Consider a chemical-physical analogy. A theory of atomic and molecular structure that derives the properties of individual elements and compounds from the laws of interaction of elementary particles has more explanatory power than one that assumes the elements and compounds to be arbitrarily different. The postulation of universals of form and substance in natural languages is exactly like the postulation of an underlying structure for chemical substances. But the chemical analogy is only partly appropriate. One of the facts about human language that needs to be explained is that any individual's language competence is determined only in part by a general theory of possible grammars. The particulars of his competence - that is, the particular language that he learns - are determined by the linguistic environment. The natural child of parents who speak Tagalog or Chinese, if displaced into a totally English-speaking environment, will learn English, not Tagalog or Chinese. It is thus part of the concern of linguistics to understand how a child comes to know his particular language. Linguistics, like other sciences about socially transmitted behavior, has a double dimension that is lacking in sciences like chemistry. We do not have to account for how chemical elements acquire their properties in infancy. We do have to account for how users of natural languages acquire their knowledge. Linguistics must deal with theories about particular languages and at the same time provide a theory about those theories.
Zoals in de scheikunde iedere verbinding zijn specifieke beschrijving van eigenschappen heeft, zo heeft in de taalkunde iedere taal zijn grammatica. Op een wat abstracter niveau is er in de taalkunde een algemene theorie (laten we die TAAL noemen) over wat een mogelijke natuurlijke taal kan zijn. In de scheikunde is er een algemene theorie over wat mogelijke verbindingen zijn, laten we die PERIODIEK SYSTEEM noemen. Die algemene theorieën doen voorspellingen over welke talen met welke grammatica's, respectievelijk welke verbindingen met welke eigenschappen we aan kunnen treffen.
De vergelijking gaat helemaal op wanneer je ‘verbinding’ en ‘taal’ tegenover elkaar stelt: zomin als een verbinding zijn eigenschappen hoeft aan te leren, hoeft een taal zijn grammatica aan te leren. Maar Bach verkiest ‘verbinding’ en ‘mens’ tegenover elkaar te plaatsen, en daarmee zijn we in de psychologie terecht gekomen. In de psychologie is er een algemene theorie (MENS) over hoe mensen zich kunnen ontwikkelen; deze theorie doet voorspellingen over welke mensen met welke eigenschappen je zoal aan kunt treffen. Gegeven wat potentieel mogelijk is, zullen verschillende individuen in verschillende omgevingen verschillende vermogens ontwikkelen; zo zal de ene mens een Tagalog-competence verwerven en de andere mens een Chinese. Zoals elementen in verschillende omgevingen verschillende verbindingen aangaan, zo leren mensen in verschillende omgevingen verschillende talen. Geen enkel element hoeft te leren welke verbindingen het kan aangaan. Geen enkel mens hoeft te leren welke talen hij kan leren. Bach maakt een fout wanneer hij net doet alsof de competence een eigenschap van ‘taal’ is inplaats van van ‘mens’.
Nu de dubbele bodem: ‘This two-level nature of language’ (blz. 244). Je kunt TAAL en MENS, en ‘taal’ en ‘mens’ met elkaar in verband brengen: als taal kan een kind alleen maar een door de universele taaltheorie als zodanig gekarakteriseerde taal verwerven, en wat het verwerft kan alleen maar iets zijn dat dezelfde output heeft als een grammatica voor een specifieke taal. Dit heet: een taaltheorie psychologisch interpreteren, er een psychologische realiteit aan toekennen.
Kennen scheikundigen zo'n dubbele bodem niet? Ik denk van wel. In de natuurkunde bestaan theorieën over hoe deeltjes opgebouwd zijn, over electrische en gravitatie-energie, over massa. Zoals MENS in verband gebracht kan worden met TAAL, zo kan natuurkunde in verband gebracht worden met PERIODIEK SYS-