Ter inleiding
Dit themanummer van Spektator gaat over argumentatietheorie. Het is samengesteld door drie medewerkers voor Taalbeheersing aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Opgenomen zijn bijdragen van J.F.A.K. van Benthem, F.H. van Eemeren & R. Grootendorst, E.M. Barth & E.C.W. Krabbe en T. Kruiger. De bijdragen zijn bedoeld om duidelijk te maken wat het vak argumentatietheorie inhoudt of in zou moeten houden en deze gemeenschappelijke inspanning kenmerkt de auteurs als leden van een bepaald gezelschap.
Het gezelschap waar het hier om gaat, is een vrijwillige organisatie, zonder statuten, van allen die er in Nederland blijk van hebben gegeven zich te willen inzetten voor de wetenschappelijke bestudering en ontwikkeling van procedures voor een rationele afwikkeling van geschillen over meningen. Het gezelschap bestaat uit beoefenaren van uiteenlopende vakken, waaronder filosofie, ethiek, logica, psychologie en taaibeheersing. Op initiatief van E.M. Barth komt het sinds enkele jaren maandelijks bijeen om van gedachten te wisselen.
Gezien de aard van het gastvrije tijdschrift en de samenstelling van de gastredactie, lijkt het hier vooral nuttig om aan te geven wat beoefenaren van het vak taalbeheersing tot de studie van argumentatie drijft, al zal de rest van deze aflevering hopelijk duidelijk maken dat ook de belangstelling vanuit andere vakken gemakkelijk verklaarbaar is. Voor de ontwikkeling van het vak argumentatietheorie is deze belangstelling zelfs onontbeerlijk.
In het vak Taalbeheersing houdt men zich bezig met verbale informatie-overdracht. Nagegaan wordt welke factoren in een tekst op welke wijze van invloed zijn op de begrijpelijkheid en de aanvaardbaarheid ervan. Dit met het doel, waar nodig, methoden te ontwikkelen die het gemak en de kwaliteit van het spreken, schrijven, luisteren en lezen kunnen verhogen. In dit opzicht sluit het vak Taalbeheersing aan bij een traditie die teruggaat tot de klassieke retorica.
Teksten waarin een betoog wordt gehouden genoten hierbij van oudsher een bijzondere belangstelling. Het anticiperen op mogelijke geschillen en het openlijk ‘uitvechten’ van geschillen in discussies en polemieken, wordt echter eveneens door de tegenwoordige beoefenaren van het vak Taalbeheersing interessant gevonden, ook als studieobject. Ze willen immers niet alleen dat teksten begrijpelijk zijn en begrepen worden, maar hebben ook oog voor de overtuigende functie van teksten. Dit betekent onder meer dat zij van sprekers en schrijvers eisen dat ze hun meningen ondersteunen met een zo deugdelijk mogelijke argumentatie en dat zij van luisteraars en lezers eisen dat ze de gebruikte overtuigingsmiddelen kritisch op hun deugdelijkheid beoordelen.
En hiermee zijn wij bij de argumentatietheorie beland: vanaf dit punt dienen de activiteiten van de taalbeheersingsonderzoeker en de argumentatietheoreticus samen te vallen. Samen met andere argumentatietheoretici moet de taalbeheersingsonderzoeker onder meer uitzoeken wanneer een argumentatie deugdelijk ge-