Spektator. Jaargang 6
(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 484]
| |||||||||||||||||
Wetenschap en vooroordeelGeachte redactie,
De recensie van mijn brochure ‘Taalbeschouwing’ in uw blad van oktober 1976 heeft mij verbaasd door de wijze waarop uw recensente (hierna aftekort tot R.) haar werk heeft gedaan, namelijk onbehoorlijk uit wetenschappelijk en voorlichtend oogpunt, zoals ik nu wil laten zien. In de inleiding op blz. 174 kondigt uw R. aan, dat de brochure gekenmerkt wordt door vele tegenstrijdigheden. In de conclusie op blz. 178 spreekt zij o.a. van een brij van ideeën, van pretenties, van cakewalk. Tussen deze twee uitspraken bevinden zich de argumenten. Welke? 1. Ik stel in mijn brochure dat een bepaalde vraag achterhaald is, dus als zodanig niet meer beantwoord hoeft te worden; uw R. verwijt mij op blz. 175, dat ik de bewuste vraag niet beantwoord! (Terecht is wel, dat ik het woord bladzij niet moet gebruiken, als ik het woord blad bedoel.) 2. In dezelfde passage wordt mij een onduidelijke beeldspraak verweten, namelijk: taalbeheersing en taalbeschouwing zijn recto en verso van één bladzijde, van de bladzijden van het boek Nederlands, reden waarom uw R. een aantal van mijn voorbeelden ‘onder de loep’ neemt. Uit het tweede gegeven voorbeeld begrijp ik, dat uw R. niet van grappen houdt, zoals ook later nog blijkt op blz. 177 rechterkolom, regel twee. In het derde gegeven voorbeeld wijst zij op een kromme zin van mij. Na een vierde voorbeeld volgt als conclusie op blz. 176: Na Vc's ‘filosofie’ (in zijn bibliografie noemt hij b.v. Van Calcar, Chomsky, Freud, Labov, Lakoff, McCawley, Marcuse, Marx, Merleau-Ponty, Piaget, Wittgenstein) doen deze voorbeelden op zijn minst wat triviaal aan en werpen ze slechts een spaarzaam licht op het in 2.0 gestelde. Ik concludeer:
3. Op blz. 176 word ik geciteerd, maar valselijk, zodat ik gepresenteerd kan worden als iemand die b.v. de psycholinguïstiek analyseert.. Letterlijk staat er bij mij het volgende - waarbij ik cursiveer wat uw R. wegliet: De plaats die ik taalbeschouwing geef, leid ik af uit:
Het commentaar van uw R. - die zoals ze ook aangeeft een steeds gecursiveerd heeft: ‘Een wil dat zeggen: een willekeurige keuze? Soms lijkt het erop.’ Met dit oordeel moet ik als lezer volstaan: | |||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||
na een fout citaat, volstaat uw R. met een insinuatie. Want een betekent natuurlijk niet een (willekeurige) keuze - het Nederlands laat dit gewoon niet toe! -, maar een onder andere, zoals uw R. maar al te goed weet en in de eerst volgende zin ook aangeeft: ‘vC analyseert vanuit een marxistische visie.’, hetgeen ze herhaalt in par. 3.2 begin en par. 5.0 laatste twee regels. 4. In par. 3.0 wordt gesteld, met verwijzing naar wat ik over Freud zeg op blz. 12, dat ik de moedertaalleraar wil laten optreden als ‘een soort amateur-psychiater’. Maar in de toepassing die ik op blz. 13 geef, benadruk ik - met verwijzing naar wat Freud leerde over onverwerkte ervaringen -: zorg voor een juiste aansluiting van thuis- en schoolmilieu, van de eigen taal van het kind en de taal die van hem geëist wordt. Is dat psychiatrie? Maar opnieuw voor alle duidelijkheid: het is de mening van uw R. en als zodanig respectabel. 