Spektator. Jaargang 5
(1975-1976)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Sinte Aelwaer, een parodiërende rijmprent
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De heilige en haar volgelingenWat voor heilige is toch Aelwaer, die ons vanuit de aan haar gewijde prentGa naar eindnoot2 (zie afb. alhier; Nijhoff 1931-9, Pl. 122; De Meyer 1970, afb. 89) grimmig aankijkt, een ezel berijdt, op haar hoofd een ekster draagt, in haar rechterhand een kat en in haar linker hand een varken houdt? Onder de houtsnede, vervaardigd door Cornelis Anthoniszoon. staat een zestiende eeuws referein, dat een verklaring geeft van Aelwaers attributen. Voor deze tekst verwijs ik naar de bijlage van dit artikel. Bolte gaf deze tekst al eerder uit in 1894 (130-3), voorzien van een voorlopige inleidingGa naar eindnoot3. Aelwaer berijdt een ezel, die, volgens het referein, ‘niet haest nut sinen treet en gaet’ (r.22), wat een uitdrukking is voor koppigheid (Sartorius 1561, bl. 55r, nr. 97). Het knorren van het varken is de onmin, waarin zij altijd met anderen leeft (r. 33-4). Ook het huilen van de kat bestempelt haar tot een ruziemaakster (r. 35-6). De schetterende ekster staat model voor iemand met een grote mond, die altijd gelijk wil hebben (r. 40-7). Zij die op haar hoorn blazen, d.w.z. zij die twisten, zullen er slecht van af komen (r. 50-1). Aelwaer schenkt haar genade ook aan ‘Susterkens, broerkens’, ‘lollaertkens’ en ‘bagijnkens’, welke religieuze lekenorden waren. Slechts in schijn twisten ze niet. Ze doen zich naar buiten mooi voor om geen last te krijgen met de officiële geestelijkheid (r. 79-84). In kroegen is ze ook geen onbekende (r. 70-3). De heilige wordt bovendien een vertrouwde gast in het huis van de man die altijd dronken thuiskomt 's avonds. De volgende ochtend begint zijn vrouw daarover te kijven, maar hij durft niets terug te zeggen. Hij heeft spijt, maar kan geen genoegdoening geven. Zij houdt een donderpreek, maar gelooft er zelf niet in (r. 58-69). Te ‘Bordeus’, d.w.z. in bordeel annex kroeg (Bordeaux, wijnstad), is Aelwaer vaak te vinden bij de ‘vroukens vander gilde’ (r. 77-8), d.w.z. heertjes verenigd in het hoerengilde, een gilde dat evenwel niet echt bestond, behalve in de geest van dichters (zie Pleij 1971-2, 311-8). Zo spreekt een ander referein van ‘amoreuskens die dickwil te bordeus gaen bieren’ en die ‘weerdich in die ghilde ghescreven’ zijn (Stijevoort nr. 118, r. 31 en stokregel). Aelwaer oefent haar kracht, zo zegt de tekst, ook uit op hen die liedjes zingen, dobbelen, kaarten en het verkeer- en tiktakspel spelen (r. 85-8; zie Schotel 1869, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Cornelis Anthoniszoon Sinte Aelwaer ca. 1541.
