoording van de werkwijze1.1 InleidingNederland is een van de eerste landen in West Europa waar in de zestigerjaren het feminisme weer opleeft. Er zijn legio verklaringen te geven voor deze renaissance. In een themanummer van Te elfder ure analyseren Joyce Outshoorn e.a. in een helder overzichtsartikel de maatschappelijke omstandigheden die tot de tweede emancipatiegolf hebben geleidGa naar eindnoot1. Deze golf doet op allerlei terreinen zijn invloed gevoelen, de literatuur niet uitgezonderdGa naar eindnoot2. Evenals tijdens de eerste emancipatiegolf in de tweede helft van de 19e eeuw staan in vele romans van vrouwelijke auteurs problemen die direkt of indirekt met het feminisme te maken hebben centraalGa naar eindnoot3. En daar blijft het niet bij. Vrouwelijke auteurs zetten zich in om via de literatuur hun feministische ideeën te propageren. Dat dat heel wat beroering kan verwekken in de literaire kritiek, is maar al te bekend. We hoeven in dit verband slechts het geval ‘Anja Meulenbelt’ te noemenGa naar eindnoot4. Terwijl het propageren van ideeën en maatschappelijke overtuigingen (mits niet te radikaal) via de romanvorm in de sterk moralistisch getinte literatuuropvatting van de 19e eeuw niet ongewoon was - en vele feministen uit die dagen maken daar voorzichtig gebruik van - is dit tegenwoordig op zijn zachtst gezegd problematisch. Ongetwijfeld is de beweging van Tachtig een faktor van belang geweest bij het benadrukken van de esthetische kwaliteiten van literatuur. De studie van Annie Romein-Verschoor over de vrouwenroman sinds 1880, verschenen onder de titel Vrouwenspiegel, spreekt in dit opzicht boekdelen. Annie Romein-Verschoor baseert zich bij de bespreking van de 19e eeuwse emancipatieroman op de normen van de tachtigers en heeft dan ook geen goed woord over voor de emancipatieliteratuurGa naar eindnoot5. Als wij in dit artikel de emancipatieroman of feministische literatuur centraal stellen, dan is in de kombinatie van een politiek epitheton en een literair-esthetische kategorie een komplex probleem aangeduid. Om de zoveel tijd duikt het in de literatuurgeschiedenis op. Tegenstellingen tussen vorm en vent, geëngageerde opvattingen versus l'art pour l'art enzovoort zijn in feite alle terug te voeren op de tegengestelde funkties die aan literatuur worden toegekend en zijn ten slotte te herleiden tot de aloude tegenstelling tussen utile en dulci van de klassieken. Groeperingen schrijvers die een ‘andere’ of ‘nieuwe’ literatuur voorstaan geven over het algemeen uitdrukkelijk in programma's, manifesten of op andere wijze te kennen welke funktie ze aan literatuur willen toekennen. Ze zullen in dit verband uitspraken moeten doen over hun esthetica, over de literaire technieken waarmee ze deze funktie trachtten te bereikenGa naar eindnoot6. Expliciet of impliciet zal men bij de formulering van zijn esthetische opvattingen aangeven in welke verhouding deze opvattingen staan ten opzichte van zijn maatschappelijke opvattingen. Hoezeer deze beide soorten opvattingen verband met elkaar houden en hoezeer ze van invloed zijn op de funkties die men aan literaire technieken toekent, wordt duidelijk als men de normatieve literatuuropvattingen in het oog krijgt die ten grond- | |
[pagina 514]
| |
slag liggen aan allerlei vormen van omgang met literatuur. Dat ook academische literatuurstudie hierop geen uitzondering maakt, is aangetoond door Verdaasdonk en Van ReesGa naar eindnoot7. Het is met name in de marxistische literatuurkritiek een brandend probleem om duidelijkheid te krijgen over de wijze waarop maatschappelijke opvattingen in relatie staan tot literaire opvattingen, of in marxistische terminologie geformuleerd: hoe algemene en esthetische ideologie zich verhouden. | |
1.2 Verantwoording van de werkwijzeDoelstelling van dit artikel is het in kaart brengen van literatuuropvatting van een aantal feministische auteurs en critici. We hopen daarmee niet alleen een stukje geschiedenis van de moderne literatuur te schrijven, maar ook enig inzicht te geven in de relatie tussen maatschappijopvattingen en literaire opvattingen. Om normatieve wezensdefinities over feminisme te vermijden, hebben we besloten onder feministische auteurs en critici die auteurs en critici te verstaan die buiten hun schrijven aktief zijn in de vrouwenbeweging en/of zichzelf als feministen beschouwen. Auteurs en critici die aan deze criteria niet voldeden maar die wel in feministische tijdschriften publiceren, zijn ook in ons onderzoek betrokken. Onze werkzaamheden bestonden uit het verzamelen en analyseren van een groot aantal uitspraken over feminisme en literatuur van de volgende auteurs en critici: Andreas Burnier, Ethel Portnoy, Hannes Meinkema, Monika van Paemel, Anja Meulenbelt, Hanneke van Buuren en Truus Pinkster. Hun uitspraken zijn over het algemeen