5. In dezelfde par. 3.0 wordt meegedeeld, dat ik geen plaats zie voor ‘aangeboren ideeën’. Daarom word ik belast en beladen met de naam ‘behaviorist’, alsof er geen verschil is tussen b.v. Skinner die ik niet vermeld, en Vygotsky, Leont'ev en Gal'perin die ik wel vermeld. Vervolgens word ik betrapt op een inconsequentie of tegenstrijdigheid - eindelijk dan toch! - dat ik wél zoiets aanneem als het wezen van de taal of van de mens. Uw R. vraagt dan rhetorisch: ‘Dat zou dan niet aangeboren zijn?’ Maar ook hier word ik als lezer misleid: wat in geding is, zijn aangeboren ideeën. 6. Uw R. vindt het leuk (blz. 176), als ik een bepaalde verklaring geef voor het feit dat binnen de taalwetenschap sinds Chomsky weer de menselijke geest benadrukt wordt. Máág waarom dat leuk is, hoor ik niet. Ook dat vormt kennelijk weer een verschil van mening. 7. Vervolgens wijst uw R. op een voor haar onduidelijk gebruik van termen. Ze leidt zichzelf als volgt in: ‘Trouwe lezers van recensies over werken van vC weten het nu al: rommelen op terminologisch gebied is ook hier weer schering en inslag.’ (blz. 176). Het zakelijke verwijt is dan, dat ik een aantal termen eerst zus definieer en vervolgens zo. Inderdaad, dat doe ik, met voorbedachte rade. Het volgende is namelijk het geval. Eerst geef ik in 6.1 een analyse van de begrippen ABN, cultuurtaal en standaardtaal bij inz. Van Haeringen. Vervolgens geef ik in 6.3 een bepaling van diezelfde begrippen volgens mijn zienswijze. Deze passage leid ik dan ook expresselijk in met de volgende mededeling: ‘Volgens deze, mijn zienswijze kan ik dan ...’ (blz. 50). Wat ten lange leste als eenzaam voorbeeld wordt opgevoerd van mijn ‘vele tegenstrijdigheden’ (blz. 174), is gevolg van het feit dat uw R. de context niet in acht neemt. 8. Ik beweer dat de kinderen van de economisch uitgebuite klasse een dubbele sprong moeten maken, namelijk van moedertaal naar ABN-spreektaal en vandaar naar ABN-schrijftaal. Uw R. werpt op blz. 177 tegen: ‘Het lijkt me niet houdbaar dat alle geografisch-dialectsprekers tot de uitgebuite klasse behoren.’ Maar dat zeg ik ook niet. Ik zeg wat binnen de klasse van kinderen voor een bepaalde subklasse geldt, en laat me op die plaats niet uit over een bepaalde andere subklasse. Uw R. vindt dit zelf ‘een kleinigheidje’; geheel achterhaald vindt zij echter mijn opvatting, dat iemand op dit momem met zijn dialect niet hetzelfde kan als b.v. met het ABN. Want dat is wat ik beweer, en niet zoals gesuggereerd, dat een dialect niet kan uitgroeien tot een taal die even machtig is als b.v. het ABN. Sterker: ik stel juist dat uitgroei noodzakelijk is. - In dezelfde alinea volgt dan tot besluit, dat het historisch onjuist is het ABN als de taal van de heersende klasse te beschouwen. Maar dat blijft al weer bij een bewering, dat is: bij een verschil van mening. 9. Daarna lees ik, dat ik vreemde dingen laat gebeuren, waarvan uw R. een enkel punt wil laten zien, al is er ‘veel en veel meer’ (blz. 177). Maar ook voor dat enkele punt moet uw R. opnieuw tot misleiding overgaan middels een bepaald soort citeren van de niet aangegeven blz. 52. Daar staat het volgende: De linguistiek houdt zich bezig met bepaalde delen van het communicatie-proces, met name met bepaalde delen van de volgende reeks: wie zegt wat in welke vorm waarover aan wie waarvoor/in welke situatie. Aan de hand van deze reeks kan ik de volgende gebiedsafbakening geven:
| |||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||