Exemplaar (met tekst) Rijksprentenkabinet Amsterdam. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
95 over het verkeer- en tiktakspel). Dat deze lieden sterk op Aelwaer gericht zijn, mag wel gezegd worden, aldus de tekst (r. 78). Met de combinatie van drank, spel (deed men in de kroeg) en twistzucht (r. 70-88) sluit de tekst overigens aan op de laatmiddeleeuwse traditie de twist als één van de (vier) gevolgen van kroegbeziek te presenteren. Renger (1970, 71-95) geeft hier een aantal voorbeelden van. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Parodie van de legendeAelwaer kun je moeilijk heilig noemen, als ze zich in dubieus gezelschap ophoudt, aan twistzucht lijdt en zelfs de personificatie daarvan is, want ‘aelwaer’ betekent ‘twistzucht’ (WNT I, 28-31). Aelwaer is dan ook een schijn-heilige, een schertsheilige, waarvan er wel meer in de middelnederlandse letterkunde rondlopen. In een referein van Anna Bijns klaagt een man over zijn vrouw: ‘Zy vierdt Sinte Ver-Leghe (d.i. Ledigheid) [...] En Sinte Luyaert’ (Bijns 1900-02, 327), en in Een schoon Liedekens Boeck (1914, CLXXIV, str. IV, r. 1-2) gaat een ‘scamel gheselle’ er prat op ‘Sinte Noywerc’ (d.i. Nooit Werken) als patroon te hebben. Belangrijk in dit verband zijn de parodiërende heiligenlegenden van Sinte Niemant (VGD 1899, 150-6), van de Heilige Drincatus (d.i. dronkaard; Leendertz 1901, 64-7) en van de Heilige Häring (d.i. haring; Mone 1838, 303-4), en de twee legenden van de Heilige Reynuyt, de platzakke zuiplap (‘reyn-uyt’ = volledig leeg, zowel van piemelzak als van geldzak), de ene geschreven door Matthijs de Castelein (Burger 1931, 218-20), de andere uitgegeven in de VGD (1899, 110-5; zie ook Enklaar 1960, 49-65). Deze parodiën hebben dit met de serieuze heiligenlegende gemeen, dat ze van het kunnen van de heilige een paar treffende staaltjes geven en zijn levenspad als voorbeeld stellen. De aansporingen óók aan de drank en op de lollige toer te gaan zijn dan ook in deze parodieën niet van de lucht (zie ook Pleij 1972-3, 196-207). Ook Sinte Aelwaer (SA) hoort in dit rijtje parodiërende legenden thuis, zij het dat hier de twistzucht wordt aanbevolen. En de dichter besluit zijn tekst dan ook o.a. met de woorden: ‘Dus wil ick gaen sluyten met herten bly Sinte Aelwaers leggende, seer soet om hooren’. (r. 126-7) | ||||||||||||||||||||||||||||||
Parodie van broederschappenDe eerste strofe van het referein van SA bevat een oproep de heilige te vereren. De volgende vier geven een karakteristiek van de heilige en haar volgelingen, en de zesde roept iedereen op lid te worden van het religieuze gilde van haar naam, waarna de afsluitende Prince volgt. Eenzelfde inhoud heeft in grote lijnen het spel Van Nyeuvont, Loosheit ende Praktike (VN), behalve dat hier de heilige Sinte Lorts (d.i. bedrog) heet en het spel vooral de bedrieglijke praktijken rond de religieuze broederschappen parodieert. Van de elfde tot de zestiende eeuw kwamen deze broederschappen in grote getale voor, eerst alleen voor geestelijken, later ook voor leken. Het doel was zowel devotie tot het Heilig Sacrament, Maria of andere heiligen, als het houden van zielemissen om de gestorven medeleden de hemel in te bidden (Moll 1864-71. II, 4e stuk, 65, 67, 69, 71, 76). In de vijf- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
tiende en zestiende eeuw, toen de heiligen- en relikwieënverering een grote hoogte bereikte onder het volk, trokken colporteurs er met relikwieën van al of niet bestaande heiligen op uit om aflaten te verkopen en de gelovigen tegen betaling van contributie in de broederschap van de heilige op te nemen. De winst was hoog, het bedrog algemeen, en in VN r. 60 vatten belanghebbenden het plan op te doen ‘verheffen een neyw sanctinne’ en daaruit geld te slaan. Zo ook, zij het zonder winstoogmerk, ‘verheffen’ in SA r. 96-101 ‘Den abt van Grimberghen’ (d.i. toorn), ‘mijn heer van Kijfhoeck’ (Kijven) en ‘Doctor Muylaert’ (d.i. Zuurpruim)Ga naar eindnoot4 Aelwaer tot heilige, en richten zij een ‘gilt’, een broederschap op ter bescherming en koestering van haar relikwieën. Tussen deze regels weet de dichter