vastgelegd in interviews, essays en kritieken. We hebben het materiaal geanalyseerd uitgaande van de volgende punten: welke positie men inneemt in het huidige feminisme en hoe men de positie van de vrouw als auteur ziet; welke funktie men aan literatuur toekent en met wat voor technieken deze funktie kan worden vervuld. We hebben bij de keuze van het materiaal om verschillende redenen afgezien van het kreatieve werk van de auteurs. De /oornaamste reden was dat de analyse van romans en verhalen noodzakelijkerwijs grote interpretatiemoeilijkheden met zich mee zou brengenGa naar eindnoot8. Ook de analyse van het door ons verzamelde materiaal stelde ons al voor allerlei problemen. Auteurs en critici drukten zich dikwijls uit in een vage terminologie die aanleiding kon geven tot alle mogelijke misverstanden. Soms moesten, om een antwoord te krijgen op een bepaalde vraag, verschillende soorten uitspraken met elkaar worden gekombineerd. Om bijvoorbeeld te achterhalen welke funktie men toekende aan literatuur, moest zowel worden gelet op waardeoordelen in kritieken als op uitspraken waarin men polemiseerde met de opvattingen van literaire tegenstanders. Tijdens ons onderzoek is voor ons komen vast te staan hoezeer een duidelijk omschreven methode om literatuuropvattingen in kaart te brengen gewenst is. Tot slot van deze verantwoording moet worden opgemerkt dat uitspraken gedaan in interviews, immers veelal afgenomen in bijzondere situaties, met het grootst mogelijke voorbehoud dienen te worden behandeld. De antwoorden van een auteur worden namelijk in sterke mate bepaald door de vragen die gesteld worden, terwijl bovendien het interview meestal niet door de ondervraagde wordt geredigeerd. We hebben ons bij de keuze van het materiaal beperkt tot de periode 1968-1977Ga naar eindnoot9; volledig is het zeker niet. | |
[pagina 515]
| |
2. De maatschappijopvatting en de positie van de vrouw als auteurEr zijn binnen de vrouwenbeweging verschillende stromingen en het is dan ook niet verwonderlijk dat de opvattingen over het feminisme van de onderzochte auteurs en critici uiteenlopen. Tegenover Burnier die over het marxisme binnen de vrouwenbeweging opmerkt: ‘De marxistische trend, ongelooflijk dat vrouwen daar instinken’Ga naar eindnoot10, staat Anja Meulenbelt, die het socalisme als voorwaarde voor de vrouwenbeweging zietGa naar eindnoot11. Waar Portnoy beweert: ‘Als ik schrijf voel ik me geen vrouw. Als ik schrijf ben ik een schrijver, geen schrijfster’Ga naar eindnoot12, meent Monika van Paemel dat haar vrouwzijn essentieel is voor haar auteurschap: ‘Ik vind dat wij een heel beschavende opdracht hebben. We kunnen gewoon vertellen: heren, hier is een schrijver en zijn pen is geen penis’Ga naar eindnoot13. | |
2.1 Andreas BurnierDe meest individualistische houding tegenover het feminisme wordt ingenomen door Andreas Burnier: Ik heb respect voor mensen die zich als individu durven exponeren, zoals met name grote, individuele vrouwen aan het begin van deze eeuw hebben gedaanGa naar eindnoot14. Vanuit haar levensopvatting zet zij zich af tegen massabewegingen; ze heeft daarom ook moeite met het feminisme als vrouwenbeweging: Massabewegingen zijn gevaarlijk. Voor zover het (de feministische beweging, red.) nu al een beweging is en blijft zal men verschrikkelijk alert moeten zijn op wat zich allemaal aan processen afspeelt - die niemand had gedacht en niemand had gewild - maar die zich gewoon afspelen in massa bewegingenGa naar eindnoot15. Burnier kan zich in geen enkele stroming binnen het feminisme vinden: zoals hierbovenal bleek, wil zij niets met de socialistische stroming in het feminisme te maken hebben, maar ook ‘De freudiaanse trend, (...) zie ik (...) helemaal niet. Het met z'n allen op straat eisen lopen uitschreeuwen en niets doen, dat helpt niet veel (...)’Ga naar eindnoot16. Burnier voelt zich niet alleen slecht thuis in de verschillende richtingen binnen de vrouwenbeweging, bovendien heeft ze problemen met het feminisme: Het grote probleem dat ik heb met het feminisme is dat het daarin ontbreekt aan omvattender ideeën. Voor zover ik het kan registreren, blijft het feminisme steken in detailacties, in de sfeer van practische eisen, of van een beetje kunstmatig gepionier, conciousness-raising-groepen en dergelijke. Wat ik mis, is een idee, een mensvisie, of een wereldbeeldGa naar eindnoot17. De essentie van het feminisme ligt volgens Burnier bij de ‘radicallesbians’, (en niet bij vrouwen die zeggen naar autonomie te streven, maar die tegelijkertijd emotioneel van een man afhankelijk zijn). ‘de politieke kern van het feminisme ligt bij de “radicallesbians”’.Ga naar eindnoot18 Volgens Burnier heeft homosexualiteit bij vrouwen politieke implicaties. Ze is van mening, dat de bizarre opvattingen over homosexualiteit bij vrouwen, zoals die gespiegeld worden in de literatuur, primair voortkomen uit vooroordelen over | |
