Spektator. Jaargang 6
(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd-En of -ing: een kwestie van aspecten?Ga naar eind*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast verschillen tussen de beide talen (de door Van den Hoek (1973) voor het Nederlands beschreven ge-afleiding is in het Duits niet erg produktief) is er een opmerkelijk aantal overeenkomsten: het -nis suffix is in beide talen nauwelijks nog produktief; -ing, resp. -ung (in het vervolg kortheidshalve aangeduid als -i/ung) en -en nominalisaties daarentegen hebben in beide talen een overheersende positie en zijn, getuige grotendeels overeenstemmende konklusies van Van Haeringen (1971) en Esau (1973) ten aanzien van resp. het Nederlands en het Duits, ook in semantisch en syntaktisch opzicht verregaand vergelijkbaar.
Terwijl -en nominalisaties in beide talen bij elk werkwoord gevormd kunnen worden (het denken, het werken), bestaan voor -i/ung nominalisaties kennelijk restricties, omdat niet elk werkwoord deze vorming toestaat (vgl. werking vs. *denking). Over de aard van deze restrictie is weinig bekend. De -i/ung vorm is bij geprefigeerde werkwoorden minder vaak geblokkeerd, dan bij de corresponderende niet-geprefigeerde werkwoorden (*denking vs. herdenking, verdenking; *stuiving vs. onderstuiving, verstuiving, bestuiving; *vriezing vs. bevriezing; *damping vs. verdamping; *tasting vs. aftasting, betasting, etc); bij de modale werkwoorden ontbreekt -i/ung geheel (*kunning, *moging, etc); het passiefverb werden laat in het Duits geen -ung vorm toe (*Werdung), in het Nederlands is wording naast worden wel mogelijk; -i/ung ontbreekt bij de meeste werkwoorden van zintuigelijke waarneming (*horing, *ziening, *tasting, *luistering, maar, met afwijkende betekenis, voeling) en, tenminste voor het Duits (Esau, 155), bij ‘verbs of exchange’ (*Bringung, *Holung, *Leihung (lening, waarbij echter meer het object, dan de handeling wordt aangeduid), *Schenkung (schenking, idem) en *Tauschung (ruiling); in het Duits is de -ung vorm bij werkwoorden, die het verleden deelwoord met sein vormen, vrijwel uitgesloten (Esau, 155): *Bleibung (*blijving), *Ertrinkung (verdrinking), *Steigung (steiging), *Verschwindung (verdwijning), *Fliegung (*vlieging), etc.Ga naar eind1
Chomsky verwerpt in zijn ‘Remarks on Nominalization’ (1970) de door o.a. Lees (1960) voorgestelde transformationele behandeling van nominalisaties als proposal, eagerness, criticism en refusal, omdat ze vaak syntaktische en semantische onregelmatigheden vertonen, die een afleiding van deze nominalisaties uit subject-predikaatstrukturen in de weg staan. Hij stelt voor, alle nominalisaties, met uitzondering van de gerundief (in b.v. John's refusing the offer), in het lexikon op te nemen. Een transformationele afleiding van -i/ung nominalisaties stuit eveneens op moeilijkheden, omdat veel van deze vormen idiosyncratische eigenschappen vertonen, die niet voorspelbaar zijn op grond van de proposities, waarin de corresponderende werkwoorden kunnen voorkomen. Zo is b.v. het voorkomen van werking sterker gerestringeerd dan het optreden van het werkwoord:
Semantisch is werking niet direkt afleidbaar uit werken, omdat werking, in tegenstelling tot werken en in afwijking van andere -ing vormen, een notie als ‘de wijze waarop’ bevat. Bevriezing lijkt een direktere relatie tot het werkwoord te hebben:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere -ing vormen, die evenals werking om verschillende redenen afwijkingen vertonen, zijn o.m. voeling, verstrooiing, verstandhouding, ingeving, vinding, berichtgeving, binding, doelstelling, ervaring, genoegdoening en concreta als pakking, leuning, zitting, stelling, (water)kering, verdieping en gording. Esau meent, in navolging van Chomsky, dat een transformationele afleiding van deze nominalisaties niet mogelijk is. Zijn onderzoek betreft met name het verschil tussen -en en -ung nominalisaties. Omdat een