dan nog de oproep te wringen je ervoor te hoeden in behendige genoegens (‘in gherijf cloeck’) de heilige niet te eren, d.w.z. ervoor te zorgen dat je in bijvoorbeeld kaart- en dobbelspel onenigheid laat ontstaan (r. 98-9). Het gestoei met schertsnamen en schertstitels zoals hier met ‘Grimberghen’, enz. is overigens kenmerkend voor dit soort parodiërende teksten (Pleij 1972-3, 213-6). De relikwieën die de genoemde heren van plan zijn te verzamelen zullen plechtig (‘eerlick’) ter kerke gedragen worden (r. 104), wat altijd een feestelijke gebeurtenis was: wanneer colporteurs met relikwieën stad of dorp naderden, werden zij onder gelui van klokken door een grote menigte ingehaald (Eekhof 1909, 78). Aelwaers broederschap rekent een gulden contributie (r. 102-3), maar het lidmaatschap geeft recht op de ‘gracie’ (r. 105) van de heilige, d.w.z. genade en gunst voor aards en geestelijk welzijn, waarvoor men dan niet een lange pelgrimstocht naar Rome of Keulen hoeft te ondernemen (r. 122-3). Voor gestorven medeleden en nakomelingen zullen er tot in het einde der tijden zielemissen gelezen worden (r. 107-9), aldus de tekst. In de ‘Naprologhe’ van Het spel vanden Heilighen Sacramente vander Nyeuwervaert (HS) (1955, 207) is de zielemis eveneens een lokmiddel ter vergroting van het ledental, waarvoor dan ook volgens het in 1463 opgestelde reglement van het Sacramentsgilde te Breda een gedeelte van de contributie afgezonderd werd (HS 1955, 96-8). In de aanhef van SA wordt iedereen tot Aelwaers broederschap uitgenodigd. Deze uitnodiging vindt plaats in algemene termen volgens de toen vigerende laatmiddeleeuwse onderscheidingen naar stand en maatschappelijk succes (zie Pleij 1973-4, 692-6): ‘Gheestelick, waerlick’ (geestelijken, leken), ‘arm ende rijcke, edel, onedel’ (van adel of niet). Een dergelijke aansporing kent VN r. 348-351 ook. Verderop in de tekst noemt SA meer gespecificeerd met naam en toenaam de groepen die zich nog al eens aan twistzucht bezondigen. Met deze groepsopsomming gaat SA terug op de middeleeuwse standenliteratuur, waarin de standen een voor een aan hun maatschappelijke plichten herinnerd worden, maar die in de late Middeleeuwen verwatert tot bespotting van typen buitenmaatschappelijken waar de nette burgers eigenlijk vanaf wilden (Pleij 1972-3, 680-711). In SA zijn deze buitenmaatschappelijken de ‘Noormans, Denen, Duytsen’, ‘Walen ende Vriesen’ (r. 104, 48), de vreemdelingen dus; dronkaards, prostituées, dobbelaars, kaartspelers, liedjeszangers, en spelers van verkeer- en tiktakspel (r. 77-88); en enkele religieuze lekengroeperingen die buiten de officiële kerkorde vielen en bekend stonden om hun zedeloos leven (r. 79-84) (MNW I 542-5, 1375; IV 745). | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parodie van devotiesZowel SA als VN parodiëren het uit devotie opsteken van kaarsen (SA r. 14; VN r. 147, 486), waarbij SA er bovendien nog op wijst dat dit ‘daghelicx’ dient te geschieden. Regelmaat was tenslotte de kern van devotie en religie. Het gehele kloosterleven was er op gebaseerd. Ook in VN r. 160 belooft Meest Elck de Heilige Lorts ‘Daghelycs’ te zullen aanroepen, en in r. 526-7 beweert een van de colporteurs dat degenen die het aan Sinte Lorts gewijde boekje ‘dagelycs’ zullen aanschouwen, hiermee ruimschoots aan de verwachtingen voldoen. Dit aanschouwen van het heilige was trouwens, naast het branden van kaarsen, ook een belangrijke uiting van devotie, vaak met magische kracht. Zo zou aanschouwing van een dodendansprent de pest verdrijven (Rosenfeld 1954-5, 67, 75) en een opzien naar het beeld van Christophorus tot een zalige dood leiden (HS 1955, 405-6). SA r. 18 roept eveneens op de heilige te aanschouwen. Te Amsterdam, waar Aelwaers populariteit aanzienlijk gestegen is, wordt haar te aanschouwen ‘figuere’ (beeltenis) dan ook ijverig gedrukt (r. 52-5). Het resultaat zien we boven dit referein: de houtsnede, ‘Gheprent tot Aemstelredam [...] by mi, Jan Ewoutzoon, figuersnijder’, zoals het drukkersadres luidt. De houtsnede is dus niet alleen afbeelding van een parodie, maar blijkens r. 18, als te aanschouwen heiligenprent op zichzelf al een parodie. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Parodie van bijbelteksten en gebedenDe parodie in SA beperkt zich niet alleen tot instellingen, gebruiken en literaire gewoontes, maar strekt zich ook uit over teksten van de bijbel. Zo is ‘Daerder twe vergadert zijn [...] daer is si int middel’ (r. 11-2) een toespeling op ‘Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn Naam, daar ben ik in hun midden.’ (Matteus 18:20). De zin ‘U licht laet branden’ (r. 13) roept enerzijds op tot het opsteken van een kaars als in r. 14, anderzijds tot het geven van het goede voorbeeld, overeenkomstig de woorden ‘Gij zijt het licht der wereld [...] Zo moet ook uw licht voor de mensen schijnen, opdat ze uw goede werken mogen zien, en uw Vader verheerlijken, die in de hemel is’ (Matteus 5:14-16). De zin ‘Mit den dou haers gracijs sal sise (zij hen) beghieten’ (r. 111) verwijst naar ‘Hemelen, dauwt uit den hoge, Wolken, laat de gerechtigheid stromen; Aarde, open uw schoot, Om vrucht van verlossing te dragen’ (Isaias 45:8). De dichter van SA past deze verlossing toe op Aelwaer, die met haar ‘gracie’ het tijdelijk en eeuwig heil, d.w.z. de twist, moet begunstigen. Het hieraan voorafgaande vers ‘Sinte Aelwaers gheest salder oock om sterven’ laat de dood van Christus meespelen: zoals deze door zijn dood de hemel opende, zo zal de Heilige Aelwaer door haar sterven haar vereerders begunstigen. Naast deze bijbelparodie lijkt mij de stokregel ‘Lof grote Santinne Aelwaria’ te refereren aan Latijnse gebeden. Waar tekst en titel spreken van ‘Sinte Aelwaer’, kent alleen de stokregel het hiervan afwijkende ‘Santinne Aelwaria’, en, naar ik meen, met een duidelijke bedoeling, want ‘santinne’ staat dichter bij ‘sancta’, en ‘Aelwaria’ dichter bij ‘Maria’. Wanneer men hierbij betrekt dat deze (stok)regel steeds weer terugkeert, ontkomt men moeilijk aan de indruk, dat hier de regelmatig terugkerende antwoorden uit de heiligenlitanieën, in dit geval van Maria, geparodieerd worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Als zodanig staat deze parodie niet op zichzelf. Al in de twaalfde eeuw kende Frankrijk parodiërende litanieën en lofreden (Lintilhac 1905, 152; Picot 1886, 358). In aansluiting op de stokregel zou de zestiende eeuwse toeschouwer in de houtsnede wel eens een parodie op de in die tijd wijd verbreide voorstelling van Maria's vlucht naar Egypte gezien kunnen hebben. Een dertiende eeuws handschrift vertelt van het zottenfeest te Beauvais, dat het aldaar gewoonte was een meisje op een ezel te plaatsen als parodie op Maria's vlucht naar Egypte, en nog in 1634 reed Maria op een ezel mee in de processie van het zottenfeest van Sens (Chambers 1903, 1287-8), al weet ik niet of dit ook op de vlucht naar Egypte sloeg. Dat de ezel op de SA-houtsnede een kopie is van de ezel op Dürers Vlucht naar Egypte (Held 1931, 56), zegt op zichzelf niets van een mogelijke parodie, maar is in dit verband toch wel het vermelden waard. | ||||||||||||||||||||||||||||||
De twistzucht als vrouwDe tegenstelling Aelwaer - Maria krijgt misschien nog meer kleur tegen de achtergrond van een in die tijd algemeen gehanteerde tegenstelling tussen Maria als de verpersoonlijking van het goede, en Eva als de verpersoonlijking van het kwade (Guldan 1966, inleiding). Deugd en ondeugd dus belichaamd in een vrouw. Ook de twistzucht, op déze prent Aelwaer geheten, op een andere Frau Selltenfrid (Schmidt 1930, nr. 1161), is een vrouw. In navolging van de klassieken stelde Prudentius (vijfde eeuw na Chr.) in zijn Psychomachia deugden en ondeugden reeds voor als vrouw (Katzenellenbogen 1964, 1), en dit werk heeft de hele Middeleeuwen door zijn invloed gehad. Ook tonen koorbanken uit de vijftiende eeuw Satan, het Kwaad, in vele gedaanten, ‘steeds half dier, veeltijds half vrouw’ (Van Moerkerken 1904, 126). Zo zijn ook de deugden en ondeugden op de rijmprentenserie Misbruik van Voorspoed (Nijhoff 1931-9, Pl. 123-9) alle vrouw. De als vrouw voorgestelde (on)deugd, i.c. twistzucht, past dus binnen de artistieke traditie van die tijd, waarbij de invloed van latijnse klassieken misschien wel overheersend is geweest: het merendeel der latijnse eigenschapsnamen is van het vrouwelijk geslacht. Het is bovendien niet onwaarschijnlijk dat o.a. de twistzucht als een typisch vrouwelijke eigenschap gezien werd. Seb. Brant besteedt in Von bosen Wibern (slechte vrouwen) van zijn Narrenschiff (1962, hfdst. 