Wat maakt uw R. daarvan op blz. 177: Linguistiek bestaat uit: 1. ‘De (deze en volgende cursiveringen van mij, FvM) psycholinguistiek’; 2. de sociolinguistiek’ 3. de linguistiek’ (!), waar ook thuishoort ‘de pragmatiek’: de vraag naar het waarvoor en in welke situatie); 4. ‘een wijsbegeerte’, de vraag naar de verhouding tussen taal en werkelijkheid. 10. Bijna op het einde van haar recensie weet uw R. tenslotte inhoudelijk een punt te scoren. Zij neemt twee schema's over en merkt op, dat in het ene sprake is van wijsbegeerte, in het andere niet, zonder dat ik dit verantwoord. Dat is inderdaad fout van mij. 11. Het laatste punt van kritiek telt weer niet. Over een van de twee schema's zegt zij namelijk: ‘In A. wordt tussen pragmatiek en sociolinguistiek een enorm verschil gesuggereerd, dat er in werkelijkheid niet is,...’ In de tekst zelf van hoofdstuk 7.1 wordt dit verschil benoemd en gespecificeerd, zoals bij een schema past. Men kan het met die specificatie oneens zijn, maar zeg dat dan, argumenteer, en spreek niet van suggestie.
Dat waren alle argumenten van uw R. die haar aanhef en haar conclusie waar moeten maken. Van de vele tegenstrijdigheden uit de aanhef blijkt werkelijk niets, terwijl wat onder het hoofd ‘conclusie’ staat geen conclusie is op grond van wat uw R. heeft vermeld. Een conclusie die geen besluit is, maar een oordeel en gevat staat in de termen die uw R. gebruikt, vind ik tenminste kwaadsprekerij.
Tot slot: ook de conclusie zelf bevat onjuistheden.
12. Het manuscript van het eerste deel van ‘Taalbeschouwing’ sloot ik af op 10 september, zoals aangegeven op blz. 60. De volgende dag zou het precies een jaar geleden zijn, dat president Allende van Chili vermoord werd. Daar herinner ik aan op het blad na de titelpagina. Een heel stuk daaronder volgt een motto over vrijheid, het thema dat ten grondslag ligt aan de hele brochure (zie blz. 11). Wat doet uw R.: ze laat beide teksten op elkaar volgen, zonder tussenruimte, en spreekt van een tekst ‘Typerend voor het pretentieuze karakter van het boekje...’, terwijl het gaat om twéé teksten, die bovendien beide hun verklaring vinden in de brochure zelf. Dus ook hier weer misleiding, in een conclusie. 13. De aard van de recensie van uw R. blijkt uit haar slotzin: ‘Maar één ding moet gezegd zijn, ook dat vinden we in het voorwoord van Sturm: Van Calcar deed het gratis’. Vooraf twee kanttekeningen: Jan Sturm spreekt niet van gratis maar van belangeloos, maar inderdaad belangeloos is ook volgens mij te veel eer; vervolgens zegt Jan Sturm dat dit ook nu weer het geval is, d.w.z. zoals bij de eerste brochure die de DCN uitgaf. M.a.w., cr staat opnieuw niet wat uw R. zegt dat er staat. Maar dat terzijde. Waar het mij hier om gaat, is dit: haar slotzin is tekenend voor haar hele recensie. Zij wilde me zwart en zij maakte mij zwart. 14. Uw R. verwijt de uitgeefster van de brochure, de DCN, dat ze ‘kritiekloos allerlei werken uitgeeft’. Na bovenstaande hoop ik, dat deze aantasting van de goede naam van de Didaktiekommissie van de Sectie Nederlands van Levende Talen herkend wordt als laster. (W.I.M.v.C). | |||||||||||||||||