relatie tussen nominalisatie en werkwoord ook vanuit een lexicalistisch standpunt niet ontkend kan worden, ligt het voor de hand te onderzoeken, of het aspect een rol kan spelen bij het gebruiken van de -en of de -/ung vorm. Esaus konklusies komen in het kort op het volgende neer ((a)-(c)): (a) Werkwoorden krijgen door een basisregel geen aspect, maar alleen tempus toegewezen. Het aspect wordt bij werkwoorden in de regel tot uitdrukking gebracht door prefixen (komen - aankomen), maar omdat er tussen de geprefigeerde en de niet-geprefigeerde vormen vaak geen aanwijsbare relatie aanwezig is (vgl. voorstellen en stellen), kunnen de geprefigeerde vormen niet transformationeel worden afgeleid. Het aspect is voor Esau dus een inherente eigenschap van het werkwoord (p. 35 ff.). (b) Nominalisaties krijgen wel een aspect toegewezen via een basisregel. Het aspect is zelfs verantwoordelijk voor de keuze tussen -en en -i/ung vormen: -en nomina zijn duratief, -i/ung nomina zijn perfektief, dus [-Dur]Ga naar eind2. Omdat geprefigeerde werkwoorden vaak een perfektief aspect hebben, is de produktiviteit van -i/ung nominalisaties bij deze werkwoorden vaak groter dan bij de niet geprefigeerde werkwoorden (p. 160). Aangenomen mag worden, dat bij elk werkwoord een corresponderend perfektief nomen (een ‘Perfective Nominal slot’: Esau p. 144 f.) voorkomt. In het merendeel van de gevallen is dit een -i/ung nominalisatie, maar deze vorm kan geblokkeerd worden, wanneer er al een ander corresponderend perfektief nomen aanwezig is, zoals in de volgende gevallen:
Esau noemt de vorming van -i/ung nominalisaties ‘entirely predictable’ (140): in een eerste ‘lexical look-up’ wordt gezocht naar een perfektief nomen zonder -i/ungGa naar eind4; wanneer dit niet gevonden wordt, vormt de spreker een -i/ung nomen (169). Als het lexikon beide vormen uitsluit is er sprake van een ‘lexical gap’Ga naar eind5: vgl. vergeten, *vergeting, φ. Wanneer het lexikon beide vormen bevat, bestaat er tussen de twee vormen doorgaans een semantisch verschil (Esau 157 f., vgl. ook Van Haeringen 455 en Fleischer 156): trek - trekking; handel - handeling; spel - speling; zit - zitting; roep - roeping; werk - werking; nummer - nummering; ruil - ruiling; schrift - schrijving; belijdenis - belijding; vergiffenis - vergeving; spleet - splijting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(c) Hoewel -en nominalisaties bij elk werkwoord voorkomen en er steeds een rechtstreeks semantisch verband bestaat tussen het werkwoord en de -en vorm, is een transformationele afleiding volgens Esau (122 ff.) toch uitgesloten, omdat het syntaktisch gedrag van de -en vormen afwijkt van dat van het werkwoord. De nominalisaties hebben b.v. niet dezelfde complementizers als de corresponderende werkwoorden:
Een transformationele afleiding van de nominalisaties biedt een aantal voordelen, die bij het lexicalistisch standpunt verloren gaan. In de eerst plaats kan bij een transformationele afleiding van de nominalisaties uit een struktuur met het bijbehorende werkwoord worden volstaan met een eenmalig opvoeren van de strikte subkategorisatie- en selektiekenmerken, omdat nominalisaties vrijwel steeds in dezelfde omgevingen voorkomen, waarin ook de corresponderende werkwoorden optreden (Wunderlich 1971, 190). Dit leidt uiteraard, vooral ook gezien het zeer frequente voorkomen van vooral de -en (bij elk werkwoord!), maar ook de -i/ung nominalisaties, tot een aanzienlijke reduktie van het lexikon: voor de -i/ung nominalisaties kan volstaan worden met een ‘triggering feature’Ga naar eind6. Bovendien kan bij een transformationele behandeling de ambiguïteit van konstrukties als