64) een groot deel van de tekst aan vrouwelijke twistzucht en praatziekte. Ook de volgelingen van Aelwaer lijden hieraan (r. 40-7). Dat Seb. Brant hier SA beïnvloedde, acht ik niet uitgesloten, maar overtuigende aanwijzingen hiertoe ontbreken. Weliswaar zagen vóór 1541, de mogelijke drukdatum van SAGa naar eindnoot5, in 1500 en 1504 de middelnederlandse vertalingen van het Narrenschiff het licht (Sinnema 1956, 234) maar noch de in SA én Brant genoemde ezel en ekster, noch de twistzucht en praatziekte dwingen tot de conclusie dat SA gedeeltelijk op Brant teruggaat. De ezel die boven de tekst van Brant op een houtsnede staat afgebeeld, is, blijkens het opschrift, in tegenstelling tot die van SA (r. 21-2), geen symbool voor koppigheid; wel wordt de eveneens afgebeelde vrouw koppig genoemd. De ekster (SA r. 41-7; Brant r. 19) is het gebruikelijke symbool voor praatzucht (Ripa 1644, 256a); ook hier hoeft van directe beïnvloeding geen sprake te zijn. Zo lijkt het mij dat ook de parallel van de twistzucht en praatziekte in beide teksten niet het gevolg | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
is van een beïnvloeding door Brant, maar te maken heeft met een in die tijd gangbare kijk op de vrouw als twist- en praatziek wezen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
De parodie een satire?Men kan zich afvragen of SA een satire tegen de twistzucht is. De regel 52-6 maken niet alleen een toespeling op Amsterdam als drukkersadres, maar ook op een Amsterdam dat roerig is. De regel ‘Dunct u niet dat ick die waerheyt ra?’ (56) wil zoiets zeggen van: jullie weten wel wat ik bedoel. Het is mogelijk dat het hier gaat om het wederdopersoproer van 1535, dat volgens Brugmans (1972, 267) een diepe indruk moet hebben achtergelaten. Als de tekst echter van 1541 of later is, acht ik het, gezien de tegenwoordige-tijds-vormen, waarschijnlijker dat de tekst een toespeling maakt op de geregeld terugkerende moeilijkheden met wederdopers ook na 1535 (Brugmans, 1972, 284-6), of met andersoortige ketters. Ook de rederijkers kregen meerdere malen om ketterse redenen met de overheid van Amsterdam te maken (Cornelius 1860, 392-3, 398, 408). Is SA nu primair een satire, m.n. tegen een toenmalige Amsterdamse situatie? Neen, daarvoor blijft de toespeling te vaag. SA is het resultaat van een literair spel, de parodie, vrijblijvend en ‘geneuchlijck’. | ||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitDe houtsnede laat ook nog een rat zien. De dichter spreekt er niet over. Ik denk dat het dier hem gewoon niet opgevallen is: de rat gaat namelijk bijna volledig op in de schouder van Aelwaer. Maar wat zou die rat hier betekenen? Ripa (1644, 13) verbindt de rat met achterklap, en waarom getwijfeld als de tekst in r. 40-7 over praatzucht gaat? Maar volgens Deonna (1958, 51-62) vertegenwoordigt de rat ook de dood, en ook dat zou hier kunnen; de rat kruipt naar de keel van Aelwaer, en volgens de middeleeuwse opvatting leidt de zonde (bijvoorbeeld de twistzucht) naar de geestelijke en lichamelijke dood. Uit welke van die twee nu te kiezen? Achterklap of dood, of allebei? Een ander probleem ligt in de houtsnede-voorstelling als geheel. Het is opvallend, dat de dichter in zijn betekenisverklaring een beroep doet op de ervaringswereld van de lezer en niet op de kennis van de symbolentaal van die tijd. Met behulp van die ervaringswereld interpreteert hij de houtsnede als de twistzucht. Maar stelde de houtsnede oorspronkelijk inderdaad de twistzucht voor? Wat is de ontstaans- en betekenisgeschiedenis van de houtsnede / van het ontwerp? Interpreteren kunsthistorici de houtsnede, los van de tekst, ook als twistzucht? Ik hoop dat een van hen zich te zijner tijd met deze vragen gaat bezighouden; de tekst van een rijmprent is tenslotte nog maar de helft van die rijmprent.