[pagina 516]
| |
de vrouw in het algemeen. Aan de homosexuele literatuur (ho-romans van feministische ho-vrouwen) kent zij dan ook een speciale functie toe. De reacties op vrouwelijke homosexualiteit zijn in de eerste plaats reacties op het gedrag van vrouwen die zich proberen te bevrijden uit een zeer beperkt rolpatroonGa naar eindnoot19. | |
2.2 Ethel PortnoyEthel Portnoy sluit zich in die zin bij Burnier aan, dat ook zij een grote betekenis toekent aan homosexuele literatuur. ‘Tot dusver komen de grootste prestaties, b.v. in de literatuur, inderdaad overwegend voor rekening van homosexuele vrouwen’Ga naar eindnoot20. Portnoy rekent zichzelf niet tot de radicaal-feministen, maar noemt zich een ‘critische feministe. Critisch, geschreven: krities’Ga naar eindnoot21. Ze ziet feminisme als de enige mogelijkheid tot politieke activiteit die ten dienste van de vrouw staat - en als zodanig moet het ook zijn, als een stap voorwaarts naar werkelijke politieke activiteit. Portnoy tracht de aandacht te vestigen op de scheve man/vrouw-verhouding, die nog steeds als gewoon wordt aanvaard. ‘(...) ik wilde de aandacht vestigen op de manier waarop de man de vrouw behandelt’Ga naar eindnoot23. Toch vindt ze zichzelf geen geëngageerd schrijfster, ze wil ook geen schrijfster genoemd worden. ‘Als ik schrijf voel ik me geen vrouw. Als ik schrijf ben ik een schrijver, geen schrijfster’Ga naar eindnoot24. Over haar eigen schrijverschap merkt ze op, dat ze het moeilijk vindt om mannelijke personages te beschrijven. Ik ben zwak in het invoelen en beschrijven van mannen. In de komende roman probeer ik mannelijke karakters weer te geven. Voor mij is dat een boeiend avontuur. Je écht inleven in een man...bijvoorbeeld in wat er in een man omgaat als hij met een vrouw naar bed gaatGa naar eindnoot25. | |
2.3 Hannes MeinkemaHannes Meinkema voelt zich wel verbonden met het feminisme maar wil geen feministe genoemd worden. Ze wil wel toegeven, dat er feministische thema's in haar werk zitten, omdat ze tenslotte zelf een vrouw is en ‘je kan jezelf niet weghouden van wat je meemaakt. Zowel wie ik ben, alswel wat ik belangrijk vind, druppelt door in wat ik schrijf’Ga naar eindnoot26. Voor haar betekent het feminisme: (...) elkaar volkomen vrijlaten, niet beïnvloeden, niet paternaliseren, geen doktrines. Ik kan niet met doktrines leven, niet met de gewone maatschappelijke, maar evenmin met die van de feministische tegenkultuurGa naar eindnoot27. Meinkema vindt de positie van de vrouw als auteur niet benijdenswaardig. Ze meent dat boeken van vrouwen onrechtvaardig worden behandeld: (...) de meeste kritici zijn mannen, en mannen hebben nu eenmaal dikwijls een zeer bepaalde smaak voor literatuur, waardoor boeken over de belevingswereld van vrouwen oninteressant gevonden wordenGa naar eindnoot28. Over het beschrijven van mannen zegt ze: | |
[pagina 517]
| |
Ik zou echt niet vanuit de gevoelswereld van een man kunnen beschrijven hoe hij zich voelt als hij neukt, want daar kan ik me toch totaal niet in verplaatsenGa naar eindnoot29. Dat mannen zich zonder twijfel of achterdocht te wekken als experts over vrouwen kunnen presenteren is natuurlijk niet zo gek: van oudsher is het immers zo geweest dat mannen weten hoe vrouwen zijn. Men ziet wel dat de positie van de vrouwelijke schrijver niet eenvoudig is, en dat niet alleen de lezer maar ook de schrijver wordt gemanipuleerdGa naar eindnoot30. Ook bij Portnoy troffen we een dergelijke opvatting aan. Meinkema vindt het niet tot de mogelijkheden van een schrijfster behoren om een man te beschrijven. Ze ziet dat als een uitdaging. | |
2.4 Monika van PaemelDe ideeën van Monika van Paemel wat het beschrijven van personages doorde andere sexe betreft, lijken aan te sluiten bij die van Hannes Meinkema. Ze zegt hier namelijk het volgende over: Als je als vrouw de figuren of de personages van vrouwen in de mannenliteratuur leest, dan voel je toch heel dikwijls: je mag nog zo goed kunnen schrijven, maar er zijn dingen, die je niet weet. (...) Ik kan met niet voorstellen dat ik een man zou kunnen weergeven zoals een man helemaal van binnenuit is, dus blijf ik er afGa naar eindnoot31. In tegenstelling tot Hannes Meinkema ziet Monika van Paemel een duidelijke koppeling tussen feminisme en socialisme: Feminisme is een vorm van links gaan staan. Meer dan ooit. Emancipatie is namelijk: je losmaken van de geijkte normen. Normen die beheersen, zijn rechts. De manvrouw-relatie is een typische rechtse relatie, want er is sprake van een mindere en een meerdere, van een volger en een leiderGa naar eindnoot32. In een bespreking van De Schaamte voorbij van Anja Meulenbelt geeft Van Paemel duidelijk haar standpunt weer: ‘(...) dat je als vrouw tenslotte geen andere oplossing hebt dan werken in en voor het feminisme’Ga naar eindnoot33. Toch zijn niet alle vormen van socialisme voor Van Paemel acceptabel. Ze staat afwijzend tegenover ‘reformistisch socialisme’: Dat soort socialisme is mannelijk, verstard, achterhaald. Dat denkt nog steeds in partriachale kapitalistische termen. Vrouwen kunnen aan socialisten leren wat socialisme werkelijk is. (...) Ik ben feminist maar niet partijgebondenGa naar eindnoot34. | |
