Spektator. Jaargang 6
(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Aspekten: een kwestie van tijdGa naar eind*
| ||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingKortgeleden stond er in dit tijdschrift een diskussie tussen Daalder (1974) en Verkuyl (1975) naar aanleiding van Verkuyls dissertatie (1972) die handelt over de kwestie van de aspekten. Traditioneel vatte men aspekten altijd op als een met het verbum verbonden kategorie; bij Verkuyl worden ze beschouwd als kenmerken van de zin; ze zijn namelijk bij hem samengesteld uit informatie die verspreid is over de hele zin. De aspekten zijn o.a. van belang voor het formuleren van restrikties op het voorkomen van duurbepalingen in zinnen. Verkuyl plaatst zijn beschrijving van aspekten in het kader van de generatieve semantiek van Gruber. De kritiek van Daalder richt zich voornamelijk op dit kader. Ze tracht aan te tonen, dat Verkuyls beschrijving tot tegenspraak leidt en geeft de voorkeur aan een interpretatieve aanpak die ze in haar artikel verder uitwerkt. Het verweer van Verkuyl hiertegen is tweeledig: hij probeert aan te tonen, dat Daalders beschrijving te oppervlakkig is en zodoende leidt tot een onaanvaardbare beschrijving van de aspekten en bovendien, dat de resultaten van zijn analyse ook ingepast kunnen worden in een interpretatief model. In dit artikel zal ik dit laatste punt van de diskussie verder buiten beschouwing laten en me voornamelijk richten op de deskriptieve voorstellen van Daalder en vooral van Verkuyl. Beiden zijn het erover eens, dat de klasse waartoe het werkwoord behoort een rol speelt bij de totstandkoming van het al dan niet duratieve aspekt van een zin. Zij nemen echter ten aanzien van deze klassifikatie een verschillend standpunt in. In dit artikel stel ik me tot doel op grond van een verder doorgevoerde analyse van enige werkwoorden van het Nederlands aan te tonen, dat beide klassifikatievoorstellen op hetzelfde neerkomen en ook, dat de klasse waartoe het werkwoord behoort een veel grotere rol moet spelen in de verklaring van aspekten dan bij Verkuyl het geval is. De analyse van werkwoorden die ik voorstel, en waarin de begrippen presuppositie en implikatie gerelateerd worden aan de tijdsas, maakt het bovendien mogelijk enkele essentiële veranderingen voor te stellen in de beschrijving van aspekten: de restrikties op het optreden van duurbepalingen als urenlang kunnen algemener en minder ad hoc geformuleerd worden dan bij Verkuyl, terwijl met betrekking tot het perfectum en het passivum een niet onbelangrijke generalisatie mogelijk is. Dit is niet zo verwonderlijk, omdat de analyse die ik voorstel voor aspekten in feite gebaseerd is op begrippen als stative en | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
non stative die ook een rol spelen in het perfectum en passivum. Bij mijn beschrijving zal ik, in navolging van o.a. Bartsch, Vennemann en Dik, gebruik maken van de predikatenlogika die ik in de loop van dit artikel zal verrijken met enkele tijdsoperatoren. Ik zal in wat volgt buiten beschouwing laten, of de semantische strukturen die zo gevormd worden nu het ‘eindpunt’ of het ‘beginpunt’ van een derivatieproces moeten zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||
1. Hoeveel klassen van werkwoorden?In deze paragraaf zal ik ingaan op de driedeling die Daalder (1974) heeft voorgesteld voor de werkwoorden van het Nederlands en op het niet-duratieve schema van Verkuyl (1975)Ga naar eind1. dat ook een klassifikatie van werkwoorden bevat. Vervolgens zal ik een andere analyse van werkwoorden voorstellen waaruit blijkt, dat Daalder en Verkuyl in feite dezelfde klassen van werkwoorden bedoelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 Perfektief vs ADD TO, etc.Verkuyl (1975:200, e.v.) neemt wat hij noemt een niet-duratiefGa naar eind2. schema aan dat bedoeld is het type zinnen te karakteriseren dat niet kan optreden met een duurbepaling als urenlang, etc. Het is op te vatten als een filter gekoppeld aan een transformatie die duurbepalingen ontwikkelt (Adverbialisatie); als een zin in het niet-duratieve schema past en hij niet als pluralis (frekwentie) gekenmerkt is, dan wordt de transformatie geblokkeerd. Het schema heeft de volgende vorm:
De kondities die Verkuyl aan dit schema toevoegt zijn (i) VERB moet staan voor subkategoriale knopen als MOVEMENT, TAKE, ADD TO, CHANGE, DO, etc., en (ii) het schema is niet van toepassing op negatieve zinnen. Een zin waarvan de struktuur voldoet aan (1) is bijvoorbeeld
In deze sektie zullen we ons vooral bezighouden met konditie (i), terwijl we voor (ii) een verklaring zullen geven. Laten we nu de klasse werkwoorden die Verkuyl onder (i) noemt eens vergelijken met de indeling die Daalder (1974:6) voorstelt. Zij deelt de werkwoorden in in drie klassen:
Daalder formuleert vervolgens een afzoekprocedure die de zin een aspekt toekent op grond van de informatie over de klasse van het werkwoord en de grammatische | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
kenmerken van subjekt, objekt(en) en richtingsbepaling in de dieptestruktuur. Het is gemakkelijk te konstateren, dat zowel Daalder als Verkuyl het aspekt van een zin opvatten als samengesteld uit een kenmerk van het werkwoord en uit grammatische informatie uit de rest van de zinsstruktuur. Verkuyl (1975:207) wijst de klassifikatie van Daalder echter af, omdat volgens hem het kenmerk [± perfektief] het verschil tussen (3) en (4) niet zou kunnen verklaren:
Waarbij in (4), in tegenstelling tot (3), een frekwentielezing ontstaat, wat duidt op een niet-duratief aspekt van Hij hoorde dat Ford president geworden was; Verkuyl geeft aan horen wel het kenmerk PERFORM dat volgens hem niet te vergelijken is met Daalders perfektief-kenmerk. Het verschil is volgens hem dat in PERFORM geen element ‘afsluitend’ zit, terwijl dat wel in ‘perfektief’ aanwezig is. PERFORM behoort tot de groep subkategoriale knopen van (i) bij (1). Wat zijn nu de argumenten geweest om de werkwoorden op de hierboven vermelde manieren te klassificeren? Bij Daalder geschiedt dat aan de hand van de observatie dat ze in niet-duratieve of in duratieve zinnen kunnen voorkomen of in beide, dit afhankelijk van de aard van het komplement. Bij Verkuyl vindt men, zoals hij zelf toegeeft, nauwelijks een reden waarom hij een bepaalde subkategoriale knoop aan een werkwoord toekent. We zullen daarom in de volgende sektie proberen te ontdekken, of er wellicht andere eigenschappen van werkwoorden te vinden zijn die een preciezere grond voor een klassifikatie kunnen vormen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Presuppositie en implikatieWe zullen om te beginnen de volgende twee zinnen met elkaar vergelijken:
Deze zinnen beschrijven beide situaties waarin een bepaalde relatie wordt uitgedrukt tussen Jan en het boek en dus oppervlakkig gezien alle twee door de algemene formule (7) kunnen worden gerepresenteerd.