Maastricht, april 1975. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de in de tekst gebruikte afkortingen MNW, VGD en WNT zie in de bibliografie resp. Verwijs, Veelderhande en Woordenboek. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageUitgave van de tekst I Wijze van uitgaveDeze uitgave berust op het enige exemplaar met tekst, nl. dat van het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. De uitgave is kritisch: ik verbeter drukkersfouten, los zonder vermelding afkortingen op, breng een moderne interpunctie aan, noteer eigennamen en afleidingen daarvan met een hoofdletter, en begin elke zin eveneens met een hoofdletter. De u, v en w heb ik aangepast aan het moderne gebruik. De paragraaftekens aan het begin van de tweede, derde en vijfde strofe laat ik weg, evenals de initiaal van de eerste strofe. Ik begin deze strofe met een hoofdletter en vervang de op de initiaal volgende hoofdletter door een kleine letter. In r. 68 heb ik ‘hi’ veranderd in ‘si’. Het woord ‘hi’ is hier waarschijnlijk geplaatst onder invloed van de voorafgaande regel(s), waar ook ‘hi’ staat. Ik kan hier alleen maar ‘si’ lezen: de ‘hi’ is stil (r. 64-6) en kan dus niet te keer gaan. Er moet een tweede persoon zijn, want er is ruzie (r. 58, 62-3), en wie zou er anders ‘smorgens vroech voorde noene’ (r. 62) schelden op de man dan zijn eigen vrouw? Dat de vrouw in de tekst niet genoemd wordt, heeft misschien mede de fout veroorzaakt. Voor ‘si’ pleit ook, dat de zestiende eeuw de uitdrukking kende ‘Zij heeft hem de gordijn-metten gelezen’ of ‘Zij houdt eene gordijn-preek’ (Harrebomée I 252; voor de titel zie de voorafgaande bibliografie). Het is hier dus een ‘zij’ en geen ‘hij’. Harrebomée verwijst hierbij o.a. naar een spreekwoordenboek uit de zestiende eeuw. Het WNT (V 438-9) geeft daar bovenop nog twee voorbeelden uit de zestiende eeuw bij ‘gordijnmis’ en ‘gordijnpreek’, waarin een vrouw, en niet een man, de gordijnmis leest, en wel aan haar echtgenoot. Voorbeelden waar een man dat doet, ben ik niet tegengekomen. De rijmprent heeft weinig interpunctie: een punt achter het drukkersadres, achter ‘prince’ boven de laatste strofe, en op het eind van de eerste en tweede strofe. Schuine strepen komen voor in de regels 6, 8, 11 en 12 (resp. tussen ‘onedel’ en ‘twaer’, ‘minne’ en ‘u’, ‘zijn’ en ‘opent’, en tussen ‘middel’ en ‘soort’), en in het drukkersadres (tussen ‘Aemstelredam’ en ‘aen’, en tussen ‘Kerckstraet’ en ‘By’). Vanaf r. 90, midden in een strofe, vervolgt de drukker de tekst niet meer naast, maar onder de houtsnede. In de veronderstelling mei een nieuwe strofe te beginnen, noteert hij als eerste letter een hoofdletter, zoals hij daarvoor vanaf de tweede strofe steeds gedaan had. Waarschijnlijk onder invloed van deze abusievelijk aan het begin van een versregel geplaatste hoofdletter, gaat hij door met hoofdletters te plaatsen aan het begin van een versregel, in tegenstelling tot wat hij vóór r. 90 gedaan had. Het opschrift ‘Elck dient [...]’ staal op de rijmprent boven de houtsnede, en is, evenals het drukkersadres, met groter en dikker lettertype gedrukt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
II Tekst1[regelnummer]
Elck dient Sinte Aelwaer met grooter begheert,
2[regelnummer]
die van veel menschen wordt gheeert.
3[regelnummer]
Gheestelick, waerlick, comt al ghelijcke
4[regelnummer]
om te versoecken dese groote santinne,
5[regelnummer]
een patroenerse van arm ende rijcke,
6[regelnummer]
edel, onedel. Twaer tot uwer gewinne.
7[regelnummer]
Sinte Aelwaer heet sy; verstaet wel den sinne.
8[regelnummer]
Dus brengt haer uut minne u offerhande,
9[regelnummer]
want si heeft gheregteert van swerelts beghinne
10[regelnummer]
oost, west, suyt, noorden, in allen landen.
11[regelnummer]
Daerder twe vergadert zijn (opent u verstanden),
12[regelnummer]
daer is si int middel, soot heeft ghebleken.
13[regelnummer]
Wilt haer verlichten. U licht laet branden
14[regelnummer]
ende wilt haer dach daghelicx een kaers ontsteken,
15[regelnummer]
opdat ghi by haer moecht worden gheleken.