Wetenschap noch vooroordeelVan Calcar valt onder de titel ‘Wetenschap en vooroordeel’ mijn recensie over zijn brochure ‘Taalbeschouwing’ aan (sinds wanneer overigens is recenseren wetenschap bedrijven?) op stilistische punten, niet op de kern. Mijn kritiek was gericht op twee punten: 1. de verwardheid van het werkje, 2. het pretentieuze karakter ervan. Voor ik dit toelicht twee opmerkingen: vC begrijpt de taak van een recensent niet, nl. dat deze o.a. moet samenvatten. Dat blijkt uit zijn punten 3, 9 en 12, waarin hij laat zien hoe ik dat heb gedaan - bevredigend nu ik het overlees: bij punt 12 heb ik zelfs alleen maar enkele witregels weggelaten. Dan wat mijn kritiekpunten aangaat: vC valt erover, dat ik hem ‘behaviouristisch’ noem (5). Deze term | |||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||
wil ik zonder meer laten vallen. De tegenstrijdigheid in zijn beweringen - illustratief voor de verwardheid van zijn werkje die ik heb willen aanvallen - blijft daardoor echter onaangetast. In punt 7 wil vC aantonen, dat wat ik ‘rommelen met termen’ noemde, niet opgaat. Nadat hij drie artikelen van Van Haeringen heeft samengevat, komt hij met wat algemene opmerkingen, waarvan niet duidelijk is op wiens rekening ze geschreven moeten worden. Hij zegt niet dat hij het er niet mee eens is, daarmee suggerend dat hij dat wel is. Bovendien kan ik over het onderwerp taal andere voorbeelden aanhalen (hier is sprake van samenvatting, dus weglating, in vC's voordeel): er is steeds sprake geweest van moedertaal en Nederlands, stelt hij in 6.0. Als ik terugblader vallen mij daarnaast op: AB spreektaal, AB schrijftaal, cultuurtaal, termen die hij zomaar gebruikt zonder ze te verantwoorden. Terzijde: in punt 8 begrijpt vC mijn kritiek niet. Ik stel dat een dialect op dit moment qua uitdrukkingsmogelijkheden gelijkwaardig is aan het ABN. Ik heb precies tegen datgene bezwaar wat vC als verdediging aanvoert. In punt 11 stoort vC zich aan het woord ‘gesuggereerd’. Ik heb dit vriendelijk bedoeld, aannemende, dat vC weet dat het verschil tussen pragmatiek en sociolinguistiek maar klein is. vC stelt nu in 11 dat hij dat verschil in hoofdstuk 7.1 heeft uiteengezet. Dat klopt: hij zegt nl. dat pragmatiek uitloopt op sociolinguistiek - dus het verschil is klein, en het woord ‘gesuggereerd’ terecht. Ook bij het aanhalen van de schema's ging het mij erom vC's verwardheid aan te tonen. In dit verband daarom nog een enkel puntje. Niet alleen het ontbreken van de wijsbegeerte was voor mij een bezwaar, er was ‘veel en veel meer’: volgens de taart b.v. bestaat een pragmatische sociolinguistiek en een idem psycholinguistick, hetgeen volgens het andere schema ten enenmale onmogelijk is. (FvM) | |||||||||||||||||
MededelingenOntwerp voor een Nederlandse TaalunieOnder deze titel verscheen bij de Staatsuitgeverij te 's Gravenhage een ‘Rapport van de werkgroep ad hoc inzake de oprichting van een Belgisch-Nederlands orgaan van samenwerking en advies op het gebied van de Nederlandse taal en letterkunde. De werkgroep, ingesteld op 18 dec. 1975, stelt voor dat België en Nederland een taalunieverdrag sluiten. Dit verdrag moet voorzien in een gemeenschappelijk en bindend beleid op het gebied van taal en letteren, als ook in de oprichting van een gemeenschappelijk orgaan van samenwerking en advies op de gebieden door het verdrag aangeduid, de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren. In het verdrag zouden de verdragsluitende partijen er zich toe moeten verbinden:
Overigens zijn er ook nu al samenwerkingsverbanden: het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden, waar ook Belgen werken, de Stichting voor Vertalingen en de spellingscommissies. (GEB) | |||||||||||||||||