2.5 Anja MeulenbeltOp dezelfde lijn als Monika van Paemel zit Anja Meulenbelt, maar haar visie op de relatie feminisme-socialisme is meer uitgewerktGa naar eindnoot35. Anja Meulenbelt vindt dat de vrouwenbevrijding binnen het kapitalisme onmogelijk is. Feministen moeten daarom ook anti-kapitalistisch zijn, maar moeten niet veel resultaat verwachten van aansluiting bij socialistische bewegingen, want ‘Socialisme is een voorwaarde voor vrouwenbevrijding, maar het is geen garantie’Ga naar eindnoot36. De Fem-Soc beweging heeft een dubbele strategie voor ogen om te komen tot de bevrijding van vrouwen: (...) binnen organisaties werken we als vrouwengroepen om onze eigen belangren te ver- | |
[pagina 518]
| |
dedigen, terwijl we steeds in verbinding blijven met onze achterban, de autonome vrouwenbewegingGa naar eindnoot37. Het is vanzelfsprekend dat Meulenbelt de ideeën van Burnier afwijst. In een bespreking van Burniers Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen geeft zij duidelijk aan wat voor haar een verkeerde benadering is. Ik kan er weinig mee, met deze stukken. Het voortdurend gescheld op marxisme irriteert me mateloos, vooral omdat Andreas Burnier niet eens de moeite neemt om na te gaan wat marxisme precies inhoudt en al haar kritiek in feite varianten zijn op één verwijt: marxisme is een tiranniek, dogmatisch geloof (...) er zijn (...) marxistische feministen die mij veel meer hebben geleerd dan het vage feminisme dat niet veel verder komt dan te jammeren over onderdrukking zonder de oorzaken verder te zoeken dan het ‘masculinisme’ en daardoor ook zo weinig perspectief biedt voor een veranderingGa naar eindnoot38. | |
2.6 Hanneke van Buuren, Truus PinksterDe feministische critici Hanneke van Buuren en Truus Pinkster doen weinig of geen uitspraken over hun plaats binnen de vrouwenbeweging. We mogen echter aannemen dat hun maatschappijopvatting grotendeels aansluit bij die van Meulenbelt. Dit omdat zij evenals Meulenbelt in linkse tijdschriften publiceren (Te Elfder Ure, De Groene Amsterdammer en De Nieuwe Linie) en elkaar als inspiratoren noemen van elkaars artikelen. | |
2.6.1 Truus PinksterHoewel haar maatschappijopvatting onduidelijk blijft, spreekt Truus Pinkster zich wel uit over de verbinding tussen haar maatschappij- en literatuuropvatting. ‘Een vorm van literatuurbeschouwing (de materialistische, red.) waarbij ik mij wél wil aansluiten’Ga naar eindnoot39. Pinkster bekijkt de maatschappij en de positie van vrouwen daarin vanuit het historisch materialisme. Maar volgens haar moet zowel de analyse van de maatschappij als die van de literatuur worden uitgebreid, ‘Want in beide gevallen zijn het vrijwel altijd mannen die analyseren’Ga naar eindnoot40. Met andere woorden; Truus Pinkster verbindt, vanuit de gedachte dat patriachaat en kapitalisme elkaar versterken in het onderdrukken van vrouwen, feminisme met socialisme. In een bespreking van een aantal romans in Te Elfder Ure probeert Truus Pinkster het beeld van de vrouw in de literatuur te analyseren. Ze kiest voor haar analyse vrouwelijke auteurs, omdat ze van mening is, dat sommigen of velen van ons de onbewuste idee hebben dat vrouwelijke auteurs toch wel een minder konventioneel beeld zullen geven van vrouwenGa naar eindnoot41. | |
2.6.2 Hanneke van BurenHanneke van Buuren zit ongetwijfeld in dezelfde hoek als Truus Pinkster, gezien haar artikel Aarzelend denken over een feministische literatuurtheorie. Ze noemt Truus Pinkster, naast andere vrouwen, waaronder ook Anja Meulenbelt, als inspirator voor het artikel. Evenals Pinkster koppelt zij haar maatschappijopvatting aan haar literatuuropvatting. ‘Literatuurideologie en ideologie van seksisme zijn twee aspekten van de ene heersende maatschappelijke ideologie’Ga naar eindnoot42. Zij meent dat | |
[pagina 519]
| |
de literatuurideologie de maatschappelijke ideologie weerspiegelt, die bevestigt en op die manier zijn romans ‘(...) opium van het volk’Ga naar eindnoot43. Feministische literatuur moet zich dan ook verzetten tegen de heersende, sexistische maatschappij- en literatuurideologie. Een verdere uitwerking van de maatschappijopvatting en de literatuuropvatting van de feministische critici volgt in hoogdstuk 3.6, waarin nader op hun literatuuropvatting wordt ingegaan. | |