16[regelnummer]
Twordt u gheraden ter goeder trouwen.
17[regelnummer]
Haer gracie en sal u niet ontbreken.
18[regelnummer]
Wiltse doch met ooghen aenschouwen,
19[regelnummer]
waer dat ghi zijt voor ende na.
20[regelnummer]
Lof grote Santinne Aelwaria.
21[regelnummer]
Op een eezel is si gheseten,
22[regelnummer]
die niet haest uut sinen treet en gaet.
23[regelnummer]
So ist oock mede, so elck mach weeten,
24[regelnummer]
met Alwaerts kinderen; dit wel verstaet.
25[regelnummer]
Sy willen doch recht hebben, tsi goet of quaet.
26[regelnummer]
Niemant en wilt verloren gheven.
27[regelnummer]
Sy en vraghender niet na, wat hindert of baet,
28[regelnummer]
al soyden si altijt onrustelick leven.
29[regelnummer]
Dese waerde grote santinne voorschreven,
30[regelnummer]
onder den eenen arm heeft si een vercken
31[regelnummer]
ende in dander hant een kat op gheheven,
32[regelnummer]
twelck is tot Aelwaers verstercken:
33[regelnummer]
een vercken moet guorten in allen percken,
34[regelnummer]
twelck alle onrust heeft te beduyen;
35[regelnummer]
doort lollen der katten so mach men bemercken
36[regelnummer]
donvredelicheyt van daelwarighe luyden.
37[regelnummer]
Waer ick vaer, noorden of suyden,
38[regelnummer]
ick moet haer aenroepen vroech ende spa.
39[regelnummer]
Lof grote Santinne Aelwaria.
40[regelnummer]
Op Sinte Aelwaers hooft een voghelken sticht,
41[regelnummer]
een aecxter gheheten, die altijt schatert.
42[regelnummer]
So is een aelwarich mensen, die nemmermeer swicht,
43[regelnummer]
die zijn kinnbacken nemmermeer goet en snatert.
44[regelnummer]
Heeft hi recht, onrecht, zijn tonghe die clatert
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
45[regelnummer]
met luttel bescheyts; ramp heb zijn kiesen.
46[regelnummer]
Dus moetet wel wesen een onghevallice pratert,
47[regelnummer]
die altijd winnen wil ende niet verliesen.
48[regelnummer]
Onder duysent Walen ende Vriesen
49[regelnummer]
daer is Sinte Aelwaer wel bekent.
50[regelnummer]
Ick weetse die met Aelwaers horen so sterck bliesen,
51[regelnummer]
dat si daer door int eynde werden gheschent.
52[regelnummer]
Maer Tamstelredame, der stede present,
53[regelnummer]
daer is Sinte Aelwaer hooch op gheresen.
54[regelnummer]
Haer figuere worter door liefde gheprent.
55[regelnummer]
Sy wort vanden menighen int herte ghepresen.
56[regelnummer]
Dunct u niet dat ick die waerheyt ra?
57[regelnummer]
Lof grote Santinne Aelwaria.
58[regelnummer]
‘Sinte Aelwaer begint tonsen huyse heel te bomen’,
59[regelnummer]
sprack daer een man van vremde faetsoene.
60[regelnummer]
Alsmen hem des avents droncken thuys siet comen,
61[regelnummer]
soe stoot hij teghen den drompel zijn schoene.
62[regelnummer]
Maer sanderendaechs smorgens vroech voorde noene,
63[regelnummer]
dan hoortmen Sinte Aelwaer thooft op steken.
64[regelnummer]
Dan swijcht hi ende en is niet so coene,
65[regelnummer]
dat hi niet een woort wederom en darft spreken.
66[regelnummer]
Al slumerende overdenct hi zijne ghebreken,
67[regelnummer]
hoe dat hi sijn ghestelicke schult niet can betalen.
68[regelnummer]
Daerom moet si een gordijn preken,
69[regelnummer]
mer tgeloof vandien is verde te halen.
70[regelnummer]
Sinte Aelwaers gheest sietmen oock dickmael dalen,
71[regelnummer]
daer si met die canneken cloppen ende clincken.
72[regelnummer]
Tbier ende wijn en laten si oock niet verscalen,
73[regelnummer]
totdat si van mijn heer van Valckesteyn singhen.
74[regelnummer]
Al dese religie van Sinte Aelwaers dinghen
75[regelnummer]
moet ick vercondighen, waer ick sit of sta.
76[regelnummer]
Lof groote Santinne Aelwaria.
