wit veel slechter af. Ga je proberen dergelijke zinnen door onwaarschijnlijke gedachtenkonstrukties ‘grammatikaal te krijgen’, dan kom je het eerst op interpretatie als een gebeurtenis terecht (Er is zojuist brood wit geworden, vgl. Er is een appel rot).
De vraag is nu of met behulp van een verbeterde versie van de analyse van Kraak en Klooster, waarin het cruciale begrippenpaar niet ‘inherent - incidenteel’ is, maar iets als ‘toestand - gebeurtenis’ de hier opgesomde verschijnselen verklaard kunnen worden. Enerzijds lijkt dit een hopeloze zaak: vergelijking van bv. (1) met (1c) leert dat, hoe ver de begrippen ‘toestand’ en ‘gebeurtenis’ eventueel ook uitgerekt kunnen worden, hun respektievelijke toepasbaarheid op ‘de Nachtwacht schilderen’ en ‘de Nachtwacht naschilderen’ geen kans maakt. Anderzijds lijkt het verschil tussen (1) en een zin als
(1d) |
Wie heeft er in 1642 in Amsterdam de Nachtwacht geschilderd? |
wel degelijk iets te maken te hebben met het feit dat (1d) door de plaats- en tijdsbepalingen het schilderen van de Nachtwacht als een gebeurtenis presenteert, terwijl (1) meer de identiteit lijkt te bevragen van de persoon die de ‘eigenschap’ de-Nachtwacht-geschilderd-hebben bezit.
Nu zou het kunnen zijn dat ‘gebeurtenis’ slechts in schijn het sleutelbegrip is en dat het eigenlijk om iets nog algemeners gaat. Ik verduidelijk dit aan de hand van zinsaccentverschijnselen waar dit het geval lijkt te zijn. Kraak stelt in ‘Zinsaccent en Syntaxis’ dat alleen zinnen waarin het predikaat iets incidenteels over het subjekt meedeelt kunnen funktioneren als comment-zinnen met als topic de gesprekssituatie, met het bijbehorende accentpatroon. (16) en (17) leveren geen probleem op, (16a) en (17a) zijn alleen interpreteerbaar via een gedachtenkonstruktie waarin ‘jong zijn’ en ‘blauwe ogen hebben’ plotseling intredende verschijnselen kunnen zijn.
(16) |
De kát is ziek. |
(17) |
Je ógen zijn rood. |
(16a) |
De kát is jong. |
(17a) |
Je ógen zijn blauw. |
In feite zijn er wel degelijk interpretaties denkbaar voor (16a) en (17a) die niet tot dergelijke science fiction noodzaken. (16a) kan bv. worden uitgesproken door iemand die denkt dat zijn bezoeker zich wel zal afvragen waarom zijn vloer bezaaid is met draadjes, garenklosjes en ander kattespeelgoed. (17a) kan gezegd worden door iemand die een ander bepaalde kleren aanraadt, bv. als reden waarom hij een blauwe trui beter vindt staan dan een groene. Konkluderend kunnen we stellen dat Kraak de ‘gesprekssituatie’ ten onrechte beperkt tot de impliciete vraag ‘wat is er gebeurd?’, terwijl er in feite heel wat meer impliciete vragen denkbaar zijn, ten opzichte waarvan ook mededelingen over niet-incidentele eigenschappen in hun geheel als ‘nieuws’ kunnen funktioneren, zoals bij comment-zinnen gebruikelijk is.
Is de distributie van er ook te verklaren vanuit de notie ‘nieuws ten opzichte van de gesprekssituatie’, waarvan ‘gebeurtenis’ een van de mogelijke realiseringen is? Kan b.v. Er is brood wit geïnterpreteerd worden, anders dan als een mededeling over een recente gebeurtenis? Ik geloof het wel: de zin kan gebruikt worden bv. om