3. Functie van literatuur en de literaire techniekenBij de door ons onderzochte feministische auteurs en critici bestaat weinig eensgezindheid over de functies die literatuur vervult en zou moeten vervullen; ook over de literaire technieken waarmee deze functies moeten worden verwezenlijkt lopen de opinies sterk uiteen. Tegenover Andreas Burnier, die beweert dat ‘mijn literaire produktie zonder enige geïnvolveerdheid in wat voor sociaal-politieke feministische beweging dan ook tot stand is gekomen’Ga naar eindnoot44 staat Hanneke van Buurens uitspraak dat de auteur ‘(vrouwen-) groepsbewust’ zal moeten werkenGa naar eindnoot45. Tegenover Anja Meulenbelt die lovend over Kate Millets autobiografie Flying schrijft: ‘Ze spreekt zichzelf tegen, het hindert niet. Ze maakt geen eksuses, ze schrapt niet’Ga naar eindnoot46, staat Hannes Meinkema, die verklaart: ‘Hoe meer kwaliteit een boek bezit, hoe beter het “technisch” is gemaakt (...)’Ga naar eindnoot47. Natuurlijk bestaat er verwantschap, zoals bij de feministen rond Te Elfder Ure (Meulenbelt, Pinkster, Van Buuren), maar de onderlinge verschillen vallen vaak meer in het oog. | |
3.1 Andreas BurnierMeest uitgesproken outsider is, zoals al uit bovenstaand citaat van haar kon blijken, Andreas Burnier. Als enige zet zij zich af tegen het gebruiken van literatuur voor het propageren van een sociaal-politieke overtuiging: ‘Ik ben geen maatschappelijk werkster. En ik voel me bepaald niet geroepen als auteur sociaal werk te verrichten’Ga naar eindnoot48. Wel onderkent Burnier dat literatuur een bevestigende of bewustmakende werking kan hebben en dat in de literatuur vrouwen vaak zeer clichématig worden beschreven. Burnier vindt het belangrijk dat literatuur mogelijkheid tot identificatie biedt: De meeste vrouwen in de literatuur zijn zo onaantrekkelijk, clichématig beschreven, dat je onmogelijk het gevoel kunt hebben als je een enigszins intelligente vrouw bent, dat het over jou gaatGa naar eindnoot49. Aan homosexuele literatuur kent Burnier, zoals we bij de behandeling van haar maatschappijopvatting al zagen, een belangrijke functie toe. ‘(...) zo ligt de sleutel voor de analyse van onze masculinistische cultuur wat de litteratuur betreft vooral in de “gay” letteren’Ga naar eindnoot50. Gezien haar afkeer van maatschappelijk engagement, zal het duidelijk zijn dat Burniers uitspraken over literaire technieken alleen betrekking hebben op de wijze waarop zij de literaire waarde van een boek verhogen. Burnier meent dat men bij het bespreken van literatuur minder moet werken met buiten-literaire beschouwingen (...) impressionistisch gekeuvel, emotionele oordelen of gemoraliseer over de auteur en de personen in haar/zijn werk | |
[pagina 520]
| |
| |
3.2 Ethel PortnoyOok Ethel Portnoy kent aan literatuur geen uitgesproken sociaal-politieke functie toe. Portnoy wil dat haar lezers over de problematiek uit haar verhalen nadenken. Autobiografische gegevens moeten een algemene betekenis krijgen: Ik heb nu een verhaal over mijn vader klaar liggen. Ik zie dat als middel om jou over jouw vader te laten nadenken. Ik wil gevoelige onderwerpen aanraken waar mensen niet over durven denken. Ik wil ze dwingen over zichzelf na te denken. In deze zin is een verhaal een kunstwerk: het is bedoeld om een emotie te wekkenGa naar eindnoot53. Hoewel Portnoy, zoals gezegd, de literatuur niet ziet als een instrument om maatschappelijke veranderingen aan te brengen, hoopt zij wel middels haar verhalen de mentaliteit van haar lezers te beïnvloeden. Dat is ook een van de redenen waarom ik schrijf: ik wil mensen veranderen. En in dit kleine stukje van de wereld kan ik meteen het effect zien en taxeren dat mijn schrijverij op mensen heeftGa naar eindnoot54. Grote illusies maakt ze zich intussen niet over de veranderde kracht van literatuur: ‘Niemand heeft het werk van schrijvers echt nodig’Ga naar eindnoot55. Evenals Burnier legt Portnoy vooral de nadruk op de esthetische waarde van literaire technieken: ‘Als ik een verhaal schrijf, probeer ik een mooi ding te maken. Daarbij probeer ik heel precies te zijn in de taal en in mijn eigen denken’Ga naar eindnoot56. Aansluitend bij de gedachte dat aan de autobiografie een algemene strekking moet worden gegeven, zegt Portnoy: Ik gebruik alleen de ik-figuur om de lezer ervan te overtuigen dat het verhaal ‘echt’ is. Ik wil geen sfeer van fictie creëren - daarom is ook een ik-figuur aan het woord, omdat je de lezer daarmee meteen in de sfeer van ‘waarheid’ plaatstGa naar eindnoot57. | |