Journal of PragmaticsDe North Holland Publishing Company te Amsterdam gaat een tijdschrift uitgeven over pragmatiek, de Journal of Pragmatics. De redacteuren zijn Jacob Mey (Odense) en Hartmut Haberland (Roskilde). Ferenc Kiefer uit Budapest is de review editor. Privé abonnementen voor een jaargang van 4 nummers kosten Dfl. 50,-. De eerste jaargang verschijnt in 1977. | |||||||||||||||||
Refléctions on LanguageUitgeverij Ambo zal een Nederlandse vertaling van dit meest recente boek van Chomsky uitbrengen. De vertaling wordt verzorgd door mevr. M.E. Heesen. Het boek zal omstreeks september 1977 verschijnen. | |||||||||||||||||
Surinaams NederlandsUitgeverij Thomas Rap zal een Woordenboek van het Surinaams Nederlands, samengesteld door dr. J. van Donselaar, op de markt brengen. Het boek, een offset-uitgave, is ‘een nuttig bezit voor iedereen die zowel in Suriname als in Nederland met “taal” onderwijs aan Surinaamse leerlingen te maken heeft, en bovendien is het prachtig materiaal voor verdere studie, zowel op linguistisch als op kultuurhistorisch terrein’, aldus de promotor van deze uitgave, de heer Koefoed van het Inst. voor Algemene Taalwetenschap te Utrecht. | |||||||||||||||||
Utrecht Working Papers in LinguisticsHet Instituut A.W. deGroot voor Algemene Taal- | |||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||
wetenschap van de R.U. Utrecht (Biltstraat 200, Utrecht) is gestart met een serie Workings Papers in Linguistics onder redactie van Wim Zonneveld en Ger J. de Haan. Men hoopt vier afleveringen per jaar te kunnen uitgeven. Verzoeken om op de mailing list geplaatst te worden, kunnen worden gericht aan de redacteuren. Het eerste nummer bevat drie artikelen: A. Evers, ‘No Backward Gapping for German’, G. Koefoed, ‘A Note on Pidgins, Creoles and Language Universals’ en R. Huybregts, ‘Overlapping Dependencies in Dutch’. | |||||||||||||||||
SporentheorieAls nummer 13 in de reeks Publikaties van het Instituut voor Algemene Taalwetenschap (van de Universiteit van Amsterdam, Spuistraat 210) is verschenen: H.C. van Riemsdijk (ed.) Green Ideas Blown Up. Papers from the Amsterdam Colloquium on Trace Theory. De bundel bevat zes artikelen over de zogenaamde sporentheorie, telt 153 bladzijden en kan besteld worden door storting van f 13,50 op giro 2685244 van het Inst. voor Alg. Taalwetenschap te Amsterdam. | |||||||||||||||||
The Journal of Creole StudiesUitgeverij De Sikkel te Kapellen, Belgie gaat een nieuw tijdschrift uitgeven, The Journal of Creole Studies (a journal for the publication of scholarly articles on pidginization and creolization of language, and Creole societies and culture). De editor is I.F. Hancock (Univ. of Texas at Austin), associate editors zijn Edgar Polomé (Univ. of Texas at Austin) en Didier Goyvaerts (Univ. of Antwerp, UIA). Per jaar zullen 2 afleveringen van 320 blz. gepubliceerd worden. Abonnementen kosten 12 dollar voor personen, 22 dollar voor instellingen (per 2 afleveringen). Men kan zich abonneren bij: The Journal of Creole Studies, De Sikkel Publishers, Kapelsestraat 222, B-2080 Kapellen, Beligië. | |||||||||||||||||
Third International Conference on Historical LinguisticsVan 22 t/m 26 augustus 1977 wordt te Hamburg de ‘Third International Conference on Historical Linguistics’ gehouden. Verdere informatie is te verkrijgen bij: J. Peter Manher, Seminar fü'r Englische Sprache und Kultur, U Hamburg, Von-Melle-Park 6, D-2000 Hamburg 13, Bondsrepubliek Duitsland. | |||||||||||||||||
Ontvangen boeken
|
|