Beide beschrijven een situatie als geldend op het moment van het spreken (voortaan aangeduid met Rs). Als we zin (5) wat nader bestuderen, dan kunnen we vaststellen, dat als Jan het boek krijgt op Rs, hij dat boek niet heeft vóór het punt Rs. Dit is op te vatten als een presuppositie die met het gebruik van krijgen in zinnen verbonden is. De ontkenning van (5) vooronderstelt namelijk dezelfde situatie.
Ook hier heeft Jan het boek niet voor het moment Rs. Een andere eigenschap van (5) is, dat deze zin impliceert, dat Jan na Rs het boek wel heeft. Deze implikatie is eveneens met het gebruik van krijgen verbondenGa naar eind3.. Om de betekenis van (5) te kunnen formuleren zullen we onze beschrijvingstaal, de predikatenlogika, uitbreiden met een drietal tijdsoperatoren. Daarvoor zullen we uitgaan van de volgende, overigens onvolledige, tijdsas:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
waarop Rs het moment van het spreken aangeeft en Rp een referentiepunt aanduidt dat later ter sprake zal komen. De drie operatoren die we zullen gebruiken hebben nu de volgende vorm:
Het symbool I staat hier voor het interval tijdens welke de situatie ‘f(x)’ die in de scope valt van de tijdsoperator geldig is; R staat voor een willekeurig referentiepunt van het type Rs of Rp. In (10) wordt uitgedrukt, dat het interval I waarop ‘f(x)’ het geval is samenvalt met R of R overlapt, in (11) dat I ligt na R en in (12) dat I ligt vóór R; R wordt opgevat als een in principe ondeelbaar tijdselement, I een verzameling van dergelijke elementen met als konditie dat I tenminste één tijdselement bevat. Uitgaande van de hierboven gegeven analyse van (5) kunnen we nu de volgende representatie van deze zin geven:
Dat wil zeggen, dat als Jan het boek krijgt op het interval I dat samenvalt met Rs of deze overlapt er een interval Ip is dat voor Rs ligt waarop hij het boek niet heeft en een interval Ii dat na Rs ligt waarop hij het boek wel heeft. We kunnen voor (5) een nog wat andere representatie geven als we een werkwoord als krijgen beschouwen als een werkwoord dat de overgang weergeeft tussen een vooronderstelde situatie en een geïmpliceerde situatie. Daarvoor zullen we gebruik maken van de operator T (‘transition’)Ga naar eind4. die uitdrukt, dat er een overgang plaats vindt van een situatie (propositie) p naar een situatie (propositie) q:
Kompleet met tijdsoperatoren krijgt (14) de volgende vorm:
waar R weer staat voor een willekeurig referentiepunt op de tijdsas en ‘(R rel I)’ staat voor één van de drie operatoren die in (10), (11) en (12) zijn ingevoerd. Omwille van de leesbaarheid van de formules voeren we bovendien nog de volgende redondantieregel in:
d.w.z. dat als de propositie ‘T(p, q)’ geldig is op het referentiepunt R, dan geldt, dat p het geval is vóór R en q na R. Toegepast op voorbeeld (5) levert dit voor deze zin de volgende semantische struktuur op:
Als we nu naar zin (6) kijken, dan moeten we konstateren, dat een analyse zoals we die hebben uitgevoerd voor zin (5) hier niet mogelijk is. Ogenschijnlijk kan men aan (6) de presuppositie verbinden dat Jan niet weet waar het boek is. Dat het hier niet gaat om een presuppositie blijkt echter uit het feit dat met de ontkenning van (6)
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
deze informatie niet verbonden hoeft te zijn. Het niet zoeken door Jan kan juist als reden hebben, dat Jan weet waar het boek zich bevindt. Nog minder is met (6) een implikatie verbonden; er is gedurende het gebeuren waar het in deze zin over gaat niets met het boek of met Jan gebeurd. Voor zin (6) kunnen we dus volstaan met de volgende semantische representatie:
Uit deze analyse konkluderen we, dat er tenminste twee soorten predikaten bestaan. Als men het type krijgen aanduidt met de letter g en het type zoeken met de letter h en met R weer een willekeurig referentiepunt van de tijdsas aanduiden, dan zijn de volgende algemene semantische strukturen op te stellen:
waarin ‘gP(x)’ de met de propositie ‘g(x)’ verbonden presuppositie is en ‘gi(x)’ de ermee verbonden implikatie aanduidt; de volledige struktuur ontstaat door toepassing van regel (16). Het tweede type ziet er als volgt uit:
Het spreekt vanzelf, dat op de plaats van x in (20) en (21) ook twee of meer argumenten kunnen staan. Passen we onze analyse toe op de werkwoorden die Verkuyl kenmerkt met de subkategoriale knopen PERFORM, TAKE, ADD TO, CHANGE, etc. (op MOVEMENT komen we nog terug in sektie 1.3), dan konstateren we, dat de werkwoorden die deze knopen in hun lexikale inhoud hebben alle behoren tot het type g-predikaten. Bijvoorbeeld
Afgezien van het element DO dat hier niet direkt van belang is moeten we konstateren, dat met deze werkwoorden een situatie wordt beschreven waarin een overgang plaats vindt tussen een vooronderstelde situatie en een geïmpliceerde situatie, m.a.w. het gaat hier om T-situaties. Onze analyse toont dus aan, dat er gegeneraliseerd kan worden over de subkategoriale knopen die Verkuyl in konditie (i) bij (I) noemt en dat we bovendien zijn ‘etc.’ kunnen weglaten. Wat betreft konditie (ii) bij (I), waarin uitgedrukt wordt, dat het niet-duratieve schema niet van toepassing is op negatieve zinnen, is de volgende verklaring te geven die als vanzelfsprekend uit onze analyse voortvloeit. De semantische struktuur die aan (8)