3.3 Hannes MeinkemaIn tegenstelling tot Portnoy en vooral Burnier vindt Hannes Meinkema dat literatuur een veranderende werking kan en moet hebben. Sprekend over de verschillen tussen lectuur en literatuur beweert zij: ‘(...) literatuur heeft de mogelijkheid (die lektuur mist) om bestaande normen en vooroordelen aan te vallen en te doorbreken’Ga naar eindnoot58. Meinkema heeft een duidelijke voorstelling van wat literatuur bij de vrouwelijke lezer teweeg moet brengen: Het gaat dus in het bijzonder om herkenning en bewustwording, de vraag ‘wat kan ik zelf met dit boek doen’ wordt in de allereerste plaats gesteld. Want voor de bevrijding van iedere vrouw is het immers belangrijk hoe andere vrouwen zich uitdrukken, hoe andere vrouwen zich voelenGa naar eindnoot59. Herkenning blijkt voor Meinkema niet hetzelfde in te houden als identificatie, ge- | |
[pagina 521]
| |
tuige haar volgende bewering uit het betoog over de verschillen tussen lectuur en literatuur: Hoewel identificatie natuurlijk theoretisch wel eens kan optreden, vraagt literatuur daar niet om. Je kunt als lezer vreselijk betrokken zijn en meeleven en je verwant voelen en van allerlei in de hoofdpersoon herkennen - maar je bent het nooit echt zelf, als in lectuur, het blijft altijd iemand anders over wie je leestGa naar eindnoot60. Wat haar opvattingen over literaire techniek betreft, is Meinkema evenwel - net als Portnoy en Burnier - in hoofdzaak esthetisch gericht: ‘Hoe meer kwaliteit een boek bezit, hoe beter het “technisch” is gemaakt: hoe meer het ons tijdens het lezen mee zal slepen’Ga naar eindnoot61. Geen wonder dan ook dat het begrip ‘spanning’ een voorname rol in haar literatuuropvatting speelt: Een roman waarin eenheid van handeling is, waarin doelgerichtheid is, zodat de hoogtepunten niet uit de lucht komen vallen, zodat het karakter van de personages geleidelijk aan wordt onthuld - zo'n roman is spannend, en die spanning laat ons geboeid lezen tot het einde toeGa naar eindnoot62. De spanning in literatuur is van een andere aard dan die in lectuur: Dat was een spanning die alléén met de gebeurtenissen te maken had (‘krijgen ze elkaar’), hier is de spanning intellectueler van aard en leidt tot vragen als: ‘hoe zit deze figuur in elkaar’Ga naar eindnoot63; Dat Meinkema literaire technieken niet uitsluitend op hun esthetische merites beoordeelt, blijkt uit de volgende bespreking van het werk van Monika van Paemel: Het effect van deze associatieve montagetechniek is dus, dat je als lezer op de stroom van Monika van Paemels intuïtie, nu eens in een duidelijk verzonnen, dan weer in een als ‘echt’ gepresenteerd verhaal meedoet - zodat je er wat er gezegd wordt uit een boek kunt losmaken en op jezelf betrekken, en zo zelf dat bewustwordingsproces méé doormakenGa naar eindnoot64. | |
3.4 Monika van PaemelWaar de drie hiervoor besproken auteurs zich niet al te duidelijk uitspreken, doet Monika van Paemel een duidelijke keuze voor maatschappelijk engagement. Zo zegt ze over Dostojewski in dit verband: Historisch gezien, op de lange termijn, zou je kunnen zeggen dat Dostojewski een erg geëngageerd auteur is, maar het is ook een auteur die voor ons vandaag erg begrijpelijk is. Het engagement dat hij heeft komt nu nog over, misschien zelfs nog meer dan in zijn tijd en ik vind dat in de literatuur dat soort engagement nodig isGa naar eindnoot65. Ze kent aan literatuur een veranderende kracht in de samenleving toe: Maar een boek is erg gevaarlijk omdat het de mensen van binnenuit verandert. Vooral een goede roman kan mensen echt veranderen, hij pakt mensen, je bent niet meer dezelfde. Dat is een enorm gevaar, het betekent een échte veranderingGa naar eindnoot66. Een opvatting die enigszins aan die van Ethel Portnoy doet denken, maar met dien verstande dat Van Paemel veel optimistischer is over de effecten die literatuur teweeg kan brengen. | |
[pagina 522]
| |
Vanuit esthetisch oogpunt vindt Van Paemel literaire techniek niet belangrijk; ze kiest voor een betrekkelijk onorthodoxe vormgeving omdat de veranderingen die zij probeert weer te geven niet in een traditionele verhaalvorm te vatten zijn: Mijn boek (...) is fragmentarisch. Ik geloof niet in het samenstellen van een verhaal: een verhaal legt vast wat niet vast te leggen is: het leven is steeds anders. (...) Een boek dat geen grenzen heeft in het verhaal, daar worstel ik nu meeGa naar eindnoot67. In een bespreking van Meulenbelts De Schaamte voorbij beweert Van Paemel dat ze voor dat boek de beoordeling van literaire technieken niet belangrijk vindt, omdat de problematiek van het boek alle aandacht verdientGa naar eindnoot68. Ook hieruit blijkt dat een esthetische beschouwing van (feministische) literatuur Monika van Paemel vreemd is. | |