77[regelnummer]
Te Bordeus hout Sinte Aelwaer dick haer stacie,
78[regelnummer]
daer die behulpelicke vroukens vander gilde wonen.
79[regelnummer]
Susterkens, broerkens sentse oock haer gracie;
80[regelnummer]
lollaertkens, bagijnkens, so si kan betonen.
81[regelnummer]
Dit volck en aelwaert niet om malcander te hoonen,
82[regelnummer]
maer elck wilt liefste kint gheacht zijn.
83[regelnummer]
Si schickent, so si mogen, om hem selven te verscoonen,
84[regelnummer]
op si so moghen vanden pater bedacht zijn.
85[regelnummer]
Sinte Aelwaer toont oock haer moghende cracht fijn
86[regelnummer]
op dobbelaers, fluysers ende sanghers mede.
87[regelnummer]
Dat die hoofden staen en roken, tmoet oock gesacht zijn.
88[regelnummer]
Verkeerders, tictackers sijnt oock haer seden.
89[regelnummer]
Retorijckers, muysikers claghen seer met reden;
90[regelnummer]
organisten, herpenisten, alle konstenaers tsamen,
91[regelnummer]
hoe dat si vergheten sijn in dorpen, in steden
92[regelnummer]
van Sinte Aelwaers gracie, twelck si haer namen.
93[regelnummer]
Maer al dese ander moeten haer tot dancbaerheyt ramen
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
94[regelnummer]
van Sinte Aelwaers gracie buyten haer sca.
95[regelnummer]
Lof groote Santinne Aelwaria.
96[regelnummer]
Den abt van Grimberghen met mijn heer van Kijfhoeck,
97[regelnummer]
die sachmen verheffen ende canonizeeren
98[regelnummer]
met doctor Muylaert. Hoet in gherijf cloeck
99[regelnummer]
Sinte Aelwaria niet om vol te eeren.
100[regelnummer]
Oock ginghen si een costelick gilt ordineeren,
101[regelnummer]
opdat die relequien nyet en soude verdwalen.
102[regelnummer]
Om een commers gulden is dit goet te ontbeeren.
103[regelnummer]
Daer moecht ghi dit ghilde wel mede betalen.
104[regelnummer]
Comt Noormans, Denen, Duytsen ende Walen.
105[regelnummer]
Dese gracie moechdi altsamen verwerven.
106[regelnummer]
Met sanck salmense eerlick te kercken halen.
107[regelnummer]
Al die ghene die in dit ghilde sullen sterven,
108[regelnummer]
een eewighe memorije moecht ghi u selver erven.
109[regelnummer]
U kints kinderen, die sullent ghenieten.
110[regelnummer]
Sinte Aelwaers gheest salder oock om sterven.
111[regelnummer]
Mit den dou haers gracijs sal sise beghieten.
112[regelnummer]
Haer te bewijsen laet u niet verdrieten.
113[regelnummer]
Godt weet, dat ickse niet en versma.
114[regelnummer]
Lof grote Santinne Aelwaria.
Prince
115[regelnummer]
Prince, nacijen des volcx zijn quaet om sommen
116[regelnummer]
ende by na onmoghelick, als ment wel besiet.
117[regelnummer]
Ofter yemant waer vergheten te nomen,
118[regelnummer]
advocaten, procurues, wi bidden u, en wilts u belegen niet,
119[regelnummer]
of wiet mach sijn, Pieter of Griet.
120[regelnummer]
Van Sinte Aelwaers ghilde vaet dit bediet.
121[regelnummer]
So mochdi gheacht zijn als haer gerechte dienaren.
122[regelnummer]
Ghi en dorfter niet om te Roemen of te Colen varen;
123[regelnummer]
haer milde gracije is u altoos by.
124[regelnummer]
Sy en wilse voor niemant ter werlt sparen,
125[regelnummer]
hoe groot, hoe machtich, hoe rijcke dat hij sy.
126[regelnummer]
Dus wil ick gaen sluyten met herten bly
127[regelnummer]
Sinte Aelwaers leggende, seer soet om hooren.
128[regelnummer]
Want luttel yemant isser ter werelt vry,
129[regelnummer]
van wat staten dat si sijn gheboren;
130[regelnummer]
ofter yemant waer, die haer gracie hadde verloren,
131[regelnummer]
men soudese weer crijghen, waert, datmer om ba.
132[regelnummer]
Lof grote Santinne Aelwaria.
Gheprent tot Aemstelredam, aen de oude side in die Kerckstraet; by mi, Jan Ewoutzoon, figuersnijder inden Vergulden Passer. |
|