ten grondslag ligt ziet er als volgt uit:
(25) drukt uit, dat het niet het geval is dat er een overgang plaats vindt van een vooronderstelde situatie naar een geïmpliceerde situatie. Met (25) is dus geen im- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
plikatie verbonden en, zoals we hieronder zullen zien, is de implikatie er juist de oorzaak van dat een zin niet-duratief is; in bevestigende zinnen vormt de implikatie namelijk het sluitstuk van een gebeuren. Als we nu naar de driedeling van Daalder (1974) kijken, dan konstateren we, dat haar groep perfektieve werkwoorden samenvalt met onze g-predikaten (die we in het vervolg ook met de term ‘perfektief’ zullen aanduiden); met deze werkwoorden worden namelijk T-situaties beschreven. Haar toestandswerkwoorden behoren tot onze h-predikaten (die we voortaan ‘imperfektief’ zullen noemen), met uitzondering van zien dat, ook volgens haar eigen kriterium, tot de perfektieve werkwoorden gerekend moet worden. Tot welke van onze twee klassen behoren nu haar b-werkwoorden die zowel in duratieve als in niet-duratieve zinnen kunnen voorkomen? Allereerst kunnen we kopen uit deze klasse verwijderen vanwege de noodzaak dit werkwoord als een g-predikaat te analyseren. Als we vervolgens kijken naar wat overblijft (fietsen, eten, etc.) en naar de reden waarom Daalder deze als een aparte klasse beschouwt, dan vinden we bij haar (1974:6), dat deze werkwoorden met een ‘niet-rekbaar’ komplement (d.i. een definiet komplement) in niet-duratieve zinnen kunnen voorkomen. Maar dat is nu juist ook het geval met de imperfektieve werkwoorden (slapen, zitten, etc.); vergelijk bijvoorbeeld
Hier duidt het optreden van frekwentie in beide zinnen op het feit dat beide zinnen zonder de duurbepaling met -lang niet-duratief zijn. Zonder komplement zijn (26) en (27) wel duratief, dit gezien de grammatikaliteit in enkelvoudige lezing van
Als men deze konstatering voegt bij de onmogelijkheid om zinnen met Daalders b-en c-werkwoorden te analyseren als in (17), dan kom ik tot de slotsom, dat deze beide klassen behoren tot de h-predikaten: het zijn allemaal imperfektieve werkwoorden. Op het type komplement naar de Dam kom ik in de volgende sektie nog terug. Wat hier van belang is, is het feit dat er geen reden is meer dan twee werkwoordsklassen aan te nemen, imperfektieve en perfektieve, dat er geen tegenstelling bestaat tussen ‘perfektief’ en PERFORM, TAKE, etc. en dat er, gezien het optreden van een implikatie in zinnen met perfektieve verba, er inderdaad iets ‘afsluitends’ in dit begrip schuilt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. Werkwoorden van bewegingDe klasse van de werkwoorden van beweging vormt een apart probleem. Verkuyl behandelt ze als de andere werkwoorden die in zijn niet-duratieve schema kunnen voorkomen; ze worden bij hem gekenmerkt door de knoop MOVEMENT en men zou dus verwachten, dat ze als perfektieve werkwoorden te analyseren zouden zijn. Daalder plaatst ze in de klasse van verba die noch perfektief, noch imperfektief zijn (zie 1.2), terwijl ik hoop aan te tonen, dat er gegronde redenen zijn om dit type verba tot de imperfektieve werkwoorden te rekenen. Onder wekwoorden van beweging versta ik de werkwoorden die kunnen voorkomen met een bepaling van A naar B waarin van A weglaatbaar is. Tot deze klasse behoren dus fietsen, vliegen, schaatsen, wandelen, etc. Zoals Van den Hoek (1972) al heeft opgemerkt komen deze werkwoorden in het perfectum zowel met | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zijn als met hebben voor, al naar gelang ze met of zonder het komplement van... naar... optreden:
Zin (30) is te kombineren met urenlang zonder dat er een frekwentielezing ontstaat; de kombinatie van (31) met deze bepaling levert wel een frekwentielezing op. Voor Verkuyl zou dit wellicht een argument zijn om mijn kenmerk [±perfektief] te verwerpen, omdat uit (30) en (31) zou kunnen blijken, dat fietsen onbepaald is t.o.v. dit kenmerk (zie het kommentaar bij voorbeeld (3) en (4) hierboven). Ik zal hieronder argumenten geven waarom ik meen, dat mijn analyse ook voor deze klasse van werkwoorden opgaatGa naar eind6.. Op grond van wat er gezegd is in 1.2. moet ik konkluderen, dat we in (30) in ieder geval met een imperkektief werkwoord fietsen te maken hebben: er vindt geen transitie plaats tussen een presuppositie en een implikatie, het gaat om een gebeuren dat geen begin- of eindpunt veronderstelt en dat verklaart de kombineerbaarheid van deze zin met urenlang in enkelvoudige lezing. De vraag die men zich kan stellen bij (31) is of deze zin dan wel vergezeld gaat van een presuppostitie en een implikatie. Om dit te onderzoeken zullen we (31) ontkennend maken:
Deze zin heeft twee mogelijke lezingenGa naar eind7.:
Als we het kriterium van Bartsch (1972) aanhouden, dat alleen proposities ontkend kunnen worden, dan hebben we in (32) dus te maken met een komplexe zin. De twee lezingen van (32), (33a en b), hebben dan de volgende onderliggende strukturen:
Dat het mogelijk is ook alleen het fietsen van Trijntje te ontkennen blijkt uit een zin als
wat onze analyse van (34) ondersteunt. Ik dacht dus, dat er voldoende redenen kunnen worden aangevoerd om fietsen, etc. te beschouwen als imperfektieve werkwoorden. Het is het richtingskomplement dat de perfektiviteit uitdrukt en dat dan ook zorgt voor de frekwentielezing in kombinatie met urenlang. Een verdere aanwijzing voor de redelijkheid van (30) ligt in de implikatie die met een zin als (31) verbonden is: deze drukt niet uit, dat Trijntje gefietst heeft (dat is bijvoorbeeld het verschil met een werkwoord als komen), maar dat Trijntje op de Dam is, wat in mijn analyse korrekt tot uiting komt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
2. Perfektieve werkwoorden en de frekwentielezingIn deze paragraaf zal ik verder ingaan op het niet-duratieve schema van Verkuyl (1975:200, e.v.). Mijn kritiek zal zich vooral richten op de manier waarop hij, bij zijn uitleg van wat hij met dit schema bedoelt, gebeurens afbeeldt op de tijdsas. Ik | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zal aantonen, dat er voor verschijnselen die Verkuyl op verschillende manieren probeert te verklaren, op grond van de resultaten van paragraaf 1, één enkel verklaringsprincipe mogelijk is, dat bovendien veel minder ad hoc is dan bij Verkuyl. | ||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. De tijdsasWe zullen eerst bekijken hoe bij Verkuyl gebeurens worden afgebeeld op de tijdsas. Als voorbeeld neemt hij zin (2) die ik hier herhaal: Den Uyl overhandigde het PvdA-speldje aan een kongresganger. In de semantische interpretatie krijgt deze zin bij Verkuyl de volgende funktionele struktuur:
Dit moet ongeveer als volgt gelezen worden: Den Uyl (NP1) zorgt ervoor, dat het PvdA-speldje (NP2) van Den Uyl naar een kongresganger (NP3) gaat. Verkuyl beeldt dit gebeuren (E) lineair af op de tijdsas, wat het volgende beeld oplevert
d.w.z. het gebeuren overhandigen heeft als begin NP, en als eind NP3; het gaat hier dus om wat Verkuyl een gesloten interval noemt. Als NP1 of NP3 (of beide) in (36) naar meer dan één persoon (ding) verwijst, ontstaat er een serie gebeurens. Als voorbeeld geeft Verkuyl
waarin het PvdA-speldje wordt opgevat als verwijzend naar één en hetzelfde ding. In (38) wijst het optreden van urenlang erop, dat het niet-duratieve schema ‘doorbroken’ is en wel door het meervoud van kongresgangers. Afgebeeld op de tijdsas ziet (38) er bij Verkuyl als volgt uit
NP3 voldoet hier dus niet aan de eis van het niet-duratieve schema, omdat hij geen SPECIFIED QUANTITY van kongresgangers aanduidt. Het cijfer 3 staat in (39) voor steeds een andere kongresganger. Om in een niet-duratief schema te kunnen passen en zodoende een gesloten interval te kunnen vormen, verbindt Verkuyl er nog de eis aan, dat het bij TRANSFER-werkwoorden als overhandigen tenminste het geval moet zijn, dat NP1 of NP3 de grens markeert van een temporeel interval; als ze meervoudig zijn kunnen ze geen gemarkeerde grens van een interval aangeven. Voor de NP2 van (36) volgt Verkuyl een heel andere redenering. Dit volgt natuurlijkerwijs uit zijn aanname, dat NP's de grenzen van een interval kunnen aangeven: als er meer dan twee NP's in een zin staan, kunnen er slechts twee van gebruikt worden om het interval te sluiten. Daarom moet hij een andere verklaring zoeken voor het feit dat ook een zin als (40) duratief is
Hoewel we, in Verkuyls redenering, hier te maken hebben met een gebeuren dat plaats vindt tijdens een gesloten interval, Den Uyl (NP1) en een kongresganger (NP3) markeren er de grenzen van, hebben we hier volgens hem toch te maken met | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
‘één continu gebeuren’. De reden waarom dat zo is, is mij bij Verkuyl niet duidelijk geworden. Het zou moeten blijken uit de mogelijkheid (40) te vervolgen met... en alle keren dat hij het speldje overhandigde en niet met... en alle keren dat hij speldjes overhandigde wat het duratief zijn van (40) voor mij overigens nog niet verklaart. Ik heb dit deel van Verkuyls argumentatie nogal uitvoerig weergegeven, omdat hier naar mijn idee de schoen het meest wringt. Zoals ik al heb gezegd roept de manier waarop hij gebeurens afbeeldt op de tijdsas, in (37) en (39) bij mij nogal wat vragen op. Als bijvoorbeeld Den Uyl in (2) het beginpunt markeert van het gebeuren in die zin, hoe moet de representatie van een zin als
er dan bij Verkuyl uitzien? Valt Den Uyl dan samen met om 8 uur of moet men hier twee beginpunten aannemen? Eenzelfde vraag doet zich voor bij
Een zo mogelijk nog groter bezwaar tegen Verkuyls analyse is het volgende: wat is het begin- of eindpunt van een gebeuren als (43):