3.5 Anja MeulenbeltAnja Meulenbelt eist van literatuur maatschappelijke betrokkenheid en herkenbaarheid: (...) ik heb zelf eigenlijk maar twee kriteria om boeken goed te vinden: of ze me iets nieuws zeggen over de positie van vrouwen, de maatschappij en dat soort zaken, of dat er ervaringen en emoties in worden beschreven, die ik kan herkennen, die door de beschrijving een naam krijgen, waardoor je ze kan delen met anderenGa naar eindnoot69. Literatuur moet niet blijven staan bij een - oppervlakkige - beschrijving van uitwendige verschijselen, maar moet ingaan op de oorzaken van de rolverdeling van man en vrouwe in de samenleving. Zo bespreekt Meulenbelt De gedresseerde vrouw van Hannelore Schülz als volgt: Het leest makkelijk weg, dat wel, maar meer dan het achter elkaar zetten van oppervlakteverschijnselen doet het niet. Ik ben niet vies van een beetje mannenhaat af en toe, tenslotte is het erg gezond eens kwaad te worden over alle rottigheid, maar als je er niet bij vertelt HOE mannen en vrouwen zo zijn geworden dat ze elkaar dwarszitten wordt er niemand mee geholpenGa naar eindnoot70. De maatschappelijke betrokkenheid die Meulenbelt van literatuur eist, kan niet worden losgemaakt van haar feminisme. Als ons materiaal ons niet bedriegt, legt zij nog minder dan Monika van Paemel nadruk op de esthetische waarde van literatuur. Je kan op verschillende manieren naar zo'n boek (Het ritsloze nummer van Erica Jong, red.) kijken. Mijn manier is het bekijken door een feministische bril: in welke mate draagt een boek bij aan de bewustwording van vrouwen, in welke mate werkt het juist versluierendGa naar eindnoot71. Aan de literaire technieken kent Meulenbelt in ieder geval geen duidelijk esthetische functie toe. Over Kate Millets Flying schrijft ze lovend: ‘(...) het overbrengen van ervaringen is belangrijker voor haar dan het maken van literatuur’Ga naar eindnoot72. Literaire technieken moeten een bevrijdende, emanciperende werking hebben: ‘Ze (Jill Johnston, in The Lesbian Nation, red.) schrijft prachtig vind ik, vloeiende lange zinnen, heel muzikaal, ze maakt haast een nieuwe taal (...)’Ga naar eindnoot73. En over Millet schrijft Meulenbelt in dit kader: ‘Ze probeert nieuwe ervaringen een nieuwe | |
[pagina 523]
| |
taal mee te geven’Ga naar eindnoot74. Hoe weinig Meulenbelt zich om de esthetiek bekommert blijkt ook uit de volgende uitspraak: (..) als we in die lijn kunnen schrijven (zodat vrouwen in literatuur iets van zichzelf terugvinden, red.) op een manier die niet verslavend of versluierend werkt, maar waardoor vrouwen wakker worden vind ik alle middelen toegestaan, literair of nietGa naar eindnoot75. Anja Meulenbelt staat in haar denken over literatuur lijnrecht tegenover estheten als Burnier - en in mindere mate Portnoy en Meinkema. | |
3.6 Hanneke van Buuren, Truus Pinkster3.6.1 Hanneke van BuurenVan de critici rond Te Elfder Ure is de literatuuropvatting van Hanneke van buuren het meest uitgewerkt. In haar artikel Aarzelend denken overfeministische literatuurtheorie geeft zij aan hoe feministen literatuur zouden kunnen bedrijven. Evenals Meulenbelt kan Van Buuren haar denken over literatuur niet scheiden van haar maatschappijopvatting. ‘Literatuurideologie weerspiegelt de maatschappelijke ideologie, ze bevestigt die, vooral romans zijn op die manier opium van het volk’Ga naar eindnoot76. Vanzelfsprekend eist ze van feministische literatuur dan ook dat die aanzet tot maatschappelijke verandering: Feministische literatuur moet aan de ene kant nu autonoom en mondig maken, en aan de andere kant hoopvol uitzicht bieden op een toestand van mondigheid en autonomie morgenGa naar eindnoot77. In een bespreking van Van Marissings Ontbinding zette zij zich al af tegen schrijvers die maatschappelijke problemen trachten te ontwijken: Als je literatuur kunt maken van je zelfgenoegzame ironie of van je egocentrisch vervreemdingsgenot, dan distantieer je je eigenlijk van een realiteit die anderen (en jezelf) geen zijnsgrond meer kan bieden. Maatschappelijke functie heeft zulke literatuur dan niet. Maatschappelijk gezien is ze zelfs perversGa naar eindnoot78. Van Buuren verklaart zich tegen het romantisch beeld van de kunstenaar in de ivoren toren: (..) literatuur niet opgevat als het werk van één geïsoleerd genie, maar als het resultaat van wederzijdse inwerking van massa's bewustwordende vrouwen en de verwoordende enkeling of de verwoordende groep. De auteur zal (vrouwen-) groepsbewust moeten werkenGa naar eindnoot79. Een opvatting die ver afstaat van Burniers strikte individualisme. Ook wat betreft de literaire technieken bevindt Van Buuren zich op grote afstand van een auteur als Burnier; aan de esthetische waarde van literatuur hecht zij weinig belang. De auteur moet zijn vormgeving zo afstemmen dat bij de lezer veranderingen teweeg worden gebracht: Een romanschrijver die het met de heersende mantaliteit niet eens is (en dat zijn uiteraard vooral linksgerichte auteurs), komt in de verleiding om de taalvormen waarin die mentaliteit gestalte krijgt, te lijf te gaan. Hij gaat sleutelen aan die taalstukturen die de vooroordelen van het heersende sisteem bevestigen. Het kan zijn dat een afwijkende taalvorm ook een afwijkende | |
[pagina 524]
| |
