Spektator. Jaargang 6
(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 328]
| |
Een literaire landkaart uit 1963
| |
[pagina 329]
| |
nasloof’ is echter waarschijnlijk nooit uitgekomen. Een zekere F.D.K.A., waarvan ik niet heb kunnen vaststellen wie zich daarachter verscholen heeft, is verantwoordelijk voor de kaart en de beschrijving. Hij heeft haar opgedragen aan zijn goede vrienden ‘Mr. F.V.B.G.M.R.G. S.V.H. A.W. en J.D.N.’Ga naar eind4 In de beschrijving worden op ironische wijze de belangrijkste ‘plaatsen’ en ‘gebieden’ (= genres) gekarakteriseerd, zoals die anno 1693 in het ‘Groot Koningryk Poëzy’ konden worden aangetroffen. Zo wordt over Roman gezegd: Zy [de stad Helden-Dicht, MP] heeft een groote Voorstad, genaamd Roman: grooter als de Stad zelve, dog heeft geen Stads Recht. Men ontmoed daar regtstrijdige gevallen: want hare uitgangen strekken zig meest tot Vermaken, Bruiloften, en groote MaaltijdenGa naar eind5. Stad en voorstad liggen in de provincie Opper Poëzy, waarover het volgende: De natuur des Land-aarts is in yder Provincie of Landschap verscheiden, als hier na eenigzints zal aangeweezen worden. Dog die van de hooge Landschappen zyn statig, kwijnende en van een moeijelijk gelaat. Hare taal verscheeld by die der andere zo veel, als het plat Fries by het goed Nederduits. Zy zyn hoogdravende, ja veelmaal onbegrijpelijk in hare redeneringe. De boomen deezes Lands zijn Hemel hoog: hare Paarden sneller dan Ongersse, ja als de wind zelve: en hare Mannen en Vrouwen schoonder als Adonis en Venus; ja zo schoon als de Zon in haar opgaanGa naar eind6. In Neder Poëzye liggen de zaken uiteraard anders: Het Landschap der Neder Poëzye legt meest in marassige en broekagtige plaatzen; Spotvaars is de voornaamste plaats in de zelve, gelegen in een zeer modderige Landstreek. De Vorsten, Prinssen en Groote spreken daar als Viswyven en Bootsgezellen. Hare inwoonders zijn van een vrolijke en blymoedige ommegang, dog geboorne Kwakzalvers. Bly-spel is een Stad niet verre daar van gelegen, en in een vermakelijker gelegentheid, dog grenzende aan de geregtigheid van Spot-vaars. Hare inwoonders zyn van aard als de Aapen, zeer diefagtig, geil en kortswylig. Den handel en ommegang die zy met Spot-vaars houden, bederfd hare inwoonderen nog meerderGa naar eind7. We treffen in het ‘rijk’ twee rivieren aan die nogal ver uit elkaar liggen: De Rivier de Rijm is een groote Rivier, ongelijk, klipagtig, benevens vol bogten en keeringen; daar in tegendeel de loop van de Reden zeer gelijk stroomende, en regt is; maar alle soort van Scheepen konnen die niet bevaren, en weinige ervaren Schippers, Stuurlui, Matrosen en Lootsen werden daar omtrend gevondenGa naar eind8. Op de kaart kunnen we zien, dat beide rivieren met elkaar verbonden zijn in een door bergen en rotsen omringd gebied. Dit is de Woestyne der Goede Zinnen, een zeer vruchtbare, centraal gelegen streek, die echter tegelijkertijd zo moeilijk te bereiken is, dat ze vrijwel onbewoond is. In wezen is dit het belangrijkste gebied in het ‘koninkrijk’, of m.a.w. hetgeen gezegd wordt over de Woestyne der Goede Zinnen geeft de strekking aan van het betoog, dat achter de geografische beschrijving schuil gaat. De poëzie-beoefenaars verwijlen in het algemeen liever in andere ‘oorden’, zoals bijvoorbeeld in het aangrenzende Verzierde Gedagten waar alles aangenaam en bekoorlijk aandoet, dan dat ze moeite doen om tot de haast ontoegankelijke Woestyne door te dringen. Slechts weinigen vinden de weg naar dit oord van ‘ware’ poëzie... Bij deze indrukken van de beschrijving wil ik het hier laten. Er is min of meer mee aangegeven hoe kaart en beschrijving bij elkaar aansluiten. Een vluchtige blik in | |
[pagina 330]
| |
met name de letterkundige handboeken leerde me, dat als de bundel Gemengelde Parnas-Loof al genoemd werd, dat nooit gepaard ging met een aparte vermelding - laat staan behandeling - van de kaart en de beschrijving van het ‘Groot Koningryk Poëzy’. Naar mijn idee verdienen ze die wel. We worden in onze literatuurgeschiedenis immers niet ‘dagelijks’ gekonfronteerd met een dergelijke, kurieuze wijze van literatuurbeoefening, waarbij 'n literair-kritisch betoog verpakt in 'n geografische beschrijving ook nog eens 'n visuele komponent krijgt in de vorm van 'n topografische kaart. In feite zijn mij geen andere voorbeelden bekend dan de kaart in Gemengelde Parnas-Loof en de eerder genoemde kaart in De Post van den Helikon (waarbij ik moet opmerken, dat ik hier spreek van de periode 1670-1830 van de Nederlandse letterkunde). Daar komt bij, dat ondanks het incidentele karakter, zich onwillekeurig de vraag gaat opdringen of we hier mogelijk te maken kunnen hebben met een ‘nieuw’ literair (sub)genre, met iets dat zich zou kunnen gaan aftekenen tegen de achtergrond van poëtikale teksten uit ons letterkundig verleden en bijvoorbeeld gevangen zou kunnen worden in 'n term als ‘literaire topografie’? Uiteraard is het te vroeg om op een dergelijke vraag een antwoord te geven, nu er (nog?) slechts twee voorbeelden op tafel liggen. Het is in dit verband evenwel interessant om op te merken, dat op de kaart in De Post van een Helikon een ‘slot Topografhie’ voorkomt en dat diezelfde kaart een ‘nieuwe’ kaart van de Helikon wordt genoemd!Ga naar eind9 Hoe het ook zij, de hedendaagse ‘ontdekkingsreiziger’ naar literair-historische ‘landschappen’ als het ‘Groot Koningryk Poëzy’ van 1693, kan in afwachting van ‘nieuwe ontdekkingen’ deze door een ‘autochtone bewoner’ gemaakte kaart en beschrijving aan zijn ‘reisbenodigdheden’ toevoegen. Laten we hopen, dat hij bij zijn omzwervingen daar niet verdwaalt in de Spelonken der yd'le Reveleryen, daar veele menssen onwetende door de spokeryen van haar holle harssens in geraken, en zo diep in warren, dat zy met groote moeite naauwlijks weder te regt gebragt wordenGa naar eind10. |
|