Deze zin moet voldoen aan het niet-duratieve schema, omdat de enkelvoudige lezing ervan niet kombineerbaar is met een duurbepaling. Als het dus in (43) om een gesloten interval gaat is Jan dan het begin of het eind van dit interval of misschien beide? En wat is hier de thema-NP (de NP2 uit (36)) dat zich van het beginpunt naar het eindpunt van het interval beweegt? Het is dacht ik duidelijk dat men met Verkuyls analyse in onoverkomelijke moeilijkheden verstrikt raakt. Het lijkt daarom nodig voor gebeurens een ander soort konceptuele struktuur aan te nemen waarin dit soort moeilijkheden zich niet voordoet. | ||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Gesloten intervallen en frekwentieWat ik in deze sektie zal proberen aan te tonen is, dat het mogelijk is aan de hand van mijn voorstellen in 1.2. voor de beide gevallen die Verkuyl onderscheidt, zowel voor het meervoud van NP1 en NP3 als voor het meervoud van NP2, één enkele verklaring te geven en bovendien te laten zien, dat het aantal NP's in een zin niets te maken heeft met het al dan niet gesloten zijn van het interval waarop het gebeuren uit de zin plaats vindt. Hiervoor is het nodig terug te keren naar de analyse van (24) die ik hier herhaal
In de struktuur die we aan (24a) toekennen onderscheiden we dus een begintoestand, namelijk de eerste propositie in de scope van T, ‘in handen hebben (Den Uyl, PvdA-speldje)’, en een eindtoestand, de tweede propositie in de scope van T, ‘in handen hebben (kongresganger, PvdA-speldje)’. De volgorde van deze situaties ten opzichte van Rs is met behulp van de redondantieregel (16) gemakkelijk vast te stellen. In deze representatie is dus niet Den Uyl het beginpunt van de handeling, noch een kongresganger het eindpunt ervan. Het zal nu ook duidelijk zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
waarom het in een zin als (44) gaat om een gesloten interval ondanks het feit dat er geen voldoende NP's in de zin aanwezig zijn om de grenzen van het interval te ‘bemannen’. In onze analyse is dat ook niet nodig, omdat aan (44a) eenzelfde type struktuur ten grondslag ligt als aan (24a):
Ook hier vormen de beide proposities na T het begin en het eind van het interval I van het gebeuren, (44a) is dan ook een niet-duratieve zin. Wat is er nu aan de hand als de NP of de NP's van een zin naar een onbepaald aantal elementen verwijst? We zullen de drie gevallen die Verkuyl onderscheidt opnieuw onder de loep nemen. In het eerste geval verwijst de NP1 uit een struktuur als (36) naar meer dan één individu, zoals in (45):
waarbij aangenomen wordt, dat het hier om één speldje gaat, NP1 staat hier voor een verzameling ministers:
Om de hoeveelheid elementen van een verzameling te kunnen aangeven zullen we gebruik maken van de maat-funktor fm zoals voorgesteld in Bartsch (1972) en Bartsch en Vennemann (1972):
Om ook verzamelingen van proposities te kunnen representeren zullen we gebruik maken van de ‘nominalisatie’ zoals die voorgesteld is door Reichenbach (1966:266,e.v.); deze heeft de algemene vorm
d.w.z. er is een gebeuren v dat bestaat in het f-en van x1. Zin (45) geeft een serie gebeurens weer; elk lid van deze serie bestaat erin, dat een willekeurige minister uit de verzameling M het speldje aan de kongresganger geeft; we duiden deze verzameling gebeurens aan met het symbool V:
Als we er van uitgaan, dat geen enkel lid van V op zijn beurt ook weer een frekwentielezing heeft, d.w.z. als elke minister het speldje één keer aan de kongresganger geeft, dan bevatten M en V hetzelfde aantal elementen:
Gezien de volgende korrespondentie
kunnen we, gegeven (47),(48),(49) en (50),voor (45) de volgende afgekorte semantische struktuur opstellen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
d.w.z. op het moment van het spreken geldt, dat er een verzameling gebeurens V aan de gang is, waarbij elk gebeuren hierin bestaat, dat er een minister uit de verzameling M het PvdA-speldje aan een kongresganger overhandigt; M en V bevatten hetzelfde aantal elementen. Op dezelfde manier is het mogelijk de semantische struktuur te geven voor
Het gaat hier om een verzameling speldjes waarvan het aantal leden onbepaald is:
(53) duidt op een verzameling gebeurens (U), waarvan elk lid bestaat in het overhandigen door Den Uyl van een willekeurig speldje uit de verzameling P aan een kongresganger:
Als we er ook hier van uitgaan, dat Den Uyl niet twee of meer keren hetzelfde speldje aan de kongresganger overhandigt, dan geldt ook hier weer:
en is de semantische struktuur van (53):
Op precies dezelfde manier kan voor het derde geval
de semantische struktuur gegeven worden. Hier gaat het om een verzameling K van kongresgangers die een onbepaald aantal elementen bevat en om een verzameling W van gebeurens met hetzelfde aantal elementen als K. Elk gebeuren uit W bestaat erin, dat Den Uyl steeds hetzelfde speldje aan steeds een andere kongresganger uit K overhandigt. Voor (55) kan men dus de volgende semantische representatie geven:
We kunnen voorlopig vaststellen, dat aan de drie gevallen die Verkuyl onderscheidt hetzelfde type semantische struktuur ten grondslag ligt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Een kwestie van tijdDe strukturen zoals we die in 2.2. ontwikkeld hebben voor de zinnen (45),(53) en (59) zijn echter nog niet kompleet. We moeten er nog een regel aan toevoegen. Omdat we voor deze drie typen zinnen dezelfde soort struktuur hebben aangenomen, zullen we voor één zin de kwestie van de tijdsoperatoren uitwerken en wel voor (53) die ik hier herhaal.