werkelijkheid oproept en daarmee een van het gangbare afwijkend bewustzijn en mentaliteit bij de lezerGa naar eindnoot80. Van Buuren legt dan ook een duidelijk verband tussen een behoudende maatschappijopvatting en een traditionele literaire vormgeving: De auteur die de lezer meevoert als de rattenvanger van Hamelen, sust de lezer in slaap, houdt haar onmondig, bevestigt haar in haar niet-bewustzijn. (...) Auteurs zullen net als andere machthebbers hun machtsmiddelen ter diskussie moeten stellenGa naar eindnoot81. Van feministische literatuur wil zij kortom dat ze ‘Niet meeslepend, niet realistisch, niet struktureel gesloten’Ga naar eindnoot82 is. | |
3.6.2 Truus PinksterHoewel Truus Pinkster haar literatuuropvatting minder uitgewerkt presenteert dan Hanneke van Buuren, ligt zij op dezelfde lijn. We zagen al in hoofdstuk 2.6 dat beide critici elkaar noemen als inspirator voor elkaars artikel. Volgens Truus Pinkster moet literatuur de lezer bewust maken: (...) ten aanzien van de manier waarop vrouwen, en mannen, in de maatschappij funktioneren en eventueel ook hoe je daaraan iets kunt veranderenGa naar eindnoot83. Ook bij haar staat de relatie met de maatschappelijke werkelijkheid voorop. Misschien zelfs ook suggereert het dat ik meer belang hecht aan het politieke, het blootleggen van de maatschappelijke struktuur, dan aan het persoonlijke, je bezighouden met persoonlijke problemen (wat daar dan ook het verschil tussen mag zijn)Ga naar eindnoot84. Literaire technieken moeten voor Truus Pinkster dienstbaar zijn aan de functie: bewustmaken. De materiaalbehandeling speelt daarbij (het bewustmaken, red.) een grote rol. Schrijfwijze, kompositie, keuze van perspektief zijn immers evenzeer interpretatie van de werkelijkheid als de inhoud van een literair werkGa naar eindnoot85. Pinkster spreekt zich dan ook uit voor literatuur die door haar structuur: (...) probeert de lezer te dwingen steeds áchter de realiteit te kijken, verbanden te leggen, oorzaken te zoeken. Maar tegelijk stelt ze door die struktuur de in de roman verbeelde werkelijkheid ter diskussieGa naar eindnoot86. | |
4. KonklusieAls er een ding duidelijk is geworden, is het wel dat er van een homogene literair-feministische groepering niet kan worden gesproken. De door ons onderzochte auteurs houden er verschillende politieke en esthetische opvattingen op na. Wel lijkt er een verband te bestaan tussen een niet-socialistische opstelling in het feminisme en een literatuuropvatting waarin de nadruk ligt op esthetische principes. De opvattingen over literatuur van de socialistische feministen lijken daarentegen onlosmakelijk verbonden met hun politieke opvattingen. Toch is met betrekking tot | |
[pagina 525]
| |
de laatste groep van een uitgewerkte marxistische esthetica in de trant van Van Marissing en Vogelaar nog geen sprake. Op zijn hoogst zijn er soms vage aanzetten tot het uitwerken van een andere vorm van literair taalgebruik. Vooral Van Buuren, Van Paemel en Meulenbelt zijn uit op een zuivering van het ‘sexistische’ taalgebruik. Maar gezien het feit, dat bijvoorbeeld een auteur als Anja Meulenbelt een groot belang hecht aan identificatie bij het lezen van literatuur en zelfs tot uitspraken komt dat ‘literatuur haar überhaupt niet veel doet’Ga naar eindnoot87, wijst erop dat ook de meer socialistisch gerichte auteurs geen aansluiting vinden bij de neo-marxistische esthetica van bijvoorbeeld Macherey en Eagleton. Daar waar er gepoogd is, zoals in het geval van Van Buuren, te komen tot een theorievorming over de relatie feminisme-socialisme-literatuur, is er veel onduidelijkheid. Eagleton heeft in zijn recente studie Criticism and Ideology erop gewezen dat de aard van de ideologie bepalend is voor de vorm van de tekst. Hij meent, dat de vorm die aan een tekst wordt gegeven, in laatste instantie bepaald wordt door de ‘vorm van de problematiek die de tekst in werking stelt’Ga naar eindnoot88. We hebben de indruk, dat de problematiek die door de meeste feministen belangrijk wordt geacht, veelal niet verder komt dan herkenning en de beschrijving van maatschappelijke oppervlakte-verschijnselen en gericht is op een directe emotionele respons bij de lezer; deze problematiek leidt dan ook tot een vrij traditionele vormgeving. De meer gecompliceerde en abstracte maatschappelijke problematiek van Van Marissing c.s. leidt daarentegen tot een grotere aandacht voor de vorm en een grotere afstand van de traditionele literatuuropvattingen. Zonder twijfel heeft het ontbreken van een feministische esthetica in uitgewerkte vorm te maken met het feit dat de feministische maatschappij-kritiek in bepaalde opzichten nog verdieping behoeft en op een nadere uitwerking wacht. Het is te hopen, dat het nieuwe literaire feministische tijdschrift Chrysallis zal leiden tot een verdieping van de theoretische basis van de feministische literatuur en kritiek. Amsterdan, januari 1978 |
|