eenvoudig verklaard worden door de verschillende lezingen van (7) en (8) te herleiden tot de subject- of objectpositie van de konstituent Karel, resp. der Generalinspektor in de propositie, waaruit de nominalisatie wordt afgeleid, ofwel door afleiding van de nominalisatie uit een aktieve, resp. passieve zin (Hartung 1964, 57). Esau lost dit probleem op door een case-grammar notatie, waarin in de dieptestruktuur alle nominale konstituenten, afhankelijk van hun semantische functie, zijn voorzien van een ‘case label’ (Agentive, Dative, Neutral, etc.), behalve de nominalisatie, die dus toch als een soort pseudo-predikaat fungeert. De verschillende lezingen van (7) en (8) worden verklaard door middel van verschillende kasustoekenningen aan de konstituenten Karel en der Generalinspektor. Een ander probleem van het lexicalistisch standpunt doet zich voor bij het toekennen van een aspect aan een nominalisatie. Esau beperkt zich helaas tot de vaststelling, dat het aspect verantwoordelijk is voor de keuze tussen -en en -ung nominalisatieGa naar eind7. Hij geeft geen enkele test, waardoor het verschil zichtbaar wordt, maar merkt integendeel op, dat het niet moeilijk is to construct a sentence in which the predominant Aspect differs from that which is inherent in the Nominal itself, e.g. [...] Der Feind wiederholte die Zerstörung der Stadt immer wieder. In this sentence the predominant Aspect seems to be Aorist. (p. 142) De meest voor de hand liggende test lijkt mij, de nominalisatie in verbinding te brengen met een duurbepaling als urenlang of jarenlang (Van den Hoek 1973, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
409: ‘durativiteit impliceert kombineerbaarheid met een duurbepaling’). Het blijkt dan inderdaad, dat -ing nominalisaties in een dergelijke kombinatie vaak een ongrammatikaal of minder acceptabel resultaat opleveren:
Dezelfde konstrukties met de -en vorm leveren doorgaans wel een grammatikaal resultaat, alleen moet in een aantal gevallen ((9), (10), (11)) het object in het meervoud voorkomen, hetgeen op een (noodzakelijke) frequentielezing duidt: dit geldt ook voor (13), ook wanneer de konstituent de auto niet in het meervoud voorkomt. Vgl. ook de volgende konstrukties:
De konstrukties (14) en (16) hebben een vrij duidelijke iteratieve lezing. Er zijn ook nogal wat -ing nominalisaties, die een duurbepaling toelaten:
Het lijkt me, dat met dit materiaal voldoende is aangetoond, dat Esaus aspectregel, althans bij toepassing op het NederlandsGa naar eind9, niet deugt. Bij het zoeken naar een verklaring voor het feit, dat sommige -ing vormen wel, maar andere niet een duurbepaling gedogen, lijkt mij een compositionele behandeling van het aspect, waarbij aspect niet een eigenschap van één woord, maar van een hele propositie is (Verkuyl 1972, 1975, Van den Hoek 1973, Vet 1976) - waardoor impliciet ook het lexacalistische standpunt wordt verworpen - voor de nominalisaties toepasbaar. Daarbij speelt iterativiteit een belangrijke rol. Slordig geformuleerd lijkt mij als eerste aanzet de volgende regel toepasbaar: (a) Wanneer een propositie, verbonden met een duurbepaling, ambiguGa naar eind10 is met betrekking tot een iteratieve of duratieve lezing, heeft de -ing vorm alleen een duratieve lezing, de -en vorm beide: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b) Wanneer de propositie met duurbepaling alleen een iteratieve lezing heeftGa naar eind11, kan alleen de -en vorm met een duurbepaling verbonden worden:
(c) Wanneer de propositie met duurbepaling zuiver duratief is, zijn beide vormen mogelijk:
Samenvattend: -en vormen kunnen altijd in duratieve omgevingen voorkomen, -ing vormen alleen dan, wanneer de onderliggende propositie een iteratieve lezing uitsluit. -ing vormen kunnen de frequentienotie tot uitdrukking brengen door de meervoudsvorm:
waardoor (21') en (23') echter niet dezelfde lezing krijgen als resp. (33) en (23"):
omdat de duurbepaling in de verschillende konstrukties een verschillend bereik heeft. Door deze regels, die zeker nog verfijnd moeten worden, wordt Van Haeringens (1971, 459) observatie, dat -ing en -en vormen in hoge mate uitwisselbaar zijn, bevestigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|