Zoals we gezien hebben gaat het in (53) om een verzameling gebeurens (U). In (58) hebben we met het symbool I de globale tijdsduur van U aangeduid; anders ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zegd, I is het interval waarop de verzameling gebeurens U plaats vindt. De tijdsoperator ‘Rs ϵ I’ geeft aan, dat U geldt op het moment van het spreken. Het spreekt echter vanzelf, dat elk lid uit de verzameling U, d.w.z. elk overhandigen door Den Uyl van een willekeurig speldje uit P op zijn beurt ook plaats vindt op een interval. I uit (58) bevat dus een aantal intervallen E, anders gezegd:
Het aantal elementen van Iu is gelijk aan dat van U en P uit de vorige sektie (zie (50) t/m (53)), omdat er niet meer of minder intervallen E zijn dan er gebeurens en speldjes zijn. En zoals Rs het referentiepunt is voor IU, zo kunnen we ook voor elk lid van de verzameling IU een referentiepunt aannemen, laten we zeggen Ri, waarvoor geldt: Ri ϵ Ei. Elke propositie ui uit de verzameling U drukt op zijn beurt de overgang uit van een vooronderstelde situatie naar een geïmpliceerde situatie die in tijd respektievelijk voor en na Ri gesitueerd zijn; dit komt tot uitdrukking in (62):
Volledig weergegeven ziet de semantische struktuur van (53) er als volgt uit (zie ook (16)):
Zoals we al in de vorige paragraaf gezien hebben gaat het in (53) en (63) om een onbepaald aantal niet-duratieve gebeurens. De intervallen tijdens welke deze gebeurens plaats vinden (Ei... En) zijn alle beperkt van duur. Dit is logisch af te leiden uit (63); voor elk interval Ei uit (63) geldt ook hier, dat deze door de intervallen van de presuppositie (begintoestand) en de implikatie (eindtoestand) wordt afgesloten; d.w.z. dat, hoewel we de duur van Ei niet exakt kunnen vaststellen, dit interval toch een beperkt aantal momenten bevat. Het interval IU in (63) duidt een interval aan dat niet beperkt is; het bevat namelijk een onbepaald aantal beperkte intervallen E, zodat de optelsom toch weer als uitkomst een onbepaald aantal momenten oplevert. Om nu terug te keren naar het uiteindelijke probleem, namelijk te verklaren waarom duurbepalingen als urenlang met sommige zinnen wel en met andere niet kompatibel zijn, zullen we eerst bekijken wat de plaats van zo'n bepaling in een struktuur als (63) moet zijn en wat de lexikale inhoud ervan is. In de semantische strukturen die we in het voorafgaande hebben opgesteld kwam steeds het symbool I voor. Dit symboliseerde het interval waarop het gebeuren dat door de rest van de propositie werd gerepresenteerd plaats vond. Het ligt dan ook voor de hand een duurbepaling op te vatten als een predicering van deze I; bijvoorbeeld
De selektierestrikties kunnen nu geformuleerd worden in termen van I enerzijds en van de duurbepaling anderzijds. Een bepaling als urenlang nu duidt een periode aan die een onbepaald aantal tijdseenheden bevat. Wat ermee uitgedrukt wordt is een tijd die weliswaar langer duurt dan twee uur, maar precieze grenzen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
worden er niet mee uitgedrukt. Dat is, zoals we gezien hebben, ook het geval met Iu uit (63): Iu en urenlang zijn dan ook met elkaar te kombineren. Ook is het mogelijk een onbepaalde I te kombineren met een duurbepaling die een precies aantal tijdseenheden aangeeft, zoals in:
De onbepaalde I in de struktuur van deze zin wordt bepaald gemaakt door drie uur lang. Het omgekeerde geval is echter niet mogelijk; als I vanwege de voorafgaande presuppositie en de erop volgende implikatie al een beperkt interval aanduidt, dan is een nieuwe beperking d.m.v. een duurbepaling niet meer mogelijk. Dit is het geval als (66) een enkelvoudige lezing heeft:
De enig mogelijke lezing is, dat het aantal malen dat het overhandigen plaats vindt onbepaald is, zodat ook het aantal beperkte intervallen waarop de gebeurens plaats vinden onbepaald is en dus ook de I in (66) onbeperkt is. Dat het moet gaan om een onbepaald aantal gebeurens kan gezien worden in (67):
waar de lezing waarin het om tien gebeurens gaat, elk beperkt van duur door het gebruik van het perfektieve werkwoord overhandigen, uitgesloten is. De I is dan ook beperkt en het gevolg is, dat de kombinatie met de duurbepaling niet mogelijk is. Hier is de enig mogelijke lezing die waarin er sprake is van een onbepaald aantal keren dat Den Uyl tien speldjes (‘joint plural’)Ga naar eind8. overhandigt en I in de struktuur van (67) onbepaald is en alleen in dat geval met urenlang kan optreden. Bovenstaande stelt ons in staat de volgende regel te formuleren: in zinnen met een perfektief werkwoord moet de I van de semantische representatie die eraan ten grondslag ligt een onbepaald aantal tijdseenheden bevatten om met een duurbepaling als urenlang, drie uur lang, etc. gekombineerd te kunnen worden. Wat verklaart nu de mogelijkheid om urenlang, etc. wel te gebruiken in zinnen met imperfektieve werkwoorden die een enkelvoudige lezing hebben zoals:
Deze zin heeft in onze analyse de volgende struktuur:
De I in (69) is niet beperkt, omdat er in deze struktuur verder geen presuppositie of implikatie voorkomt die I kunnen afsluiten. Ook voor zinnen met imperfektieve werkwoorden geldt dus de regel dat alleen in tijdsduur onbepaalde zinsintervallen met duurbepalingen kunnen optreden.
De konklusies die we uit het bovenstaande kunnen trekken zijn nogal triviaal. In de semantische strukturen zoals wij ze opvatten fungeert een duurbepaling als predikaat van het interval waarop een gebeuren plaats vindt; met andere woorden duurbepalingen slaan op de duur van het gebeuren. Het aspekt van de zin wordt bepaald door het al dan niet bepaald zijn van het zinsinterval. Aspekt is dus een kwestie van tijd. De bepaling van intervallen kan op twee, elkaar uitsluitende, manieren gebeuren; ten eerste doordat het werkwoord van de zin perfektief is en daardoor het interval ervan door presuppositie en implikatie wordt beperkt, ten tweede doordat er een bepaling in de zin staat die betrekking heeft op het zinsinter- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
val. Komen er in een zin twee duurbepalingen voor, dan kunnen niet beide op hetzelfde interval betrekking hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval in
waar dagenlang de globale tijdsduur van een serie gebeurens aanduidt en tot tien uur slaat op het interval van elk afzonderlijk gebeuren van de serie. Tot slot van deze paragraaf wil ik nog wijzen op de parallellie die bestaat tussen verba en nomina. Preciezer gezegd, gebeurens beschreven met imperfektieve werkwoorden vertonen een grote overeenkomst met de niet-telbare nomina: de eerste duiden gebeurens aan die onbepaald zijn wat hun duur betreft, de tweede verwijzen naar een substantie die kwa hoeveelheid onbepaald is. Er is wat dit betreft ook een overeenkomst tussen lang en veel, beide geven een hoeveelheid aan, de eerste in tijd of ruimte, de tweede in kwantitieit:
‘Imperfektieve’ gebeurens en niet-telbare nomina worden bovendien gekarakteriseerd door het feit dat ze zonder verdere bepaling niet in verzamelingen kunnen voorkomen (zie ook Dik (1972:13)). Eenzelfde soort overeenkomst bestaat er tussen gebeurens met perfektieve werkwoorden en telbare nomina als stoel. Beide kunnen in enkelvoudige lezing of in het enkelvoud niet voorkomen met lang of met veel, maar wel als het gaat om een verzameling gebeurens of een verzameling voorwerpen:
Dit feit lijkt ook te verklaren waarom een zin met een perfektief werkwoord gekombineerd met een niet-telbaar nomen een duratief aspekt heeft:Ga naar eind9.
Het is, dacht ik, interessant te zien hoe er van gebeurens en van nomina twee subkategorieën zijn te onderscheiden waarin hetzelfde konceptuele verschil optreedt (bepaald vs onbepaald), dat van belang is voor het aspekt van de zin. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3. Verdere evidentie: stative en non stativeIn het licht van de hierboven staande analyse van de aspekten zal ik in wat volgt twee kwesties bespreken, die van het perfectum en van het passivum. Vanwege de ruimte zal ik kort aangeven hoe de resultaten ervan meer licht werpen op verschijnselen die karakteristiek zijn voor zowel het perfectum als het passivum. Bij Verkuyl is deze generalisatie niet mogelijk. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Het perfectumIn zijn verweer tegen Daalder (1974) brengt Verkuyl (1975:215, e.v.) de begrippen ‘stative’ en ‘non stative’ in verband met het perfectum. Hij wijst er bijvoorbeeld | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
op, dat stative predikaten niet kunnen voorkomen in perfektische zinnen die uniciteit uitdrukken. Als voorbeeld geeft hij o.a.Ga naar eind10.
Voordat we verder ingaan op deze observatie van Verkuyl, wil ik wijzen op het feit dat in de semantische strukturen die we in paragraaf 1 en 2 hebben opgesteld de begrippen stative en non stative al impliciet aanwezig zijnGa naar eind11.. Voor de verschijnselen van het perfectum stapt Verkuyl echter af van zijn niet-duratieve schema en maakt hij gebruik van de begrippen stative en non stative die niet in dat schema voorkomen. Omdat deze begrippen liggen opgesloten in mijn semantische strukturen, maakt mijn voorstel een grotere generalisatie mogelijk. Om dit aan te tonen zullen we uitgaan van de volgende voorbeelden:
De overeenkomst tussen (76b) en (77b) is, dat er in beide sprake is van een gebeuren dat aan de gang is op een referentiepunt vóór Rs, het punt Rp van tijdsas (9), en dat niet meer geldt op Rs. We drukken dit uit door
Het verschil tussen (76) en (77) ligt in het feit dat zoeken in (76) een imperfektief werkwoord is en overhandigen in (77) perfektief is. Op grond van onze analyse in paragraaf 1 is het dan ook nodig aan (76b) en (77b) verschillende semantische strukturen toe te kennen; voor (76b) heeft deze de vorm van:
d.w.z. het zoeken van het speldje door Ed dat aan de gang was op (Rp ϵ I) eindigt op het interval I' dat na Rp en voor Rs ligt, terwijl er geen enkel punt uit I samenvalt met een punt uit I'. Voor (77b) kunnen we de volgende struktuur opstellen:
Nu is een extra moeilijkheid van (77b), dat deze zin ambigu is; (77b) drukt namelijk uit, dat er sprake is van een handeling in het verleden of van een toestand in het heden. Deze ambiguïteit kan worden opgeheven door tijdsbepalingen aan de zin toe te voegen:
Als we ervan uitgaan, dat de lexikale inhoud van gisteren het element [vóór Rs] moet bevatten, dan is het uit (80) duidelijk, dat gisteren kompatibel is met I. Het element DO valt in de scope van gisteren met als gevolg dat het in (81a) om een handeling gaat die tijdens het interval I plaats vond (I ⊆ gisteren). Men kan ook stellen, dat in de temporele betekenis van nu het element [gelijktijdig met Rs] voorkomt. Dan is het ook duidelijk, dat in (80) nu geen betrekking kan hebben op I, maar wel op het interval waarop de implikatie ‘(Ii>Rp) in handen hebben (Dries, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
speldje)’ geldig is (zie (16)). Dat is het enige interval waarvan niet wordt vermeld dat het voor Rs ligt. Deze implikatie drukt een toestand uit en het is deze toestand die er door het gebruik van nu wordt uitgelicht in (81b); nu prediceert de Ii van de implikatie. Een geschikte parafrase van (81b) kan dan ook als volgt luiden:
Als we naar (76b) kijken, dan blijkt, dat deze zin niet de ambiguïteit vertoont van (77b):
waarbij opgemerkt moet worden, dat de ongrammatikaliteit van (83b) alleen geldt voor de strikt temporele betekenis van nu waarvan we ook bij (81b) zijn uitgegaan (zie ook noot 10). De reden voor de ongrammatikaliteit van (83b), en ook voor die van (75), wordt duidelijk, als men de semantische struktuur (78) bekijkt. Er is in (78) geen enkel interval waarop nu zou kunnen slaan, omdat I voor Rs ligt en er geen ander interval is dat kompatibel kan zijn met nu. Uit deze enkele opmerkingen blijkt, dacht ik, dat op grond van de analyse van paragraaf 1 een verklaring gegeven kan worden zowel voor de ongrammatikaliteit van (75) en (83b), als voor de ambiguïteit van (77b). | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Het passivumVoor het passivum kan men grofweg dezelfde argumentatie volgen als voor het perfectum. Met de aktieve zinnen (76) en (77) korresponderen de volgende passieve zinnen
De grote overeenkomst tussen aktieve zinnen en de ermee korresponderende passieve zinnen zullen we in onze formules tot uitdrukking brengen door het passieve predikaat op te vatten als de konverse van het ermee korresponderende aktieve predikaat (zie bijv. Dik (1972) en (1975))Ga naar eind12.. We geven daarvoor de volgende ekwivalentie:
waarin f̆ de konverse is van f. Toegepast op onze voorbeeldszinnen houdt dit bijvoorbeeld in:
De nauwe korrespondentie die hiermee uitgedrukt wordt laat zich ook rechtvaardigen door het feit dat de verschijnselen die we tot nu toe hebben bestudeerd voor aktieve zinnen ook optreden in passieve zinnen. Zo leidt het gebruik van een duurbepaling in passieve zinnen in kombinatie met imperfektieve en perfektieve werkwoorden tot hetzelfde verschijnsel (± frekwentatief) als in de ermee korresponderende aktieve zinnen. Vergelijk bijvoorbeeld
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Het is dus erg aannemelijk, dat er aan (88a en b) semantische strukturen ten grondslag liggen die sterk lijken op de strukturen die we in paragraaf 1 hebben opgesteld voor de zinnen (5) en (6). Algemener uitgedrukt komt dit neer op de regel: aan aktieve zinnen met een (im-)perfektief werkwoord ligt hetzelfde type struktuur ten grondslag als aan de ermee korresponderende passieve zin. Deze regel geldt ook voor zinnen in het perfectum. Men kan ook hier de grammatikaliteit, de ongrammatikaliteit en de ambiguïteit op dezelfde manier verklaren als ik in 3.1 heb gedaan voor de ermee korresponderende aktieve zinnen:
Uit het bovenstaande is, dacht ik, duidelijk geworden, dat de analyse van paragraaf 1 en 2 ook licht kan werpen op verschijnselen in perfektische en passieve zinnen die op het eerste gezicht niets met die van de zinnen met duurbepalingen te maken hadden. | ||||||||||||||||||||||||||||||
4. KonklusieDoor de klassificering van Daalder en Verkuyl aan een heranalyse te onderwerpen, wat nieuwe kriteria opleverde voor de indeling van werkwoorden, ben ik, ongewild moet ik zeggen, teruggekomen op een traditioneel begrip, namelijk dat van de ‘Aktionsarten’. De imperfektieve en de perfektieve werkwoorden dienen ertoe twee heel verschillende soorten gebeurens te beschrijven. In het eerste geval vindt er geen verandering plaats in de ‘wereld’, in het tweede geval verandert een situatie A in een situatie B. Geïnspireerd door de morfologie van het Russisch of wellicht ook door het ontbreken van formaliseringsmogelijkheden heeft men in de traditionele grammatika bij het zoeken naar het aspekt niet verder gekeken dan het werkwoord; men verwarde daardoor vaak aspekt en Aktionsart, men ontkende er soms het bestaan van of men stelde er tientallen subkategorieën van op, maar altijd bleef het gaan om een verbale kategorie. De grote verdienste van Verkuyl (1972) is geweest, dat hij het aspekt heeft erkend als kategorie van de zin. Daarbij schiet hij echter wel door naar het andere uiterste; misschien als een reaktie verwaarloost hij bijna geheel het verbum en richt de aandacht op nominale konstituenten en richtingsbepalingen. In dit artikel heb ik me weer meer tot het werkwoord gericht; van de keuze van het type werkwoord hangt namelijk af of het interval waarop het gebeuren dat met behulp van dat werkwoord wordt beschreven plaats vindt bepaald is of onbepaald. Dat bepaald of onbepaald zijn van het interval van een zin is beslissend voor het aspekt en dus voor het kunnen voorkomen van duurbepalingen in een zin. Het interval van een zin met perfektief werkwoord is in enkelvoudige lezing altijd bepaald (niet-duratief aspekt) en wel door de presuppositie die eraan voorafgaat en de implikatie die erop volgt. Is het werkwoord imperfektief, dan is het interval onbepaald (duratief aspekt). Wordt dit interval op zijn beurt weer bepaald door een duurbepaling, dan hebben we automatisch weer te maken met een niet-duratief aspekt. Alleen proposities met niet-duratief aspekt kunnen verzamelingen vormen en de mogelijkheden daartoe doen zich in een natuurlijke taal op ruime schaal voor, zoals we gezien hebben in paragraaf 2. Ook verzamelingen van verzamelingen zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
weer mogelijk. Ook de proposities die in een verzameling voorkomen veronderstellen elk een (bepaald) interval waarop het gebeuren dat erin beschreven wordt plaats vindt. De optelsom van deze afzonderlijke intervallen levert het interval van de hele verzameling op: is het aantal bepaalde intervallen beperkt in aantal, dan is het interval van de verzameling bepaald en het aspekt dus niet-duratief; in het geval waarin de intervallen onbeperkt in aantal zijn, is het interval van de verzameling onbepaald en het aspekt ervan duratief. Zo is het altijd mogelijk het aspekt van een zin vast te stellen, ook in deze komplexe gevallen. Aspekt is ook hier een kwestie van tijd. Dat de resultaten van mijn aspekten-analyse ook verschijnselen in perfektische en passieve zinnen kunnen verklaren, wat met Verkuyls schema onmogelijk is, is achteraf niet verwonderlijk. Het blijkt namelijk, dat de verbale klassekenmerken imperfektief en perfektief gedeeltelijk samenvallen met de begrippen stative en non stative, die hun reeds grote invloedsgebied nu dus uitgebreid zien tot dat van het aspekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|